ABONNEER NU!

EN KRIJG TOEGANG TOT VAKKENNIS


Probeer de eerste maand GRATIS
Daarna slechts € 230 per jaar (excl. btw)
Alle wetten (nieuw) Alle wetten (oud)

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1 Toepassingsgebied

Artikel 1 Toepassingsgebied

  • 1Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.

  • 2In afwijking van het eerste lid is deze wet op inkomensafhankelijke regelingen die vóór 1 januari 2006 van kracht zijn, slechts van toepassing voor zover dit in de desbetreffende inkomensafhankelijke regeling is bepaald.

  • 3Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.

Paragraaf 2 Begrippen

Artikel 2 Definities

  • 1In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:

    • a.belastbaar loon: het belastbare loon bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, met uitzondering van loon dat als een eindheffingsbestanddeel in de zin van die wet is belast;

    • b.berekeningsjaar: het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

    • c.kind: de persoon bedoeld in artikel 4;

    • d.lidstaat: een Staat die lid is van de Europese Unie of een andere Staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

    • e.medebewoner: de persoon die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:

      • 1°.de partner van de belanghebbende,

      • 2°.de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,

      • 3°.degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort;

    • f.partner: de persoon bedoeld in artikel 3;

    • g. vervallen;

    • h.tegemoetkoming: een financiële bijdrage van het Rijk op grond van een inkomensafhankelijke regeling;

    • i.toetsingsinkomen: het inkomen bedoeld in artikel 8;

    • j.verzamelinkomen: het verzamelinkomen bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • k.vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;

    • l.inspecteur: de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

    • m.niet in Nederland belastbaar inkomen: inkomen dat niet in het verzamelinkomen of het belastbare loon is begrepen omdat het niet behoort tot het Nederlandse inkomen, bedoeld in artikel 7.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of omdat het is vrijgesteld op grond van bepalingen van interregionaal of internationaal recht;

    • n.ontvanger: de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990;

    • o.inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

    • p.burgerservicenummer: het nummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

    • q. uitreiziger: persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

  • 2In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

    • b. beschikking tot vaststelling: beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, beschikking tot herziening van de tegemoetkoming en beschikking tot herziening van een voorschot;

    • c. beschikking tot terugvordering: beschikking tot vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd.

Artikel 3 Partner

  • 1Partner van de belanghebbende is degene die ingevolge artikel 5a, eerste lid en derde tot en met zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner wordt aangemerkt. Artikel 2, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.

  • 2In aanvulling op het eerste lid wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende en:

    • a.uit wiens relatie met de belanghebbende een kind is geboren;

    • b.die een kind van de belanghebbende heeft erkend dan wel van wie een kind door de belanghebbende is erkend;

    • c.die voor de toepassing van een pensioenregeling als partner van de belanghebbende is aangemeld;

    • d.die samen met de belanghebbende een woning heeft, die hun anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economisch eigendom, of op grond van een recht van lidmaatschap van een coöperatie;

    • e.die evenals de belanghebbende meerderjarig is, waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belanghebbende een verzoek indient om niet als partner te worden aangemerkt van degene, bedoeld in de aanhef van dit lid, bij welk verzoek de belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander of dat beiden op zakelijke gronden een eigen gedeelte van de woning huren van een derde; of

    • f.die in het aan het berekeningsjaar voorafgaande kalenderjaar reeds partner van de belanghebbende was.

  • 3Degene die ingevolge het eerste of tweede lid voor een deel van het berekeningsjaar als partner wordt aangemerkt, wordt vanaf de dag waarop het partnerschap ingevolge het eerste of tweede lid is ontstaan, ook als partner aangemerkt in de daaropvolgende perioden van het berekeningsjaar, voor zover hij in die perioden als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende.

  • 4Een belanghebbende kan op enig moment slechts één partner hebben. Indien de belanghebbende op dat moment op grond van het eerste lid een partner heeft, blijft het tweede lid buiten toepassing. Indien op dat moment geen persoon op grond van het eerste lid als partner is aangemerkt, geldt als partner degene die op grond van de in het tweede lid eerstgenoemde categorie als partner wordt aangemerkt.

  • 5In afwijking van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het tweede lid wordt niet als partner aangemerkt:

    • a.een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de belanghebbende, tenzij beiden bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt;

    • b.een persoon die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en voor wie de belanghebbende in enig jaar een pleegvergoeding heeft ontvangen op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet, dan wel voor wie de belanghebbende in enig jaar kinderbijslag heeft ontvangen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet, indien de belanghebbende en deze persoon in enig jaar een gezamenlijk verzoek hebben ingediend bij de Dienst Toeslagen om niet als partners te worden aangemerkt.

  • 6Personen die partners waren op grond van het tweede lid, blijven als partners aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing op personen die partners zijn op grond van het eerste lid. Op verzoek van ten minste een van de partners, bedoeld in de eerste of tweede zin, worden zij niet meer als partners aangemerkt voor de duur van de opname van een van hen in het verpleeghuis of het verzorgingshuis. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid.

  • 7Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden twee ongehuwde personen die met toepassing van de vorige leden als elkaars partners worden aangemerkt of aangemerkt zijn geweest, voor de bepaling van aanverwantschap gelijkgesteld met gehuwden, onderscheidenlijk voormalige gehuwden.

  • 8Onder partner wordt niet verstaan degene die uitsluitend ingevolge het tweede lid, onderdeel e, als partner wordt aangemerkt en woont in een accommodatie van een instelling die opvang als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 biedt, mits de belanghebbende een afschrift van de beschikkingen, bedoeld in artikel 2.3.5, tweede lid, van die wet, tot het treffen van een maatwerkvoorziening voor hem en voor de persoon, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, ten behoeve van opvang overlegt.

  • 9Een aanverwant van de belanghebbende wordt uitsluitend als aanverwant als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, aangemerkt ingeval de belanghebbende en de aanverwant in enig jaar een gezamenlijk verzoek bij de Dienst Toeslagen hebben ingediend om niet als partners te worden aangemerkt.

  • 10Een persoon die op basis van een verzoek als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, het vijfde lid, onderdeel b, of het negende lid niet als partner van de belanghebbende wordt aangemerkt, wordt eveneens niet als partner van de belanghebbende aangemerkt voor de toepassing van de Wet inkomensbelasting 2001.

Artikel 3a Verblijf in opvang

In afwijking van artikel 3, eerste lid, wordt degene die ingevolge artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, en derde tot en met zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner van de belanghebbende wordt aangemerkt, op verzoek van de belanghebbende voor de toepassing van deze wet niet als partner aangemerkt gedurende het verblijf van de belanghebbende in een instelling die op grond van de artikelen 1.1.1, 2.3.3 en 2.3.5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 opvang verleent voor gevallen waarbij sprake is van een risico voor veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

Artikel 3b Ontheemd persoon uit Oekraïne geen medebewoner of partner

In afwijking van artikel 2, eerste lid, onderdeel e, en artikel 3, tweede lid, onderdeel e, wordt onder medebewoner, onderscheidenlijk partner van de belanghebbende, niet verstaan de vreemdeling die tijdelijke bescherming geniet als bedoeld in artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij onder de reikwijdte valt van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (PbEU 2022, L 71/1) of een verlenging van dat besluit, tenzij ook de belanghebbende deze tijdelijke bescherming geniet. In afwijking van de eerste zin wordt wel als partner van de belanghebbende aangemerkt de vreemdeling die deze tijdelijke bescherming geniet, die op grond van een andere bepaling dan artikel 3, tweede lid, onderdeel e, partner van de belanghebbende is.

Artikel 4 Kind

  • 1Kind is de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de belanghebbende of zijn partner, die in belangrijke mate wordt onderhouden door de belanghebbende of zijn partner en als ingezetene op hetzelfde woonadres als de belanghebbende is ingeschreven in de basisregistratie personen. Met een bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn wordt gelijkgesteld een pleegkind.

  • 2De in het eerste lid opgenomen voorwaarde van inschrijving in de basisregistratie personen geldt niet gedurende de periode waarin de aldaar bedoelde persoon tegelijkertijd tot de huishoudens van zijn beide ouders behoort en hij op hetzelfde woonadres als een van die ouders is ingeschreven in de basisregistratie personen. Voor de toepassing van de eerste zin behoort een kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders indien hij binnen het kalenderjaar in nagenoeg gelijke mate in elk van beide huishoudens verblijft. Aan deze voorwaarde wordt in ieder geval voldaan wanneer het kind 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft. Indien het kind niet gedurende het gehele kalenderjaar, maar wel gedurende ten minste een maand, in elk van beide huishoudens verblijft, wordt het aantal dagen, genoemd in de derde zin, naar tijdsgelang herrekend.

  • 3Een kind wordt in belangrijke mate onderhouden als bedoeld in het eerste lid indien is voldaan aan de regels gesteld krachtens artikel 1.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 5

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, wordt een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.

Artikel 6 Gelijkstelling met basisregistratie personen

  • 1Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt met de basisregistratie personen gelijkgesteld een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland.

  • 2Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels worden gesteld op basis waarvan iemand die niet in Nederland woont, geacht wordt op zijn woonadres te zijn ingeschreven in een naar aard en strekking met de basisregistratie personen overeenkomende registratie buiten Nederland.

  • 3Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels worden gesteld op basis waarvan iemand die in de basisregistratie personen niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven.

  • 4Voor de toepassing van het tweede en derde lid wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont.

Paragraaf 3 Bepaling draagkracht

Artikel 7 Draagkracht

  • 1Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.

  • 2Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.

  • 3Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de belanghebbende aan het begin van het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 36.952, dan wel meer zou bedragen dan dit bedrag indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming indien de belanghebbende en zijn partner aan het begin van het berekeningsjaar een gezamenlijke rendementsgrondslag als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 hebben van meer dan € 73.904. Artikel 10.1, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing op de bedragen, genoemd in dit lid.

  • 4Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen van medebewoners, bestaat tevens geen aanspraak op een tegemoetkoming indien de rendementsgrondslag van een medebewoner aan het begin van het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 36.952, dan wel meer zou bedragen dan dit bedrag indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het bepaalde in de eerste en tweede volzin geldt alleen ten aanzien van degenen van wie het medebewonerschap het gehele berekeningsjaar heeft geduurd. Artikel 10.1, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing op de bedragen, genoemd in dit lid.

  • 5Voor de toepassing van het derde en vierde lid alsmede voor de toepassing van bepalingen in inkomensafhankelijke regelingen die verwijzen naar artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, worden bezittingen en schulden die ten grondslag liggen aan het niet in Nederland belastbare inkomen, begrepen in het bedrag aan rendementsgrondslag.

  • 6Het toetsingsinkomen van een medebewoner die een eerstegraads bloed- of aanverwant in de neergaande lijn of een pleegkind is van de belanghebbende, van zijn partner, of van een medebewoner, en die bij de aanvang van het berekeningsjaar de leeftijd van 23 jaar niet heeft bereikt, wordt voor de toepassing van het tweede lid slechts in aanmerking genomen voor zover het meer bedraagt dan € 5.970.

  • 7Met betrekking tot het bedrag vermeld in het zesde lid zijn de artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8 Toetsingsinkomen

  • 1Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.

  • 2Niet in Nederland belastbaar inkomen, zoals dat bij beschikking is vastgesteld, wordt in aanvulling op het eerste lid mede als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.

  • 3Indien zulks leidt tot een ten minste 10 percent lager toetsingsinkomen, wordt bij beëindiging van het partnerschap in het berekeningsjaar, in afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid, op verzoek van de belanghebbende bij de berekening van het toetsinkomen van de partner:

    • a.geen rekening gehouden met:

      • 1°.belastbaar loon dat is genoten na de beëindiging van het partnerschap;

      • 2°.winst uit een onderneming die na de beëindiging van het partnerschap is gestart; en

      • 3°.belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden die na beëindiging van het partnerschap zijn gestart;

    • b.het belastbare loon dat in de periode van partnerschap is genoten tijdsevenredig herleid naar een jaarloon.

  • 4Bij beëindiging van het medebewonerschap in het berekeningsjaar is het derde lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het toetsingsinkomen van de medebewoner.

  • 5Bij overlijden van de belanghebbende wordt, indien hij geen partner heeft en er geen sprake is van een medebewoner, in afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid het toetsingsinkomen berekend door het op grond van die leden bepaalde toetsingsinkomen tijdsevenredig te herleiden naar een jaarinkomen.

  • 6In de omstandigheden, bedoeld in het vijfde lid, wordt in afwijking van het in dat lid bepaalde op verzoek van een of meer van de erfgenamen het toetsingsinkomen dat betrekking heeft op het jaar voorafgaand aan het berekeningsjaar als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.

Artikel 8a Vaststelling van niet in Nederland belastbaar inkomen

  • 1Het niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld door de inspecteur.

  • 2Het niet in Nederland belastbaar inkomen is:

    • a.ten aanzien van degene die binnenlandse belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting: het verschil tussen het verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval er geen vrijstelling van interregionaal of internationaal recht van toepassing zou zijn en het verzamelinkomen dat hij met toepassing van de vrijstelling geniet;

    • b.ten aanzien van degene die buitenlandse belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting: het verschil tussen enerzijds het verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval hij binnenlandse belastingplichtige zou zijn en, in geval van vrijstelling op grond van bepalingen van interregionaal of internationaal recht, zonder die vrijstelling, en anderzijds het verzamelinkomen dat hij heeft genoten als buitenlandse belastingplichtige;

    • c.ten aanzien van degene die geen belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting: het verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval hij binnenlandse belastingplichtige zou zijn voor die belasting en, in geval van vrijstelling op grond van bepalingen van interregionaal of internationaal recht, zonder die vrijstelling.

  • 3Indien er grond is voor het vermoeden dat vaststelling van het niet in Nederland belastbaar inkomen ten onrechte achterwege is gelaten of dat dit inkomen tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur alsnog het niet in Nederland belastbaar inkomen vaststellen dan wel het vastgestelde niet in Nederland belastbaar inkomen herzien.

  • 4Bij de in het eerste lid bedoelde vaststelling van het niet in Nederland belastbaar inkomen zijn, in afwijking in zoverre van de Algemene wet bestuursrecht, de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van de hoofdstukken VA en VIIIA, van toepassing als betrof het de vaststelling van een aanslag inkomstenbelasting.

  • 5Bij de in het derde lid bedoelde vaststelling dan wel herziening van het niet in Nederland belastbaar inkomen zijn, in afwijking in zoverre van de Algemene wet bestuursrecht, de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van de hoofdstukken VA en VIIIA, van toepassing als betrof het de vaststelling van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting.

  • 6Een beschikking op grond van dit artikel wordt aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Paragraaf 4 Afwijkende rechten bij vreemdelingen en uitreizigers

Artikel 9 Wijziging status vreemdelingen; partner of medebewoner is vreemdeling

  • 1Indien aan een vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000 een tegemoetkoming is toegekend, heeft de omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van die wet niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.

  • 2Ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming.

  • 3Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming ingeval een medebewoner van achttien jaar of ouder een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 9a Uitreiziger

  • 1Een uitreiziger heeft geen aanspraak op een tegemoetkoming.

  • 2Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, ontstaat weer aanspraak op een tegemoetkoming vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel q.

Paragraaf 5 Uitoefening rechten door minderjarigen

Artikel 10 Uitoefening rechten door minderjarigen

  • 1Een minderjarige is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om een tegemoetkoming te verkrijgen. Hij is voorts bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening, onderscheidenlijk de nakoming van de voor hem uit de toekenning van tegemoetkomingen voortvloeiende rechten en verplichtingen.

  • 2Indien op grond van een inkomensafhankelijke regeling alleen meerderjarigen aanspraak op een tegemoetkoming hebben, wordt voor die regeling mede als meerderjarige aangemerkt de minderjarige met een kind of de minderjarige van wie beide ouders zijn overleden.

Hoofdstuk 2 Procedure bij uitvoering door Dienst Toeslagen

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 11 Toepassingsgebied

  • 1De bepalingen van dit hoofdstuk gelden voor de inkomensafhankelijke regelingen waarvan de uitvoering bij die regeling is opgedragen aan de Dienst Toeslagen.

  • 2Onder Dienst Toeslagen wordt verstaan: het organisatieonderdeel van de rijksbelastingdienst dat is belast met het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van tegemoetkomingen.

Artikel 12

  • 1Voor de toepassing van dit hoofdstuk blijven titel 4.2 en artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing en zijn artikel 3:40, titel 4.1 en de hoofdstukken 6 en 7 van die wet niet van toepassing op de verrekeningsbeschikking, bedoeld in artikel 30.

  • 2 Paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op beschikkingen van de Dienst Toeslagen met uitzondering van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 14, alsmede beslissingen op bezwaarschriften tegen deze beschikkingen, met dien verstande dat:

    • a.een door de Dienst Toeslagen verbeurde dwangsom € 10 bedraagt voor elke week dat hij in gebreke is, doch ten hoogste € 100, tenzij de toekenning van de tegemoetkoming leidt tot een na te betalen of terug te vorderen bedrag kleiner dan € 100 in welk geval de verbeurde dwangsom ten hoogste € 30 bedraagt;

    • b.de Dienst Toeslagen geen dwangsom verbeurt indien de toekenning van de tegemoetkoming leidt tot een na te betalen of terug te vorderen bedrag kleiner dan € 30.

  • 3Voor de toepassing van dit hoofdstuk kan Onze Minister bij ministeriële regeling paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht voor een bij die regeling te bepalen periode geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren indien er sprake is van een ernstige verstoring in het uitvoeringsproces, die het naar zijn oordeel aannemelijk maakt dat door belanghebbenden, als direct gevolg van de ernstige storing, massaal een beroep wordt gedaan op de dwangsomregeling, bedoeld in deze paragraaf. Na het tot stand komen van deze ministeriële regeling wordt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen acht weken een voorstel van wet tot goedkeuring van de ministeriële regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de ministeriële regeling onverwijld ingetrokken.

Artikel 13

  • 1In afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt in het verkeer tussen belanghebbenden en de Dienst Toeslagen een bericht uitsluitend elektronisch verzonden.

  • 2Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop het elektronische berichtenverkeer plaatsvindt.

  • 3Bij ministeriële regeling kunnen berichten en groepen van belanghebbenden worden aangewezen waarvoor, alsmede omstandigheden worden aangewezen waaronder, het berichtenverkeer kan plaatsvinden anders dan langs elektronische weg.

Artikel 13a Wijze van verzending berichten aan Dienst Toeslagen

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel 13b Belangenafweging en evenredigheidsbeginsel

  • 1Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Dienst Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

  • 2De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.

Paragraaf 2 Tegemoetkoming

Artikel 14 Toekennen tegemoetkoming

  • 1Een tegemoetkoming wordt op aanvraag toegekend door de Dienst Toeslagen.

  • 2Indien partners een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming hebben, wordt de tegemoetkoming uitsluitend toegekend aan de aanvrager.

  • 3Indien op het moment van de toekenning van een tegemoetkoming ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen, bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgenomen, die persoon niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en van die persoon ook geen beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen is of wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming toe als ware het toetsingsinkomen van die persoon nihil. De inspecteur stelt bij beschikking vast dat op het moment van de toekenning van de tegemoetkoming van die persoon geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen, bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgenomen, die persoon niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en van die persoon ook geen beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen is of wordt vastgesteld. Deze beschikking wordt aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en vervat in hetzelfde geschrift als de toekenning van de tegemoetkoming.

  • 4Het bedrag van de tegemoetkoming wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 5Een tegemoetkoming wordt niet toegekend indien deze minder dan € 24 zou bedragen.

  • 6Bij wet kan worden bepaald dat een belanghebbende geacht wordt een aanvraag te hebben gedaan.

  • 7Indien een voorschot is verleend op de voet van artikel 16 en vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar, wordt het bedrag van de tegemoetkoming ten minste gesteld op het bedrag van het verleende voorschot.

Artikel 15 Aanvraag tegemoetkoming

  • 1Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Dienst Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.

  • 2De belanghebbende is gehouden de voor de beslissing op de aanvraag benodigde informatie duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te verstrekken.

  • 3Indien de belanghebbende een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

  • 4Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt de aanvraag mede ondertekend door de medebewoners.

  • 5Een aanvraag wordt geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.

  • 6Indien de Dienst Toeslagen van oordeel is dat toepassing van het vijfde lid kan worden beëindigd, deelt hij dit de belanghebbende schriftelijk mee.

  • 7De Dienst Toeslagen kan op eigen initiatief een aanvraagformulier toezenden aan degene die vermoedelijk voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Op dat formulier kunnen voor de belanghebbende en zijn niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner de gegevens worden vermeld die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming.

  • 8In bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen kan de in het zevende lid bedoelde vermelding van gegevens ook plaatsvinden voor de partner die niet is de in dat lid bedoelde partner. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 9De belanghebbende of de partner die niet in Nederland belastbaar inkomen geniet, is gehouden aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van dat inkomen. Ter zake van die opgaaf is de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van Hoofdstuk VIIIA, van toepassing, als ware het een aangifte inkomstenbelasting.

  • 10Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of voor de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, is het negende lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de medebewoner die niet in Nederland belastbaar inkomen geniet.

  • 11Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner in het berekeningsjaar als binnenlands belastingplichtige voor de inkomstenbelasting inkomen geniet ter zake waarvan recht bestaat op een vermindering van de verschuldigde inkomstenbelasting op grond van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, wordt ten aanzien van degene die dat inkomen geniet de aanvraag voor zoveel nodig tevens aangemerkt als een verzoek om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Artikel 16 Voorschot op tegemoetkoming

  • 1De Dienst Toeslagen verleent de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.

  • 2Ingeval de belanghebbende voor het gehele berekeningsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming die wordt toegekend met toepassing van artikel 15, vijfde lid, wordt het voorschot verleend vóór de aanvang van het berekeningsjaar.

  • 3Indien de Dienst Toeslagen voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming nadere informatie nodig acht, kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, worden verlengd met 13 weken. Indien de Dienst Toeslagen informatie van buiten Nederland nodig heeft, kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, worden verlengd met 26 weken. De Dienst Toeslagen stelt de belanghebbende schriftelijk van een verlenging in kennis.

  • 4Het bedrag van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt nihil indien naar het oordeel van de Dienst Toeslagen onvoldoende gegevens bekend zijn bij de Dienst Toeslagen ten aanzien van de belanghebbende, tenzij de belanghebbende op de door de Dienst Toeslagen aangegeven wijze zijn aanspraak op een tegemoetkoming aannemelijk maakt.

  • 5De Dienst Toeslagen kan het voorschot herzien, met dien verstande dat het voorschot daarbij niet kan worden verlaagd indien op het tijdstip van de herziening ten minste vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar.

  • 6Een herziening van het voorschot kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.

  • 7De Dienst Toeslagen kan afzien van het verlenen van een voorschot of een voorschot verlenen tot een ander bedrag dan volgt uit het eerste lid, indien:

    • a.gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of dit gegeven ontbreekt;

    • b.de inspecteur ten aanzien van de belanghebbende of diens partner artikel 13, vijfde lid, aanhef en onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft toegepast;

    • c.de belanghebbende als uitreiziger is aangemerkt.

Artikel 17 Na voorschot melding wijziging omstandigheden

  • 1Indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, is de belanghebbende gehouden die wijziging te melden aan de Dienst Toeslagen.

  • 2Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke wijzigingen in omstandigheden aanleiding geven voor een melding en op welke wijze en binnen welke termijn de melding wordt gedaan.

  • 3Indien de belanghebbende een partner heeft, kan de melding ook door de partner worden gedaan.

  • 4Indien de melding betrekking heeft op een medebewoner, kan de melding ook worden gedaan door de medebewoner.

Artikel 18 Verzoeken van Dienst Toeslagen tot informatieverstrekking

  • 1Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Dienst Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor:

    • a.de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming; of

    • b.de bepaling van de hoogte van een voorschot op de tegemoetkoming of het herzien van een voorschot, bedoeld in artikel 16, vijfde lid.

  • 2De gegevens en inlichtingen worden verstrekt op een door de Dienst Toeslagen aangegeven wijze en binnen een door de Dienst Toeslagen te stellen termijn.

  • 3Indien de persoon de aan hem gevraagde gegevens en inlichtingen niet op tijd heeft verstrekt, maant de Dienst Toeslagen hem schriftelijk aan om binnen een daarbij te stellen termijn van minimaal twee weken die gegevens en inlichtingen alsnog te verstrekken. De Dienst Toeslagen wijst de persoon in de aanmaning op de mogelijke gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.

  • 4Indien de gevraagde gegevens en inlichtingen niet zijn verstrekt binnen de aanmaningstermijn, bedoeld in het derde lid, kan de Dienst Toeslagen de hoogte van de tegemoetkoming of het voorschot ambtshalve bepalen of het voorschot herzien, bedoeld in artikel 16, vijfde lid. Artikel 26b is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 26b, gelijk is aan de aanmaningstermijn, bedoeld in het derde lid.

  • 5De bevoegdheid tot ambtshalve bepalen of herzien, bedoeld in de eerste zin van het vierde lid, kan door de Dienst Toeslagen niet worden gebruikt voor zover het niet verstrekken van de gevraagde gegevens en inlichtingen binnen de aanmaningstermijn, bedoeld in het derde lid, leidt tot een tegemoetkoming van nihil, een voorschot van nihil of een herziening van een voorschot waarbij uitsluitend de uitbetaalde termijnen gedurende het berekeningsjaar van dat herziene voorschot niet wijzigen.

  • 6Het vijfde lid is niet van toepassing indien de Dienst Toeslagen een redelijkerwijs te vergen inspanning heeft verricht om de persoon die niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid te stellen alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen binnen een redelijke termijn te verstrekken voordat die persoon is aangemaand als bedoeld in het derde lid.

  • 7Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner gehouden is aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van het niet in Nederland belastbaar inkomen en deze persoon daaraan niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voldaan, kan de Dienst Toeslagen de hoogte van de tegemoetkoming of van het voorschot ambtshalve bepalen.

Artikel 19 Beslistermijn toekenning tegemoetkoming

  • 1Indien ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe binnen zes maanden na de vaststelling van de laatste in dit kader van belang zijnde aanslag. Indien ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe binnen acht weken na de vaststelling van de laatste in dit kader van belang zijnde beschikking. De tweede volzin is uitsluitend van toepassing indien de in die volzin genoemde termijn verloopt op een datum die gelegen is na afloop van de in de eerste volzin bedoelde termijn.

  • 2Indien voor geen van de in het eerste lid bedoelde personen over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting of een beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe uiterlijk 31 december van het jaar volgend op het berekeningsjaar.

  • 3De in de vorige leden genoemde termijn wordt verlengd met de tijd die gemoeid is met de verstrekking van de door de Dienst Toeslagen gevraagde gegevens en inlichtingen, bedoeld in de artikelen 18 en 38, die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming.

  • 4Indien de tegemoetkoming niet binnen de in de vorige leden genoemde termijn kan worden toegekend, stelt de Dienst Toeslagen de belanghebbende hiervan schriftelijk in kennis onder het noemen van een redelijke termijn waarbinnen toekenning zal plaatsvinden.

Artikel 20 Herziening tegemoetkoming wegens alsnog beschikbaar komen of wijziging fiscale gegevens na toekenning

  • 1Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven, niet in Nederland belastbaar inkomen of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, relevante rendementsgrondslag blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.

  • 2De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, voor het eerst vastgestelde of gewijzigde rendementsgrondslag aan de Dienst Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.

  • 3Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.

Artikel 21 Herziening tegemoetkoming in het nadeel van belanghebbende om andere reden

  • 1De Dienst Toeslagen kan een toegekende tegemoetkoming herzien:

    • a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Dienst Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of

    • b.indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.

  • 2Een tegemoetkoming kan met toepassing van dit artikel niet meer worden herzien indien vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 3Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.

Artikel 21a Herziening tegemoetkoming in het voordeel van belanghebbende om andere reden

In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Dienst Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden in het voordeel van de belanghebbende.

Paragraaf 3 Uitbetaling en terugvordering

Artikel 22 Uitbetaling voorschot

  • 1Een voorschot dat wordt verleend vóór de aanvang van het berekeningsjaar waarop het voorschot betrekking heeft, wordt uitbetaald in 12 termijnen. De uitbetaling van de eerste termijn vindt plaats in de maand december voorafgaand aan het berekeningsjaar en elke volgende termijn telkens een maand later.

  • 2Een voorschot dat wordt verleend in de loop van het berekeningsjaar waarop het voorschot betrekking heeft, en waarvan de beschikking een dagtekening heeft die ligt vóór 1 november van dat jaar, wordt uitbetaald in zoveel termijnen als er na de maand van dagtekening nog kalendermaanden van dat jaar overblijven. De uitbetaling van de eerste termijn vindt plaats in de maand van dagtekening en elke volgende termijn telkens een maand later.

  • 3Indien de belanghebbende voor een deel van het berekeningsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming wordt, in zoverre in afwijking van de voorgaande leden, het voorschot in zoveel termijnen uitbetaald als het aantal kalendermaanden waarin de aanspraak bestaat. De uitbetaling van de eerste termijn vindt niet eerder plaats dan in de maand voorafgaand aan de maand waarin de aanspraak ontstaat.

  • 4Indien een beschikking waarbij over het berekeningsjaar voor het eerst een voorschot wordt verleend een dagtekening heeft die ligt na de maand waarin de aanspraak is ontstaan, wordt het voorschot voorzover dat betrekking heeft op de in het berekeningsjaar reeds verstreken kalendermaanden waarin de aanspraak bestond met inbegrip van de maand van dagtekening van de beschikking, in één bedrag uitbetaald in de maand van dagtekening en wordt het daarna nog resterende deel van het voorschot uitbetaald overeenkomstig het tweede lid.

