Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
BWBR0005700
Inhoudsopgave
- Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen(Artikelen )
- Hoofdstuk IAlgemeen(Artikelen )
- Hoofdstuk IIOpneming(Artikelen )
- Hoofdstuk IIIRechten van onvrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënten(Artikelen )
- Hoofdstuk IVVerlof en ontslag(Artikelen )
- Hoofdstuk VPatiënten voor wie de Minister van Justitie medeverantwoordelijkheid draagt(Artikelen )
- Hoofdstuk VIAdministratieve voorschriften(Artikelen )
- Hoofdstuk VIIDe taak van de patiëntenvertrouwenspersoon(Artikelen )
- Hoofdstuk VIIIOpneming in zwakzinnigeninrichtingen en verpleeginrichtingen zonder rechterlijke tussenkomst(Artikelen )
- Hoofdstuk IXDe taak van de inspectie gezondheidszorg en jeugd(Artikelen )
- Hoofdstuk XDe taak van het openbaar ministerie(Artikelen )
- Hoofdstuk XIStrafbepalingen(Artikelen )
- Hoofdstuk XIISlot- en overgangsbepalingen(Artikelen )
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
Hoofdstuk I Algemeen
Artikel 1
-
1Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
-
a.Onze Minister: Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;
-
b. vervallen;
-
c.inspecteur: de inspecteur van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;
-
d.stoornis van de geestvermogens: een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
-
e.gestoord zijn in zijn geestvermogens: een stoornis van de geestvermogens hebben;
-
f.gevaar:
-
1°.gevaar voor degene, die het veroorzaakt, hetgeen onder meer bestaat uit:
-
a.het gevaar dat betrokkene zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;
-
b.het gevaar dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat;
-
c.het gevaar dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen;
-
d.het gevaar dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen.
-
-
2°.gevaar voor een of meer anderen, hetgeen onder meer bestaat uit:
-
a.het gevaar dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;
-
b.het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander;
-
c.het gevaar dat betrokkene een ander, die aan zijn zorg is toevertrouwd, zal verwaarlozen.
-
-
3°.gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen;
-
-
g.echtgenoot: de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot;
-
h.psychiatrisch ziekenhuis: een door Onze Minister als psychiatrisch ziekenhuis, verpleeginrichting dan wel zwakzinnigeninrichting aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan, gericht op behandeling, verpleging en verblijf van personen die gestoord zijn in hun geestvermogens en mede geschikt voor de desbetreffende categorie van met toepassing van hoofdstuk VI, § 1, of hoofdstuk VIII opgenomen personen;
-
i.arts: een persoon die bevoegd is de titel van arts te voeren;
-
j.psychiater: een arts die bevoegd is de titel van psychiater of zenuwarts te voeren;
-
k.instelling: een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging, stichting of instelling, welke zich blijkens haar statuten of reglementen toelegt op het bevorderen van de psycho-sociale of de sociaal-psychiatrische zorg ten behoeve van personen die gestoord zijn in hun geestvermogens;
-
l.inbewaringstelling: de inbewaringstelling, bedoeld in artikel 20;
-
m.patiëntenvertrouwenspersoon:
-
a. persoon die in een psychiatrisch ziekenhuis werkzaam is om, onafhankelijk van het bestuur en van personen in dienst van het ziekenhuis, aan patiënten in het ziekenhuis op hun verzoek advies en bijstand te verlenen in aangelegenheden, samenhangend met hun opneming en verblijf in het ziekenhuis;
-
b. persoon die onafhankelijk van de behandelaar aan patiënten op hun verzoek advies en bijstand verleent in aangelegenheden samenhangend met een voorwaardelijke machtiging of met een zelfbindingsverklaring als bedoeld in artikel 34a.
-
-
-
2Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde heeft degene die met betrokkene een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft of met betrokkene een geregistreerd partnerschap is aangegaan, gelijke bevoegdheden als de echtgenoot.
-
3 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder "geneesheer-directeur" mede verstaan de arts die, hoewel geen directeursfunctie bekledende, belast is met de zorg voor de algemene gang van zaken op geneeskundig gebied in het psychiatrisch ziekenhuis.