  • 5Een voorschot dat wordt verleend in de loop van of na afloop van het berekeningsjaar waarop het voorschot betrekking heeft en waarvan de beschikking een dagtekening heeft die ligt na 31 oktober van dat jaar, wordt in één bedrag uitbetaald in de maand van dagtekening.

  • 6Ingeval er bij de uitbetaling van een voorschot een situatie van interregionaal of internationaal recht van toepassing is, kan de uitbetaling op een ander moment dan als bepaald in de voorgaande leden plaatsvinden.

  • 7Indien executoriaal beslag is gelegd op een in een of meer termijnen uit te betalen bedrag op grond van een voorschot, wordt het beslag geacht mede te omvatten een in termijnen uit te betalen bedrag van een voorschot in het kader van dezelfde inkomensafhankelijke regeling voor een volgend jaar voor zover:

    • a.de uit te betalen termijnen van de voorschotten op elkaar aansluiten, en

    • b.de schuld waarvoor beslag is gelegd niet geheel is voldaan.

Artikel 23 Opschorten uitbetaling voorschot

  • 1De Dienst Toeslagen kan de uitbetaling van een voorschot geheel of gedeeltelijk opschorten indien:

    • a.redelijkerwijs kan worden vermoed dat het voorschot ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, of

    • b.gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of dit gegeven ontbreekt;

    • c.de belanghebbende als uitreiziger is aangemerkt.

  • 2In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de belanghebbende van de opschorting schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 24 Uitbetaling tegemoetkoming

  • 1Een tegemoetkoming wordt uitbetaald binnen vier weken na dagtekening van de beschikking.

  • 2Indien voorschotten zijn verleend, worden deze verrekend met de tegemoetkoming.

  • 3De in het tweede lid bedoelde verrekening kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.

Artikel 24a Geen uitbetaling bij onjuist adres

De Dienst Toeslagen kan afzien van het uitbetalen van een tegemoetkoming:

  • a.zolang gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of zolang dit gegeven ontbreekt;

  • b.indien er op het moment dat na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft vijf jaren zijn verstreken:

    • 10.gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende, of

    • 20.dit gegeven ontbreekt;

  • c.indien de belanghebbende als uitreiziger is aangemerkt.

Artikel 25 Wijze van uitbetalen

  • 1In afwijking van artikel 4:89, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt uitbetaling aan de belanghebbende van een voorschot of een tegemoetkoming door de Dienst Toeslagen uitsluitend plaats op een daartoe door de belanghebbende bestemde bankrekening die op naam staat van de belanghebbende. De belanghebbende kan niet meer dan één bankrekening bestemmen voor de uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming en voor de uitbetaling van inkomstenbelasting.

  • 2Indien de belanghebbende geen bankrekening heeft bestemd voor uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming aan de belanghebbende, vindt uitbetaling door de Dienst Toeslagen plaats met overeenkomstige toepassing van artikel 7a, tweede lid, van de Invorderingswet 1990.

  • 3In door Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers die het mede aangaat bij of krachtens ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan worden afgeweken van het eerste en tweede lid. Daarbij worden regels gesteld met betrekking tot de bestemming van een andere bankrekening voor de uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming.

Artikel 26 Terugvordering is verschuldigd door belanghebbende

  • 1Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.

  • 2Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Dienst Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Dienst Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.

  • 3In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Dienst Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.

Artikel 26a Doelmatigheidsgrenzen

  • 1Indien een herziening van een toegekende tegemoetkoming of een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, wordt dit bedrag niet teruggevorderd indien dat niet meer bedraagt dan € 116. Bij de vaststelling van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming of de beschikking tot herziening van de tegemoetkoming, bedoeld in de eerste zin, wordt de beschikking tot terugvordering vastgesteld op nihil. De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige toepassing indien na de vaststelling van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming of de herziening, bedoeld in de eerste zin, het terug te vorderen bedrag bij het vaststellen of het herzien van de beschikking tot terugvordering is verminderd ingevolge artikel 26, tweede lid, en dat bedrag na die vermindering niet meer bedraagt dan € 116.

  • 2Met betrekking tot het bedrag, vermeld in het eerste lid, zijn de artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26b Gelegenheid tot naar voren brengen zienswijze

  • 1Voordat de Dienst Toeslagen de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 14, de beschikking tot herziening van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 21, of de beschikking tot terugvordering die samenhangt met die beschikking tot toekenning of herziening van de tegemoetkoming vaststelt waarbij die beschikking leidt tot voor de belanghebbende nadelige gevolgen die mogelijk onevenredig zijn in verhouding tot de met de betreffende beschikking te dienen doelen, stelt de Dienst Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze binnen een redelijke termijn naar voren te brengen. De Dienst Toeslagen stelt de belanghebbende in ieder geval in de gelegenheid tot het naar voren brengen van diens zienswijze indien de betreffende beschikkingen in totaal leiden tot een terug te vorderen bedrag van ten minste € 1.500 per berekeningsjaar.

  • 2De Dienst Toeslagen geeft geen gelegenheid tot het naar voren brengen van een zienswijze op een beschikking, indien die beschikking het gevolg is van:

    • a.een verzoek van of namens de belanghebbende waaraan door de Dienst Toeslagen volledig tegemoet is gekomen; of

    • b.de verwerking van door of namens de belanghebbende aangeleverde gegevens.

  • 3De Dienst Toeslagen geeft eveneens geen gelegenheid tot het naar voren brengen van een zienswijze indien de in het eerste lid bedoelde beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming uitsluitend het gevolg is van het beschikbaar komen of wijzigen van het inkomensgegeven of van het door de inspecteur vastgestelde niet in Nederland belastbaar inkomen.

Artikel 27 Rente bij beschikkingen na een half jaar na berekeningsjaar

  • 1Over uit te betalen bedragen wordt rente vergoed en over terug te vorderen bedragen wordt rente in rekening gebracht.

  • 2De rente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.

  • 3Het percentage van de rente bedraagt een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage, dat voor de in rekening te brengen en voor de te vergoeden rente verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 28 Betalingstermijn bij terugvordering

  • 1De belanghebbende heeft de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Dienst Toeslagen.

  • 2Het bedrag van een bestuurlijke boete moet worden betaald binnen zes weken na de dagtekening van de boetebeschikking.

  • 3De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 29 Rente bij te late betaling terugvordering

Bij overschrijding van de in artikel 28 bedoelde betalingstermijn is rente verschuldigd met overeenkomstige toepassing van de artikelen 28 en 29 van de Invorderingswet 1990 en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 29a Geen rente bij hervatting invordering toeslagschulden

  • 1Voor verschuldigde bedragen aan terugvorderingen waarvan de beschikking tot terugvordering een dagtekening heeft van 28 februari 2022 of eerder, waarvan de betalingstermijn, bedoeld in artikel 28, is verstreken en waarop geen uitstel van betaling krachtens artikel 31 van toepassing was, verleent de Dienst Toeslagen aan de belanghebbende per brief ambtshalve uitstel van betaling tot en met vier weken na dagtekening van de brief, welke termijn tweemaal per brief kan worden verlengd met steeds zeven dagen, en stelt de Dienst Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid tot verder uitstel van betaling volgens de krachtens artikel 31 geldende regels en termijnen.

  • 2In afwijking van artikel 29 is geen rente verschuldigd over een terugvordering als bedoeld in het eerste lid voor zover het bedrag van die terugvordering is betaald voor het aflopen van de termijnen, bedoeld in het eerste lid, of binnen de door de Dienst Toeslagen in het kader van een verleend uitstel van betaling krachtens artikel 31 gestelde betalingstermijnen.

  • 3Dit artikel geldt niet voor verschuldigde bedragen waarop het moratorium, bedoeld in artikel 49i, negende lid, van toepassing is.

Artikel 30 Verrekening

  • 1De Dienst Toeslagen is bevoegd tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar.

  • 2De Dienst Toeslagen is tevens bevoegd, in afwijking van artikel 3 van de Invorderingswet 1990, tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met aan hem uit te betalen bedragen inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen, en belastingrente begrepen in een aanslag of voorlopige aanslag inkomstenbelasting.

  • 3Een verrekening vindt niet eerder plaats dan nadat de termijn bedoeld in artikel 28 is verstreken. De in de artikelen 27 en 29 bedoelde rente alsmede bestuurlijke boeten kunnen in de verrekening worden betrokken.

Artikel 31

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.

Artikel 31bis Geen kwijtschelding

De Dienst Toeslagen kan het bedrag van een terugvordering, de met die terugvordering samenhangende rente, bedoeld in de artikelen 27 en 29, en kosten van invordering alsmede het bedrag van een bestuurlijke boete, niet geheel of gedeeltelijk kwijtschelden.

Artikel 31a Versnelde invordering

In afwijking van artikel 28 heeft de belanghebbende de verplichting om het bedrag van een terugvordering, daaronder begrepen de rente, bedoeld in artikel 27, alsmede het bedrag van een bestuurlijke boete, terstond en tot het volle bedrag te betalen aan de Dienst Toeslagen indien:

  • a.de belanghebbende in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard en het terug te vorderen bedrag onder de werking van de schuldsaneringsregeling valt;

  • b.de Dienst Toeslagen aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat goederen van de belanghebbende zullen worden verduisterd;

  • c.de belanghebbende Nederland metterwoon wil verlaten, tenzij hij aannemelijk maakt dat het terug te vorderen bedrag kan worden verhaald;

  • d.de belanghebbende buiten Nederland woont dan wel in Nederland geen vaste woonplaats heeft en de Dienst Toeslagen aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat het terug te vorderen bedrag niet kan worden verhaald;

  • e.op goederen waarop een door de belanghebbende verschuldigd bedrag kan worden verhaald beslag is gelegd voor zijn toeslagschuld;

  • f.goederen van de belanghebbende worden verkocht ten gevolge van een beslaglegging namens derden;

  • g.ten laste van de belanghebbende een vordering wordt gedaan als bedoeld in artikel 32, zesde lid, tenzij hij aannemelijk maakt dat het terug te vorderen bedrag kan worden verhaald.

Artikel 32 Dwanginvordering bij terugvordering

  • 1Indien de belanghebbende het bedrag van de terugvordering, daaronder begrepen de in artikel 27 bedoelde rente alsmede bestuurlijke boeten, niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de Dienst Toeslagen hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen.

  • 2De invordering van het bedrag van de terugvordering kan geschieden bij een door de Dienst Toeslagen uit te vaardigen dwangbevel. In afwijking van artikel 4:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen bij het dwangbevel tevens de kosten van de aanmaning, de kosten van het dwangbevel en de verschuldigde renten worden ingevorderd.

  • 3De betekening van het dwangbevel geschiedt met overeenkomstige toepassing van artikel 13 van de Invorderingswet 1990.

  • 4De artikelen 14, 15, 18 en 18a van de Invorderingswet 1990 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5De belanghebbende kan met overeenkomstige toepassing van artikel 17 van de Invorderingswet 1990, tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel in verzet komen.

  • 6Een derde die aan de belanghebbende loon, pensioen, lijfrente of uitkeringen, een en ander als bedoeld in artikel 19 van de Invorderingswet 1990, verschuldigd is, of een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht waarbij belanghebbende een tegoed op een rekening heeft, kan op vordering van de Dienst Toeslagen met overeenkomstige toepassing van artikel 19 van de Invorderingswet 1990 worden verplicht het door de belanghebbende verschuldigde bedrag aan terugvordering te betalen.

  • 7 Artikel 27, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33 Aansprakelijkheid bij terugvordering

  • 1De partner van de belanghebbende is hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering, daaronder begrepen de in de artikelen 27 en 29 bedoelde rente alsmede de kosten van aanmaning en de kosten van invordering bij dwangbevel. De partner is niet aansprakelijk voor een aan de belanghebbende opgelegde bestuurlijke boete, tenzij het belopen daarvan mede aan hem is te wijten.

  • 2Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, is ieder van de medebewoners hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering en, overeenkomstig het eerste lid, voor de in te vorderen bedragen die verband houden met die terugvordering.

  • 3Een derde die kan beschikken over een bankrekening waarop een voorschot of een tegemoetkoming is uitbetaald, is hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering zonder rekening te houden met de toepassing van artikel 26, tweede lid, voor zover het terug te vorderen bedrag overeenkomstig artikel 26, eerste lid, is betaald op die bankrekening. Voor zover een terugvordering voortvloeit uit de toepassing van artikel 24, wordt het bedrag waarvoor de derde aansprakelijk is, bepaald op het gedeelte van de terugvordering overeenkomstig artikel 26, eerste lid, dat in dezelfde verhouding staat tot het bedrag van de terugvordering zonder rekening te houden met de toepassing van artikel 26, tweede lid, als de aan de derde over het berekeningsjaar uitbetaalde voorschotten in verhouding staan tot het totale bedrag van de over het berekeningsjaar uitbetaalde voorschotten.

  • 4Aansprakelijkstelling geschiedt bij beschikking van de Dienst Toeslagen. Het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid bestaat, is invorderbaar zes weken na de dagtekening van de beschikking. De artikelen 28, derde lid, 30, 31 en 32 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5Op de beschikking, bedoeld in het vierde lid, zijn de artikelen 4:97 tot en met 4:102 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing

  • 6De aansprakelijkheid van de partner, bedoeld in het eerste lid, of van de derde, bedoeld in het derde lid, geldt tevens indien deze partner of derde niet in Nederland woont.

Artikel 34 Aanvullende bepalingen inzake invordering van een terugvordering

  • 1Tot het verrichten van de bij of krachtens een wet aan een deurwaarder opgedragen werkzaamheden is, voor zover die werkzaamheden geschieden in opdracht van de Dienst Toeslagen, uitsluitend een belastingdeurwaarder als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel j, van de Invorderingswet 1990, bevoegd.

  • 2De Kostenwet invordering rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.

  • 3In afwijking van artikel 4:92, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toerekening van de betalingen achtereenvolgens aan:

    • a.de kosten van invordering;

    • b.de rente bij te late betaling;

    • c.de terugvordering, de in rekening gebrachte rente bedoeld in artikel 27 en de bestuurlijke boete, naar evenredigheid.

Paragraaf 4 Bezwaar, beroep en hoger beroep

Artikel 35 Aanvang bezwaartermijn

In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.

Artikel 36 Aanvang beroepstermijn

In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het instellen van beroep tegen een uitspraak op bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.

Artikel 37 Bezwaar inzake meer beschikkingen vervat in één geschrift

  • 1Een bezwaar tegen de toekenning of herziening van een tegemoetkoming wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de toekenning of herziening van andere tegemoetkomingen over hetzelfde berekeningsjaar die bij hetzelfde geschrift zijn toegekend of herzien, alsmede tegen de in verband daarmee berekende rente.

  • 2Indien een tegemoetkoming is herzien en naar aanleiding daarvan een bestuurlijke boete is opgelegd die is vervat in hetzelfde geschrift als de herziening, wordt een bezwaarschrift tegen de herziening geacht mede te zijn gericht tegen de boete.

  • 3Een bezwaar tegen de toekenning van een tegemoetkoming wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in artikel 14, derde lid, die is vervat in hetzelfde geschrift.

  • 4Een bezwaar tegen de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in artikel 14, derde lid, wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de toekenning van een tegemoetkoming die is vervat in hetzelfde geschrift.

  • 5Indien de Dienst Toeslagen besluit tot openbaarmaking van een besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 42a en beide besluiten in één geschrift zijn vervat, wordt een bezwaarschrift tegen de boete geacht mede te zijn gericht tegen de openbaarmaking ervan, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.

  • 6De Dienst Toeslagen kan uitspraken op bezwaar in de in het eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid bedoelde gevallen vervatten in één geschrift.

Artikel 37a Schorsende werking hoger beroep

De werking van een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep onherroepelijk is beslist. De eerste volzin geldt niet indien de uitspraak een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit betreft.

Paragraaf 5 Informatieverstrekking en informatie-uitwisseling

Artikel 38 Informatieverstrekking aan de Dienst Toeslagen

  • 1Openbare lichamen met uitzondering van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en rechtspersonen die bij of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en diensten, lichamen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, administratieplichtigen als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en verhuurders van een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet op de huurtoeslag verstrekken kosteloos aan de Dienst Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling.

  • 2Onverminderd de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen lichamen, instellingen, diensten, rechtspersonen of personen gehouden de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens en inlichtingen waarvan de kennisneming voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming of het voorschot van een derde, het herzien van een tegemoetkoming van een derde, bedoeld in de artikelen 21 en 21a, of het herzien van een voorschot van een derde, bedoeld in artikel 16, vijfde lid, van belang kunnen zijn eigener beweging te verstrekken aan de Dienst Toeslagen volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

  • 3De gegevens en inlichtingen worden verstrekt binnen een door de Dienst Toeslagen te stellen termijn.

  • 4Kindercentra en gastouderbureaus als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang verstrekken eigener beweging aan de Dienst Toeslagen per ingeschreven kind de volgende gegevens, zoals deze bij of krachtens artikel 1.53, onderscheidenlijk artikel 1.56, zesde lid, van die wet in de administratie worden opgenomen, ten behoeve van de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming:

    • a.voorletter(s), achternaam, burgerservicenummer en geboortedatum van het kind, de ouder en de partner;

    • b.het soort kinderopvang dat wordt afgenomen;

    • c.het aantal afgenomen uren;

    • d.het gemiddelde uurtarief van de afgenomen uren;

    • e.de ingangsdatum en einddatum van de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van die wet; en

    • f.het unieke registratienummer, bedoeld in de artikelen 1.47b, derde lid, of artikel 1.48b, derde lid, van die wet.

  • 5De gegevens, bedoeld in het vierde lid, worden uiterlijk op de vijftiende dag van elke maand verstrekt en hebben telkens betrekking op alle aan die maand voorafgaande maanden vanaf de aanvang van het berekeningsjaar dan wel, indien dat later is, vanaf de ingangsdatum van de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van de Wet kinderopvang, met dien verstande dat in de maand januari de gegevens uiterlijk op 27 januari worden verstrekt en betrekking hebben op alle maanden van het voorafgaande berekeningsjaar waarin sprake was van een dergelijke overeenkomst. Uiterlijk op 1 maart worden de gegevens met betrekking tot alle maanden van het voorafgaande berekeningsjaar nogmaals verstrekt.

  • 6Indien de gevraagde gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt, maant de Dienst Toeslagen aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.

  • 7Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de vermelding van het burgerservicenummer van degene op wie de gegevens en inlichtingen betrekking hebben bij het verstrekken van de gegevens en inlichtingen.

  • 8In de gevallen waarin het burgerservicenummer dient te worden vermeld, is degene op wie de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid, betrekking hebben gehouden zijn burgerservicenummer te verstrekken aan de in het eerste lid bedoelde openbare lichamen met uitzondering van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en rechtspersonen die bij of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en diensten, lichamen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, administratieplichtigen als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en verhuurders van een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet op de huurtoeslag, aan de lichamen, instellingen, diensten, rechtspersonen of personen die ingevolge het tweede lid bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, onderscheidenlijk aan kindercentra of gastouderbureaus als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang.

  • 9Financiële ondernemingen die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mogen uitoefenen maken bij het verwerken van de gegevens die van belang zijn voor de uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming door de Dienst Toeslagen, bedoeld in artikel 25, in hun eigen administratie gebruik van het burgerservicenummer.

  • 10Ingeval een lichaam, instelling, dienst, rechtspersoon, persoon, kindercentrum of gastouderbureau de verplichting, bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid, is nagekomen maar van oordeel is dat de verplichting onrechtmatig is opgelegd, kan op verzoek een vergoeding van kosten die rechtstreeks verband houden met deze nakoming worden toegekend. De Dienst Toeslagen kent bij beschikking een redelijke kostenvergoeding toe in geval van een onrechtmatig opgelegde verplichting. Voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep wordt de rechtmatigheid van de opgelegde verplichting van het eerste, tweede of vierde lid geacht deel uit te maken van het geschil in bezwaar en beroep tegen de beschikking tot toekenning van een kostenvergoeding.

  • 11De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Als binnen die vier weken door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld, wordt in dat geval een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de algemene maatregel niet vastgesteld.

Artikel 38a Gegevensverstrekking door de Dienst Toeslagen

  • 1De Dienst Toeslagen kan onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen voorwaarden ten behoeve van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen voorzieningen die de dienstverlening voortvloeiende uit de uitvoering van deze wet verbeteren, gegevens verstrekken die voor deze dienstverlening noodzakelijk zijn.

  • 2De Dienst Toeslagen verstrekt aan de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bestuursorganen waarmee op basis van een convenant wordt samengewerkt de gegevens waarvan bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald dat verstrekking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van het betreffende bestuursorgaan.

  • 3De Dienst Toeslagen verstrekt aan de inspectie belastingen, toeslagen en douane gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken van die inspectie. Het is deze inspectie niet toegestaan verkregen gegevens die van vertrouwelijke aard zijn aan derden te verstrekken.

Artikel 39 Informatie-uitwisseling

  • 1De Dienst Toeslagen en de inspecteur en de ontvanger wisselen de gegevens en inlichtingen uit die nodig zijn voor de uitvoering van deze wet en voor de heffing en invordering van rijksbelastingen, onder vermelding van het burgerservicenummer van degene op wie de gegevens of inlichtingen betrekking hebben.

  • 2Voor de toepassing van de artikelen 9a, 16, zevende lid, eerste volzin, aanhef en onderdeel c, 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c en 24a, aanhef en onderdeel c, wisselen de Dienst Toeslagen en de directeur-generaal Belastingdienst de gegevens en inlichtingen uit die nodig zijn voor de uitvoering door de directeur-generaal Belastingdienst of zijn ondergeschikten van de werkzaamheden ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, bedoeld in artikel 60, eerste en tweede lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.

  • 3Onze Minister verstrekt aan Onze Ministers wie het aangaat de inlichtingen die zij nodig hebben voor de beleidsvorming en beleidsevaluatie alsmede voor het volgen van de ontwikkeling van de uitgaven, met betrekking tot inkomensafhankelijke regelingen.

  • 4Onze Ministers wie het aangaat verstrekken aan Onze Minister de inlichtingen die hij nodig heeft voor de uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen door de Dienst Toeslagen.

Artikel 39a Verwerking persoonsgegevens uitreizigers

Voor de toepassing van de artikelen 9a, 16, zevende lid, eerste volzin, aanhef en onderdeel c, 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c en 24a, aanhef en onderdeel c, kan de Dienst Toeslagen bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1, onderscheidenlijk paragraaf 3.2, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming verwerken die onderdeel zijn van een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel q.

Paragraaf 6 Bestuurlijke boete

Artikel 40 Verzuimen

  • 1Degene die op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gehouden is tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen en deze niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn, heeft verstrekt, begaat een verzuim ter zake waarvan de Dienst Toeslagen hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen.

  • 2De bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, kan door de Dienst Toeslagen ter zake van een verzuim ten aanzien van een verplichting als bedoeld in artikel 18, eerste lid, slechts worden opgelegd indien de Dienst Toeslagen:

    • a.een redelijkerwijs te vergen inspanning heeft verricht om de persoon die niet heeft voldaan aan een verplichting als bedoeld in artikel 18, eerste lid, in de gelegenheid te stellen alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen binnen een redelijke termijn te verstrekken voordat die persoon is aangemaand als bedoeld in artikel 18, derde lid; en

    • b.de gegevens of inlichtingen niet zijn verstrekt binnen de aanmaningstermijn, bedoeld in artikel 18, derde lid.

  • 3Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, met uitzondering van de artikelen 67n en 67pa, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

  • 4Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vindt artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing.

  • 5In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren nadat de overtreding is begaan.

Artikel 41 Vergrijpen

  • 1Degene die op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gehouden is tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen en aan wiens opzet of grove schuld het is te wijten dat geen gegevens of inlichtingen zijn verstrekt dan wel degene aan wiens opzet of grove schuld het is te wijten dat onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen zijn verstrekt, begaat een vergrijp ter zake waarvan de Dienst Toeslagen hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag dat van de belanghebbende in verband daarmee is of zou zijn teruggevorderd.

  • 2De bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 150 percent van het aldaar bedoelde bedrag indien het aan opzet of grove schuld van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner is te wijten dat geen, dan wel onjuiste of onvolledige gegevens en inlichtingen zijn verstrekt, mits:

    • a.een eerdere overtreding van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner is geconstateerd, en

    • b.de bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens de eerdere overtreding, bedoeld in onderdeel a, onherroepelijk is geworden binnen een periode van vijf jaren voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding waarvoor de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, wordt opgelegd.

  • 3Indien de tegemoetkoming wordt herzien als gevolg van:

    • a.een eerste bepaling of herziening van het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 1°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ingeval er geen inkomstenbelasting verschuldigd is, dan wel de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld op nihil;

    • b.een vaststelling of herziening van een beschikking niet in Nederland belastbaar inkomen;

  • 4Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, met uitzondering van de artikelen 67n en 67pa, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

  • 5In afwijking van het eerste lid kan de Dienst Toeslagen ter zake van een vergrijp ten aanzien van een verplichting als bedoeld in artikel 38, eerste, tweede of vierde lid, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 6In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren nadat de overtreding is begaan.

Artikel 41bis

  • 1In afwijking van artikel 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder mede verstaan:

    • a.degene die de overtreding doet plegen;

    • b.degene die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen de overtreding opzettelijk uitlokt;

    • c.degene die als medeplichtige opzettelijk behulpzaam is bij of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van de overtreding.

  • 2De bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 40, eerste lid, kan niet worden opgelegd aan een medeplichtige.

  • 3Indien de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 41, eerste lid, wordt opgelegd aan een medeplichtige, wordt het bedrag van de boete dat ten hoogste kan worden opgelegd met een derde verminderd.

Artikel 41a Indexatie boetebedragen

  • 1Het in artikel 40 genoemde bedrag wordt elke vijf jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij ministeriële regeling gewijzigd. Deze wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2015. De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat als tabelcorrectiefactor wordt genomen het product van de factoren van de laatste vijf kalenderjaren.

  • 2De gewijzigde bedragen vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot overtredingen die hebben plaatsgevonden na het begin van het kalenderjaar bij de aanvang waarvan de bedragen zijn gewijzigd.

Artikel 42 Vrijwillige verbetering

  • 1Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de Dienst Toeslagen alsnog de juiste en volledige gegevens en inlichtingen verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de Dienst Toeslagen met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, wordt aan hem niet de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 40 of artikel 41, opgelegd.

  • 2Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de juiste en volledige gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, betrekking hebben op inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of op inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.1 van die wet.

Paragraaf 7 Openbaarmaking van het besluit tot oplegging van een vergrijpboete

Artikel 42a Openbaarmaking vergrijpboete

  • 1De Dienst Toeslagen maakt openbaar het besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete die is opgelegd aan een overtreder als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vanwege een vergrijp als bedoeld in artikel 41 dat door de overtreder opzettelijk is begaan tijdens de door hem beroepsmatig of bedrijfsmatig verleende bijstand bij het aanvragen of wijzigen van een tegemoetkoming door een belanghebbende, binnen tien werkdagen na het laatste van de volgende momenten:

    • a.het moment van onherroepelijk worden van het besluit tot openbaarmaking;

    • b.het moment van onherroepelijk worden van het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete.

  • 2De Dienst Toeslagen stelt de overtreder, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid een zienswijze naar voren te brengen voordat de Dienst Toeslagen besluit tot openbaarmaking.

  • 3De Dienst Toeslagen gaat niet over tot openbaarmaking als bedoeld in het eerste lid indien de overtreder, bedoeld in het eerste lid, daardoor onevenredig in zijn belang zou worden getroffen.

  • 4Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het tweede en derde lid.

  • 5Indien de Dienst Toeslagen het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, openbaar maakt, maakt hij tevens de volgende gegevens op de website van de Belastingdienst openbaar, voor zover deze niet reeds blijken uit het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete:

    • a.de naam van de overtreder;

    • b.de wettelijke grondslag van de boete;

    • c.het bedrag van de boete;

    • d.de dagtekening van de boete;

    • e.het jaar waarin de beboetbare gedraging is begaan;

    • f.de naam van de plaats waar de overtreder het vergrijp, bedoeld in het eerste lid, heeft begaan.

  • 6Het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, blijft gedurende een periode van vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar op de website van de Belastingdienst.

  • 7De gegevens, bedoeld in het vijfde lid, blijven gedurende een periode van vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar op de website van de Belastingdienst.

Hoofdstuk 3 Toezicht en opsporing

Artikel 43 Toezichthouders

  • 1Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Ministers wie het aangaat, aangewezen ambtenaren.

  • 2De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 44 Opsporingsambtenaren

  • 1Met de opsporing van de feiten omschreven in de artikelen 225 tot en met 227b, 447c en 447d van het Wetboek van Strafrecht, voor zover het feit voor de toepassing van deze wet van belang is, zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de ambtenaren, aangewezen bij besluit van Onze Ministers wie het aangaat. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182, en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

  • 2Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 44a Contactambtenaar

Ten dienste van de vervolging en berechting van de feiten waarvan de ambtenaren, bedoeld in artikel 44, zijn belast met de opsporing kan Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ambtenaren van de Dienst Toeslagen aanwijzen die het contact onderhouden met het openbaar ministerie.

Hoofdstuk 4 Bijzondere bepalingen

Artikel 45 Beslagverbod

  • 1Een tegemoetkoming is niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tenzij het betreft beslag wegens:

    • a.een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting wegens een geleverde prestatie waarbij de betalingsverplichting ter zake van die prestatie oorzaak is voor de tegemoetkoming;

    • b.een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering dat betrekking heeft op dezelfde inkomensafhankelijke regeling.

  • 2Bij een beslag als bedoeld in het eerste lid is artikel 475c, tweede lid, niet van toepassing.

  • 3Elk beding dat strijdt met het eerste lid is nietig.

Artikel 46 Samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de samenloop van tegemoetkomingen met tegemoetkomingen op grond van een buitenlandse regeling of een regeling van een volkenrechtelijke organisatie.

Artikel 47 Hardheidsclausule

  • 1Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen beleidsregels te geven om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling mochten voordoen.

  • 2Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling voor groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, of bij de toepassing van artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget mochten voordoen.

  • 3Het ontwerp van een krachtens het tweede lid vast te stellen ministeriële regeling wordt aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan twee weken na de overlegging van het ontwerp. Indien binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de ministeriële regeling bij wet wordt geregeld, wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de ministeriële regeling niet vastgesteld.

Artikel 47a Ondersteuning belanghebbenden

Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling regels te stellen ter ondersteuning van een belanghebbende bij het verwezenlijken van rechten of het nakomen van verplichtingen die uit deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling voortvloeien.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 48 Evaluatie

Onze Minister zendt, in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens vijfjaarlijks, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 49 Hardheidsregeling

Vervallen

Artikel 49bis Herziening beschikking rente bij te late betaling

Vervallen

Artikel 49a Vangnetbepaling

Vervallen

Artikel 49b Compensatieregeling

Vervallen

Artikel 49c O/GS-tegemoetkomingsregeling

Vervallen

Artikel 49d Samenloop verzoeken

Vervallen

Artikel 49e Commissies

Vervallen

Artikel 49f Oudercommissie

Vervallen

Artikel 49g Eenmalige tegemoetkomingsregeling herstel

Vervallen

Artikel 49h Verstrekking burgerservicenummer aan gemeenten

Vervallen

Artikel 49i Moratorium

Vervallen

Artikel 49j Registratie

Vervallen

Artikel 50 Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op 1 september 2005 en geldt voor berekeningsjaren die aanvangen op of na 1 januari 2006.

Artikel 51 Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

×

Rapport alimentatienormen versie 2025

 

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord
1. Inleiding
2. Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen
2.1 Inleiding
2.2 Modellen voor het bepalen van het netto besteedbaar (gezins)inkomen
2.3 Verschillende soorten inkomen
2.4 Kindgebonden budget
3. Behoefte
3.1. Algemeen
3.2 Het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen
3.3 Behoefte van de ex-partner
4. Draagkracht
4.1 Algemeen
4.2 Berekening van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie (algemeen)
4.3 Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar
4.4 Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie
4.5 Inkomensvergelijking (voorheen jusvergelijking)
4.6 Bijzondere omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden
4.7 Inkomensverlies van een onderhoudsplichtige
4.8 Uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn
4.9 Fiscale gevolgen van het hebben van een auto van de zaak
4.10 Draagkracht bij verpleging in een instelling voor langdurige zorg
5. Stappenplannen en rekenvoorbeelden
5.1 Stappenplan kinderalimentatie
5.2 Stappenplan partneralimentatie
5.3 Rekenvoorbeelden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten
5.4 Rekenvoorbeeld aanvaardbaarheidstoets

Voorwoord

Wettelijke maatstaven

De hoogte van kinder- en partneralimentatie is afhankelijk van de behoefte van degene die recht heeft op alimentatie en van de draagkracht van degene die de alimentatie moet betalen. Behoefte en draagkracht zijn open normen, dat wil zeggen dat niet in wet- of andere regelgeving is vastgelegd wat daaronder precies moet worden verstaan.

Aanbevelingen en rekenmodellen

In het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) doet de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) aanbevelingen voor het concretiseren en toepassen van deze open normen in het juridische debat en voor het aan de hand van deze wettelijke maatstaven berekenen van de hoogte van kinder- en partneralimentatie.

Met deze aanbevelingen beoogt de expertgroep de rechtseenheid te bevorderen en bij te dragen aan de voorspelbaarheid van de uitkomst van een alimentatieprocedure. Het rapport is uitdrukkelijk niet bedoeld als handboek voor alles wat met alimentatie te maken heeft. Het rapport bevat ook geen aanbevelingen voor onderwerpen die buiten de reikwijdte van de begrippen behoefte en draagkracht en het aan de hand daarvan berekenen van alimentatie vallen. Die onderwerpen komen daarom in dit rapport niet aan bod. Als een vraag daarover voorligt, zal de rechter een op het geval toegesneden oordeel geven.

Voor het berekenen van alimentatie heeft de expertgroep modellen ontwikkeld (zie bijlage 1). Verschillende uitgevers brengen rekenprogramma’s uit die gebaseerd zijn op deze rekenmodellen. Voor de leesbaarheid is het rapport in de wij-vorm geschreven. Waar staat dat ‘wij’ iets doen mag gelezen worden dat de expertgroep aanbeveelt om dat zo te doen.

Gebruik van het rapport

Dit rapport is geschreven door rechters met het doel de aanbevelingen toe te passen bij de beoordeling van aan hen voorgelegde alimentatiegeschillen. Rechters kunnen van de aanbevelingen afwijken. Zij zullen dat in de regel alleen doen als er bijzondere omstandig- heden zijn. Bij die beoordeling speelt wat partijen stellen en hoe zij dat onderbouwen een belangrijke rol. Een relatief strikte toepassing van de aanbevelingen bevordert de rechtseenheid en de voorspelbaarheid van rechterlijke beslissingen.

Advocaten, mediators en anderen maken voor hun advieswerk en (rechts)bijstand gebruik van het rapport. Bij de meeste alimentatiekwesties maken partijen zelf afspraken, zonder tussenkomst van een rechter. Dat staat partijen vrij. Belangrijk is dat zij bij die afspraken binnen de wettelijke kaders blijven.
Gemeenten kunnen de aanbevelingen in dit rapport gebruiken bij verhaal van bijstands- uitkeringen. Vragen rond bijstandsverhaal vallen buiten het bestek van dit rapport.

Rapport 2025

De tabellen Eigen Aandeel in de Kosten van Kinderen zijn in 2025 gewijzigd. In de tabellen is het hoogste inkomen opgehoogd van € 6.000 naar € 7.500 met de bijbehorende tussenkolommen (van € 6.500 en van € 7.000). Het laagste inkomen is verhoogd van € 1.500 naar € 2.000 euro omdat het sociaal minimum inclusief zorgtoeslag meer dan € 2.000 bedraagt.

De bedragen voor lage en voor hoge inkomens vallen iets lager uit dan in de tabellen voor 2024: bij de lage inkomens hangt dat samen met de nieuwe definitie van de armoedegrens. De procentuele kosten van kinderen bij een hoog inkomen zijn lager op basis van de (voorlaatste) CBS-publicatie over kosten van kinderen.

In paragraaf 4.3.5 is een aanbeveling opgenomen voor de situatie dat de ouders samen voldoende draagkracht hebben en de zorgkorting hoger is dan de draagkracht van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft.

Den Haag, december 2024

mr. J.B. de Groot, voorzitter

mr. Y. Oosting, secretaris

De editie van 2024 bevat een belangrijke wijziging. Met ingang van 2023 is ook voor de bepaling van de draagkracht voor partneralimentatie het forfaitaire systeem van toepassing. Uitgangspunt daarbij is dat de onderhoudsplichtige een budget voor de eigen lasten heeft. Voor bijzondere lasten die volgens de onderhoudsplichtige niet uit dat budget kunnen worden bestreden (bijvoorbeeld herinrichtingskosten, advocaatkosten etc.) gelden nu zowel voor kinderalimentatie als voor partneralimentatie dezelfde uitgangspunten (zie hoofdstuk 4.6).

Den Haag, december 2023

mr. J.B. de Groot, voorzitter

mr. Y. Oosting, secretarisLeeuwarden, december 2022

1. INLEIDING

In artikel 1:392, lid 1, BW staat wie op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden zijn tot het verstrekken van levensonderhoud. Dat zijn de ouders, de kinderen en behuwd- kinderen, schoonouders en stiefouders. In deze wetsbepaling staat niet wie de onderhouds- gerechtigden zijn. Dat kunnen we afleiden uit de formulering en uit andere artikelen in Titel 17 van Boek 1, BW.

In dit rapport doet de expertgroep aanbevelingen voor het vaststellen of wijzigen van de hoogte van kinder- en/of partneralimentatie na het verbreken van de relatie (alleen bij kinderalimentatie), echtscheiding, na het verbreken van een geregistreerd partnerschap en na scheiding van tafel en bed.

Het gaat daarbij om:

  • een bijdrage van de ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn of haar kind(eren) aan de andere ouder  (kinderalimentatie) of direct aan het kind (indien dat 18 jaar of ouder is);
  • een uitkering tot levensonderhoud aan de gewezen echtgeno(o)t(e), de echtgenoot van wie iemand gescheiden is van tafel en bed en de gewezen geregistreerde partner (partneralimentatie). Hierna spreken wij in al deze gevallen van ex-partners.

Op grond van artikel 1:404, lid 1, BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Gedurende het huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn ook stiefouders onderhoudsplichtig voor de minderjarige kinderen van hun echtgenoot of geregistreerde partner die tot hun gezin behoren (art. 1:395 BW). Ouders, en in voorkomend geval stiefouders, zijn ook onderhoudsplichtig voor hun kinderen van 18 tot 21 jaar (artikel 1:395a BW). Voor kinderen vanaf 21 jaar zijn ouders onderhoudsplichtig op grond van artikel 1:392, lid 1, BW.

Als ouders uit elkaar gaan, moeten zij afspraken maken over de verdeling van de kosten van hun kind of kinderen. In de praktijk betekent dit meestal dat de ene ouder aan de andere (verzorgende) ouder – dat is de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft – of aan het kind zelf als dat 18 jaar of ouder is (kinder)alimentatie moet betalen. Als de ouders er samen niet uitkomen, zal de rechter op verzoek bepalen welk bedrag aan kinderalimentatie een ouder moet betalen.

Als een ex-partner partneralimentatie moet betalen aan de andere partner, kunnen zij daar samen afspraken over maken. Als zij daar met elkaar niet uitkomen, zal de rechter daarover desgevraagd beslissen. 

Of en welke bedrag(en) iemand aan alimentatie moet betalen hangt ervan af: 

  1. of er een onderhoudsverplichting is, en
  2. of sprake is van behoeftigheid (dit geldt niet voor kinderen tot 21 jaar), en
  3. of de onderhoudsgerechtigde behoefte heeft aan een financiële bijdrage, en
  4. of de onderhoudsplichtige draagkracht heeft om de bijdrage te betalen.

ad 1. Rangorde onderhoudsverplichtingen

Kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, hebben voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden. Deze voorrangsregel is aan de orde als iemand verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen, terwijl hij of zij onvoldoende draagkracht heeft om dit levensonderhoud aan alle onderhoudsgerechtigden volledig te verschaffen (art. 1:400, lid 1, BW).

Door deze voorrangsregel moet een onderhoudsplichtige eerst de kinderalimentatie voor kinderen en stiefkinderen tot 21 jaar betalen en pas daarna (als aan de overige voorwaarden is voldaan) de alimentatie voor (stief)kinderen vanaf 21 jaar en de partneralimentatie.

ad 2. Behoeftigheid

Voor het opleggen van een alimentatieverplichting moet bij ex-partners en kinderen vanaf 21 jaar sprake zijn van behoeftigheid. Een onderhoudsgerechtigde is behoeftig:

  • wanneer hij of zij niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien, omdat hij of zij de nodige eigen middelen mist; én
  • hij of zij deze eigen middelen niet in redelijkheid kan verwerven.

Indien de onderhoudsgerechtigde geen of onvoldoende inkomsten heeft om in het levensonderhoud te voorzien, kan er aanleiding zijn om rekening te houden met een bepaalde verdiencapaciteit. Dat wil zeggen de mogelijkheid om in redelijkheid inkomen te verwerven. Of er aanleiding bestaat om met een verdiencapaciteit rekening te houden is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals opleiding, werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid en de zorg voor kinderen.

Als een onderhoudsgerechtigde over vermogen beschikt, kan het onder omstandigheden redelijk zijn dat we verlangen dat iemand op dit vermogen inteert.

De expertgroep geeft geen richtlijnen over de behoeftigheid.

Ad 3 en 4. Behoefte en draagkracht

Behoefte

Behoefte is – ook bij kinderen – een van de wettelijke maatstaven voor vaststelling van alimentatie. Volgens vaste jurisprudentie is behoefte geen absoluut begrip. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen af van de individuele omstandigheden en moeten we van geval tot geval bepalen. Allerlei omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen.

In elk geval is behoefte niet beperkt tot het bestaansminimum.

Draagkracht

Of iemand draagkracht heeft om alimentatie te betalen hangt enerzijds af van de inkomsten en het vermogen en anderzijds van de noodzakelijke uitgaven die daarop in mindering komen.

Daarbij gaat het niet alleen om de middelen waarover de onderhoudsplichtige beschikt, maar ook over die waarover hij redelijkerwijze had kunnen beschikken. Bij de uitgaven gaat het niet alleen om de uitgaven voor de onderhoudsplichtige zelf, maar kunnen ook de uitgaven een rol spelen voor anderen van wie het onderhoud voor rekening van de onderhoudsplichtige komt.

De vast te stellen alimentatie mag niet hoger zijn dan enerzijds de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en anderzijds de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

De laagste van die twee vormt de maximale bijdrage. De omstandigheden van partijen kunnen aanleiding geven de alimentatie lager dan dit maximum vast te stellen.

Opbouw van het rapport

In hoofdstuk 2 leggen we de begrippen netto besteedbaar inkomen en netto besteedbaar gezinsinkomen uit en laten we zien hoe we deze berekenen. In hoofdstuk 3 gaan we in op het bepalen van de behoefte voor zowel kinderalimentatie als partneralimentatie. In hoofdstuk 4 staan we stil bij het bepalen van de draagkracht voor kinder- en partneralimentatie. In dat hoofdstuk gaan we ook in op de zorgkorting die een rol speelt bij het bepalen van het bedrag aan kinderalimentatie dat iemand moet betalen. In hoofdstuk 5 zetten we aan de hand van twee stappenplannen met voorbeelden uiteen hoe we de behoefte en de draagkracht en uiteindelijk het bedrag aan kinder- en partneralimentatie bepalen.

Achter het rapport zitten de volgende bijlagen:

  • Bijlage 1 Modellen voor netto- en brutomethode
  • Bijlage 2 Diverse tarieven.
  • Bijlage 3 Tarieven en tabellen
  • Bijlage 4 Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen
  • Bijlage 5 Draagkrachttabel kinderalimentatie

2 Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen

2.1 Inleiding

Behoefte en draagdracht bepalen we voor kinder- en partneralimentatie op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen respectievelijk het netto besteedbaar inkomen. Bij kinderalimentatie speelt naast het netto besteedbaar (gezins)inkomen het kindgebonden budget een rol.

In dit hoofdstuk bespreken we de begrippen netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen.

Onder netto besteedbaar inkomen verstaan we het bruto inkomen verminderd met de daarover verschuldigde of ingehouden premies sociale verzekeringen (inclusief de inkomens- afhankelijke bijdrage premie zorgverzekeringswet) en loon- en/of inkomstenbelasting. Het netto besteedbaar gezinsinkomen is het gezamenlijke netto besteedbare inkomen van de (ex-)partners toen zij nog een gezin vormden.

2.2 Modellen voor het bepalen van het netto besteedbaar (gezins)inkomen

De expertgroep heeft twee modellen gemaakt waarmee we het netto besteedbaar inkomen berekenen: het netto model en het bruto model. Beide modellen staan in Bijlage 1 bij dit rapport.

In het netto model gebruiken we netto inkomensgegevens om het netto besteedbaar (gezins)inkomen te bepalen. In het bruto model berekenen we het netto besteedbaar inkomen aan de hand van (onder andere) de bruto inkomensgegevens.

2.2.1 Het netto model

We kunnen het netto model gebruiken bij het bepalen van de draagkracht van een onder- houdsplichtige met een inkomen uit dienstbetrekking of een uitkering van minder dan € 2.125 bruto per maand (incl. vakantietoeslag). Het bruto inkomen vinden we in een loon- of salarisspecificatie of in een specificatie van de uitkering. Ook het daarvan resterende netto inkomen blijkt uit die specificaties. De gehele berekening voeren we vervolgens uit met nettobedragen op maandbasis.

Het netto model kunnen we ook gebruiken als het inkomen niet is onderworpen aan de heffing van loon- en inkomstenbelasting in Nederland.

Het netto besteedbaar inkomen vinden we in het netto model bij post 8.

  

2.2.2 Het bruto model

We gebruiken het bruto model bij bruto inkomens vanaf € 2.930 per maand en bij alle inkomens buiten dienstbetrekking (bijvoorbeeld bij IB-ondernemers). We gebruiken het bruto model ook als er fiscale voordelen zijn (bijvoorbeeld bij uitgaven voor inkomens- voorzieningen), fiscale bijtellingen, bij bezittingen die in box 3 belast zijn of als specifieke heffingskortingen een rol spelen. Het invullen van dit bruto model is in grote lijnen vergelijkbaar met het invullen van een aangifte voor de inkomstenbelasting.

In het bruto model vinden we het netto besteedbaar inkomen bij post 121.

2.3 Verschillende soorten inkomen

2.3.1 Inkomen uit dienstbetrekking of uitkering

Werknemers en uitkeringsgerechtigden kunnen hun inkomen met loonstroken, uitkerings- specificaties en/of één of meer jaaropgaven aantonen.

2.3.2 Winst uit onderneming

Een natuurlijke persoon die een onderneming op eigen naam of in samenwerking met anderen drijft (IB-ondernemer), geniet winst uit onderneming. De ondernemer moet inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen betalen over de gerealiseerde winst, na aftrek van ondernemersaftrekken en eventuele andere aftrekposten. Het komt regelmatig voor dat een ondernemer niet de gehele nettowinst (het netto besteedbaar inkomen dat volgt uit de berekening met het bruto model) voor het levensonderhoud gebruikt. Een deel van de winst (waar al inkomstenbelasting over is betaald) blijft dan in de onderneming achter, bijvoorbeeld om daarmee investeringen te doen of om (bedrijfs)schulden af te lossen. Het netto besteedbaar inkomen is dan lager.

Bij het bepalen van de draagkracht van een ondernemer kijken we naar wat deze ondernemer in redelijkheid aan inkomen uit de onderneming kan verwerven zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. We moeten daarom een schatting makenvan de toekomstige ontwikkelingen in de onderneming (een prognose). In de praktijk lijkt de gedachte te bestaan dat we daarvoor moeten kijken naar het gemiddelde resultaat van de laatste drie jaren. Hoewel dat gemiddelde resultaat helpend kan zijn bij het maken van de prognose (en inzage in recente jaarstukken van de ondernemer daarvoor onmisbaar is), is dat gemiddelde resultaat slechts één van de omstandigheden die bij het maken van de prognose een rol kan spelen.

2.3.3 De directeur-grootaandeelhouder

De directeur-grootaandeelhouder in een vennootschap (meestal een BV) krijgt in de regel salaris, net als een werknemer in een ‘normale’ dienstbetrekking. Daarnaast kan hij winst- uitkeringen (dividend, winst uit aanmerkelijk belang) ontvangen. Wanneer een directeur-grootaandeelhouder privéuitgaven laat voorschieten door of geld leent van de BV die deze schuld in rekening-courant boekt, kan er aanleiding zijn om bij het bepalen van de behoefte en/of draagkracht met deze opnames rekening te houden. 

2.3.4 Inkomen uit vermogen

In bepaalde gevallen kunnen we bij het bepalen van het netto besteedbaar inkomen rekening houden met werkelijke inkomsten uit vermogen, zoals inkomen uit de verhuur van onroerend goed. Dat inkomen moet dan in elk geval bestendig beschikbaar (kunnen) zijn.

2.4 Kindgebonden budget

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke maandelijkse bijdrage van de overheid die bij alleenstaande ouders wordt verhoogd met een zogeheten ‘alleenstaande ouderkop’.

Het kindgebonden budget is bedoeld als inkomensondersteuning voor (in beginsel) de ouder die kinderbijslag voor het kind ontvangt.

3. BEHOEFTE

3.1 Algemeen

Bij het bepalen van het bedrag dat iemand aan kinder- en/of partneralimentatie moet betalen, houden we rekening met de behoefte van de onderhoudsgerechtigden (volgens art. 1:397, lid 1, BW). De wetgever heeft de betekenis van het begrip behoefte niet nader ingevuld. Het is een zogenoemde open norm. Behoefte kunnen we omschrijven als het bedrag dat nodig is voor de kosten van levensonderhoud en dat aansluit bij de mate van welstand waarin partijen tijdens hun samenleving hebben geleefd. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen dus af van de individuele omstandigheden. Daarbij kunnen algemene ervaringsregels een rol spelen (volgens art. 149, lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Bij kinderalimentatie houden we er rekening mee dat ouders de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen niet helemaal zelf hoeven te betalen. De kinderbijslag die de ouders (in de regel: de ouder bij wie een kind het hoofdverblijf heeft) ontvangen dekt een deel van die kosten. Het restant komt voor rekening van de ouders zelf. Dat restant noemen we in dit rapport ‘het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’.

Hierna gebruiken we in het kader van kinderalimentatie daarom niet de term ‘behoefte’, maar spreken we van ‘het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’ of kortweg ‘eigen aandeel’.

Bij partneralimentatie beveelt de expertgroep voor het bepalen van de behoefte het gebruik aan van een vuistregel, de zogenoemde hofnorm. Zie voor een uitleg van de hofnorm paragraaf 3.3.1 en 3.3.2.

3.2 Het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

3.2.1 Inleiding

De expertgroep doet in dit rapport een concrete aanbeveling voor het bepalen van het eigen aandeel. Deze aanbeveling berust op de algemene ervaringsregel dat ouders in gezinnen een vast percentage van het beschikbare inkomen besteden aan hun kind(eren).

We bepalen het eigen aandeel aan de hand van de Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen (Bijlage 4). In deze bijlage staat ook een toelichting op hoe de tabel werkt. In de tabel is rekening gehouden met de kinderbijslag. In de regel ontvangt de ouder bij wie een kind het hoofdverblijf heeft de kinderbijslag.

Hierna bespreken we de onderwerpen die van belang zijn bij het bepalen van het eigen aandeel.

3.2.2 De Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

De Tabel eigen aandeel is als volgt tot stand gekomen.

De welstand van het gezin waarin de ouders met de kinderen leven en daarmee de hoogte van de uitgaven voor de kinderen hangt samen met het netto besteedbaar gezinsinkomen.

Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) blijkt dat ouders een bepaald percentage van dat gezinsinkomen aan hun kinderen besteden.

De Tabel eigen aandeel is gebaseerd op dit onderzoek. Het systeem is uitgewerkt in het rapport Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie. https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/rapport-kosten-kkn-sept-2006.pdf  In 2018 hebben het CBS en het NIBUD voor het laatst onderzoek gedaan naar de percentages van het gezinsinkomen die ouders aan hun kinderen besteden. De bedragen in de Tabel eigen aandeel zijn sinds 2019 gebaseerd op de cijfers uit dit laatste onderzoek. Het Nibud actualiseert de bedragen in de tabel jaarlijks met de meest actuele percentages van de kosten van kinderen en de kinderbijslagbedragen. De bedragen in de tabel worden verder niet geïndexeerd.

We berekenen het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen na scheiding op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in de laatste periode dat de ouders en de kinderen een gezin vormden. Dit omdat de kinderen aan de welstand zoals die aanwezig was toen de ouders met de kinderen nog bij elkaar woonden gewend zijn geraakt en zij door de scheiding van de ouders – in beginsel – niet slechter af zouden moeten zijn.

Het eigen aandeel per kind is lager naarmate er meer kinderen in een gezin leven. Dat komt doordat de gemiddelde kosten per kind (door “schaalvoordelen”) dalen bij meer kinderen.

In de Tabel eigen aandeel houden we geen rekening met de leeftijd(en) van de kinderen.

De tabel is gebaseerd op gemiddelde bedragen aan kinderbijslag. Als er meer kinderen in een gezin zijn, bepalen we het eigen aandeel per kind door het tabelbedrag te delen door het aantal kinderen.

3.2.3 Bepalen eigen aandeel op basis van het laatste gezinsinkomen toen de ouders nog bij elkaar waren

In beginsel bepalen we het eigen aandeel op basis van het gezamenlijke inkomen dat ouders hadden toen zij nog bij elkaar waren, inclusief het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting).

Wanneer we het eigen aandeel vaststellen op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in een eerder jaar dan het jaar waarin de kinderalimentatie ingaat, indexeren we dat eigen aandeel naar het jaar van ingang. Daarbij maken we gebruik van het indexeringspercentage voor alimentatie (analoog naar/op de voet van artikel 1:402a BW)

3.2.4 Eigen aandeel bij gezinnen met minderjarige kinderen en kinderen van 18 tot 21 jaar

De Tabel eigen aandeel ziet op kosten van minderjarige kinderen. Bij het gebruik van de tabel gaan we er voor het aantal kinderen van uit dat alle kinderen minderjarig zijn, ook als er naast een minderjarig kind of kinderen één of meer kinderen van 18 tot 21 jaar zijn.

3.2.5 Eigen aandeel bij ouders die nooit met het kind of de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd

Wanneer ouders nooit in gezinsverband met het betrokken kind of de kinderen hebben samengeleefd, bepalen we het eigen aandeel door het gemiddelde te nemen van het eigen aandeel berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en het eigen aandeel op basis van het inkomen van de andere ouder. Op deze manier beoordelen we de welstand die het kind bij iedere ouder afzonderlijk ervaart of zou hebben ervaren als het alleen bij die ouder opgroeit of was opgegroeid. Met (inkomsten van) nieuwe partners houden we geen rekening.

Bij de bepaling van het inkomen van iedere ouder afzonderlijk houden we rekening met het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting), indien de ouder voldoet aan de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen of zou voldoen als het kind bij hem of haar zou opgroeien (zoals de inkomens- en vermogensgrens). Voor een ouder bij wie het kind niet opgroeit gaat het om een fictief bedrag (alsof het kind alleen bij die ouder zou opgroeien).

3.2.6 Bijzondere kosten

In de tabelbedragen zijn alle gebruikelijke kosten van een kind, zoals voeding, kleding en huisvesting begrepen. Allerlei kosten en activiteiten zijn uitwisselbaar. Zo kunnen ouders het bedrag voor ‘ontspanning’ in het eigen aandeel op verschillende manieren besteden: van voetbal tot paardrijden en van computergame tot vioolles. Uit het CBS-onderzoek blijkt dat hogere uitgaven in een gezin aan de ene post samengaan met lagere uitgaven aan een andere post. Met andere woorden, wanneer een gezin een meer dan gemiddeld bedrag aan bijvoorbeeld kleding besteedt, dan hoeft dat niet te betekenen dat voor de post kleding een correctie moet plaatsvinden. Ouders bezuinigen dan op één of meer andere posten. Vanwege die uitwisselbaarheid kunnen we slechts in globale termen aangeven in welke gevallen naast de tabelbedragen met bijzondere kosten rekening kan worden gehouden.

Bepaalde extra kosten kunnen zo uitzonderlijk zijn, dat ouders deze niet kunnen betalen uit de standaardbedragen in de tabel en deze uitgaven daadwerkelijk op het (gezins) inkomen drukken. Voorbeelden zijn de kosten voor:

  • een gehandicapt kind;
  • topsport;
  • privélessen;
  • extra hoge schoolgelden; en
  • kinderopvang of oppaskosten die – na aftrek van de kinderopvangtoeslag en eeneventuele bijdrage van de werkgever – zo hoog zijn dat deze niet gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten.

[[NOTE: Volgens het rapport Kosten van kinderen behoren ook hoge oppaskosten in verband met de verwerving van inkomsten tot de categorie bijzondere kosten die niet in de tabel verwerkt zijn. Uit onderzoek van het CBS uit de tijd voor de huidige systematiek van financiering van de kinderopvang is echter gebleken dabij een echtpaar oppaskosten niet leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen. Kennelijk worden in die situatie hoge oppaskosten of kosten van kinderopvang gecompenseerd met lagere uitgaven aan een andere post. Hoewel dit onderzoek dateert van de tijd vóór de huidige systematiek van financiering van kinderopvang, acht de expertgroep het aannemelijk dat dit in het merendeel van de gevallen nog steeds zo is. Indien echter sprake is van dermate hoge kosten voor kinderopvang of dermate hoge oppaskosten dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten, kan dat leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen dan het tabelbedrag.]]

Bij dergelijke bijzondere extra kosten berekenen we het eigen aandeel als volgt. Als ouders de betreffende extra kosten al voor de scheiding maakten, dan trekken we deze kosten (minus tegemoetkomingen daarop van bijvoorbeeld werkgever of overheid) af van het netto besteedbaar gezinsinkomen. Het eigen aandeel bepalen we vervolgens op basis van het resterende netto besteedbaar gezinsinkomen. Het nieuwe eigen aandeel bestaat uit het in de tabel gevonden bedrag plus de extra kosten na de scheiding, opnieuw verminderd met de eventuele tegemoetkomingen in die kosten.

Als de kosten pas na de scheiding zijn ontstaan, berekenen we het eigen aandeel op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen zonder correctie en tellen we de bijzondere kosten op bij het gevonden eigen aandeel.

3.2.7 Vermindering of wegvallen van inkomen van één van de ouders na (echt)scheiding

Vermindering of wegvallen van inkomen van een ouder na (echt)scheiding mag geen invloed hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Het welvaartsniveau ten tijde van het uit elkaar gaan blijft in beginsel bepalend. Wel kan dit lagere inkomen tot een lagere draagkracht en dus een lagere bijdrage leiden.