-
4 Voor de toepassing van deze wet wordt onder "rechter" verstaan de enkelvoudige of meervoudige kamer van de rechtbank voor het behandelen en beslissen van burgerlijke zaken, met dien verstande dat aan de behandeling van zaken met betrekking tot minderjarige personen de kinderrechter deelneemt.
-
5 Onze Minister kan bepalen, welk college voor de toepassing van deze wet ten aanzien van psychiatrische ziekenhuizen van Rijk, provincie of gemeente als bestuur wordt aangemerkt.
-
6Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde, wordt met een psychiater gelijk gesteld, een arts voor verstandelijk gehandicapten voor zover het de opname of het verblijf van een verstandelijk gehandicapte betreft, of een specialist ouderengeneeskunde, voor zover het de opname of het verblijf van een patiënt met een psychogeriatrische aandoening betreft.
Hoofdstuk II Opneming
Hoofdstuk III Rechten van onvrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënten
Artikel 35a
Vervallen
Artikel 36
-
1Het bestuur van een psychiatrisch ziekenhuis draagt zorg dat aan een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, aan de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede aan de naaste (familie) betrekkingen van de patiënt, zo spoedig mogelijk na zijn opneming schriftelijk wordt medegedeeld welke arts of andere persoon in het ziekenhuis in het bijzonder verantwoordelijk zal zijn voor zijn behandeling.
-
2 Met betrekking tot een patiënt op wie hoofdstuk II, §§ 2 of 4 toepassing heeft gevonden terwijl hij reeds in het psychiatrisch ziekenhuis verbleef, wordt aan het eerste lid uitvoering gegeven zo spoedig mogelijk na het verlenen van de rechterlijke machtiging.
-
3 Bij opneming in het ziekenhuis of op een later tijdstip kunnen aan de patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, slechts de voorwerpen worden ontnomen die een gevaar kunnen opleveren voor zijn veiligheid of de goede gang van zaken in het ziekenhuis. De patiënt kan daartoe aan zijn kleding of aan het lichaam worden onderzocht.
-
4 Indien de patiënt voorwerpen als bedoeld in het vorige lid worden ontnomen, wordt hem een bewijs van ontvangst afgegeven, waarin die voorwerpen zijn omschreven. De voorwerpen worden voor de patiënt bewaard, voor zover dit niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift.
Artikel 37
-
1Het bestuur van het ziekenhuis draagt ervoor zorg dat een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede de naaste (familie)betrekkingen van de patiënt zo spoedig mogelijk na zijn opneming in het bezit worden gesteld van een schriftelijk overzicht van de in het ziekenhuis geldende huisregels alsmede van de op grond van deze wet aan de patiënt toekomende rechten. In het overzicht, bedoeld in de vorige volzin, is opgenomen het adres waaronder het bestuur van het ziekenhuis bereikbaar is voor klachten als bedoeld in artikel 41, eerste lid. Tevens wordt de patiënt schriftelijk medegedeeld dat zijn behandelingsgegevens worden opgenomen in een voor hem aan te leggen patiëntendossier. Artikel 36, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
2 Indien ten aanzien van een reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënt hoofdstuk II, par. 3, toepassing heeft gevonden, draagt het bestuur van het ziekenhuis ervoor zorg dat de betrokkene, de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede zijn naaste (familie)betrekkingen zo spoedig mogelijk na het geven van de last door de burgemeester onderscheidenlijk na zijn opneming in het bezit worden gesteld van een afschrift van de beschikking van de burgemeester.
-
3 De voor de behandeling verantwoordelijke persoon draagt zorg dat de patiënt een mondelinge toelichting terzake ontvangt.
-
4 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot het in het eerste lid bepaalde. Daartoe behoren in elk geval eisen waaraan de in dat lid bedoelde huisregels en het in dat lid bedoelde patiëntendossier ten minste moeten voldoen.