3.2.8 Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van een van de ouders

Wanneer het inkomen van een ouder na scheiding zodanig stijgt dat het hoger is dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk of de samenleving, is de expertgroep van mening dat dit invloed moet hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Indien het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat voor de kinderen zou zijn uitgegeven. In dat geval bepalen we het eigen aandeel op basis van dat hogere inkomen van die ouder opnieuw.

3.2.9 Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van één van de ouders die nooit met het kind/de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd

Ook voor kinderen van ouders die niet in gezinsverband hebben samengewoond, vindt de expertgroep dat een aanzienlijke inkomensstijging van één van de ouders invloed moet hebben op de vaststelling van het eigen aandeel. We berekenen het eigen aandeel opnieuw als het netto besteedbaar inkomen van één ouder stijgt tot boven de feitelijke netto besteed- bare inkomens van de ouders samen bij de eerdere vaststelling van het eigen aandeel (de drempel), vermeerderd met het destijds werkelijk genoten kindgebonden budget. Als de inkomensstijging de ouder betreft die voor het betreffende kind of kinderen geen kindge- bonden budget ontvangt, dan verstaan we onder het gestegen netto besteedbaar inkomen dat inkomen zonder bijtelling van een fictief kindgebonden budget.

Als de drempel is gehaald berekenen we het eigen aandeel vervolgens opnieuw op de wijze zoals hiervoor omschreven voor de berekening van het eigen aandeel van ouders die nooit hebben samengewoond, maar dan op basis van de actuele inkomens van de beide ouders.

Daarbij beoordelen we de situatie weer alsof het kind bij die ouder zou wonen, zodat wel met het (fictief) kindgebonden budget waar dan aanspraak op zou bestaan rekening moet worden gehouden én met eventuele heffingskortingen waar in die – fictieve – situatie aanspraak op zou bestaan.

3.2.10 De behoefte van kinderen van 18 tot 21 jaar

De Tabel eigen aandeel kunnen we niet gebruiken voor het bepalen van de behoefte van kinderen van 18 tot 21 jaar.

Studerenden

Voor kinderen van 18 tot 21 jaar die onder de Wet studiefinanciering (Wsf) vallen heeft de expertgroep geen aparte maatstaven ontwikkeld. We nemen voor het bepalen van de behoefte de normen van de Wsf tot uitgangspunt. Volgens de Wsf bestaat het budget voor een student uit een normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, een tegemoetkoming

in de kosten van lesgeld danwel het collegegeldkrediet en de reisvoorziening. Een student die stelt voor één of meer bepaalde posten een hoger budget nodig te hebben, moet dat aannemelijk maken. De aanspraken die een student heeft op studiefinanciering of een andere tegemoetkoming (zoals een bijdrage uit een privaat studiefonds) kunnen de behoefte onder omstandigheden verlagen. In het algemeen zijn de basisbeurs en de aanvullende beurs (een gift) behoefte verlagend, omdat van een student in redelijkheid mag worden verlangd dat hij binnen de genoemde termijn een diploma haalt. De rentedragende lening en het collegegeldkrediet moeten wel altijd worden terugbetaald en verlagen de behoefte in beginsel niet.

Heeft een thuiswonende student geen woonlast, dan kan dat de behoefte verlagen, bijvoorbeeld met een bedrag ter hoogte van de gemiddelde basishuur.

Niet studerenden

Voor niet-studerenden van 18 tot 21 jaar kunnen we bij het bepalen van de behoefte eveneens aansluiten bij het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud uit de Wsf.

De bedragen voor studiekosten (boeken en leermiddelen) die in de norm zitten, trekken we daar dan van af.

Eigen inkomsten van kinderen van 18 tot 21 jaar

Structurele eigen inkomsten van kinderen van 18 tot 21 jaar kunnen de behoefte verlagen.

Kind van 18 tot 21 jaar ontvangt zorgtoeslag

Uit het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud wordt een kind van 18 tot 21 jaar geacht ook de premie voor de zorgverzekering te voldoen. In dat normbedrag is al rekening gehouden met een ontvangen zorgtoeslag. Een eventuele zorgtoeslag hoeven we dus niet nog afzonderlijk in mindering te brengen.

3.2.11 De behoefte van kinderen vanaf 21 jaar

Ook een kind van 21 jaar en ouder kan behoefte hebben aan een bijdrage in zijn levensonderhoud.

Anders dan kinderen tot 21 jaar, kan een meerderjarig kind in beginsel alleen aanspraak maken op een bijdrage van een (van de) ouder(s) wanneer dat kind behoeftig is. Daarvan is sprake als het niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien omdat het:

a. de nodige eigen middelen mist en

b. deze in redelijkheid niet kan verwerven.

De behoefte van een kind vanaf 21 jaar kunnen we vervolgens op dezelfde wijze bepalen als die van kinderen van 18 tot 21 jaar.

3.3 Behoefte van de ex-partner

3.3.1 Inleiding

Voor het bepalen van de netto behoefte in het kader van partneralimentatie heeft de rechtspraak een eenvoudig te hanteren vuistregel ontwikkeld: de zogenoemde hofnorm.

De hofnorm berust op de algemene ervaringsregel dat de kosten van twee afzonderlijke huishoudens (dus na scheiding) hoger zijn dan de helft van de kosten van een gezin.

De hofnorm is volgens de expertgroep een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf die leidt tot een reële schatting van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde na het verbreken van het huwelijk of geregistreerd partnerschap.

Ontvangen kinderalimentatie, kinderbijslag en kindgebonden budget zijn geen inkomen van de onderhoudsgerechtigde ouder, maar zijn bedoeld voor de kinderen. Deze bedragen maken daarom geen deel uit van het eigen inkomen of de verdiencapaciteit van de onderhoudsgerechtigde.

3.3.2 Toepassing van de hofnorm

Uitgangspunt bij toepassing van de hofnorm is dat het gehele netto besteedbaar gezinsinkomen beschikbaar is geweest voor het levensonderhoud van beide partijen.

Wanneer in het gezin kinderen waren voor wie de ouders onderhoudsplichtig waren, dan verminderen we het netto besteedbaar gezinsinkomen met het eigen aandeel van de ouders in de kosten van die kinderen.

De behoefte op basis van de hofnorm bedraagt dan Netto besteedbaar gezinsinkomen

€ .....

Af: Eigen Aandeel kosten kinderen voor wie ouders onderhoudsplichtig waren

€ ..... -/-

Beschikbaar tijdens huwelijk / geregistreerd partnerschap

 ..... 

Behoefte: 60 %

€ .....

Toepassing van de hofnorm heeft als bijkomend voordeel dat ex-echtgenoten niet in een positie worden gebracht waarin zij zich genoodzaakt zien tot nodeloos escalerende discussies over individuele op een behoeftelijst voorkomende kostenposten, hoe gering van omvang ook. Indien een partij het niet eens is met de behoefte die is berekend aan de hand van de hofnorm, ligt het op de weg van die partij om toepassing van de hofnorm gemotiveerd te betwisten.

3.3.3 Nieuwe relatie onderhoudsgerechtigde zonder ‘samenwonen als waren zij gehuwd’ in de zin van artikel 1:160 BW

Een nieuwe relatie van de onderhoudsgerechtigde die niet het karakter heeft van ‘samen- leven als waren zij gehuwd’ of ‘als waren zij geregistreerd partner’ kan behoefte verlagend werken.

4. DRAAGKRACHT

4.1 Algemeen

Bij het bepalen van de hoogte van het bedrag van kinder- en partneralimentatie houden we (naast de behoefte van de onderhoudsgerechtigde, zie hoofdstuk 3) rekening met de draagkracht van de onderhoudsplichtige(n) (vgl. art. 1:397, lid 1, BW). Wij hanteren als uitgangspunt dat een onderhoudsplichtige voor het eigen levensonderhoud naast een bedrag voor wonen en ziektekosten ten minste een bedrag ter grootte van de bijstandsnorm nodig heeft.

Bij kinderalimentatie kunnen we het begrip draagkracht omschrijven als het bedrag dat een ouder kan bijdragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Bij partner­ alimentatie ziet het begrip draagkracht op het bedrag dat de onderhoudsplichtige (maximaal) kan betalen aan partneralimentatie. De expertgroep hanteert bij het bepalen van draagkracht als uitgangspunt dat een onderhoudsplichtige na het betalen van alimen- tatie genoeg geld overhoudt om in het eigen levensonderhoud te voorzien.

In par. 4.2.1. geven wij aan de hand van een kernschema aan hoe we draagkracht voor kinder- en partneralimentatie bepalen. In par. 4.2.2 volgt een toelichting op de begrippen die we daarbij gebruiken.

In par. 4.3 en verder gaan we in op van de verdeling van de kosten van de kinderen over de ouders en de berekening van het bedrag van kinderalimentatie.

In par. 4.4 gaan we in op de berekening van draagkracht voor en het bedrag aan partneralimentatie.

In par. 4.5 en verder staan we stil bij enkele bijzondere situaties.

4.2 Berekening van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie (algemeen)

4.2.1. Kernschema voor het berekenen van draagkracht

Draagkracht voor kinder- en partneralimentatie berekenen we aan de hand van het volgende kernschema:

inkomsten    
  Netto besteedbaar inkomen volgens bruto of netto methode €...  
  (alleen bij kinderalimentatie) kindgebonden budget €... +  
  €...
af: lasten    
  Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3) € …  
  Woonbudget (30% van het NBI) € …  
  Andere noodzakelijke lasten € … +  
Draagkrachtloos inkomen   €…
Draagkrachtruimte   €...

Draagkracht is een percentage (draagkrachtpercentage) van het bedrag aan draagkrachtruimte.

4.2.2 Toelichting op de begrippen in het kernschema

4.2.2.1 Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen

Zie voor de uitleg van deze begrippen hoofdstuk 2.

4.2.2.2 Draagkrachtloos inkomen

Het bedrag dat de onderhoudsplichtige nodig heeft voor zijn eigen noodzakelijke lasten en dat daarom geen draagkracht voor het betalen van alimentatie oplevert, noemen we het draagkrachtloos inkomen. Het draagkrachtloos inkomen bestaat uit de gecorrigeerde bijstandsnorm, het woonbudget en andere noodzakelijke lasten.

4.2.2.3 (Gecorrigeerde) bijstandsnorm

Bij de bepaling van de draagkracht hanteren we als uitgangspunt dat de onderhoudsplichtige voor zichzelf ten minste het bestaansminimum moet behouden naast een redelijk gedeelte van zijn draagkrachtruimte. Het bestaansminimum bepalen we aan de hand van de bijstandsnorm. Dat is het bedrag dat de onderhoudsplichtige bij afwezigheid van eigen middelen van bestaan als uitkering krachtens de Participatiewet zou ontvangen. Dit bedrag is afhankelijk van de (nieuwe) gezinssituatie. De Participatiewet onderscheidt diverse categorieën. Daarvan zijn er drie voor de draagkrachtberekening van belang: alleenstaanden (daaronder zijn ook alleenstaande ouders –ongeacht het aantal kinderen – begrepen), gehuwden (met of zonder kinderen) en pensioengerechtigden in de zin van art. 7a eerste lid van de Algemene Ouderdomswet. In artikel 22 Participatiewet is de verhoogde norm voor pensioengerechtigden opgenomen. In beginsel rekenen we met de  norm voor een alleenstaande en houden we geen rekening met de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet. Wel houden we rekening met de verhoogde norm voor pensioengerechtigden. De jongerennorm passen we niet toe.

Het bedrag van de bijstandsnorm verminderen we met de in de bijstandsnorm begrepen componenten voor wonen en zorgkosten en vermeerderen we met een vast bedrag voor de kosten van de zorgverzekering en – afhankelijk van de hoogte van het netto besteed- baar inkomen – een bedrag voor onvoorziene uitgaven. In het kernschema noemen we de uitkomst daarvan de gecorrigeerde bijstandsnorm.

Aldus bepalen we het bedrag van de gecorrigeerde bijstandsnorm (2025, eerste halfjaar) als volgt:

Rekenvoorbeeld alleenstaande tot 67 jaar

Bijstandsnorm tot 67 jaar  € 1.345  
Wooncomponent in bijstandsnorm € 197  
Bijstandsnorm zonder woonkosten   € 1.148
Premie Zvw  € 176  
Normpremie Zvw € 63  
Totaal ziektekosten   € 113
Onvoorzien   € 50 
Gecorrigeerde bijstandsnorm (afgerond op € 5)   € 1.310

Voor AOW-gerechtigden geldt op grond van de Participatiewet een bijstandsnorm van € 1.501 (2025, eerste halfjaar). Voor hen verhogen we het bedrag van de gecorrigeerde bijstandsnorm tot € 1.465.

4.2.2.4 Woonbudget

De onderhoudsplichtige wordt geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij zijn/haar inkomen te kunnen voldoen. Daaronder verstaan we onder meer:

  • voor een huurwoning: de huur (verminderd met eventuele huurtoeslag), verplichte servicekosten en lokale belastingen;
  • voor een koopwoning: de rente over de eigenwoningschuld verminderd met het fiscaal voordeel in verband met de eigen woning, gangbare aflossingen op die schuld, inleg voor spaar- of beleggingspolissen die aan de hypotheek zijn gekoppeld, premie voor de opstalverzekering, lokale belastingen en polder- of waterschapslasten en onderhoudskosten.

Voor zowel huur- als koopwoningen geldt dat de onderhoudsplichtige (redelijke) lasten voor gas, water en licht die meer bedragen dan het bedrag dat hij vanuit de bijstandsnorm kan voldoen ook vanuit het woonbudget moet betalen.

Als een onderhoudsplichtige duurzaam aanmerkelijk hogere woonlasten heeft dan het woonbudget kunnen we met die extra lasten rekening houden als we kunnen vaststellen dat deze lasten niet vermijdbaar zijn en dat het (voort)bestaan daarvan niet aan de onderhoudsplichtige kan worden verweten (zie 4.6.2).

Indien (mogelijk) sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte te voorzien en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van een onderhoudsplichtige duur- zaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget, bijvoorbeeld omdat deze samenwoont, kan er reden zijn om met een bedrag lager dan het woonbudget te rekenen.(Hoge Raad 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586.) Het ligt op de weg van de onderhoudsplichtige om in dat geval inzicht te geven in de eigen werkelijke woonlasten. Indien een onderhoudsplichtige samenwoont met een nieuwe partner, is bij de beoordeling of bij de onderhoudsplichtige sprake is van een duurzaam aanmerkelijk lagere werkelijke woonlast het uitgangspunt dat de partner de helft van de gezamenlijke woonlast kan dragen.

Het fiscaal voordeel dat betrekking heeft op de eigen woning tellen we niet bij het netto besteedbaar inkomen. Het fiscaal voordeel met betrekking tot de eigen woning evenals andere fiscale aspecten spelen wel een rol bij de bepaling van het verzamelinkomen, dat relevant is voor (bijvoorbeeld) de berekening van het kindgebonden budget.

4.2.2.5 Andere noodzakelijke lasten

Bij het bepalen van draagkracht kunnen we naast de gecorrigeerde bijstandsnorm en het woonbudget rekening houden met lasten van de onderhoudsplichtige die niet vermijdbaar en ook niet verwijtbaar zijn aangegaan of voortbestaan. We noemen die lasten ‘andere noodzakelijke lasten’. Een voorbeeld van een dergelijke last is de aflossing op schulden waarvoor beide partijen draagplichtig zijn. In par. 4.6.2 gaan we hier dieper op in.

4.2.2.6 Draagkrachtruimte

Het verschil tussen het netto besteedbaar inkomen en het draagkrachtloos inkomen noemen we de draagkrachtruimte. Bij een positieve draagkrachtruimte is de onderhoudsplichtige in staat alimentatie te betalen.

4.2.2.7 Draagkrachtpercentage, draagkracht en vrije ruimte

We hanteren als uitgangspunt dat we vanaf een bepaald inkomen niet de gehele draag- krachtruimte gebruiken voor het opleggen van een onderhoudsverplichting, maar dat we slechts een bepaald percentage daarvan bestempelen als draagkracht. Dit percentage noemen we het draagkrachtpercentage. We verdelen de draagkrachtruimte daardoor over onderhoudsplichtige en onderhoudsgerechtigde(n) in een verhouding die vastligt in het draagkrachtpercentage. Alle onderhoudsverplichtingen brengen we in beginsel ten laste van de draagkracht.

Voor kinderalimentatie is het beschikbare percentage te vinden in de draagkrachttabel (bijlage 4). Voor partneralimentatie hanteren we 60% procent als draagkrachtpercentage.

De resterende 40% van de draagkrachtruimte noemen we de vrije ruimte. Dit bedrag kan de onderhoudsplichtige gebruiken om vrij te besteden en/of om al dan niet tijdelijk hogere lasten van te betalen.

4.3 Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar

4.3.1 Inleiding

Ouders (en in voorkomend geval een stiefouder) zijn verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding respectievelijk levensonderhoud en studie van hun minderjarige kinderen en hun meerderjarige kinderen tot 21 jaar. In de praktijk komt het er voor minderjarige kinderen op neer dat de ene ouder aan de andere ouder (in de regel de ouder waar het kind het hoofdverblijf heeft) kinderalimentatie betaalt. Die andere ouder betaalt zelf ook mee aan de kosten van de kinderen. Waar wij hierna spreken over het bepalen van de draagkracht voor kinderalimentatie, bedoelen wij tevens het bepalen van de draagkracht van de verzorgende ouder om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding/de kosten van levensonderhoud en studie van de kinderen.

Kinderalimentatie heeft voorrang op alle andere onderhoudsverplichtingen. Daarom nemen we bij de bepaling van de draagkracht voor kinderalimentatie alleen de financiële situatie van de onderhoudsplichtige(n) in aanmerking. We houden geen rekening met een nieuwe partner/echtgeno(o)t/geregistreerde partner. De gedachte hierachter is dat een nieuwe partner in staat moet worden geacht in het eigen levensonderhoud te voorzien, terwijl we dit van een kind niet verwachten.

4.3.2 De draagkrachttabel (Bijlage 5)

In de draagkrachttabel in bijlage 5 geven we aan hoe we de draagkracht voor kinderalimentatie – uitgaande van het kernschema – bij een bepaald netto besteedbaar inkomen bepalen.

Daarvoor tellen we het na de scheiding (te) ontvangen kindgebonden budget op bij het netto besteedbaar inkomen van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. (Zie ECLI:NL:HR:2015:3011.)

Vanaf een bepaald netto besteedbaar inkomen plus kindgebonden budget (2025: € 2.025) hanteren we een draagkrachtpercentage van 70%. Bij lagere netto besteedbare inkomens is het draagkrachtpercentage hoger. Er resteert dan een lager of geen bedrag aan vrije ruimte.

Zie hiervoor de draagkrachttabel.

Bij de lagere inkomens verlagen we in de gecorrigeerde bijstandsnorm de post ‘onvoorzien’.

Bij een netto besteedbaar inkomen plus kindgebonden budget van € 1.875 (2025) of minder, gaan we uit van een minimumdraagkracht van € 25 voor één kind en € 50 voor twee of meer kinderen.

Vanaf de AOW-leeftijd gelden andere bedragen.

4.3.3 Ouder(s) met een uitkering krachtens de Participatiewet of met een inkomen tot bijstandsniveau

We nemen geen draagkracht aan bij een ouder bij wie een kind het hoofverblijf heeft en die een bijstandsuitkering ontvangt, ook niet als die ouder een kindgebonden budget ontvangt.

Het aannemen van draagkracht in een dergelijk geval leidt er namelijk toe dat het aandeel in de kosten van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft lager wordt. Dat zou de verhaalsmogelijkheid van de bijstand door de gemeente beperken. Daardoor draagt de gemeente (en niet de betreffende ouder) een deel van de kosten van de kinderen.

Bij een niet-verzorgende ouder met een uitkering krachtens de Participatiewet of bij één of beide ouders met een inkomen tot bijstandsniveau beveelt de expertgroep aan om wel een minimumdraagkracht aan te nemen. De bijdrage kan desondanks lager dan de minimum draagkracht uitvallen, bijvoorbeeld door de zorgkorting of als sprake is van niet vermijdbare

en niet vermijdbare lasten (zie par. 4.6.2 en verder).

Ter verduidelijking dient het volgende schema:

 

Minimale 

Draagkrachtvergelijking?
(par. 4.3.4)
Verzorgende ouder met bijstandsuitkering Nee Nee
Verzorgende ouder met inkomen tot bijstandsniveau Ja Ja *
Niet-verzorgende ouder met bijstandsuitkering Ja Ja *
Niet-verzorgende ouder met inkomen tot bijstandsniveau Ja Ja *

* Alleen als de gezamenlijke draagkracht van de ouders meer is dan het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen.

4.3.4 Verdelen van het eigen aandeel over de ouders met een draagkrachtvergelijking en toepassen van de zorgkorting

Nadat we het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen hebben bepaald en de draagkracht van de ouders hebben vastgesteld, kunnen we berekenen welk bedrag iedere ouder moet bijdragen in de kosten van de kinderen.

De verplichting tot bijdragen van een onderhoudsplichtige is mede afhankelijk van de draagkracht van andere onderhoudsplichtigen. Indien de ouders na de scheiding samen voldoende draagkracht hebben om volledig in het eigen aandeel te voorzien, berekenen we wie welk deel van dat eigen aandeel moet dragen. Hiervoor maken we een draagkrachtvergelijking.

Het is niet nodig een draagkrachtvergelijking te maken als de gezamenlijke draagkracht van de ouders gelijk is aan of minder is dan het eigen aandeel. Dan beperken we de bijdrage van de onderhoudsplichtige ouder tot diens draagkracht. We houden bij het bepalen van de draagkracht wel rekening met een extra heffingskorting en/of een kindgebonden budget waarvoor een ouder door aanwezigheid van deze kinderen in aanmerking kan komen.

Bij een gezamenlijke draagkracht die gelijk is aan het eigen aandeel of bij een tekort, verdelen we de beschikbare draagkracht in beginsel gelijk over alle kinderen waarvoor de betrokkene onderhoudsplichtig is, tenzij er een aantoonbaar verschil is in het eigen aandeel voor het ene en het andere kind.

4.3.5 Zorgkorting

Bij een zorg- of omgangsregeling voorziet de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft gedurende de tijd dat het kind bij die ouder verblijft ‘in natura’ in een deel van de kosten van het kind. Om die reden dalen de kosten die de ouder bij wie het kind het hoofverblijf heeft. We bepalen de kosten van de zorgregeling op basis van een percentage van het eigen aandeel. Dit percentage is afhankelijk van het gemiddeld aantal dagen per week – vakanties meegerekend – dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft.

We berekenen de zorgkorting over het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen volgens de betreffende tabel. We houden dus geen rekening met extra kosten.

De zorgkorting is:

  • 5% bij gedeelde zorg gedurende minder dan 1 dag per week;
  • 15% bij gedeelde zorg op gemiddeld 1 dag per week;
  • 25% bij gedeelde zorg op gemiddeld 2 dagen per week;
  • 35% bij gedeelde zorg op gemiddeld 3 dagen per week.

De zorgkorting bedraagt in beginsel ten minste 5% van het eigen aandeel (tabelbedrag), omdat ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot omgang.

In ieder geval tot dat bedrag zou de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft in de zorg moeten kunnen voorzien.

Verder hanteren we het uitgangspunt dat de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft de ‘verblijfsoverstijgende kosten’ (zoals schoolgeld, contributie voor sport, kleding en dergelijke) draagt. Daarvoor heeft deze ouder 30% van het eigen aandeel vermeerderd met de kinderbijslag ter beschikking.

Behoefte en draagkracht bepalen de bijdrage per ouder (financieel en in natura). Als de ouders samen voldoende draagkracht hebben en de zorgkorting hoger is dan de draagkracht van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft, dan kan die ouder verzoeken dat de andere ouder dat verschil betaalt. (Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1924)

Uitzonderingen op toepassing van de zorgkorting zijn mogelijk, bijvoorbeeld indien de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf niet heeft, zijn of haar verplichting tot omgang of verdeling van de zorg niet nakomt.

Zorgkorting bij co-ouderschap

Co-ouderschap is een niet-wettelijke term die in de praktijk gangbaar is voor verschillende varianten van gedeelde zorg. Ook hier is het uitgangspunt dat de ouders naar rato van hun draagkracht in de kosten van een kind bijdragen. De zorgkorting verwerken we op de in hoofdstuk 5 bij stap 6 beschreven wijze in de berekening, waarbij wij geen onderscheid maken tussen ruime zorgregelingen en co-ouderschap.

Het is mogelijk dat de co-ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft voor de inkomstenbelasting voor een kind aanspraak maakt op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Als dat het geval is houden we hier rekening mee bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van die ouder.

4.4 Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie

4.4.1 Inleiding

Bij de berekening van draagkracht voor partneralimentatie gelden grotendeels dezelfde uitgangspunten als die wij hiervoor bij de kinderalimentatie hebben uiteengezet. Ook hier is het netto besteedbare inkomen van de onderhoudsplichtige het vertrekpunt.

4.4.2 Afwijkingen in het kernschema

Op grond van artikel 1:400, lid 1, BW heeft kinderalimentatie voorrang boven alle andere onderhoudsverplichtingen. Als de gewezen partner niet alleen aanspraak maakt op partneralimentatie, maar ook op kinderalimentatie, maken we eerst een draagkrachtberekening voor kinderalimentatie. Op basis van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders maken we een draagkrachtvergelijking.

Vervolgens maken we een draagkrachtberekening op de hiervoor onder 4.2.1 omschreven wijze voor de vaststelling van partneralimentatie. Het aandeel van de ouder in de kosten van de kinderen brengen we in mindering op de berekende draagkracht. De resterende draagkracht kunnen we aanwenden voor partneralimentatie.

Anders dan bij kinderalimentatie tellen we bij het berekenen van draagkracht voor partneralimentatie een eventueel (te) ontvangen kindgebonden budget niet op bij het netto besteedbare inkomen.

Fiscale aftrekbaarheid betaalde partneralimentatie

Bij partneralimentatie heeft de onderhoudsplichtige op grond van artikel 6.3, lid 1, Wet IB 2001 recht op een persoonsgebonden aftrekpost voor de betaalde alimentatie.

De onderhoudsplichtige die inkomstenbelasting verschuldigd is, kan in het betreffende jaar in aanmerking komen voor vermindering of teruggaaf van inkomensheffing. Dit noemen we ook wel 'fiscaal voordeel'.

Als de onderhoudsplichtige recht heeft op deze persoonsgebonden aftrek dan neemt zijn betaalcapaciteit in feite toe, zodat die persoon per saldo meer kan missen dan het bedrag van de berekende draagkracht. Indien een onderhoudsplichtige daadwerkelijk aanspraak kan maken op een fiscaal voordeel, is dus sprake van ‘extra draagkracht’ gelijk aan het voorzienbare fiscaal voordeel. Bij de laagste inkomens, te weten de inkomens onder € 1.400 bruto per maand inclusief vakantietoeslag (ongeveer € 1.090 netto), laten we deze extra draagkracht buiten beschouwing, omdat door heffingskortingen toch al geen inkomsten- belasting hoeft te worden betaald. Bij hogere inkomens hevelen we het fiscaal voordeel in de bruto methode over naar de onderhoudsgerechtigde(n).

4.5 Inkomensvergelijking (voorheen jusvergelijking)

Als sprake is van eigen inkomen van een onderhoudsgerechtigde en/of van een relatief hoge behoefte en draagkracht, kan het redelijk zijn dat we de financiële situatie van partijen nader vergelijken. De expertgroep vindt het redelijk dat de onderhoudsgerechtigde inclusief de partneralimentatie niet meer te besteden heeft dan de onderhoudsplichtige. Met andere woorden: de onderhoudsgerechtigde hoeft niet in een betere financiële positie te worden gebracht dan de onderhoudsplichtige. Daarvoor berekenen we bij welk bedrag aan partneralimentatie het besteedbaar inkomen van partijen gelijk is. Eventuele bijzondere niet verwijtbare en niet vermijdbare lasten aan de zijde van de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde nemen we mee in de vergelijking. Dit geldt ook voor eventuele kosten van kinderen, voor zover deze hoger zijn dan een te ontvangen kindgebonden budget door de betreffende partij. Als voor de onderhoudsgerechtigde dan een hoger bedrag resteert dan voor de onderhoudsplichtige vindt een correctie van de hoogte van de alimentatie plaats en verlagen we deze in beginsel tot een zodanige alimentatie waarbij beide partijen een gelijk besteedbaar inkomen hebben. Met behulp van een alimentatierekenprogramma kan dit bedrag eenvoudig worden berekend.

De kinderalimentatie die de onderhoudsgerechtigde ontvangt, rekenen we toe aan de desbetreffende kinderen en geldt voor die ouder niet als inkomen. Wel houden we bij de bepaling van het inkomen van die ouder rekening met de eventuele inkomensafhankelijke combinatiekorting in verband met de aanwezigheid van kinderen in het gezin.

Het schema (in een situatie waarin de onderhoudsplichtige een niet vermijdbare extra last heeft en kinderalimentatie betaalt, terwijl de onderhoudsgerechtigde een kindgebonden budget ontvangt) kan voorgaande beschrijving van een vergelijking verduidelijken.

Onderhoudsplichtige   Onderhoudsgerechtigde    
NBI volgens post 120 € ... NBI volgens post 120   € ...
Af: niet vermijdbare lasten € ...      
Resteert € ...      
Af: aandeel in kosten kinderen € ... Af: aandeel in kosten kinderen € ...  
    Minus ontvangen KGB € ...  
    Totaal kosten kinderen (KGB > aandeel: 0)   € ...
Inkomen voor vergelijking € ... Inkomen voor vergelijking   € ...

De beide inkomens voor de vergelijking tellen we vervolgens bij elkaar op en delen we door twee. Als de onderhoudsgerechtigde na betaling van de berekende partneralimentatie een hoger bedrag overhoudt dan de uitkomst van die som, dan stellen we dat bedrag op verzoek van de alimentatieplichtige naar beneden bij.

4.6 Bijzondere omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden

4.6.1 Inleiding

Een alimentatieverplichting die een rechter heeft opgelegd mag niet tot gevolg hebben dat de onderhoudsplichtige niet meer in de eigen noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien.

Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin we met een hoger draagkrachtloos inkomen rekening houden dan enkel de som van de (forfaitaire) woonlast en de gecorri-  geerde bijstandsnorm.

Als een onderhoudsplichtige niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten heeft, kunnen we met die lasten rekening houden bij het bepalen van het draagkrachtloos inkomen.

Zie par. 4.6.2.

Als een onderhoudsplichtige lasten heeft die we als niet-vermijdbaar maar wel als verwijtbaar aanmerken, dan kan dat reden zijn om de aanvaardbaarheidstoets toe te passen.

Die houdt – kort gezegd – in dat we toetsen of een onderhoudsplichtige na aftrek van zijn lasten (waaronder alimentatie) minder dan 95% van de geldende bijstandsnorm overhoudt.

Zie par. 4.6.3.

In par. 4.6.4 beschrijven we hoe we kunnen omgaan met de draagkracht van iemand die is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering of in een buitenwettelijk schuldsaneringstraject is opgenomen.

Hoe we omgaan met een inkomensverlies dat een onderhoudsplichtige zelf heeft veroorzaakt behandelen we in par. 4.7.(ECLI:NL:HR:1998:ZC2556)

In par. 4.10 gaan we in op de draagkracht bij verpleging van een onderhoudsplichtige in een instelling voor langdurige zorg.

4.6.2 Lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn

We kunnen het draagkrachtloos inkomen verhogen als bepaalde niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten vaststaan, ongeacht of die lasten voor, tijdens of na het huwelijk zijn ontstaan. Na deze verhoging brengen we het draagkrachtloos inkomen in mindering op het netto besteedbaar inkomen. Wat overblijft is de draagkrachtruimte. Daarvan is in beginsel 70% beschikbaar voor kinderalimentatie en 60% voor partneralimentatie. De resterende 30% respectievelijk 40%: de draagkrachtvrije ruimte, dient -mede- om financiële tegenvallers op te vangen.

Een vermijdbare last is een last waarvan de betaler zich geheel of gedeeltelijk kan bevrijden. Dat is bijvoorbeeld het geval als de betaler de schuld met spaartegoed kan aflossen. De betaler kan zich dan geheel bevrijden van de last. Als de betaler de hoogte van zijn maandelijkse aflossingen kan verlagen, kan hij zich gedeeltelijk van die last bevrijden: de hogere aflossing is dan vermijdbaar. Ook een last die een betaler ergens anders binnen het budget kan opvangen is vermijdbaar (bijvoorbeeld binnen de post ‘onvoorzien’ in de gecorrigeerde bijstandsnorm of met de draagkrachtvrije ruimte). Omdat een vermijdbare last niet op het inkomen hoeft te drukken, houden we daar geen rekening mee in de draagkrachtberekening.

Een verwijtbare last is een last die de onderhoudsplichtige met het oog op zijn onder- houdsverplichting niet had mogen laten ontstaan of die hij niet mag laten voortbestaan.

Een verwijtbare last drukt wel op het inkomen van de onderhoudsplichtige, maar heeft geen voorrang op de betaling van alimentatie. De onderhoudsplichtige dient deze last in beginsel uit zijn vrije ruimte te voldoen. Indien door het opleggen van een alimentatieverplichting een onaanvaardbare situatie zou ontstaan, kan de onderhoudsplichtige een beroep doen op de aanvaardbaarheidstoets (zie hierna par. 4.6.3).

Een last die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar is, drukt op het inkomen van de onderhouds­plichtige: hij kan zich niet van die last bevrijden. Een dergelijke last nemen we daarom op in het draagkrachtloos inkomen als deze last voorrang moet hebben op de kosten van ver­ zorging en opvoeding, levensonderhoud en studie van de kinderen en/of de kosten van levensonderhoud van de ex-partner.

Voorbeelden van lasten die op deze wijze in het draagkrachtloos inkomen zouden kunnen worden opgenomen zijn (niet uitputtend):

  • Rente en aflossing van de restschuld van de voormalige gezamenlijke woning;
  • Herinrichtingskosten (voor zover niet te bestrijden uit het woonbudget);
  • Kosten voor (verplichte) bijstand van een advocaat;
  • Reiskosten voor werk.

Woonlasten voormalige echtelijke woning als niet verwijtbare en niet vermijdbare last

Als een onderhoudsplichtigde lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk) betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, passen we het woonbudget voor beiden aan door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.

4.6.3 Verwijtbare lasten: de aanvaardbaarheidstoets

Elke onderhoudsplichtige dient de eigen financiële huishouding en daarmee zijn of haar draagkracht zo goed mogelijk in te richten. Het aangaan van extra lasten kan verwijtbaar zijn als de onderhoudsplichtige die last met het oog op zijn of haar onderhoudsverplichting niet had mogen aangaan of laten voortbestaan. Met een verwijtbare last houden we bij het bepalen van de draagkracht geen rekening.

Als de onderhoudsplichtige zich niet van die verwijtbare last kan bevrijden en na betaling van de op te leggen alimentatie niet meer in staat is om in de eigen noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, dan kan hij of zij een beroep doen op de aanvaardbaarheidstoets.

In het algemeen vinden we dat sprake is van een onaanvaardbare situatie als de onderhoudsplichtige minder dan 95% van het voor hem of haar geldende bedrag van de bijstandsnorm (art. 22a Participatiewet) overhoudt om in de noodzakelijke lasten te voorzien. De onderhoudsplichtige moet – onderbouwd met onderliggende stukken – stellen dat van een dergelijke situatie sprake is door volledig en duidelijk inzicht te geven in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen.

4.6.4 Schuldsanering

Een onderhoudsplichtige ouder die is toegelaten tot de Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen kan de rechter-commissaris verzoeken bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen. Onder omstandigheden mogen we van de onderhoudsplichtige ouder verwachten dat hij van

deze mogelijkheid gebruik maakt, bijvoorbeeld indien duidelijk is dat de financiële positie van de ouders gezamenlijk zodanig is dat sprake is van een klemmend tekort om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Als de rechter-commissaris geen rekening houdt met de zorg- of onderhoudsverplichting of als een toegekende correctie onvoldoende is om aan de alimentatieplicht te voldoen, dan beveelt de expertgroep aan de te betalen bijdrage op nihil te bepalen voor de duur van de schuldsanering.

Voor een ouder die een minnelijk schuldsaneringstraject doorloopt, geldt hetzelfde: deze kan de bewindvoerder vragen bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen.

4.7 Inkomensverlies van een onderhoudsplichtige

Nadat partijen de hoogte van kinder- en/of partneralimentatie zijn overeengekomen of de rechter die heeft vastgesteld, kan de hoogte van het inkomen van een onderhoudsplichtige veranderen. Als een onderhoudsplichtige buiten zijn schuld (een deel van) zijn inkomen verliest, houden we in beginsel rekening met het nieuwe (lagere) inkomen. We verwachten van die onderhoudsplichtige dat hij er alles aan doet om snel weer zijn oude inkomen te verwerven. Als dat niet lukt dan ligt het op zijn weg om dit te stellen en te onderbouwen.

Indien een onderhoudsplichtige zelf een inkomensvermindering heeft veroorzaakt, hangt de beslissing om deze vermindering van inkomen bij de bepaling van zijn draagkracht al dan niet buiten beschouwing te laten af van het antwoord op de vraag of:

1. hij redelijkerwijs het oude inkomen weer kan verwerven; en

2. of dit van hem kan worden gevergd.

Is het antwoord op beide vragen positief, dan gaan we uit van het oorspronkelijke inkomen.

Is echter het antwoord op (één van) beide vragen negatief, dan hangt het van de omstandigheden van het geval af of we een inkomensvermindering geheel of ten dele buiten beschouwing laten. In het bijzonder moeten we bezien of de onderhoudsplichtige uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde zich met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot inkomensvermindering hebben geleid. Is dat niet het geval, dan rekenen we met het nieuwe verminderde inkomen.

Is dat wel het geval dan rekenen we met het oude fictieve inkomen. Het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering mag in beginsel niet ertoe leiden dat de onderhoudsplichtige als gevolg van zijn aldus berekende fictieve draagkracht bij de voldoening aan zijn onderhoudsplicht feitelijk niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt en in ieder geval niet over minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Hierbij gaan we in beginsel ervan uit dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet niet voor hem geldt.

4.8 Uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn

Bij uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn hanteren wij het volgende uitgangspunt: wanneer we die uitgaven als persoonsgebonden aftrekpost meenemen bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen, dan nemen wij die uitgaven ook mee als lasten bij de berekening van de draagkracht en de alimentatie. Als we bepaalde (aftrekbare) uitgaven niet meenemen als lasten bij de berekening van de draagkracht van de onderhoudsplichtige, dan nemen we de fiscale voordelen van deze uitgaven ook niet mee in de berekening. Anders zouden we alleen de ‘lusten’ optellen bij het netto besteedbaar inkomen en de lasten niet meenemen bij het berekenen van het draagkrachtloos inkomen. Op sommige werknemers en op de genieters van resultaat uit overige werkzaamheden, ondernemers en directeuren-grootaandeelhouder zijn de werknemersverzekeringen en/of pensioenvoorzieningen niet van toepassing. Uitgaven voor inkomensvoorzieningen, bijvoorbeeld in verband met arbeidsongeschiktheid of pensioen, kunnen we, indien deze niet bovenmatig zijn, in aanmerking nemen. Bij de vaststelling van de draagkracht voor partneralimentatie wordt het netto besteedbaar inkomen verminderd met de netto premie, dat wil zeggen de premie verminderd met eventueel fiscaal voordeel.

4.9 Fiscale gevolgen van het hebben van een auto van de zaak

Met de fiscale bijtelling vanwege een auto van de zaak houden we geen rekening.

4.10 Draagkracht bij verpleging in een instelling voor langdurige zorg

Een onderhoudsplichtige die wordt verpleegd in een instelling voor langdurige zorg is daarvoor een eigen bijdrage verschuldigd. Conform de handelwijze van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) stellen we deze bijdrage vast op basis van het verzamelinkomen van de onderhoudsplichtige. We kunnen onder omstandigheden rekening houden met een onderhoudsverplichting jegens minderjarige kinderen en kinderen tussen de 18 en 21 jaar. Het verdient aanbeveling de draagkracht zo te berekenen dat we het netto inkomen van de onderhoudsplichtige verminderen met de noodzakelijke lasten (denk aan kleding en ontspanning en de eigen bijdrage.

5. Stappenplannen en rekenvoorbeelden

5.1 Stappenplan kinderalimentatie

We laten hierna in drie stappen met rekenvoorbeelden zien hoe we het bedrag aan kinderalimentatie bepalen. Na het stappenplan geven we enkele rekenvoorbeelden voor bijzondere situaties.

De rekenvoorbeelden laten zien hoe we bepaalde berekeningen maken. De bedragen in de rekenvoorbeelden zijn fictief. Alle bedragen zijn steeds per maand en afgerond op hele euro’s, tenzij anders vermeld.

Waar we hierna bij het berekenen van draagkracht ‘ouders’ schrijven, bedoelen we ook onderhoudsplichtige stiefouders.

Stap 1: Vaststellen van het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

Voor het vaststellen van het eigen aandeel bepalen we eerst het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk/samenleving. netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk/samenleving.

Rekenvoorbeeld

Besteedbaar inkomen ouder I € 1.800
Besteedbaar inkomen ouder II € 1.150
Aanspraak kindgebonden budget € 50
Totaal besteedbaar gezinsinkomen € 3.000

Aan de hand van de Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen (Bijlage 4) bepalen we op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen inclusief kindgebonden budget het eigen aandeel. Voor een gezin met één kind is dat € 395 per maand.

In de tabellen voor 2025 is rekening gehouden met kinderbijslag vanaf 1 januari 2025.

Rekenvoorbeeld berekenen eigen aandeel bij netto besteedbaar gezinsinkomen tussen twee kolombedragen

Ligt het netto besteedbaar gezinsinkomen tussen twee tabelbedragen in, dan verhogen we het eigen aandeel vanaf het laagste tabelbedrag naar rato.

Stap 2: Bepalen van de draagkracht van de ouders

Rekenvoorbeeld bepalen draagkracht ouders

De draagkracht van een ouder berekenen we in beginsel op basis van het eigen netto besteedbaar inkomen en (indien van toepassing) het kindgebonden budget op het moment dat de kinderalimentatie ingaat of wijzigt.

De ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft (in dit voorbeeld: ouder I) heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.000. Deze ouder ontvangt een kindgebonden budget van € 400.

De ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft (ouder II), heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.600. Deze ouder draagt een niet verwijtbare en niet vermijdbare last (dat is een andere noodzakelijke last) van € 200.

De onderstaande berekeningen kunnen we samenvatten in de formule:

Draagkracht = 70%

[NBI -/- (0,3 x NBI + gecorrigeerde bijstandsnorm + overige noodzakelijke lasten)]

Draagkracht Ouder I    
Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen € 2.000  
Kindgebonden Budget € 400  
Totaal   € 2400
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3) € 1.310  
Woonbudget € 720  
Andere noodzakelijke lasten € –  
Totaal (= draagkrachtloos inkomen)    € 2.030
Draagkrachtruimte   € 370
Draagkracht 70% (afgerond)   € 259
     
Draagkracht Ouder II    
Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen € 2.600  
Kindgebonden Budget € –  
Totaal    € 2.600
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3)  € 1.310  
Woonbudget € 780  
Andere noodzakelijke lasten € 200  
Totaal (= draagkrachtloos inkomen)   € 2.290
Draagkrachtruimte   € 310
Draagkracht 70% (afgerond)   € 217

Stap 3: Draagkrachtvergelijking, zorgkorting en bepalen hoogte van dekinderalimentatie

We verdelen van het eigen aandeel over de ouders door het maken van een draagkrachtvergelijking.

Rekenvoorbeeld draagkrachtvergelijking

De ouders in het rekenvoorbeeld in stap 2 hebben één kind en het eigen aandeel is € 450.

De gezamenlijke draagkracht van ouder I en ouder II is (€ 259 + € 217 =) € 476.

De kosten verdelen we over beide ouders volgens de formule:

Formule:

eigen draagkracht / gezamenlijke draagkracht x eigen aandeel

Het aandeel van ouder I bedraagt (afgerond):

Formule:

259 / 476 x 450 = 245

Het aandeel van ouder II bedraagt (afgerond):

Formule:

217 / 476 x 450 = 205

Samen € 450

Eigen Aandeel   € 450
Draagkracht Ouder I € 259  
Draagkracht Ouder II € 217  
Totale draagkracht    € 476
Ouder I draagt  € 245  
Ouder II draagt  € 205  

Voor het berekenen van het bedrag aan kinderalimentatie dat de ouder bij wie het kind niet staat ingeschreven moet betalen aan de andere ouder brengen we zorgkorting in mindering op het bedrag dat die ouder draagt.

Rekenvoorbeeld zorgkorting

Ouder II draagt  € 205
Zorgkorting 15%  € 68
Ouder II betaalt  € 138

Bijzondere situaties

Rekenvoorbeeld bepalen eigen aandeel van ouders die nooit in gezinsverband hebbensamengeleefd (par. 3.2.4)

Ouders hebben samen met het kind nooit samengewoond en een gezin gevormd. Het kind heeft het hoofdverblijf bij ouder I. Het eigen aandeel van de ouders is het gemiddelde van het bedrag dat elk van hen aan het kind zou besteden als dit bij hem/haar woont/zou wonen.

Rekenvoorbeeld Eigen Aandeel nooit samengewoond

Besteedbaar inkomen ouder I  € 2.000
Kindergebonden Budget  €  400
Totaal  € 2.400
Eigen Aandeel ouder I volgens tabel  € 268
   
Besteedbaar inkomen ouder II  € 2.600
Kindergebonden Budget (fictief)  € 200
Totaal  € 2.800
Eigen Aandeel ouder II volgens tabel  € 339
   
Eigen Aandeel ouder I volgens tabel  € 268
Eigen Aandeel ouder II volgens tabel  € 339
Totaal Eigen Aandeel beide ouders  € 607
Waarvan de helft  € 304

Bij een tekort aan gezamenlijk draagkracht van ouders om in het eigen aandeel te voorzien

Als de gezamenlijke draagkracht van ouders onvoldoende is om het eigen aandeel volledig te kunnen bekostigen, moeten zij in elk geval tot de grens van hun draagkracht bijdragen. 

Tekort aan gezamenlijke draagkracht en zorgkorting

Als sprake is van een zorgregeling, maken we een uitzondering op de regel dat de zorgkorting de bijdrage vermindert. Uitgangspunt is dat de ouders ieder de helft van het tekort dragen.

Als de helft van het tekort minder is dan de zorgkorting, dan brengen we de helft van het tekort in mindering op de zorgkorting. Het restant van de zorgkorting brengen we in mindering op de te betalen bijdrage.

Rekenvoorbeeld

Eigen Aandeel    € 600
Zorgkorting 15%  € 90  
Draagkracht Ouder I  € 259  
Draagkracht Ouder II  € 217  
Totale draagkracht    € 476
Draagkrachttekort    € 124
Helft tekort    € 62
     
Draagkracht Ouder II    € 217
Zorgkorting  € 90  
Af: helft tekort  € 62  
In aanmerking te nemen zorgkorting    € 23
Ouder II betaalt aan Ouder I    € 189

Als de helft van het tekort meer is dan het bedrag van de zorgkorting dan verminderen we de te betalen bijdrage niet met zorgkorting.

Rekenvoorbeeld draagkrachttekort en zorgkorting

Eigen Aandeel    € 800
zorgkorting 15%  € 120  
Draagkracht Ouder I  € 259  
Draagkracht Ouder II  € 217  
Totale draagkracht    € 476
draagkrachttekort    € 324
helft tekort    € 162
     
Draagkracht Ouder II    € 217
zorgkorting  € 120  
af: helft tekort  € 162  
in aanmerking te nemen zorgkorting    €–
Ouder II betaalt aan Ouder I    € 217

5.2 Stappenplan partneralimentatie

Hierna laten we in drie stappen met rekenvoorbeelden zien hoe we het bedrag aan partneralimentatie bepalen. De rekenvoorbeelden laten zien hoe we bepaalde berekeningen maken.

De bedragen in de voorbeelden zijn fictief. Alle bedragen zijn steeds per maand en afgerond op hele euro’s, tenzij anders vermeld.

Ontvangen kinderalimentatie, kinderbijslag en kindgebonden budget zijn bestemd om de kosten van levensonderhoud (verzorging en opvoeding) van de kinderen te bestrijden.

De (resterende) kosten van de kinderen drukken op het inkomen van de ouder(s) en zijn daarom van invloed op de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde en op de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

Stap 1: Bepalen van de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde

De resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde bepalen we – kortgezegd – door op de huwelijksgerelateerde behoefte zijn of haar eigen inkomen en/of verdiencapaciteit in mindering te brengen.

We bepalen de huwelijksgerelateerde behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan de hand van de hofnorm.

Volgens de hofnorm is de huwelijksgerelateerde behoefte:

60% [netto besteedbaar gezinsinkomen -/- (indien van toepassing) het (toen de ouders nog in gezinsverband leefden) voor rekening van de ouders komende eigen aandeel in de kosten van de kinderen].

Rekenvoorbeeld bepalen huwelijksgerelateerde behoefte

Het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige voordat partijen uit elkaar gingen was € 3.500 per maand.

Het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsgerechtigde voordat partijen uit elkaar gingen was € 2.000 per maand.

Tot het gezin behoren twee kinderen. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen is € 800 per maand.

De behoefte op basis van de hofnorm is dan

Rekenvoorbeeld behoefte volgens hofnorm 60%

Inkomen onderhoudsplichtige  € 4.000  
Inkomen onderhoudsgerechtigde  € 2.000  
Kindgebonden budget  € –  
Netto besteedbaar gezinsinkomen    € 6.000
Af: Eigen Aandeel kosten kinderen    € 1.380
Beschikbaar voor echtgenoten/partners    € 4.620
Behoefte volgens hofnorm: 60%    € 2.772

Vervolgens stellen we vast of de onderhoudsgerechtigde over de middelen beschikt om in de behoefte van € 2.772 te voorzien of die in redelijkheid kan verwerven (verdiencapaciteit).

De resterende behoefte is de behoefte volgens hofnorm -/- eigen inkomen / redelijkerwijs te verwerven inkomen.

Rekenvoorbeeld bepalen resterende behoefte (met kinderen)

Behoefte volgens hofnorm: 60%      € 3.000
Af: eigen inkomen onderhousgerechtigde  € 2.000    
Aanvullende verdiencapaciteit  € –    
Eigen inkomen inclusief verdiencapaciteit    € 2.000  
Aandeel in levensonderhoud kinderen  € 350    
Ontvangen KGB  € 250    
Kosten kinderen uit eigen inkomen    € 100  
Voor onderhoudsgerechtigde zelf beschikbaar      € 1.900
Resterende behoefte      € 1.100

Rekenvoorbeeld bepalen resterende behoefte (zonder kinderen)

Behoefte volgens hofnorm: 60%    € 3.000
Af: eigen inkomen onderhousgerechtigde  € 2.000  
Aanvullende verdiencapaciteit  € 500  
Eigen inkomen inclusief verdiencapaciteit    € 2.500
Resterende behoefte    € 500

Stap 2: Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie

De draagkracht voor partneralimentatie bepalen we op basis van het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige aan de hand van de in par. 4.4 genoemde uitgangspunten.

Rekenvoorbeeld: netto besteedbaar inkomen, draagkrachtloos inkomen,draagkrachtpercentage en draagkracht

Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen  € 4.000  
Bij: extra verdiencapaciteit  € –  
Totaal    € 4.000
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.4)  € 1.310  
Woonbudget  € 1.200  
Andere noodzakelijke lasten  € –  
Totaal (=draagkrachtloos inkomen)    € 2.510
Draagkrachtruimte    € 1.490
Draagkracht 60% (afgerond)    € 894

Voor het bepalen van de draagkracht van een onderhoudsplichtige is niet alleen diens feitelijke inkomen van belang, maar ook het inkomen dat hij of zij redelijkerwijs kan verwerven.

Bij partneralimentatie hanteren we een draagkrachtpercentage van 60. Op het gevonden bedrag brengen we het aandeel van de onderhoudsplichtige ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en de kosten van levensonderhoud en studie van kinderen tot 21 jaar in mindering. In dit voorbeeld gaan wij ervan uit dat dat aandeel € 450 is.

Rekenvoorbeeld

Draagkracht 60% (afgerond)  € 894
Aandeel in levensonderhoud kinderen  € 450
Resteert voor partneralimentatie  € 444

Omdat betaalde partneralimentatie fiscaal aftrekbaar is bruteren we dit netto bedrag.

Stap 3: Inkomensvergelijking

Rekenvoorbeeld inkomensvergelijking zonder kinderen

Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) Partner I  € 3.000  
Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) Partner II  € 2.000  
Netto Besteedbaar Gezinsinkomen (NBGI)  € 5.000  
Behoefte volgens Hofnorm € 3.000   € 3.000
af: NBI Partner II   € 2.000
Resterende behoefte Partner II (na aftrek NBI)    € 1.000
Draagrkracht Partner I voor PAL 2025  € 474  
Inkomensvergelijking     
NBGI x 0,5   € 2.500
af: NBI Partner II   € 2.000
bijdrage na inkomensvergelijking   € 500

De draagkracht van de onderhoudsplichtige is minder dan de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde. Daarom kan de partneralimentatie niet hoger zijn dan de laagste van deze twee: € 474 (netto).

Als de onderhoudsgerechtigde na ontvangst van partneralimentatie een hoger netto inkomen overhoudt dan de onderhoudsplichtige, dan kan de onderhoudsplichtige een beroep doen op inkomensvergelijking. Na vergelijking blijkt dat beide partijen een gelijk netto inkomen hebben als de partneralimentatie € 500 bedraagt. Onderhoudsgerechtigde en onderhoudsplichtige hebben dan allebei € 2.500 te besteden.

Rekenvoorbeeld inkomensvergelijking met kinderen

  Patner I Partner II  Totaal
Netto Besteedbaar Inkomen (NBI)    € 5.000 € 2.500 € 7.500
Kindgebonden Budget (KGB) tijdens huwelijk      € -
Netto Besteedbaar Gezinsinkomen (NBGI)      € 7.500
Eigen aandeel ouders      € 1.700
Beschikbaar voor (ex-)partners tijdens huwelijk      € 5.800
Behoefte volgens hofnorm     € 3.480 
KGB na scheiding  € – € 400  
NBI voor kinderalimentatie € 5.000 € 2.900  
Draagkracht KAL 2025  € 1.533 € 504  
Aandeel kosten kinderen  € 1.279 € 421  
Kosten kinderen na aftrek KGB  € - € 21  
       
Resterende behoefte (na aftrek eigen NBI)      € 3.459 
Draagkracht PAL 2025  € 1.314    
Resteert voor PAL na aandeel kosten kinderen      € 35 
Inkomen na aftrek kosten kinderen  € 3.721 € 2.479  
Inkomensvergelijking       € 621 

In dit voorbeeld is de draagkracht van de onderhoudsplichtige (na aftrek van de kinderalimentatie) lager dan de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en ook lager dan het bedrag (na inkomensvergelijking) waarbij partijen een gelijk besteedbaar inkomen hebben.

In dit geval beperken we de partneralimentatie tot € 35, de grens van de draagkrcht van Partner I.

5.3 Rekenvoorbeelden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten

Als een partij stelt en – al dan niet tegenover de betwisting door de wederpartij – voldoende onderbouwt dat sprake is van lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn, dan kunnen we deze lasten opnemen in het draagkrachtloos inkomen.

Rekenvoorbeeld niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten

NBI    € 2.500
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.310  
Woonbudget  € 750  
Aflossing restschuld  € 200  
Draagkrachtloos inkomen    € 2.260
Draagkrachtruimte    € 240
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 168
Draagkracht partneralimentatie (60%)    € 144

Woonlasten voormalige echtelijke woning

Indien een onderhoudsplichtige lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk)betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, passen we het woonbudget aan door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.

Rekenvoorbeeld woonlasten voormalige echtelijke woning

Netto besteedbaar inkomen van de vertrokken ouder/partner is € 3.500 per maand.

Zijn aandeel in de netto woonlast van de (voormalige) echtelijke woning is € 500 maand.

De eigen werkelijke woonlast is € 800 per maand. Het netto besteedbaar inkomen van ouder/partner die is achtergebleven is € 1.500 maand, het kindgebonden budget € 300 per maand en de woonlast € 200 per maand.

  Achterblijvende ouder / partner Vertrokken ouder / partner
NBI achterblijvende ouder/partner   € 1.500   € 3.500  
KGB   € 300   € -  
NBI voor kinderalimentatie    € 1.800   € 3.500
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.310   € 1.310  
Werkelijke woonlasten  € 200   € 800  
Lasten echtelijk woning € -   € 500  
Draagkrachtloos inkomen    € 1.510   € 2.610
Draagkrachtruimte    € 290   € 890
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 203   € 623
         

5.4 Rekenvoorbeeld aanvaardbaarheidstoets

In het onderstaande voorbeeld is sprake van fictieve bedragen!

Een alimentatieplichtige ouder heeft drie verwijtbare maar niet te vermijden lasten in totaal € 400 per maand. Het NBI van die ouder bedraagt € 1.775 en op basis daarvan is de draagkracht voor kinderalimentatie € 50 per maand voor twee kinderen.

De woonlasten bedragen € 500 en de woontoeslag is € 300. De premie zorgverzekering is € 140 per maand en de zorgtoeslag is € 27.

De aanvaardbaarheidstoets leidt tot een verlaging van de kinderalimentatie tot € 31 per maand.

NBI Alimentatieplichtige      €­ 1.775
Bijstandsnorm alleenstaande 2025  € 1.345    
Af: wooncomponent 2025  € 197    
Af: nominale premie ZVW 2025  € 63    
Bijstandsnorm minus woonlasten en ZVW    € 1.085  
       
95% daarvan    € 1.031  
Woonlasten  € 500    
Af: woontoeslag  € 300    
Werkelijke woonlasten    € 200  
Zorgverzekering  € 140    
Af: zorgtoeslag  € 27    
Overige zorgkosten  € –    
Werkelijke zorgkosten    € 113  
overige last (1)  € 100    
overige last (2)  € 125    
overige last (3)  € 175    
Overige (verwijtbare) lasten    € 400  
Totaal noodzakleijke lasten      € 1.744
Resteert      €­ 31
       
Draagkracht (tabel)      €­ 50
Te betalen      € 31

HANDLEIDING

Basis handleiding, de flow, de knoppen, de menu's, aanmelden, wachtwoord wijzigen

- Handleiding - Casus, berekeningen en vermogensopstelling(en) (mappen, kopieren, versturen)
- Handleiding - Personalia (datums, leeftijden, kinderen, meenemen in behoefte)
- Handleiding - Vermogensopstelling
- Handleiding - Besteedbaar
- Handleiding - Kostenkinderen
- Handleiding - Draagkracht
- Handleiding - Behoefte
- Handleiding - Jus
- Handleiding - Bruto - Netto

Naast deze handleiding zijn er twee losse handleidingen beschikbaar:

INLEIDING

De financiële gevolgen van een (echt)scheiding zijn ingrijpend. Voor betrokkenen is het van groot belang dat zij inzicht daarin hebben. Wat betekent een scheiding voor het netto inkomen? Hoe regel je op een duidelijke en eerlijke manier co-ouderschap?
Het spreekt voor zich dat met Split-online (SO) een alimentatieberekening gemaakt kan worden conform de tremanormen. Maar SO gaat dus verder. SO is flexibeler dan de gebruikelijke programma’s en geeft meer inzicht. SO zit boordevol handigheidjes die het programma een onmisbaar stuk gereedschap maken bij (echt)scheiding.