Artikel 37a
De geneesheer-directeur draagt er zorg voor dat voor een patiënt aantekening wordt gehouden van diens geestelijke en lichamelijke toestand, van de op hem toegepaste behandeling en de effecten ervan. De aantekening wordt gehouden op een zodanige manier en met zodanige regelmaat dat zij duidelijk inzicht geeft in het ziekteverloop.
Artikel 37b
-
1 Artikel 38 is van toepassing op patiënten op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, die zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, zijnde een verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting.
-
2De artikelen 38a, 38b en 38c zijn van toepassing op patiënten op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, die zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, niet zijnde een verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting.
Artikel 38
-
1De geneesheer-directeur draagt zorg dat voor een patiënt als bedoeld in artikel 37b, eerste lid, zo spoedig mogelijk na de opneming van een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, door de voor de behandeling verantwoordelijke persoon, na overleg met de patiënt, een behandelingsplan wordt opgesteld. Artikel 36, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
2 De voor de behandeling verantwoordelijke persoon pleegt voor het opstellen van het behandelingsplan overleg met de instelling of de psychiater die de patiënt voorafgaande aan zijn opneming behandelde of begeleidde, alsmede met de huisarts van de patiënt. Indien de behandelende persoon beslist dat de patiënt niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de voorgestelde behandeling, pleegt hij ter zake overleg met de wettelijke vertegenwoordiger van de patiënt of, indien deze ontbreekt, met de persoon die daartoe door de patiënt schriftelijk is gemachtigd. Ontbreekt ook zodanige persoon of treedt deze niet op, dan wordt overleg gepleegd met de echtgenoot van de patiënt, tenzij deze dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, met een ouder, kind, broer of zus van de patiënt, tenzij deze persoon dat niet wenst, een en ander voor zover dit overleg verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener.
-
3 Het behandelingsplan, bedoeld in het eerste lid, is erop gericht de stoornis zodanig te behandelen dat het gevaar op grond waarvan de patiënt, zonder van de bereidheid daartoe te hebben blijk gegeven, in het ziekenhuis moet verblijven, wordt weggenomen. Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld, waaraan een behandelingsplan ten minste moet voldoen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts ten aanzien van daarbij aangegeven categorieën van behandelingsmiddelen of -maatregelen regels worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop tot toepassing daarvan moet worden besloten.
-
4 Indien het in het overleg, bedoeld in het eerste en tweede lid, niet mogelijk is overeenstemming te bereiken over het behandelingsplan, stelt de behandelende persoon de geneesheer-directeur hiervan in kennis.
-
5 Indien het overleg over het behandelingsplan niet tot overeenstemming heeft geleid kan met betrekking tot de patiënt geen behandeling worden toegepast. Evenmin kan een behandeling worden toegepast indien weliswaar het overleg over het behandelingsplan tot overeenstemming heeft geleid doch de patiënt of, in geval van toepassing van de tweede volzin van het tweede lid, de met het oog op overleg aangewezen persoon of personen zich daartegen verzetten met dien verstande dat, ook al is de desbetreffende toestemming van die persoon of die personen verkregen, de behandeling niet kan worden toegepast, indien de patiënt zich daartegen verzet. In afwijking van de beide voorgaande volzinnen kan niettemin het voorgestelde, onderscheidenlijk het overeengekomen behandelingsplan worden toegepast voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om gevaar voor de patiënt of anderen, voortvloeiende uit de stoornis van de geestvermogens, af te wenden. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van behandelingsmiddelen of -maatregelen worden aangewezen, die niet mogen worden toegepast bij een behandeling als bedoeld in de derde volzin.
-
6 De geneesheer-directeur geeft uiterlijk bij het begin van een behandeling met toepassing van de derde volzin van het vijfde lid, daarvan kennis aan de inspecteur. Hij vermeldt daarbij ten minste welke personen verantwoordelijk zijn voor de beslissing tot een zodanige behandeling over te gaan en de redenen die aan de beslissing ten grondslag lagen. Indien de behandeling wordt toegepast terwijl de patiënt zich daartegen verzet, vermeldt de geneesheer-directeur tevens of de patiënt in staat kan worden geacht, gebruik te maken van de regeling, vervat in de artikelen 41 en 41a. Hij geeft voorts zo spoedig mogelijk na het begin van een zodanige behandeling daarvan kennis aan de in het tweede lid, tweede volzin, bedoelde personen. Van de beëindiging van een zodanige behandeling geeft hij kennis aan de inspecteur.