ALGEMEEN

Wanneer u bent Ingelogd en zich bevindt in het scherm ‘Dossiers; treft u de roze menubalk aan met de volgende opties. Een aantal items worden hieronder toegelicht:

  • Casus – Open – Nieuw
  • Berekeningen - Indexering - Netto naar Bruto
  • Overig – Uitleg – Cursus – Brochure – Gerbuikerservaringen – Contactformulier – Rapportindeling - Logout – Gegevens wijzigen
  • Kennis - Switchen naar de kennisbank

Berekeningen - Indexering

Hier kan een eerder vastgesteld alimentatiebedrag worden geïndexeerd naar een een willekeurig jaar.

Berekeningen - Netto naar Bruto

Een netto maandsalaris wordt omgerekend naar een bruto maandsalaris rekeninghoudend met de Algemene- en arbeidskorting.

Overig - Contactformulier

Er zijn verschillende soorten contactformulieren:
Zo kunt u een vraag stellen, een opmerking maken, een verbeterpunt voorstellen, ons vragen een afspraak te maken, of u kunt zich aanmelden voor een cursus.
Split-online zal zo spoedig mogelijk reageren op uw verzoek.

Overig - Rapportindeling

Hier kan de indeling van standaard te printen onderdelen worden vastgelegd. Bijvoorbeeld een rapport bestaande uit Personalia, Kosten Kinderen, Draagkracht Alimentatieplichtige, Draagkracht Alimentatiegerechtigde en Jusvergelijking. In het printscherm kan de rapportindeling worden geselecteerd, waarmee de onderdelen in één keer klaar staan om geprint te worden.

Overig - Gegevens wijzigen

De volgende gegevens zijn vastgelegd:
Bedrijfsnaam:
Contactpersoon:
Telefoonnummer:
Adres:
Postcode:
Plaats:
Gebruikersnaam:
Password:
Password nogmaals:
E-mail:
Abonnementstype:
Contactgegevens:

Knop: "Medewerker toevoegen"

Contactgegevens

De contactgegevens kunnen worden aangepast. De contactgegevens worden gebruikt bij de facturatie. Er kan een speciaal e-mailadres voor facturatie worden opgegeven.

Password

Vanzelfsprekend kan ook het Password worden aangepast. Hiertoe typt u 2 x het nieuwe password en klikt vervolgens op opslaan. Het nieuwe password is direct van kracht.

Abonnementstype

U kunt zelf aangeven dat u van abonnemensttype wilt wijzigen. Dit heeft het volgende gevolg:
Van maandabonnement naar jaarabonnement: U ontvangt een factuur voor de resterende maanden van het jaar.
Van jaarabonnement naar maandabonnement: Voor het lopende jaar (t/m 31 december) blijft uw account actief.  Uw account zal per 1 januari worden gedeactiveerd. De eerstvolgende keer dat u inlogt, wordt u naar een reactivatie-scherm geleid. Daar kunt u uw account weer activeren en gaat uw maandabonnement in.

Medewerker toevoegen

Wanneer er meerdere gebruikers tegelijk van Split-Online gebruik maken, dan is het nodig een extra medewerker toe te voegen. De abonnementskosten van een extra medewerker bedragen € 39,- per jaar. De medewerker krijgt een eigen gebruikersnaam en wachtwoord. Collega's kunnen switchen naar iedere toegevoegde medewerker. Hierdoor zijn alle dossiers voor iedereen in te zien.
Door in te loggen met een eigen gebruikersnaam / wachtwoord kan ook het rechtbankformulier met de eigen naam worden ingestuurd.

AAN HET WERK MET SPLIT-ONLINE (SO)

Casus

Een nieuwe casus aanmaken:
Wanneer in de menubalk op ‘nieuw’ of op de knop ‘nieuwe casus aanmaken’ wordt geklikt, dan volgt het scherm NIEUWE CASUS. In dit scherm kan een casusnaam worden ingegeven en de namen van partijen. Bij de partijen wordt uitgegaan van een Alimentatieplichtige (AP) en een alimentatiegerechtigde (AG). Deze begrippen hebben betrekking op het betalen dan wel ontvangen van partneralimentatie (PAL). Voor de bepaling van de behoefte en jus is het van belang dit goed in te vullen.
Voor de berekening van kinderalimentatie (KAL) is het niet van belang wie als gerechtigde of plichtige staat genoemd.
Split-Online werkt in het programma en op de print met de namen van partijen (dus zonder de begrippen alimentatieplichtige/gerechtigde).

Nadat de casusgegevens zijn ingevuld kunt u gelijk beginnen met een alimentatieberekening of een vermogensopstelling. De berekeningen en de vermogensopstelling vindt u vanzelfsprekend terug in de casus.

Een berekening toevoegen
Een casus bestaat uit: casusgegevens, berekeningen, vermogensopstelling(en). Als de casus is geopend (of u bent nog in het scherm NIEUWE CASUS) dan ziet de mogelijkheid: berekening toevoegen. Wanneer u hierop klikt, volgt het scherm ‘PERSONALIA’. Op het moment van klikken, wordt de berekening daadwerkelijk aangemaakt. De naam van de berekening is: Voorletters/Voorvoegsel/Achternaam AP + Voorletters/Voorvoegsel/Achternaam AG + naam berekening.
Over het invullen van ‘Personalia’ later meer.

In Split-online hoeft u de ingevoerde gegevens niet op te slaan. Dit gebeurt automatisch.


Mogelijkheden in het scherm CASUS:

 
Bovenin het scherm kan worden gezocht naar Casussen. Het intypen van (een gedeelte van) de casusnaam, of de naam AP/AG is voldoende om de casus terug te vinden. Als de casus wordt geopend door er op te klikken, worden de berekeningen en vermogensopstelling(en) zichtbaar.
Achter de berekeningen/vermogensopstelling staan een 3-tal icoontjes. Deze zijn:

Verwijderen Hiermee wordt de berekening permanent!!! verwijderd.
Kopieren Een bestaande berekening kan worden gekopieerd, zodat een nieuw scenario kan worden uitgewerkt. De naam van de kopie luidt ‘Alimentatieplichtige + Alimentatiegerechtigde + Naam berekening + kopie’. Het woord 'kopie'is toegevoegd aan de Naam Berekening. In het scherm ‘Personalia’ kan de naam worden gewijzigd in een naam die de inhoud van de berekening weergeeft (bijv: co-ouderschap, woning verkocht, 32 uur werken etc).
Versturen Een Berekening/Vermogensopstelling kan worden verstuurd naar een andere Split-Online gebruiker. Er wordt gevraagd de gebruikersnaam van de ontvanger op te geven. Standaard staat als gebruikersnaam 'Helpdesk'ingevuld. Als u deze laat staan stuurt u de berekening naar Split-Online!
Als een berekening wordt verstuurd ontvangt de geadresseerde deze in een casus met de naam: Ontvangen berekeningen en/of vermogensopstellingen. De geadresseerde ontvangt de berekening met dezelfde naam en de toevoeging ‘ontvangen van “gebruikersnaam afzender”. Er ontstaan 2 aparte berekeningen. Wijzigingen in de ene berekening worden niet doorgevoerd in het andere dossier.
Wanneer u een berekening wilt bespreken met de helpdesk, dan kunt u de berekening sturen naar gebruiker: ‘helpdesk’.
De helpdesk zal contact met u opnemen. Na bespreking/beantwoording van de vraag wordt de berekening door de helpdesk verwijderd.



Map aanmaken:
Hoewel de zoekfunctie het terugvinden van casussen eenvoudig maakt, is eveneens de mogelijkheid gemaakt om de casussen te organiseren in mappen.
Onder in het scherm vindt u de mogelijkheid om mappen aan te maken. Het intypen van een mapnaam en een klik op de knop ‘aanmaken’ is voldoende. De map-naam kan worden gewijzigd.
U kunt bijvoobeeld de map ‘archief’ aanmaken en daar de afgewerkte casussen bewaren. Of u maakt mappen aan voor verschillende jaartallen, een map per letter van het alfabet, of een map per cliënt.
Vervolgens kunt u de casussen naar de desbetreffende map overbrengen door op de casus te staan en deze naar de gewenste map te slepen (linker muisknop ingedrukt houden).

In een map kunnen sub-mappen worden aangemaakt.

Een berekening maken - Algemeen

Bovenin het scherm staat de routing van een alimentatieberekening (grijze menubalk). Door de verschillende onderdelen aan te klikken komt u snel op de gewenste pagina. Hieronder de betekenis van de afkortingen.

PERS Personalia In het scherm PERSONALIA kunnen namen, adressen etc worden ingevuld. Geen enkel veld is verplicht, echter..wanneer de geboortedatum niet wordt ingevuld, dan is de leeftijd van betrokkene 0. Hierdoor wordt gerekend met de belastingtarieven voor een niet AOW-gerechtigde en met een lagere maximale huur waarvoor huurtoeslag kan worden verkregen (voor personen < 23 jaar geldt een maximale huur van € 410).
BAP Besteedbaar inkomen AlimentatiePlichtige Bij deze stap wordt het Netto Gezinsinkomen (NGI) berekend ter bepaling van de behoefte van de kinderen en de ex-partner. BAP en BAG samen vormen het NGI op basis waarvan de behoefte van de kinderen en de partners kan worden bepaald.
BAG Besteedbaar inkomen AlimentatieGerechtigde Bij deze stap wordt het Netto Gezinsinkomen (NGI) berekend ter bepaling van de behoefte van de kinderen en de ex-partner. BAP en BAG samen vormen het NGI op basis waarvan de behoefte van de kinderen en de partners kan worden bepaald.
KK Kosten Kinderen (Behoefte) De behoefte van de kinderen wordt berekend aan de hand van het NGI. In een nieuwe dossier wordt deze zichtbaar nadat er kinderen zijn toegevoegd en het scherm ‘Personalia’ wordt verlaten of ververst.
DAP Draagkracht AlimentatiePlichtige Berekening van de draagkracht conform de brutomethode van de tremanormen.
DAG Draagkracht Alimentatiegerechtigde Berekening van de draagkracht conform de brutomethode van de tremanormen.
SL Samenloop Alleen zichtbaar wanneer "samengestelde gezinnen in PERSONALIA is aangevinkt. In het scherm SAMENLOOP worden stapsgewijs de bedragen berekend die leiden tot de verdeling van de beschikbare draagkracht over de kinderen waarvoor AP/AG onderhoudsplichtig zijn.
KK Kosten Kinderen (Verdeling) Op basis van de draagkrachtvergelijking worden de kosten kinderen verdeeld op basis van een omgangsregeling of co-ouderschapsregeling.
BEH Behoefte In het scherm wordt de behoefte van de ex-partners berekend. Dit gebeurt standaard aan de hand van de Hof-methode. Een uitgavenspecificatie maken is ook mogelijk. Daarna volgt de berekening van de benodigde alimentatie om in de behoefte te voorzien.
NAP Netto AlimentatiePlichtige De berekening van het netto besteedbare inkomen van de alimentatieplichtige inclusief alimentatieafspraken.
NAG Netto Alimentatiegerechtigde De berekening van het netto besteedbare inkomen van de alimentatieplichtige inclusief alimentatieafspraken.
CHECK Berekening check Alvorens te printen kan worden gecheckt of er zich 'vreemde' dingen voordoen in de berekening. Wanneer uit de check een opmerking volgt, betekent dit niet dat iets verkeerd is ingevuld.
PRINT Printen via een PDF-bestand Een pdf-bestand wordt aangemaakt; dit kan worden opgeslagen en/of geprint

       
Iconen
In de rekenschermen treft u de volgende iconen aan:

Toevoegen Kind toevoegen In het scherm ‘Personalia’ wordt een kind toegevoegd. De achternaam van de alimentatieplichtige wordt standaard overgenomen. Deze kan worden gewijzigd. Voornaam, geboortedatum en geboorteplaats kunnen worden toegevoegd. De geboortedatum is verplicht i.v.m. de fiscale regelgeving.
Notitie Notitie maken Er kan een notitie worden toegevoegd. De notities m.b.t. de alimentatieberekening worden aan het einde van berekening afgedrukt als voetnoot, mits ervoor wordt gekozen deze af te drukken. De keuze wordt gemaakt in het printmenu.
Notities die worden gemaakt in de vermogensopstelling worden standaard afgedrukt.
Specificatie Specificatie inzien / invullen Er kan een specificatie worden gemaakt of worden ingezien
Toevoegen Item toevoegen Er kunnen items worden toegevoegd zoals een vermogensbestanddeel, kostenspecificatie kinderrekening, hypotheken, werkgevers etc.

Een berekening maken – Personalia

PERS - Personalia
Naam Berekening
SO geeft automatisch als dossiernaam de naam van de personen. De Naam Berekening die bij Personalia wordt opgegeven wordt toegevoegd aan de namen van Alimentatieplichtige (AP) – Alimentatiegerechtigde (AG).
In het scherm ‘CASUSSEN’ wordt gezocht naar de naam van AP – AG   en de hier toegevoegde dossiernaam.

Map
In het casussenoverzicht kan een casus worden gesleept naar de gewenste map. Een andere mogelijkheid is het aangeven van de gewenste map in het scherm PERSONALIA. 

Tarieven Besteedbaar / Tarieven draagkracht
Het is mogelijk verschillende tarieven te gebruiken voor de berekening van de behoefte (van de kinderen en de ex-partner) en de tarieven voor de berekening van de draagkracht. De 'Tarieven Besteedbaar' worden gebruikt in de schermen BAP - BAG - KK. De 'Tarieven Draagkracht' worden gebruikt in de schermen DAP - DAG - KK - JUS - BEHOEFTE - NAP - NAG.

Wanneer een scheiding in het verleden heeft plaatsgevonden, kan door het toepassen van verschillende tarieven de volledige berekening in 1 dossier worden gemaakt. Binnen de schermen ‘Kinderen’ en ‘Behoefte’ kan de behoefte uit het verleden worden geïndexeerd naar de actuele behoefte.

Als eerste dient het scherm PERSONALIA te worden ingevuld. De geboortedata (dd-mm-jjjj) zijn 'verplicht' omdat deze van belang zijn voor de belastingtarieven, heffingskortingen, kinderkosten en huurtoeslag. Wanneer de geboortedatum niet wordt ingevuld zijn de personen 0 jaar.
SO maakt onderscheid tussen de Alimentatieplichtige (hierna AP) en de Alimentatiegerechtigde (hierna AG). Het betreft hier de onderhoudsverplichting voor partneralimentatie.
Indien de AP en de AG worden omgedraaid, kan geen gebruik worden gemaakt van de jus-berekening en de behoefte-berekening. Mocht achteraf blijken dat AP en AG zijn omgedraaid, dan kan gebruik worden gemaakt van de knop: wissel AP - AG in het scherm PERSONALIA.

Naast de persoonsgegevens staat een blok waarin de inkomstenbronnen kunnen worden aangegeven. Aan de hand van de aangevinkte velden worden in de schermen DAP en DAG aangepast. Wanneer bijvoorbeeld ‘DGA’ wordt aangevinkt dan wordt gerekend met het lagere ZVW-percentage en een netto inhouding!
De aangevinkte inkomstenbronnen kunnen in de schermen zelf weer worden gewijzigd.

Bij de kinderen kan worden aangegeven dat het kind niet meegenomen moet worden in de bepaling van de behoefte van de kinderen. Hiervan kan gebruik worden gemaakt in het geval het bijvoorbeeld een pleegkind betreft.

VERM - Opstelling & Verdeling van vermogen

De vermogensopstelling is zowel geschikt voor een opstelling op basis van algemene gemeenschap van goederen (AGvG) als voor een opstelling op basis van huwelijkse voorwaarden (HV).

Advocaten kunnen de vermogensopstelling gebruiken als alternatief voor het Webformulier Verrekenen en Verdelen van de rechtbank (De vermogensopstelling wordt op Split-wijze gemaakt, maar de print is overeenkomstig het webformulier)

Wanneer het scherm ‘Vermogen’ voor het eerst wordt geopend, wordt eerst gevraagd een keuze te maken tussen de Split-vermogensopstelling en het webformulier verekenen en verdelen van de rechtbank (rechtbankformulier). Het rechtbankformulier heeft extra inleidende vragen. Voor het overige is er geen verschil wat betreft het gebruik van de vermogensopstelling.

Gevraagd wordt of privé-vermogens getoond moeten worden.

Gevraagd wordt of standpunten getoond moeten worden (Deze worden standaard getoond bij het rechtbankformulier).
Standpunten van partijen zijn met name van belang in rechtszaken. Ze kunnen ook gebruikt worden om tijdens het echtscheidingstraject de meningsverschillen van de partijen inzichtelijk te maken. Wanneer ‘standpunten tonen’ is geactiveerd, worden deze ook afgedrukt (ook wanneer er niets is ingevuld). Andersom geldt het ook. Wanneer ‘standpunten tonen’ niet is geactiveerd, worden ze niet afgedrukt, ook al zijn er standpunten ingevuld. 

Peildata kunnen als datum-notering worden opgegeven (dd-mm-jjjj) of als tekst, bijvoorbeeld: "Indienen verzoek echtscheiding".

Wanneer is gekozen voor de Split-Online-Opstelling, dan is er de mogelijkheid een standaard vermogensopstelling te genereren. Een aantal veel voor voorkomende onderdelen worden dan al aangemaakt (Onroerende zaken, hypotheek, verzekeringen, bankrekeningen, beleggingsrekeningen, auto's, schulden).
Uiteraard is de standaardopstelling volledig naar wens aan te passen. Wanneer het genereren van de standaard vermogensopstelling wordt toegepast, worden alleen gemeenschappelijke vermogensbestanddelen getoond.

Opstelling Vermogen

Algemeen

De vermogensopstelling bestaat uit 3 onderdelen.

  1. Opsomming van het vermogen
  2. Verdeling van het vermogen
  3. Samenvatting

Ad 1: Opsomming van het vermogen

De opsomming geschiedt eenvoudig door op een link te klikken 'Onderdeel toevoegen'. Er wordt een blanco vermogensonderdeel aangemaakt. Voor dit vermogensonderdeel dient als eerste een categorie te worden gekozen.

De categoriën zijn overgenomen uit het rechtbankformulier. Hierop bestaat 1 uitzondering en dat is de keuze categorie Hypotheek Box 1 en Categorie Hypotheek Box 3.

U kunt kiezen uit de volgende categoriën:

Aanspraken en Verplichtingen; Auto's; Bankrekeningen; Beleggingsrekenigen; Hypotheken Box 1; Hypotheken Box 3; Inboedel; 
Ondernemingen; Onroerende zaken; Overige activa; Overige roerende zaken; Overige posten; Schulden, Verzekeringen; Vorderingen; Waardepapieren.

De uiteindelijk in te vullen velden zijn afhankelijk van de gekozen categorie. Bij onroerende zaken hoort een adres, bij een bankrekeningen een rekeningnumer.
Bedragen worden allemaal positief ingevuld. Afhankelijk van de gekozen categorie zal het bedrag worden opgeteld of afgetrokken. 

AGvG

Wanneer is gekozen voor de Algehele Gemeenschap van Goederen, dan ontstaat de mogelijkheid alle gemeenschappelijke vermogensbestanddelen op te voeren.

HV

Wanneer is gekozen voor huwelijkse voorwaarden dan ontstaat de mogelijkheid om gemeenschappelijke goederen op te voeren bij de Beperkte Gemeenschap of de Eenvoudige Gemeenschap. Daarnaast is het mogelijk om verrekeningen weer te geven.

Privé-vermogen

Zowel bij AGvG als bij HV is het mogelijk om tevens eventueel privé-vermogen vast te leggen (bovenin het scherm -> privé-vermogen tonen).

NB!: Het privé-vermogen heeft meerdere functies! 

Naast de voor zich sprekende functie om simpelweg de privé-goederen van partijen te registreren, wordt met het privé-vermogen nog meer gedaan.

Privé-vermogen & AGvG -> Reprise / Récompense

Wanneer privé-middelen zijn aangewend voor gemeenschapsschulden, dan ontstaat er mogelijk een repriserecht (met inachtneming van de per 1-1-2012 ingevoerde 3e tranche in het huwelijksvermogensrecht waarbij privé-middelen die zijn aangewend voor consumptief bestede gemeenschapsschulden zijn uitgesloten van vergoeding).
Wanneer sprake is van een repriserecht dan kan dit eenvoudig worden aangegeven in Split-Online. Het repriserecht betreft een vordering op het gemeenschappelijk vermogen. De categorie die gekozen dient te worden is zodoende: Vorderingen.

Na de keuze vande categorie 'Vorderingen' worden bij het onderdeel zichtbaar:

  • Afrekenen met Wederpartij
  • Reprise (bij de keuze Schulden -> Récompense) 

Afrekenen met Wederpartij

Hiermee wordt aangegeven dat een vordering van de één op de ander direct wordt afgerekend. Er vindt zodoende een saldering plaats met de over- onderbedelingsschuld. 'Afreken met' kan zodoende worden gebruikt om aan te geven dat een eerder verstrekte lening direct wordt afgerekend. Of een verstrekt voorschot na de peildatum van de omvang van het vermogen.

Wanneer de optie 'Afrekenen met' wordt aangevinkt, wordt bij de wederpartij een onderdeel toegevoegd met de categorie 'Schulden' en de gelijke omschrijving. Deze wordt weergegeven in een grijs vlak en kan niet worden aangepast.

Reprise (bij de keuze Schulden -> Récompense)

Wanneer wordt aangegeven dat de vordering een reprise betreft, dan wordt bij het gemeenschapelijke vermogen automatisch een onderdeel toegevoegd met de categorie 'Schulden'. Dit onderdeel heeft dezelfde omschrijving als de tegenhanger in privé. De omschrijving kan niet worden aangepast. Het onderdeel wordt weergegeven in een grijs vlak. Bij de verdeling wordt de schuld volledig toebedeeld aan degene die de vordering heeft.

Indien de privé-middelen besteed zijn aan consumptieve gemeenschapsschulden dan kan dat eveneens worden aangegeven. Wanneer 'reprise'wordt aangevinkt, wordt de optie 'consumptief besteed' zichtbaar. Wanneer deze wordt aangevinkt, wordt het bedrag buiten de vermogensopstelling gehouden (het is geconsumeerd en leidt niet tot een vordering op de gemeenschap. Rekentechnisch had zodoende de vermelding van het onderdeel ook achterwege kunnen blijven. Split-Online heeft ervoor gekozen toch de mogelijkheid te scheppen, deze besteding van privévermogen zichtbaar te maken. Hierdoor kunnen de geldstromen beter worden verantwoord, hetgeen duidelijkheid schept voor clienten, maakt dat discussies beter kunnen worden gevoerd en de opsteller van het vermogen eenvoudig documenteert.

Privé-vermogen & HV -> Vergoedingsrechten

Waar bij de AGvG sprake kan zijn van een reprise wordt bij de HV gesproken over vegoedingsrechten. Deze term vindt u dan ook terug wanneer u hebt gekozen voor HV en de categorie 'Vorderingen'.

  • Afrekenen met Wederpartij -> zie AGvG hierboven
  • Vergoedingsrechten
  • Te verrekenen 

Vergoedingsrechten

Verdeling Vermogen

Nadat de vermogensopstelling is gemaakt, kan het vermogen worden verdeeld. Het is mogelijk het hoofdbestanddeel als totaal te verdelen, of de verdeling te maken per subbestanddeel. Om de subbestanddelen zichtbaar te maken, dient te worden geklikt op bullet_toggle_plus achter het hoofdbestanddeel.

Er is een standaardverdeling mogelijk. De keuze hierbij is 100% AP, 0% AP of een gelijke verdeling (50%). Tevens is het mogelijk om een willekeurige verdeling te maken door zelf een bedrag in te vullen bij AP. AG krijgt automatisch het restant.

Uit de verdeling volgt de over- onderbedeling.

BAP / BAG Besteedbaar AP/AG tijdens huwelijk/samenwonen


De behoefte van de kinderen en partijen is afhankelijk van het Netto Gezinsinkomen (NGI). Het NGI is het gezamenlijke besteedbaar inkomen van AP en AG ten tijde van het samenwonen. Overeenkomstig de alimentatienormen wordt dit inkomen berekend zonder rekening te houden met het fiscale voordeel uit de eigen woning. In de schermen BAP/BAG zult u de eigen woning (alimentatienormen 82 – 85) dan ook niet aantreffen!

Indien de behoefte van de kinderen en partijen (via de hofmethode) moet worden vastgesteld, dan dienen deze schermen ingevuld te worden. Zowel het scherm KINDEREN als BEHOEFTE (via Hofmethode) rekent met de uitkomsten van BAP/BAG.

#41 / #60 Inkomen uit loondienst.
In geval een partij meerdere werkgevers heeft, kunnen deze via de specificatie (Specificatie) worden ingegeven. Dit kan zowel bij het invullen via de salarisstrook (#41) als via de jaaropgave (#60).

De werkgevers die worden toegevoegd bij #41 komen automatisch terug in de specificaties van:

#44 (vakantietoeslag), #46 (overwerk), #47 (13e – 14e periode), #48 (Eindejaaruitkering), #49 (Belaste onkosten) en #51 t/m #53 (Pensioenpremies).

De werkgevers die worden toegevoegd bij #60 komen automatisch terug bij de in jaaropgave vermelde ZVW-premie.

De specificatie wordt geprint.

#42 Bruto AOW-uitkering 

Hier wordt de bruto AOW-uitkering inclusief vakantiegeld ingevuld. Door de SVB wordt op de AOW-uitkering 5,65% (2013) ZVW-premie ingehouden. Hier hoeft geen rekening te worden gehouden. Deze wordt door SO berekend in #57 en uiteindelijk van het besteedbare inkomen afgetrokken boven TN120. Hieronder vindt u de AOW-bedragen voor 2013.

(per 1-7-2015) Excl. Vakantiegeld Incl Vakantiegeld
Alleenstaande

€ 1.113,56

€ 1.184,77
Samenwonende € 767,39 € 818,24



#57 Inkomensafh. bijdr. ZVW-premie. Werkgeversheffing of netto inhouding
Vanaf 2013 wordt de inkomensafhankelijke ZVW-premie (hierna ZVW-premie) geïnd door de belastingdienst in de vorm van een werkgeversheffing. Voorheen (2012 en eerder) werd de zvw-premie eerst door de werkgever vergoed en vervolgens ingehouden en afgedragen. De werkgeversvergoeding was belast loon voor de werknemer. Hierdoor ontstonden 2 loonbegrippen (Loon voor zvw en loon voor loonbelasting). Met de Wet Uniformering Loonbegrip wordt gestreefd naar 1 loonbegrip. Door de werkgeversheffing wordt de zvw-premie niet meer bij het inkomen opgeteld. De salarisstrook wordt hierdoor eenvoudiger. In #57 wordt de werkgeversheffing niet berekend, nu deze geen invloed heeft op het inkomen van de werknemer.


In de situatie dat de (lage) zvw-premie wordt ingehouden op het salaris/uitkering wordt de premie hier wel door SO berekend. Dit is het geval voor DGA's en wanneer het een pensioen- en/of AOW-uitkering betreft. De premie wordt berekend en genoteerd bij #57. Hiermee volgt SO de bijlage van de alimentatienormen. De berekende premie wordt echter hier echter nog niet afgetrokken van het loon. Dit is zichtbaar gemaakt door het bedrag tussen () te plaatsen. De ingehouden zvw-premie wordt uiteindelijk afgetrokken van het besteedbare inkomen boven #120 (hier kunnen nog premies bijkomen van winst uit onderneming, lijfrenteuitkeringen en overige werkzaamheden.
Wanneer de werknemer een DGA is, dient dit zodoende te worden aangegeven, opdat de netto in te houden ZVW-premie wordt berekend. Dit is mogelijk door de specificatie te openen (Specificatie) en hier DGA aan te vinken.

Bijtelling auto (t.b.v. verzamelinkomen)

Wanneer de invoer via de jaaropgave plaatsvindt, wordt automatisch rekening gehouden met de bijtelling privégebruik van de auto van de zaak. Deze wordt bij de jaaropgave van het loon voor loonbelasting afgetrokken. Bij een draagkrachtberekening dient het privégebruik immers vanuit de vrije ruimte te worden voldaan. Door de waarde op te geven, kan SO hier rekening mee houden bij de berekening van het verzamelinkomen.
Bij invoer vanuit de salarisstrook wordt de bijtelling voor de draagkrachtberekening genegeerd (conform alimentatienormen). Met het grotere belang van het KGB (100% afgetrokken van de behoefte kinderen), is de correcte berekening hiervan ook van groter belang. Om hiermee behulpzaam te zijn, is in het scherm draagkracht de mogelijkheid gemaakt om de auto van de zaak op te nemen. Deze heeft wel invloed op het verzamelinkomen (en dus het KGB), maar niet op draagkrachtberekening.

#65 Winst uit onderneming
Winst uit onderneming wordt veelal genomen als de gemiddelde winst van de laatste 3 jaar. In SO kunnen de winsten worden gespecificeerd. Naast de winst per boekjaar kan ook een wegingsfactor worden meegegeven, waardoor niet ieder jaar even zwaar meetelt in de berekening van de gemiddelde winst. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de wegingsfactor berekent SO het gewogen gemiddelde.
Het is mogelijk om de winst te corrigeren in de situatie dat aanzienlijk meer of minder dan de winst uit onderneming naar privé is gevloeid.

#71 / #74 Zelfstandigenaftrek en MKB winstvrijstelling
De zelfstandigenaftrek is van toepassing wanneer er minimaal 1225 uur in de onderneming wordt gewerkt. Gedurende de eerste 3 jaar dat een onderneming bestaat kan gebruik worden gemaakt van de startersaftrek.
Het urencriterium is voor de toepassing van de MKB winstvrijstelling niet noodzakelijk, zodat deze altijd wordt berekend.

#86 / #87 Premies voor inkomensvoorzieningen
Hoewel het rapport alimentatienormen aangeeft dat het NGI wordt berekend zonder rekening te houden met het fiscaal voordeel van hypotheekrenteaftrek en de premies voor inkomensvoorzieningen, heeft SO t.a.v. deze premies wel de mogelijkheid gemaakt ze op te voeren. Bij een werknemer wordt immers wel rekening gehouden met de ingehouden pensioenpremies. In geval van een zelfstandig ondernemer of een werknemer zonder pensioenregeling kan het eveneens redelijk zijn deze premies mee te nemen in de berekening van het NGI.
Wanneer de premies bij TN86/87 worden opgevoerd, wordt daardoor het verzamelinkomen lager, en daarmee het bedrag aan te betalen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Het gevolg is dat het besteedbaar inkomen in eerste instantie hoger wordt. Bij de berekening van het uiteindelijke besteedbare inkomen  worden de premies weer afgetrokken, zodat bij de bepaling van het NGI per saldo rekening wordt gehouden met de netto premie voor inkomensvoorzieningen.

#102 Werkelijke inkomsten
In de alimentatienormen wordt onderscheid gemaakt tussen de werkelijke of in redelijkheid te verwerven inkomsten uit vermogen en fiscale inkomsten uit vermogen (op basis van 4% rendement).
Bij #102 worden de werkelijke inkomsten uit vermogen ingevuld. Deze kunnen (aanzienlijk) afwijken van het fiscale rendement.
Het rendement kan rechtstreeks worden ingevuld of via een specificatie. Bij de specificatie zijn de alimentatienormen gevolgd.
Bijzondere aandacht vraagt het onderdeel rente- en kosten van schulden. Bij #83 (hypotheekrente) bestaat de mogelijkheid de rente op te geven van een box3 lening. De rente die bij #83 wordt opgegeven dient niet meer te worden opgegeven als kosten bij #102.

#115 Heffingskortingen
Inkomensafhankelijke Combinatiekorting is ten tijde van het huwelijk/samenwonen slechts bij één van toepassing. Tijdens huwelijk/samenwonen heeft degene met het laagste arbeidsinkomen recht op combinatiekorting mits het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan € 4.814 (2012) en er kinderen op 1 januari van het jaar jonger dan 12 zijn. De tip die SO geeft houdt rekening met het inkomen uit arbeid en de leeftijd van de kinderen. Wanneer er kinderen jonger dan twaalf zijn, krijgt de partij met het laagste inkomen de tip ‘ja’. Indien het inkomen lager is dan het vereiste minimum, wordt er geen inkomensafhankelijke combinatiekorting berekend. SO is zo gemaakt dat in de schermen BAP/BAG slechts één van beiden de combinatiekorting heeft. Uiteraard is het mogelijk de combinatiekorting bij beide partijen niet aan te vinken.

#119 Netto inkomsten
Indien de partner tijdens het samenwonen geen inkomen heeft, dan is er wel recht op de algemene heffingskorting indien de andere partner voldoende belasting betaalt. In Split-Online kan worden aangegeven dat de heffingskorting bij het inkomen van de AP wordt opgeteld.

Het berekende besteedbare inkomen kan worden gecorrigeerd i.v.m. onderhoudsverplichtingen uit eerdere relaties. Het geld dat het gezin heeft verlaten t.b.v. bijvoorbeeld kinderen uit een eerdere relatie of partneralimentatie heeft immers niet bijgedragen aan de welvaart van het huidge gezin. Conform vaste jurisprudentie wordt dit afgetrokken voor de berekening van het besteedbare inkomen. LET OP!! De bedragen dienen netto te worden ingevuld.

KK Kosten Kinderen (Behoefte)

Het scherm KINDEREN begint de keuze uit soort regeling. Er kan gekozen worden voor Co-ouderschap. Wanneer niet wordt gekozen voor Co-ouderschap wordt uitgegaan van een omgangsregeling. De omgangsregeling kan op basis van Richtlijn 2012 en Richtlijn 2013 worden berekend.

Wanneer er kinderen zijn kan de behoefte van de kinderen worden vastgesteld. SO neemt automatisch het berekende NGI over uit BAP en BAG. Indien gewenst kunnen deze bedragen worden aangepast of handmatig worden ingevuld.

SO berekent daarna automatisch de behoefte (eigen aandeel van de ouders) van de kinderen op basis van de kinderbijslagpunten en het NGI. Indien het NGI groter is dan € 6.000,- wordt het NGI tot dit bedrag beperkt.
Indien wordt gekozen voor co-ouderschap (aan te geven boven in het scherm) kunnen de kosten van de kinderen (conform de alimentatienormen 2012 en eerder) worden verhoogd met 16% i.v.m. een aan te nemen dubbele woonlast. Het is ook mogelijk de opslag achterwege te laten (0,00%) of de woonlasten volledig buiten de kinderkosten te laten (-16%). Het % staat standaard op 0%.

Richtlijn Nieuw - vanaf 2013

Kindgebonden Budget

Met ingang van (1 april) 2013 is een nieuwe richtlijn voor de berekening van kinderalimentatie van toepassing. Volgens deze richtlijn worden de tabelkosten kinderen verlaagd met het kindgebonden budget (KGB) dat wordt ontvangen na de scheiding. Hierbij werd het KGB dus beschouwd als een inkomensafhankelijke kinderbijslag (KBS) die evenals de gewone KBS van de behoefte van de kinderen dient te worden afgetrokken.
In 2015 is met het invoeren van de Wet Hervorming Kindregelingen o.a. de alleenstaande ouderkorting komen te vervallen. Ter compensatie ontvangen alleenstaande ouders een toeslag op het KGB van € 3.066 (2016). Deze toeslag is in de volksmond de "Alleenstaande Ouderkop" (AOK) gaan heten. De vraag was vervolgens hoe de Expertgroep Alimentatienormen hiermee om zou gaan. Als KGB en dus aftrekken van de behoefte van de kinderen of, overeenkomstig de werking van de alleenstaande ouderkorting als onderdeel van het inkomen.
Split-Online had de mogelijkheden t.a.v. KGB & AOK gemaakt voordat de Expertgroep hierover een uitspraak had gedaan. Reden dat u bovenin het scherm KINDEREN de 3 mogelijkheden ziet: KGB volledig in Behoefte/KGB volldig in inkomen/Alleen AOK in inkomen.

De Expertgroep heeft in november 2014 besloten dat ook de AOK de behoefte van de kinderen diende te verlagen. Hierover is veel discussie ontstaan. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een procedure die is gevoerd tot de Hoge Raad. Op 9 oktober 2015 heeft de Hoge Raad besloten dat het gehele KGB (dus inclusief AOK) dient te worden beschouwd als inkomensondersteuning en dat deze als inkomen dient te worden meegenomen in de draagkrachtberekening.
Vanzelfsprekend is dit de standaardoptie in Split-Online. De overige keuzes zijn nog wel beschikbaar. Dit vooral ten behoeve van oude berekeningen.

De kosten van de kinderen handmatig worden aangepast aan de eigen inzichten van partijen.

Indien u voor het eerst in het scherm KINDEREN komt, resteert nog aan te geven waar de kinderen zijn ingeschreven. 

U hebt bij de inschrijving van de kinderen de keuze uit:
- Uitwonend / Studerend
- Alimentatieplichtige
- Alimentatiegerechtigde 

De partij waarbij de kinderen niet staan ingeschreven heeft standaard recht op de zorgkorting. Er kan worden gekozen voor de standaard zorgkortingspercentages (1 dag p week 15% / 2 dagen p week 25% / 3 dagen p week 35%) of er kan een afwijkend percentage worden ingevuld. Zorgkorting staat voor de verblijfskosten (voeding, persoonlijke verzorging en vrije tijdsbesteding/vakantie) die een ouder heeft wanneer een kind daar verblijft. Wanneer een hoger percentage dan 35% wordt ingevuld, dan impliceert dat dat die ouder ook bijdraagt in de verblijfsoverstijgende kosten.
De zorgkortingontvanger kan worden aangepast. De ouder bij wie het kind staat ingeschreven kan zodoende ook degene zijn die de alimentatie betaald verminderd met de zorgkorting.
Wanneer bijvoorbeeld een co-ouderschap wordt afgesproken, waarbij kinderen worden verdeeld over de adressen van beide ouders (inschrijving), terwijl slechts 1 ouder de zorg heeft voor de verblijfsoverstijgende kosten van alle kinderen, dan kan de zorgkortingontvanger worden aangepast.

De zorgkorting wordt afgetrokken van het aandeel in de kinderkosten van de uitwonende ouder. Het resterende deel is de kinderalimentatie.

Nadat de kinderkosten zijn bepaald en de zorgverdeling is ingevuld kan de draagkrachtberekening worden gemaakt. Wanneer men nog niet in het scherm draagkracht is geweest, is slechts een deel van het scherm zichtbaar. Nadat de draagkrachtberekening is gemaakt, komt men nogmaals in het scherm KINDEREN. Dan is de draagkrachtvergelijking zichtbaar en de uiteindelijk te betalen alimentatie.

DAP/DAG - Draagkracht AP / AG)

De gegevens uit BAP kunnen worden gekopieerd naar DAP. Rechtsboven in het rekenscherm treft u hiervoor een kopieerbutton aan.

#41 / TN60 Inkomen uit loondienst.
In geval een partij meerdere werkgevers heeft, kunnen deze via de specificatie (Specificatie) worden ingegeven. Dit kan zowel bij het invullen via de salarisstrook (#41) en via de jaaropgave (#60).

De werkgevers die worden toegevoegd bij #41 komen automatisch terug in de specificaties van #44 (vakantietoeslag), #46 (overwerk), #47 (13e – 14e periode), #48 (Eindejaaruitkering), #49 (Belaste onkosten) en #51 t/m #53 (Pensioenpremies).

De werkgevers die worden toegevoegd bij #60 komen automatisch terug bij de in jaaropgave vermelde ZVW-premie.

De specificatie wordt geprint.

#42 Bruto AOW-uitkering 

Hier wordt de bruto AOW-uitkering inclusief vakantiegeld ingevuld. Door de SVB wordt op de AOW-uitkering 5,65% (2013) ZVW-premie ingehouden. Hier hoeft geen rekening te worden gehouden. Deze wordt door SO berekend in #57 en uiteindelijk van het besteedbare inkomen afgetrokken boven TN120. Hieronder vindt u de AOW-bedragen voor 2013.

(per 1-1-2016) Excl. Vakantiegeld Incl Vakantiegeld
Alleenstaande

€ 1.138,15

€ 1.20971
Samenwonende € 783,87 € 834,99

#57 Inkomensafh. bijdr. ZVW-premie. Werkgeversheffing of netto inhouding
Vanaf 2013 wordt de inkomensafhankelijke ZVW-premie (hierna ZVW-premie) geïnd door de belastingdienst in de vorm van een werkgeversheffing. Voorheen (2012 en eerder) werd de zvw-premie eerst door de werkgever vergoed en vervolgens ingehouden en afgedragen. De werkgeversvergoeding was belast loon voor de werknemer. Hierdoor ontstonden 2 loonbegrippen (Loon voor zvw en loon voor loonbelasting). Met de Wet Uniformering Loonbegrip wordt gestreefd naar 1 loonbegrip. Door de werkgeversheffing wordt de zvw-premie niet meer bij het inkomen opgeteld. De salarisstrook wordt hierdoor eenvoudiger. In TN57 wordt de werkgeversheffing niet berekend, nu deze geen invloed heeft op het inkomen van de werknemer.

In de situatie dat de (lage) zvw-premie wordt ingehouden van het salaris/uitkering wordt deze hier wel door SO berekend. Dit is het geval voor DGA's en wanneer het een pensioen- en/of AOW-uitkering betreft. De premie wordt berekend en genoteerd bij TN57. Hiermee volgt SO de bijlage van de alimentatienormen. De berekende premie wordt echter hier echter nog niet afgetrokken van het loon. Dit is zichtbaar gemaakt door het bedrag tussen () te plaatsen. De ingehouden zvw-premie wordt uiteindelijk afgetrokken van het besteedbare inkomen boven TN120 (hier kunnen nog premies bijkomen van winst uit onderneming, lijfrenteuitkeringen en overige werkzaamheden.
Wanneer de werknemer een DGA is, dient dit zodoende te worden aangegeven, opdat de netto in te houden ZVW-premie wordt berekend. Dit is mogelijk door de specificatie te openen (Specificatie) en hier DGA aan te vinken.

Bijtelling auto (t.b.v. verzamelinkomen)

Wanneer de invoer via de jaaropgave plaatsvindt, wordt automatisch rekening gehouden met de bijtelling privégebruik van de auto van de zaak. Deze wordt bij de jaaropgave van het loon voor loonbelasting afgetrokken. Bij een draagkrachtberekening dient het privégebruik immers vanuit de vrije ruimte te worden voldaan. Door de waarde op te geven, kan SO hier rekening mee houden bij de berekening van het verzamelinkomen.
Bij invoer vanuit de salarisstrook wordt de bijtelling voor de draagkrachtberekening genegeerd (conform alimentatienormen). Met het grotere belang van het KGB (100% afgetrokken van de behoefte kinderen), is de correcte berekening hiervan ook van groter belang. Om hiermee behulpzaam te zijn, is in het scherm draagkracht de mogelijkheid gemaakt om de auto van de zaak op te nemen. Deze heeft wel invloed op het verzamelinkomen (en dus het KGB), maar niet op draagkrachtberekening.

#65 Winst uit onderneming
Winst uit onderneming werd veelal genomen als de gemiddelde winst van de laatste 3 jaar. In SO kunnen de winsten worden gespecificeerd. Naast de winst per boekjaar kan ook een wegingsfactor worden meegegeven, waardoor niet ieder jaar even zwaar meetelt in de berekening van de gemiddelde winst. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de wegingsfactor berekent SO het gewogen gemiddelde.

Door schade schande wijzer geworden wordt vandaag de dag niet alleen naar het verleden gekeken, maar wordt gekeken naar de toekomst. Daarnaast is het besef ontstaan dat winst en liquide middelen niet hetzelfde zijn. Naast de winst wordt ook gekeken naar de daadwerkelijke kasstroom. In Split-Online is het mogelijk een opstelling te maken van de kasstroom en een toekomstige kasstroom op te stellen op basis van een geprognotiseerde winst- en verliesrekening. Voor kasstromen is een aparte handleiding geschreven.

#71 / #74 Zelfstandigenaftrek en MKB winstvrijstelling

De zelfstandigenaftrek is van toepassing wanneer er minimaal 1225 uur in de onderneming wordt gewerkt. Gedurende de eerste 3 jaar dat een onderneming bestaat kan gebruik worden gemaakt van de startersaftrek.
Het urencriterium is voor de toepassing van de MKB winstvrijstelling niet noodzakelijk, zodat deze altijd wordt berekend.

#83 Hypotheeklasten specificeren
De hypotheekrente kan rechtstreeks worden ingevuld of worden gespecificeerd.
Wanneer wordt gekozen voor de specificatie dan is het niet meer mogelijk om de rente rechtstreeks in te vullen. Dit kan pas weer, nadat alle hypotheken in de specificatie zijn verwijderd.
Geldverstrekker, hoofdsom en rente% kunnen worden aangegeven. Het is ook mogelijk het rentebedrag in te vullen. Wanneer het rentebedrag is ingevuld wordt niet gerekend met hoofdsom en %.
Het is noodzakelijk om de inkomensbox aan te geven. Wanneer de lening in Box3 hoort wordt er geen belastingvoordeel over berekend. De rentelasten worden automatisch bij #123 als Box3-rente vermeld.

Als laatste is het mogelijk om de soort lening aan te geven. Aflossingsvrij, annuïtair of lineair. Sinds 1-1-2013 is rente eigen woning alleen nog maar aftrekbaar indien de lening minimaal volgens een annuïtair schema (over maximaal 30 jaar) volledig wordt afgelost. Voor bestaande leningen op 1-1-2013 geldt een overgangsregime. De bestaande aflossingsvrije lening per 1-1-2013 kan aflossingsvrij blijven bestaan. Ook bij aankoop van een andere woning.

Indien een partij de bestaande woning overneemt, dan zal veelal het deel van de ex-partner opnieuw moeten worden gefinancierd. Dit zal een annuïtaire lening dienen te zijn.
Als in Split-Online de aflosvorm 'Annuïtair" wordt geselecteerd, dan zal Split-Online de rente en aflossing berekenen. Dit kan voor een periode van een jaar. Het is ook mogelijk het gemiddelde te berekenen over een aantal jaren. Er kan dus rekening gehouden worden met het feit dat de netto last steeds hoger wordt omdat het deel aftrekbare rente steeds lager wordt (en de netto aflossing steeds hoger).
De berekende aflossing wordt overgenomen in #123 (woonlasten).

Indien men van mening is dat de berekende aflossing niet moet worden overgenomen in TN123, dan is het mogelijk deze aan te passen. Een mogelijkheid is zodoende om een lager bedrag in te vullen, als de mening is toegedaan dat er erg veel aflossing (vermogensvorming) plaatsvindt ten koste van partneralimentatie.



#102 Werkelijke inkomsten
In de tremanormen wordt onderscheid gemaakt tussen de werkelijke of in redelijkheid te verwerven inkomsten uit vermogen en fiscale inkomsten uit vermogen (op basis van 4% rendement).

Bij #102 worden de werkelijke inkomsten uit vermogen ingevuld. Deze kunnen (aanzienlijk) afwijken van het fiscale rendement.
Het rendement kan rechtstreeks worden ingevuld of via een specificatie. Bij de specificatie zijn de alimentatienormen gevolgd.
Bijzondere aandacht vraagt het onderdeel rente- en kosten van schulden. Bij #83 (hypotheekrente) bestaat de mogelijkheid de rente op te geven van een box3 lening. De rente die bij #83 wordt opgegeven dient niet meer te worden opgegeven als kosten bij #102.

#104/105 Rendementsgrondslag

Hier wordt de rendementsgrondslag ingevuld. De rendementsgrondslag is de basis van de belastingberekening in box 3. Over de rendementsgrondslag -/- vrijgesteld vermogen wordt een rendement verondersteld van 4%. Over deze (fictieve!) opbrengst wordt 30% inkomstenbelasting berekend.

NB!
De rendementsgrondslag is niet alleen de basis voor de inkomstenbelasting in box 3. De rendementsgrondslag wordt ook gebruikt voor de vermogenstoetsen die van toepassing zijn bij het KGB, de huurtoeslag en de zorgtoeslag.
Wanneer de rendementsgrondslag niet wordt ingevuld, kan het zijn dat er huurtoeslag (max vermogen = vrijstellingsbedrag), zorgtoeslag en KGB wordt berekend, terwijl dit niet van toepassing is.


#115 Heffingskortingen
SO geeft tips t.a.v. het van toepassing zijn van de heffingskortingen. Wanneer een heffingskorting van toepassing is, dient het hokje te worden aangevinkt.
De tips geven de huidige situatie aan. Het kan zijn dat een heffingskorting op het moment van berekenen van toepassing is, maar bijvoorbeeld op 1 januari niet meer, of wanneer een kind een bepaalde leeftijd heeft bereikt (12 inkomensafhankelijke combinatiekorting, 16 vermeerdering alleenstaande ouderkorting, 18 alleenstaande ouderkorting).

Algemene heffingskorting:


Inkomensafhankelijke Combinatiekorting is van toepassing bij de partij waar het kind jonger dan 12 jaar (op 1 januari van dat jaar) staat ingeschreven. Ingeval van co-ouderschap is dit adresvereiste niet van toepassing en is de inkomensafhankelijke combinatiekorting voor beide partijen van toepassing (SO geeft in geval van co-ouderschap voor beide partijen de tip ‘ja’. Het recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting bestaat mits het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan € 4.881 (2016) en er kinderen op 1 januari van het jaar jonger dan 12 zijn. De tip die SO geeft houdt rekening met het inkomen uit arbeid en de leeftijd van de kinderen. Indien het inkomen lager is dan het vereiste minimum, wordt er geen inkomensafhankelijke combinatiekorting berekend.

#119 Netto Inkomsten - Kindgebonden Budget

Het recht op kindgebonden budget (KGB) is afhankelijk van het toetsingsinkomen (=verzamelinkomen). Indien het inkomen lager is dan € 19.759 (2016), bestaat er volledig recht op KGB. Indien het verzamelinkomen hoger is, dan wordt het KGB gekort met 6,75% van het inkomen voor zover dat hoger is dan € 19.759 (2016).

Het is vanzelfsprekend van belang het toetsingsinkomen correct te berekenen. Het toetsingsinkomen (= verzamelinkomen in geval men aangifte doet) wordt in SO berekend in een speciaal scherm (TOETSINGSINKOMEN Toeslagen). In dit scherm dient het werkelijke verzamelinkomen na scheiding te worden bepaald. Het scherm 'TOETSINGSINKOMEN Toeslagen' haalt de gegevens uit de draagkrachtberekening.

Het verzamelinkomen dat wordt berekend in een draagkrachtberekening kan (aanzienlijk) afwijken van het werkelijke verzamelinkomen. In de draagkrachtberekening wordt nl. geen rekening gehouden met auto van de zaak, aftrek levensonderhoud kinderen, betaalde/ontvangen partneralimentatie, inkomen van een toeslagpartner.
In Split-Online kan/wordt met deze inkomensbestanddelen rekening gehouden. Zo kan de bijtelling van de auto worden ingevuld en wordt het inkomen van de AP en AG respectievelijk verlaagd en verhoogd met de te betalen partneralimentatie. Dit gebeurt automatisch en tenzij anders aangegeven in de alimentatievergelijking wordt uitgegaan van de laagste alimentatie conform Behoefte, Draagkracht of de Jus-vergelijking.

De hoogte van de partneralimentatie is pas bekend nadat de draagkrachtberekening is gemaakt en de kinderalimentatie is bepaald.
In het scherm TOETSINGSINKOMEN Toeslagen kunt u per kind aangeven of hiervoor KGB dient te worden berekend.

Nadat de draagkrachtberekening is gemaakt, is het toetsingsinkomen eveneens (gedeeltelijk!) berekend.
Nadat de regeling rondom de kinderkosten is ingevuld, is de ruimte voor partneralimentatie pas bekend. De hoogte van de partneralimentatie kan zoals eerder aangegeven de hoogte van het KGB veranderen. 

In SO is deze complicatie opgelost door het toevoegen van het scherm ‘TOETSINGSINKOMEN toeslagen’. Het scherm kan benaderd worden via de link bij TN119 of via de roze menubalk – partij – toetsingsinkomen toeslagen. Het scherm is een hulpscherm en kan (nog) niet worden geprint.
In het scherm ‘toetsingsinkomen toeslagen’ worden de belastbare inkomens uit Box1,2 en 3 weergegeven. Het belastbare inkomen uit Box 1 kan worden aangepast aan de werkelijke situatie na de scheiding.
De auto van de zaak kan worden opgegeven (indien de jaaropgave is gebruikt, staat de auto al genoemd), SO geeft de aftrekpost levensonderhoud kinderen weer, de betaalde/ontvangen partneralimentatie kan worden ingevoerd en het toetsinginkomen van een eventuele nieuwe partner. 

De betaalde partneralimentatie kan bij de AP worden gekoppeld aan de AG. Indien de koppeling tot stand wordt gebracht, wordt de door AP betaalde alimentatie bij de AG direct als ontvangen alimentatie genoteerd!
SO geeft een suggestie voor de partneralimentatie. Deze suggestie zal in eerste instantie te hoog zijn wanneer de kinderalimentatie nog niet is ingevuld. Daarnaast wordt bij de suggestie geen rekening gehouden met een beperking i.v.m. de jusvergelijking of de behoefte.
De draagkracht (met name van AG) kan na het invullen van de partneralimentatie afwijken van een berekening zonder rekening te houden met de partneralimentatie. KGB kan lager worden, huur- en zorgtoeslag kunnen vervallen. De gewijzigde draagkracht heeft invloed op de verdeling van de kinderkosten (draagkrachtvergelijking). De gewijzigde verdeling van de kinderkosten wordt niet automatisch doorgevoerd.

Ingeval is gekozen voor Richtlijn 2013, wordt het KGB vanzelfsprekend op dezelfde wijze berekend. Het KGB heeft dan echter geen invloed meet op het inkomen, maar wordt in plaats daarvan afgetrokken van de kinderkosten.

In het scherm 'Toetsingsinkomen Toeslagen' is de mogelijkheid ingebouwd om het KGB precies af te stemmen op de situatie door de mogelijkheid kinderen buiten de berekening van het KGB te laten. Dit kan van toepassing zijn wanneer kinderen bijna 18 jaar zijn, en het KGB voor hen op korte termijn komt te vervallen.

DRAAGKRACHTLOOS INKOMEN

Richtlijn 2012

Conform de alimentatienormen wordt er onderscheid gemaakt tussen het draagkrachtloos inkomen t.b.v. partneralimentatie en kinderalimentatie. Voor de kinderalimentatie worden een aantal kosten niet meegenomen. Binnen SO is dit onderscheid eveneens gemaakt. De kosten die NIET meegenomen kunnen worden in het draagkrachtloos inkomen voor kinderalimentatie staan standaard uitgevinkt.

Richtlijn 2013

De afwijking tussen de draagkracht t.b.v. kinder- en partneralimentatie wordt nog groter wanneer wordt gekozen voor richtlijn 2013. Overeenkomstig de richtlijn worden de woonlasten en ziektekostenpremie forfaitair opgenomen in het draagkrachtloos inkomen.

TN122 – Bijstandsnorm

Voor de bepaling van de kinderalimentatie wordt uitgegaan van 'redelijke kosten van levensonderhoud'. Deze kosten zijn afgeleid van de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
Voor de redelijke kosten van levensonderhoud is een bedrag opgenomen van € 825,- voor besteedbare inkomens tot € 1.500,-. Vanaf een besteedbaar inkomen van € 1.525 wordt uitgegaan van een bedrag van € 875,- (2015).

LET OP: Het betreft het besteedbare inkomen zonder rekening te houden met fiscaal eigen woning! In geval van een eigen woning bestaat er dus een verschil tussen het besteedbare inkomen voor PA en KA.

Het bedrag van € 875,- is als volgt opgebouwd (volgens de richtlijn):

Bijstandsnorm    € 961- (2015)
 Af: Wooncomponent in bijstand      -/-  € 227,-
 Bij: Ziektekostenpremie  +  € 135,-
 Af: Ziektekostencomponent in bijstand  -/-  €  39,-
 Bij: Onvoorzien  +

 €  45,-

Totaal 

 

___________

€ 875,-

De post 'ONVOORZIEN' is ingevoerd om de onderhoudsplichtige die iets meer dan het minimum heeft enige ruimte voor tegenvallers te bieden, en wellicht minder reden om te lenen. Bij het inkomen tot € 1.500 wordt die ruimte feitelijk niet gelaten. (Bron: alimentatienormen 2013).

LET OP: In het bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud is al een forfaitair bedrag voor ziektekostenpremie opgenomen van € 125,-. Bij TN124 worden deze dus niet meer ingevuld (t.b.v. de kinderalimentatie).

TN123 – Woonlasten

Richtlijn 2013

Ten behoeve van het draagkrachtloos inkomen voor KA wordt gerekend met een forfaitaire woonlast. De woonlast bedraag 30% van het netto besteedbare inkomen (NBI) (zonder fiscaal voordeel eigen woning).
Vandaag de dag is de situatie niet ondenkbaar dat AP voor AG de hypotheekrente blijft voldoen. Hierdoor zal de woonlast aanzienlijk hoger kunnen zijn dan 30%. Volgens de aanvaardbaarheidstoets moet het mogelijk zijn deze extra kosten op te nemen in het draagkrachtloos inkomen. Naast de forfaitaire bedragen is het in SO mogelijk werkelijke kosten op te nemen. In het geval de hypotheekrente is ingevuld bij TN82/83, kan door het aanvinken van de hypotheeklasten deze extra last worden meegenomen in de berekening. Omdat voor KA wordt uitgegaan van een NBI zonder fiscaal voordeel eigen woning, dient de NETTO hypotheekrente te worden afgetrokken. Wanneer u het hokje achter hypotheekrente aanvinkt, wordt de NETTO hypotheekrente ook daadwerkelijk meegenomen.
Wanneer het nodig is om met de werkelijke woonlasten te rekenen, dan is het mogelijk de forfaitaire woonlast uit te vinken, en de werkelijke huur en hypotheeklasten op te voeren. 