-
7 De inspecteur stelt na beëindiging van elke behandeling met toepassing van het vijfde lid, derde volzin, een onderzoek in of de beslissing tot een zodanige behandeling over te gaan, zorgvuldig is genomen en of de uitvoering van de behandeling zorgvuldig is geschied.
Artikel 38a
-
1De geneesheer-directeur draagt zorg dat voor een patiënt als bedoeld in artikel 37b, tweede lid, zo spoedig mogelijk na zijn opneming een behandelingsplan wordt opgesteld. Het behandelingsplan is gericht op het zodanig wegnemen van het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de betrokkene doet veroorzaken, dat betrokkene niet langer in het ziekenhuis behoeft te verblijven. Zo mogelijk geschiedt dit door het behandelen van de stoornis. Indien dit niet mogelijk is, geschiedt dit door het anderszins wegnemen van het gevaar. Artikel 36, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
2Bij algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld, waaraan een behandelingsplan moet voldoen.
-
3Het behandelingsplan wordt door de voor de behandeling verantwoordelijke persoon na overleg met de patiënt opgesteld.
-
4Indien de voor de behandeling verantwoordelijke persoon beslist dat de patiënt niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de voorgestelde behandeling, wordt het behandelingsplan in afwijking van het derde lid opgesteld in overleg met de wettelijke vertegenwoordiger van de patiënt of, indien deze ontbreekt, met de persoon die door de patiënt schriftelijk is gemachtigd. Ontbreekt ook zodanige persoon of treedt deze niet op, dan wordt het behandelingsplan opgesteld in overleg met de echtgenoot van de patiënt, tenzij deze dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, met een ouder, kind, broer of zus van de patiënt, tenzij deze persoon dat niet wenst, een en ander voor zover dit overleg verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener.
-
5Voorafgaand aan het opstellen van het behandelingsplan pleegt de voor de behandeling verantwoordelijke persoon overleg met de instelling of de psychiater die de patiënt voorafgaande aan zijn opneming behandelde of begeleidde, alsmede met de huisarts van de patiënt.
Artikel 38b
Behandeling van de patiënt vindt slechts plaats:
-
a.voor zover deze is voorzien in het behandelingsplan
-
b.indien het overleg over het behandelingsplan, bedoeld in artikel 38a, derde of vierde lid, tot overeenstemming heeft geleid, en
-
c.indien de patiënt of – indien van toepassing – de in artikel 38a, vierde lid, bedoelde persoon zich niet tegen behandeling verzet.
Artikel 38c
-
1Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 38b, onderdelen b en c, kan niettemin behandeling plaatsvinden:
-
a.voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of
-
b.voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.
-
-
2Behandeling overeenkomstig het eerste lid vindt plaats krachtens een schriftelijke beslissing van de behandelaar. Bij een behandeling overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, wordt daarin vermeld voor welke termijn zij geldt. De termijn is zo kort mogelijk maar niet langer dan drie maanden, gerekend vanaf de dag waarop de beslissing tot stand komt. De behandelaar doet een afschrift van de beslissing aan de geneesheer-directeur toekomen.
-
3Indien binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het tweede lid, voortzetting van de behandeling of opnieuw een behandeling overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, nodig is, geschiedt dit slechts krachtens een schriftelijke beslissing van de geneesheer-directeur. De geneesheer-directeur geeft in zijn beslissing aan waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht. Op zodanige beslissingen is het tweede lid, tweede volzin van toepassing.
-
4Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van behandelingsmiddelen of -maatregelen worden aangewezen die niet mogen worden toegepast bij een behandeling overeenkomstig het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts ten aanzien van daarbij aangegeven categorieën van behandelingsmiddelen of -maatregelen regels worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop tot toepassing daarvan moet worden besloten.
-
5De geneesheer-directeur geeft, uiterlijk bij het begin van een behandeling overeenkomstig het eerste of het derde lid, daarvan kennis aan de inspecteur. Hij vermeldt daarbij in ieder geval door welke persoon de beslissing daartoe is genomen en zendt een afschrift mee van de beslissing bedoeld in het tweede of derde lid. Indien de behandeling plaatsvindt in een situatie waarin het de patiënt is die zich verzet, vermeldt de geneesheer-directeur tevens of deze in staat kan worden geacht gebruik te maken van de regeling, vervat in de artikelen 41 en 41a. Van de beëindiging van een behandeling overeenkomstig het eerste of het derde lid, geeft hij kennis aan de inspecteur.
-
6De geneesheer-directeur geeft van een behandeling overeenkomstig het eerste lid, onderscheidenlijk van de voortzetting van de behandeling overeenkomstig het derde lid, voorts – indien van toepassing – zo spoedig mogelijk kennis aan de in artikel 38a, vierde lid, bedoelde persoon.
-
7De inspecteur stelt na beëindiging van elke behandeling overeenkomstig dit artikel, doch in ieder geval na afloop van de termijn bedoeld in het tweede lid, een onderzoek in of de beslissing daartoe zorgvuldig is genomen en of de uitvoering van de behandeling zorgvuldig is geschied.
Artikel 38d
-
1Ten aanzien van een patiënt die zich met een verklaring als bedoeld in artikel 34p heeft verbonden wordt voor in de verklaring voorziene duur in het behandelingsplan de in de verklaring voorziene behandeling opgenomen.
-
2Onverminderd artikel 38c, eerste lid, onder b, kan met betrekking tot een patiënt die zich met een verklaring als bedoeld in artikel 34p heeft verbonden, de in de verklaring voorziene behandeling worden toegepast, ook indien de patiënt zich daartegen verzet.
-
3 Artikel 34n, vierde lid, is van toepassing.
Artikel 39
-
1Met betrekking tot een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, kunnen, anders dan ter uitvoering van een behandelingsplan met inachtneming van artikel 38, 38b of 38c, geen middelen of maatregelen worden toegepast dan ter overbrugging van tijdelijke noodsituaties welke door de patiënt in het ziekenhuis als gevolg van de stoornis van de geestvermogens worden veroorzaakt.
-
2 De middelen en maatregelen die kunnen worden toegepast in gevallen als bedoeld in het eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur aangewezen. Daarbij worden termijnen aangegeven, gedurende welke ten hoogste de onderscheidene middelen en maatregelen met betrekking tot een bepaalde patiënt mogen worden toegepast.
-
3 De geneesheer-directeur geeft zo spoedig mogelijk na het begin van de toepassing van een middel of maatregel als bedoeld in de vorige leden daarvan kennis aan de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger of, ingeval deze ontbreken, de naaste (familie)betrekkingen, en in ieder geval aan de inspecteur. Van de beëindiging van een middel of maatregel geeft hij zo spoedig mogelijk kennis aan de inspecteur. De kennisgeving geschiedt op een daartoe door Onze Minister voorgeschreven formulier.
Artikel 39a
De kennisgeving van de geneesheer-directeur aan de inspecteur bedoeld in de artikelen 38, zesde lid, 38c, vijfde lid, en 39, derde lid, geschiedt op een daartoe door Onze Minister voorgeschreven formulier.
Artikel 40
-
1De poststukken, gericht aan of afkomstig van een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, kunnen in aanwezigheid van de patiënt worden onderworpen aan een controle op meegezonden voorwerpen.