Tabel (2012) draagkracht:

   
     
- NBI tot € 1.250: minimumbijdragen  
- NBI van € 1.250: 100% [NBI - (0,3 x NBI + 800)
- NBI van € 1.300: 90% [NBI - (0,3 x NBI + 800)
- NBI van € 1.350: 80% [NBI - (0,3 x NBI + 800)
- NBI van € 1.400: 70% [NBI - (0,3 x NBI + 800)
- NBI van € 1.450: 70% [NBI - (0,3 x NBI + 825)
- NBI van € 1.500: 70% [NBI - (0,3 x NBI + 850)
     
Netto besteedbaar inkomen (*) DKL (**) Draagkracht (***)
tot 1.250 per maard   25/1 50/2 of meer
1.250 tot 1.300 (1.175) 75
1.300 tot 1.350 (1.190) 100
1.350 tot 1.400 (1.205) 115
1.400 tot 1.450 (1.220) 125
1.450 tot 1.500 (1.260) 125
     
1.500 tot 1.550 (1.300) 140
1.550 en 1.600 (1.315) 164
1.600 en 1.650 (1.330) 189
1.650 en 1.700 (1.345) 213
1.700 en 1.750 (1.360) 238
1.750 en 1.800 (1.375) 262
1.800 en 1.850 (1.390) 287
1.850 en 1.900 (1.405) 311
1.900 en 1.950 (1.420) 336
1.950 en 2.000 (1.435) 360
2.000 en 2.050 (1.450) 385
2.050 en 2.100 (1.465) 409
2.100 en 2.150 (1.480) 434
2.150 en 2.200 (1.495) 458
2.200 en 2.250 (1.510) 483
2.250 en 2.300 (1.525) 507
2.300 en 2.350 (1.540) 532
2.350 en 2.400 (1.555) 556
2.400 en 2.450 (1.570) 581
2.450 en 2.500 (1.585) 605
2.500 en 2.550 (1.600) 630
2.550 en 2.600 (1.615) 654
2.600 en 2.650 (1.630) 679
2.650 en 2.700 (1.645) 703
2.700 en 2.750 (1.660) 728
2.750 en 2.800 (1.675) 752, etcetera
     
(*) Bij de laagste netto besteedbare inkomens is geen sprake van vast, maar van een toenemend percentage vrijeruimte. Om draagkrachtverschillen rond de grens van de schijven van het NBI te vermijden, wordt gekozen voorvaste tabelbedragen tot een NBI van 1500. In de eerste schijven tot 1.500 is daarom de aanbevolen draagkrachtvolgens de tabel maximaal het afgeronde bedrag in de derde kolom. Bij besteedbare inkomens vanaf 1500 issprake van een vast percentage vrije ruimte.
(**) DKL = draagkrachtloos inkomen: 0,3 x NBI + 800, 825 of 850.
(***) 3Afgerond op hele euro’s, te verhogen met het fiscaal voordeel vanwege de persoonsgebonden aftreklevensonderhoud kinderen als daar recht op bestaat.

Ten Behoeve Van Partneralimentatie

Huurtoeslag:
Huurtoeslag is afhankelijk van het toetsingsinkomen (zie TOETSINGSSCHERM Toeslagen). Naast het toetsingsinkomen geldt voor huurtoeslag ook een vermogenstoets. In geval het vermogen hoger is dan de vrijstelling in Box 3, bestaat er geen recht op huurtoeslag!
Huurtoeslag wordt door SO automatisch berekend. Hierbij wordt het vermogen dat is ingevuld bij TN104/105 meegenomen. In het scherm ‘TOETSINGSINKOMEN toeslagen’ kan dit handmatig worden aangepast.

Hypotheekrente:
De hypotheekrente in Box1 en Box3 wordt rechtstreeks overgenomen van tremanorm 83 (specificatie).

Onredelijke woonlast:
SO berekent automatisch een onredelijke woonlast. Uit jurisprudentie volgt dat een woonlast die hoger is dan 1/3 van het besteedbare inkomen (zonder rekening te houden met fiscaal voordeel eigen woning) onredelijk is. SO hanteert bij het bepalen van de onredelijke woonlast deze rekenregel. Indien de korting staat aangevinkt, wordt het meerdere boven de genoemde 1/3 in mindering gebracht. Of deze woonlast in alle situaties onredelijk is, is natuurlijk de vraag. Het is overigens ook mogelijk dat een woonlast onder 1/3 blijft, maar dat deze toch onredelijk is omdat er sprake is van grote vermogensvorming ten koste van het voldoen van onderhoudsverplichtingen.

NB!

Bij de berekening van de onredelijke woonlast wordt geen rekening gehouden met nog te ontvangen alimentatie. Bij een AG met een laag inkomen kan het zodoende voorkomen dat er een onredelijke woonlast wordt berekend, terwijl die zeker niet onredelijk is.
Bij de onredelijke woonlast is een specificatie gemaakt ( ). Indien deze wordt geopend kan de berekening van de onredelijke woonlast handmatig worden aangepast.

TIP: Wanneer u de specificatie 'onredelijke woonlast' opent, ziet u de werkelijke netto woonlast. Er kan dan goed een vergelijking worden gemaakt met de forfaitaire woonlast.



TN124 Ziektekosten
Tremanorm 124e is vervallen. De ‘op aanslag betaalde premie’ is verplaatst naar TN120. De ZVW-premie wordt automatisch door SO berekend. Bij de ‘op aanslag betaalde ZVW-premie’ is een specificatie gemaakt (Specificatie). Indien deze wordt geopend kan de berekening van de premie handmatig worden aangepast.
SO berekent automatisch de hoogte van de zorgtoeslag. Er is de mogelijkheid om de zorgtoeslag uit te vinken. Standaard staat zorgtoeslag aan. Evenals bij KGB en huurtoeslag is het van belang dat het scherm ‘TOETSINGSINKOMEN  toeslagen’ correct is ingevuld. Voor de zorgtoeslag geldt eveneens een vermogenstoets. Evenals bij de huurtoeslag wordt ook voor de zorgtoeslag het ingevulde vermogen van TN104/105 overgenomen.


TN143 Kinderalimentatie omzetten in Partneralimentatie
Wanneer er alleen ruimte is voor kinderalimentatie, maar vanwege fiscale redenen of vanwege financieringsredenen is partneralimentatie gewenst, dan kan de beschikbare kinderalimentatie (70%) worden omgezet naar partneralimentatie. Dit om te voorkomen dat indien de kinderalimentatie wordt verlaagd om ruimte over te houden voor partneralimentatie, er slechts 60% van de draagkracht wordt gebruikt, terwijl voor de kinderen 70% beschikbaar is.


KK - Kosten Kinderen (Verdeling)

Nadat de draagkrachtberekening is gemaakt, is de verdeling van de kinderkosten bekend.


Volgens de richtlijn 2013 wordt de te betalen kinderalimentatie vervolgens verminderd met de zogenaamde zorgkorting. 

Zorgkorting

De kosten omgangsregeling (TN128) zijn vervangen door een zorgkorting. De zorgkorting staat voor de kosten die alimentatieplichtige maakt voor de kinderen op het moment dat ze bij hem/haar verblijven. De zorgkorting verlaagt de bijdrage van de alimentatieplichtige aan alimentatiegerechtigde. Kosten gemaakt in het huishouden van AP worden immers niet meer gemaakt in AG. Dit wijkt af van het systeem van de omgangskosten die niet in mindering werden gebracht op de kinderkosten.
De zorgkorting bedraagt standaard 15% (gebaseerd op gemiddeld 1 dag zorg per week). Wanneer de AP meer zorg heeft dan kan de 15% worden verhoogd naar 25% (2 dagen per week) of 35% (3 dagen per week). Vanzelfsprekend is het in SO mogelijk gemaakt om afwijkende percentages in te vullen.
Wanneer wordt aangegeven dat de kinderen 'uitwonend / studerend' zijn, wordt de zorgkorting op 0% gesteld.

Het percentage zorgkorting kan per kind worden opgegeven.

Indien de draagkracht onvoldoende is, wordt de zorgkorting (gedeeltelijk) verminderd.

In SO wordt ervan uitgegaan dat, los van de draagkracht, de AP de volledige zorgkorting daadwerkelijk als kosten in zijn/haar huishouding heeft. Dit resulteert erin dat de volledige zorgkorting wordt weergegeven in de draagkrachtberekening voor de bepaling van de draagkracht voor partneralimentatie (DAP/DAG), bruto - netto berekening na scheiding (NAP/NAG) en de JUS-vergelijking. Tevens wordt de volledige zorgkorting gebruikt voor de bepaling of er recht op 'aftrek levensonderhoud kinderen < 21 jaar' is.

Draagkrachtvergelijking per kind

Na de zorgkorting ziet u de draagkrachtvergelijking per kind. De vergelijking per kind heeft als voordeel dat u per kind een afwijkende verdeling kunt aangeven.
Wanneer bijvoorbeeld ouders besluiten de bijdrage voor het uitwonend studerende kind gelijk te verdelen, dan kan voor dat kind bij AP 50% worden ingevuld. De AG draagt dan automatisch de andere 50% voor dat kind.
De bijdragen van AP en AG worden berekend en de bijdrage van de AP (= degene waar het kind niet staat ingeschreven) na aftrek van de zorgkorting.
De bedragen uit de 'draagkrachtvergelijking per kind' worden automatisch overgenomen in het ALIMENTATIESCHEMA OMGANGSREGELING.

Alimentatieschema Omgangsregeling 

De gegevens uit de draagkrachtvergelijking worden overgenomen. De alimentatie die AP aan AG betaalt wordt overgenomen, het bedrag voor aftrek wordt bepaald en het Eigen Aandeel wordt berekend (op basis van de werkelijke kosten). Wanneer het kind bij AG is ingeschreven dan is er geen sprake van een Eigen Aandeel bij AP. Hiervoor heeft diegene de zorgkorting (of Richtlijn 2012 de omgangskosten).
Bij AG wordt wel een Eigen Aandeel berekend indien AG voldoende draagkracht heeft. De berekening van het Eigen Aandeel is als volgt:

KOSTEN KINDEREN -/- ONTVANGEN ALIMENTATIE -/- VOLLEDIGE ZORGKORTING(!). 

Ook wanneer de zorgkorting wordt beperkt door de draagkracht, wordt voor de bepaling van het eigen aandeel toch de volledige zorgkorting meegenomen. Er wordt dus verondersteld dat de AP deze kosten wel daadwerkelijk maakt en deze dus niet meer bij AG vallen.

Wanneer een kind is ingeschreven bij een van de ouders, dan zijn de keuzevakken 'Eigen Aandeel' van beide ouders aan elkaar gekoppeld. Staat bij de ene ouder 'nvt' dan staat bij de andere ouder automatisch werkelijke kosten.
Wanneer een kind 'Uitwonend / Studerend' is, dan bestaat deze koppeling niet. Bij beide ouders kan dan 'nvt' worden aangegeven en wordt er geen eigen aandeel berekend.

Aftrek Levensonderhoud kinderen < 21

De aftrek wordt berekend op basis van de optelling van kinderalimentatie en de maximale zorgkorting.

Ministerële Regeling:

Artikel 36. Uitgaven voor levensonderhoud  van kinderen; omvang in aanmerking te nemen uitgaven

  • 1.De in artikel 6.15 van de wet bedoelde uitgaven voorlevensonderhoud  van een kind worden, indien de kosten van dat onderhoud in belangrijke mate op de belastingplichtige drukken, in aanmerking genomen tot een bedrag van:

    • a.€ 295 per kalenderkwartaal indien het kind jonger dan 6 jaar is;

    • b.€ 355 per kalenderkwartaal indien het kind 6 jaar of ouder doch jonger dan 12 jaar is;

    • c.€ 415 per kalenderkwartaal indien het kind 12 jaar of ouder doch jonger dan 18 jaar is;

    • d.€ 355 per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is.

  • 2.Het in het eerste lid, onderdeel d, vermelde bedrag wordt verhoogd tot:

    • a.€ 710, indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 710 per kwartaal belopen en de kosten van het onderhoud van het kind tevens grotendeels op de belastingplichtige drukken;

    • b.€ 1065, indien het kind niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 1065 per kwartaal belopen en de kosten van het onderhoud van het kind tevens geheel of nagenoeg geheel op de belastingplichtige drukken.

Het scherm KINDEREN eindigt met een samenvatting.

Wanneer de draagkracht van AP en AG is berekend is ook de verdeling van de Kosten Kinderen bekend en kan deze worden ingevuld.
In de draagkrachtvergelijking wordt rekening gehouden met het fiscaal voordeel van de aftrekpost ‘levensonderhoud kinderen jonger dan 21 jaar’. Indien de draagkracht gedeeld door het aantal kinderen hoger is dan het fiscale minimum (€ 136 / maand), zal SO de aftrek weergeven en optellen bij de draagkracht.


Afhankelijk of co-ouderschap is aangevinkt of niet verschijnt er naast de draagkrachtvergelijking een schema voor:

  • omgangsregeling
  • co-ouderschap.

Omgangsregeling:


Om zo flexibel mogelijk te zijn t.a.v. het invullen van alimentatie is een alimentatieschema ontworpen waarbij:

  • per kind de alimentatiehoogte en de aftrek wordt ingevuld,waarbij wordt aangegeven wie de alimentatie ontvangt (kind zelf of verzorgende ouder).
  • het eigen aandeel van de ouder wordt berekend op basis van de werkelijke kosten, dan wel op basis van de draagkracht. Wanneer er te weinig draagkracht is voor het voldoen van de kinderkosten en de kinderen worden daadwerkelijk verdeeld over 2 adressen, dan geeft een berekening van het eigen aandeel in de kosten kinderen op basis van draagkracht een reëel beeld van de situatie na scheiden.
  • Wanneer de kinderen zijn ingeschreven bij één van de ouders, dan ontstaat er een koppeling wat betreft de berekening van het eigen aandeel. Is de berekening bij één ouder op basis van 'werkelijke kosten' dan staat bij de andere ouder automatisch 'n.v.t.' Bij beide ouders 'werkelijke kosten' of 'n.v.t.' invullen kan dus niet wanneer de kinderen bij één van de ouders staat ingeschreven. Deze koppeling wordt verbroken wanneer bij de inschrijving wordt gekozen voor 'studerend/uitwonend'. In die situatie kan bijvoorbeeld wel 2 x 'n.v.t.' worden ingevuld. Deze mogellijkheid kan van toepassing zijn wanneer een kind studrend is en beide ouders een bedrag aan het kind betalen (inwonend of uitwonend).

Standaardinstelling van het alimentatieschema:

In het scherm 'kinderen' kunt u een aantal keuzes maken. Afhankelijk van uw keuze wordt de zorgkorting, kinderalimentatie en het eigen aandeel berekend en verwerkt in het alimentatieschema. Elke keuze resulteert in en standaardberekening. Hieronder volgt een overzicht van de mogelijkheden en de resultaten. Zoals u gewend bent, kunt u de standaardberekening aanpassen.

Inschrijving AG:

De zorgkortingontvanger wordt AP / Zorgkorting gaat 15% bedragen.

Standaardveronderstelling:
Zorgkortingontvanger (AP) ontvangt niet de kinderbijslag (KBS). AP heeft aftrek 'levensonderhoud kinderen < 21 jaar'. 

Alimentatieschema kinderen < 18 jaar
AP: 
AP betaalt de kal (na aftrek zorgkorting) aan AG. AP heeft aftrek. Eigen Aandeel is 'nvt' 
AG: AG betaalt geen kal. AG heeft geen aftrek. Eigen aandeel is op basis van 'werkelijke kosten'. 

Alimentatieschema kinderen >= 18 jaar
AP: 
AP betaalt de kal (na aftrek zorgkorting) aan KIND. AP heeft geen aftrek (aanname studiefin. van toepassing). Eigen Aandeel is 'nvt' 
AG: AG betaalt geen kal. AG heeft geen aftrek. Eigen aandeel is op basis van 'werkelijke kosten'.

(Bij inschrijving bij AP is alles uiteraard andersom).

Inschrijving Studerend/Uitwonend:
(studerend/uitwonend kan betekenen: studerend thuiswonend, studerend uitwonend of alleen uitwonend) 

Standaard:
De zorgkortingontvanger verandert niet automatisch. De zorgkorting wordt op 0% gezet. Aftrek 'levensonderhoud kinderen < 21 jaar' is van toepassing voor de zorgkortingontvanger. 

Alimentatieschema kinderen < 18 jaar
AP: 
AP betaalt de kal (na aftrek zorgkorting - standaard 0%) aan AG. AP heeft aftrek. Eigen Aandeel is 'nvt' 
AG: AG betaalt geen kal. AG heeft geen aftrek. Eigen aandeel is op basis van 'werkelijke kosten'. 

Alimentatieschema kinderen >= 18 jaar
AP: 
AP betaalt de kal (na aftrek zorgkorting - standaard 0%) aan KIND. AP heeft geen aftrek (aanname studiefin. van toepassing). Eigen Aandeel is 'nvt' 
AG: AG betaalt geen kal. AG heeft geen aftrek. Eigen aandeel is op basis van 'werkelijke kosten'.

Zorgkortingontvanger

Standaard is de zorgkortingontvanger degene bij wie het kind niet staat ingeschreven. In Split-Online is dit flexibel gemaakt. In geval van bijvoorbeeld co-ouderschap waarbij (om fiscale / emotionele redenen) de kinderen niet op 1 adres staan ingeschreven, is het toch mogelijk een alimentatieregeling te maken als stonden de kinderen wel op 1 adres.

Belangrijk:

De standaard aftrekregeling (de vinkjes in het alimentatieschema) voor levensonderhoud kinderen jonger dan 21 jaar is gebaseerd op de zorgkortingontvanger. Bij de zorgkortingontvanger worden de vinkjes voor aftrek aangezet. De veronderstelling is dus dat de zorgkortingontvanger geen kinderbijslag ontvangt.

Wanneer u de zorgkortingontvanger wijzigt, verandert dus de aftrek (en daarmee de draagkrachtvergelijking en alimentatiebedragen).

Zorgkortingontvanger = uitwonend

Wanneer de inschrijving 'Studerend/uitwonend' is, dan wordt de zorgkorting op 0% gezet. Wanneer de zorgkortingontvanger ook nog op 'uitwonend'wordt gezet, dan verandert in het alimentatieschema het volgende:

kal wordt door zowel de AP als de AG rechtstreeks aan het KIND betaald. De aftrekvinkjes worden standaard uitgezet. AP noch AG hebben een eigen aandeel.

Er gebeurt dus nogal wat in het alimentatieschema.

We denken dat de geprogrameerde standaarden logisch zijn, maar uitzonderingen bevestigen de regel (anderen zeggen: verpesten de regel). Ongetwijfeld zullen er situaties zijn waarin van de standaard moet worden afgeweken. Uiteraard is dat mogelijk. U kunt zelf de vinkjes aan en uit zetten, u kunt de alimentatiebedragen uit de draagkrachtvergelijking overschijven, en zelf aangeven wie de kal moet ontvangen.

NB: wanneer het KIND de kal ontvangt, dan is de betaalde kal in Netto Na Scheiding geen inkomen voor de ouder. 

TIP:

Wilt u na een wijziging in het scherm kinderen gelijk exact weten wat de nieuwe kal wordt, klikt u dan op de Calculate-knop (of F5 - scherm verversen). Wanneer het toetsingsinkomen gelijk blijft (aantal keer Calculate / F5), is de kal, pal, kgb etc weer opnieuw exact berekend. De berekeningen worden ook gemaakt bij het wisselen van schermen.

Alimentatieschema Co-ouderschap

Indien ouders kiezen voor een co-ouderschap met een kinderrekening, dan is het co-ouderschap schema een prachtig instrument om de ouders inzicht te geven in een goede financiële verdeling.

Vanuit de alimentatienormen (2012 en eerder)  is de veronderstelling overgenomen dat ouders te maken hebben met dubbele woonlasten nu 2 woningen volledig dienen te zijn ingericht voor het verblijf van de kinderen. De woonlasten zijn bepaald (Nibud/cbs) op een percentage van 16% van de tabelkosten + kinderbijslag. Bij co-ouderschap worden de Kosten Kinderen hiermee zodoende standaard verhoogd. U hebt de mogelijkheid om af te zien van de verdubbeling van de woonlasten (0,00%) of zelfs de woonlasten uit de kinderkosten weg te laten. Standaard laat Split-Online de aan te nemen dubbele woonlast buiten beschouwing!

Nadat de Kosten Kinderen in Co-ouderschapsituatie zijn berekend, worden deze opgesplitst in verblijskosten en kindgebonden kosten.
De verblijfskosten kunnen op basis van de zorgkorting worden bepaald of via een uitsplitsing van deze kosten.

Zorgkorting/Verblijfskosten
De verblijfskosten worden gesteld op 70% van het eigen aandeel. Dit is gebaseerd op de zorgkorting van 35% die hoort bij 3 a 3,5 per week zorg hebben voor de kinderen. Beide ouders samen hebben zodoende 2 x 35% = 70% verblijfskosten.

NB: De 2 x 35% wordt niet automatisch aangepast bij verandering van het aantal dagen. Dus in geval de verdeling van de dagen 14 om 16 is, dan blijven de verblijfskosten bij beide ouders 35%. Wanneer de verdeling van dagen erg ongelijk wordt, kunnen de % handmatig worden aangepast. Bijv. 32% - 38%. Het idee is dat de verblijfskosten samen 70% zijn. Maar ook daar kan natuurlijk van worden afgeweken.

Uitsplitsing van verblijfskosten:

  • Dagelijkse kosten (op basis van € 5,00 per kind per dag overeenkomstig de tremanormen). NB: De € 5,- per dag komen voort uit alimentatienormen van inmiddels lang geleden (2012 en eerder). Zeker bij hogere inkomens is het logisch dat deze kosten hoger zullen zijn. Het bedrag kan worden aangepast.
  • Woonlasten (op basis van 16% overeenkomstig de (oude) alimentatienormen)
  • Reservering voor vakanties (Volgens het CBS wordt ongeveer 6% van het besteedbare inkomen besteed aan vakanties en vrije tijd. Voor de reservering wordt ervan uitgegaan dat dit in beide huishoudens van toepassing is. De reservering is gesteld op 12% van de totale kosten kinderen (niet wetenschappelijk onderbouwd). De gedachte is echter dat met € 5,- per kind per dag geen ruimte bestaat voor vrijetijdsbesteding. Door extra voor vakantie te reserveren kunnen de ouders ook op het vlak van vakantie e.d. met de kinderen een gelijkwaardig co-ouderschap hebben.

Het dagbedrag en de percentages voor woonlasten en vakantie-vrije tijd kunnen naar eigen inzicht worden aangepast.

Nadat de verblijfskosten kosten in beide huishoudens zijn berekend, blijft er nog budget beschikbaar voor de kindgebonden kosten.
De kindgebonden kosten kunnen vanaf een kinderrekening worden betaald of partijen kunnen een verdeling maken van de kosten zonder kinderrekening. Indien wordt gekozen voor de kinderrekening kan ervoor worden gekozen om alleen de kindgebonden kosten via de kinderrekening te laten lopen of alle kosten.

Gedeeltelijke gebruik van een kinderrekening.
Eerst wordt vanuit de draagkracht + eventueel kinderbijslag (er kan worden gekozen om de kinderbijslag in de huishoudens te houden (waar het kind staat ingeschreven) of deze te laten storten op een kinderrekening) de interne kosten gefinancierd. Komt één van de ouders te kort, dan draagt de andere ouder bij.
Hetgeen over is na het voldoen van de interne kosten kan worden gestort op de kinderrekening voor het voldoen van de kindgebonden kosten (kleding, contributies, school, etc.).

Volledig gebruik van een kinderrekening.
In dit geval wordt de kinderbijslag en de draagkracht eerst op de kinderrekening worden gestort en vanuit de kinderrekening ontvangen beide ouders de bedragen die nodig zijn voor de interne kosten in hun eigen huishouding.


De budgettering van de kinderrekening kan worden opgesteld. Indien er ruimte overblijft (vrij te besteden) dan kan ervoor gekozen worden deze op de kinderrekenig te laten staan, dan wel te verdelen over beide ouders. Indien wordt gekozen voor het laatste, dan vindt de verdeling plaats op basis van het aantal dagen dat de kinderen bij de ouders verblijven.

Zonder kinderrekening.
Wanneer ouders geen behoefte hebben aan een kinderrekening dan is het ook mogelijk een verdeling te maken van de kindgebonden kosten per ouder. Per kostensoort wordt bepaald wie die kosten betaalt. Dit kan via een standaardverdeling (100%/50%/0%) of door per kostensoort specifiek aan te geven hoeveel door beide ouders wordt betaald. 

In SO kunnen dus alle kindgebonden kosten worden gespecificeerd en verdeeld.

TIP
Wanneer de kindgebonden kosten worden gebudgetteerd dan is het mogelijk dat deze hoger blijken dan het bedrag dat op de kinderrekening kan worden gestort.
Indien er voldoende draagkracht is, en men van mening is, dat de kinderen daadwerkelijk meer kosten dan in eerste instantie berekend, dan kan de hoogte van de kosten kinderen worden aangepast (afwijken van tabel – werkelijke kosten).
Wanneer er onvoldoende draagkracht is, en/of men is van mening dat de kosten van de kinderen voldoende hoog zijn bepaald, dan is het aan te bevelen de kosten in de huishouding te verlagen. Dit kan door bijvoorbeeld een lager % te nemen voor huisvestingskosten. Op die manier ontstaat er vanzelf meer ruimte voor de kindgebonden kosten. Wanneer partijen met een budgettering komen voor deze kosten, dan is het van belang dat dit ook gefinancierd kan worden vanuit de kinderrekening. Zo niet dan ontstaan er maandelijks discussies over het aanvullen van de kinderrekening.

BEHOEFTE Behoefterekening

De behoefteberekening kan worden gemaakt volgens de hof-methode of volgens een uitgebreide specificatie.
Voor de berekening van de behoefte neemt SO het Netto GezinsInkomen over uit BAP/BAG. Hier worden de berekende kinderkosten van afgetrokken.

Op basis van het inkomen dat is ingevuld bij DAG wordt de uiteindelijke behoefte bepaald. Dit inkomen kan worden aangepast.

JUS Jusvergelijking

De jusvergelijking berekent de alimentatie die nodig is om beide partjen een gelijke vrij te besteden ruimte te laten hebben. De jus-vergelijking dient om de hoogte van de te betalen alimentatie te beperken. Deze beperking vindt plaats wanneer de ontvanger een hoger vrij te besteden inkomen heeft dan de betaler indien de volledige draagkracht wordt betaald door AP.

Split-Online berekent automatisch (en continu) het jus-bedrag. Op deze wijze kan de laagste van behoefte, draagkracht en jus-vergelijking worden gebruikt voor de berekening van de toetsingsinkomens van AP en AG..
De berekening houdt rekening met de over de door AG te ontvangen alimentatie af te dragen ZVW-premie.

Jusvergelijking en KGB
Op 7 juli heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op prejudiciële vragen gesteld door het Hof Den Haag inzake de plaats van het KGB bij het bepalen van de behoefte van de ex-partner.
De Hoge Raad heeft t.a.v. het KGB geantwoord dat het KGB op geen enkele wijze mee dient te worden genomen als inkomen wanneer het een partneralimentatie berekening betreft. Het KGB wordt zodoende standaard niet meegenomen als netto inkomen in de jusvergelijking. Men kan ervoor zorgen dat het KGB wel wordt meegerekend. Hiertoe dient ment het vinkje 'KGB tbv PAL' aan te zetten bij #119b in het scherm DAG (...DAP wanneer de AP het KGB ontvangt).

Alimentatievergelijking
Onderin het scherm Jus (en Behoefte en DAP) worden de uitkomsten van de verschillende berekeningen (Jus, Draagkracht, Behoefte, vrije invoer) weergegeven. Normaalgesproken wordt uitgegaan van de laagste van draagkracht/behoefte/jus.
De keuze die hier wordt gemaakt, wordt doorgevoerd in het Netto Inkomen na Scheiding (NAP / NAG).

NAP / NAG Netto inkomen van AP/AG na de scheiding


Op dit punt aangekomen is bijna alles t.b.v. de financiële afwikkeling van de echtscheiding vastgelegd. Partijen hebben echter nog nauwelijks inzicht in de consequenties. Dit inzicht wordt verschaft met de schermen NAP / NAG.
Afhankelijk van de doelstelling:

  • besteedbare inkomens van partijen vergelijken, danwel
  • daadwerkelijk inzicht in de netto lasten

kunnen de opgegeven waarden t.a.v. leaseauto, spaarloon en kinderbijslag worden uitgevinkt of aangevinkt. De waarden van spaarloon en auto zijn ingevuld bij het scherm TOETSINGSINKOMEN.
Verder kunnen deze schermen nog worden aangepast met een lijfrentepremie die bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van de noodzaak niet is meegenomen in de draagkrachtberekening.
Door de daadwerkelijke netto lasten zichtbaar te maken kan de vergelijking van het besteedbare inkomen van partijen scheef worden. Bijvoorbeeld wanneer bij de één de bijtelling wordt meegenomen, terwijl bij de ander geen rekening wordt gehouden met vervoerskosten. Ook wanneer de kinderbijslag wordt bijgeteld, zal een scheve vergelijking ontstaan. De kinderbijslag wordt nl. niet opgeteld bij de kinderkosten, zodat onderaan de streep meer overblijft. Het doel is dan ook vooral om de echte cash-flow inzichtelijk te maken. 

Bij de uitgaven staan de kosten van de kinderen vermeld. Er kan hier worden gekozen voor: nvt, alle kinderen of ingeschreven kinderen.
In de situatie dat de kinderen verdeeld staan ingeschreven over de adressen van partijen, maar één van de partijen draagt toch alle kosten, dan kan hier gekozen worden voor ‘alle kinderen’. Wanneer er wel kinderen zijn, maar het keuzevak blijft op ‘nvt’staan, dan dient te worden bedacht dat het resterende inkomen dient voor de kosten van de partij samen met de kinderen.

TIP:
Wanneer de jus-vergelijking is gemaakt, dan zullen netto AP en netto AG hetzelfde dienen te zijn. Wanneer er toch een verschil optreedt dan kan dit worden veroorzaakt door:

  • in de draagkrachtberekening is aftrek vanwege een onredelijke woonlast toegepast
  • de auto van de zaak is meegenomen in NAP
  • in de draagkracht is bij één van de partijen geen woonlast opgevoerd

Op basis van de berekening van het besteedbare inkomen weten partijen waar ze aan toe zijn en kunnen zij hun positie bepalen.


Lexicon
BRONNEN