-
2 Tenzij de bezoeker een advocaat is die als raadsman van de patiënt optreedt, dan wel een justitiële autoriteit of de inspecteur, kunnen beperkingen in het recht op het ontvangen van bezoek overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels worden opgelegd, doch slechts:
-
a.indien van het bezoek ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, voor zover dit telkenmale uit een uitdrukkelijke verklaring van de voor zijn behandeling verantwoordelijke persoon blijkt, dan wel
-
b.indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
-
-
3 Beperkingen in het recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels kunnen, anders dan als middel of maatregel, aangegeven bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 39, tweede lid, worden opgelegd:
-
a.indien naar het oordeel van de voor de behandeling verantwoordelijke persoon van de uitoefening van het recht op de bewegingsvrijheid ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, dan wel
-
b.indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
-
-
4 Beperkingen in het recht op vrij telefoonverkeer overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels kunnen, tenzij het betreft verkeer met een advocaat die als raadsman van de patiënt optreedt, dan wel een justitiële autoriteit of de inspecteur, worden opgelegd:
-
a.indien naar het oordeel van de voor de behandeling verantwoordelijke persoon van de uitoefening van het recht op vrij telefoonverkeer ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, dan wel
-
b.indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
-
-
5 Van de oplegging van beperkingen overeenkomstig het tweede, derde of vierde lid wordt onverwijld mededeling gedaan aan de geneesheer-directeur.
-
6 Ten aanzien van beslissingen als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid kan toepassing van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege worden gelaten indien de patiënt op grond van de stoornis van zijn geestvermogens niet in staat is zijn wil te bepalen met betrekking tot de voorgenomen beslissing. In dat geval wordt zo mogelijk de in artikel 38, tweede lid, of 38a, vierde lid, bedoelde persoon gehoord.
Artikel 40a
De patiënt ten aanzien van wie een beslissing wordt genomen waartegen op grond van artikel 41, eerste lid, een klacht kan worden ingediend, wordt door de zorg van de geneesheer-directeur schriftelijk geïnformeerd over de gronden waarop de beslissing berust, over de mogelijkheid de patiëntenvertrouwenspersoon in te schakelen en over de mogelijkheid gebruik te maken van de artikelen 41 tot en met 41b.
Artikel 41
-
1De patiënt, elke andere in het ziekenhuis verblijvende patiënt en ieder der in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen kan tegen een beslissing als bedoeld in artikel 38, tweede lid, tweede volzin, en vijfde lid, derde volzin, artikel 38a, vierde lid, artikel 38c, tweede en derde lid en de artikelen 39 en 40, alsmede tegen een beslissing over niet-toepassing van het overeengekomen behandelingsplan een schriftelijke klacht indienen bij het bestuur van het psychiatrisch ziekenhuis.
-
2Het bestuur van een ziekenhuis belast een commissie met de behandeling van en de beslissing op klachten als bedoeld in het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven met betrekking tot de samenstelling van de commissies en met betrekking tot de wijze waarop klachten worden behandeld.
-
3 Het adres waar een klacht moet worden ingediend, wordt door de zorg van de geneesheer-directeur door bevestiging van een schriftelijke mededeling dienaangaande op de daarvoor in aanmerking komende plaatsen in het ziekenhuis bekendgemaakt.
-
4 De commissie kan de beslissing waartegen de klacht is gericht, schorsen.
-
5 Een klacht kan buiten behandeling worden gelaten, indien een gelijke klacht nog in behandeling is.
-
6 De commissie geeft binnen twee weken na ontvangst van de klacht of, indien het betreft een klacht tegen een beslissing die ten tijde van de indiening geen gevolg meer heeft of waaraan in de tijd dat de klacht bij de commissie aanhangig is het gevolg is komen te vervallen, binnen vier weken na ontvangst van de klacht, van zijn met redenen omklede beslissing op de klacht of van het niet in behandeling nemen daarvan op grond van het bepaalde in het vijfde lid, kennis aan de klager, de betrokken patiënt, de behandelende persoon, de geneesheer-directeur, het bestuur en de inspecteur.
-
7De beslissing van de commissie strekt tot:
-
a.onbevoegdverklaring van de commissie,
-
b.niet-ontvankelijkverklaring van de klacht,
-
c.ongegrondverklaring van de klacht, of
-
d.gegrondverklaring van de klacht.
-
-
8Indien de commissie de klacht gegrond verklaart, vernietigt zij de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk. Gehele of gedeeltelijke vernietiging brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van de beslissing of het vernietigde gedeelte van de beslissing mee.
-
9Indien de commissie de klacht gegrond verklaart, kan zij de voor de behandeling verantwoordelijke persoon opdragen een nieuwe beslissing te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van haar beslissing.
-
10De commissie kan de voor de behandeling verantwoordelijke persoon een termijn stellen voor het nemen van een nieuwe beslissing of het verrichten van een andere handeling.
Artikel 41a
-
1Indien de commissie niet tijdig een beslissing heeft genomen of indien de beslissing van de commissie niet inhoudt dat de klacht gegrond is, kan de klager de inspecteur schriftelijk vragen om een verzoekschrift bij de rechter in te dienen ter verkrijging van de beslissing over de klacht. Bevoegd is de rechtbank van het arrondissement waarin het betrokken psychiatrisch ziekenhuis is gelegen. Artikel 7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. De termijn voor het indienen van een verzoek bedraagt zes weken, ingaande op de dag na die waarop de commissie uiterlijk had moeten beslissen dan wel ingaande op de dag waarop de beslissing van de commissie aan de klager bekend is gemaakt. De klager voegt bij het verzoek een afschrift van de klacht en een afschrift van de beslissing op de klacht.
-
2De inspecteur behoeft geen gevolg te geven aan het verzoek, indien hij de klacht kennelijk niet ontvankelijk acht. Van een niet-ontvankelijk-verklaring doet hij binnen twee weken na de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, mededeling aan de klager, de patiënt, indien hij niet de klager is, de raadsman van de klager, de voor de behandeling verantwoordelijke persoon, de geneesheer-directeur, het bestuur en de commissie. In andere gevallen dient hij binnen twee weken na de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, een verzoekschrift bij de rechter in, waarin de beslissing over de klacht wordt gevraagd.
-
3Indien de klager niet de patiënt is, hoort de inspecteur de patiënt om vast te stellen of deze bedenkingen heeft tegen de indiening van een verzoekschrift ter verkrijging van de beslissing van de rechter over de klacht. De inspecteur kan slechts om gewichtige redenen besluiten om aan het verzoek gevolg te geven indien de patiënt hiertegen bedenkingen heeft.
-
4De inspecteur geeft in zijn verzoekschrift met redenen omkleed blijk van zijn zienswijze. Hij voegt bij zijn verzoekschrift een afschrift van de klacht en een afschrift van de beslissing op de klacht.
-
5Indien de klager de patiënt is, kan hij, onverminderd de eerste volzin van het eerste lid, in de gevallen bedoeld in die volzin, zelf een verzoekschrift bij de rechter indienen ter verkrijging van de beslissing over de klacht. Het eerste lid, tweede tot en met vijfde volzin, is van overeenkomstige toepassing.
-
6 Artikel 8, met uitzondering van het derde lid, is met betrekking tot de behandeling van een verzoekschrift van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter in elk geval hoort de klager, de patiënt, indien deze niet de klager is en deze bereid is zich te doen horen, en de voor de behandeling verantwoordelijke persoon. De overige personen, bedoeld in artikel 8, vierde lid, worden slechts zo nodig gehoord. Indien niet blijkt dat de klager reeds een raadsman heeft, kan uitsluitend de rechter aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand last geven tot toevoeging van een raadsman.
-
7De rechter kan de beslissing waartegen de klacht is gericht, schorsen.
-
8Indien de rechter de klacht kennelijk ongegrond acht, kan hij zonder behandeling ter terechtzitting onmiddellijk op het verzoekschrift beschikken.
-
9De rechter beslist binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift. Tegen de beslissing van de rechter staat geen hoger beroep open.
-
10De beslissing strekt tot:
-
a.onbevoegdverklaring van de rechtbank,
-
b.niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek of de klacht,
-
c.ongegrondverklaring van de klacht, of
-
d.gegrondverklaring van de klacht.
-
-
11Indien de rechtbank de klacht gegrond verklaart, vernietigt zij de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk. Gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van de beslissing of het vernietigde gedeelte van de beslissing mee.
-
12Indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, kan zij de voor de behandeling verantwoordelijke persoon opdragen een nieuwe beslissing te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van haar uitspraak.
-
13De rechtbank kan de voor de behandeling verantwoordelijke persoon een termijn stellen voor het nemen van een nieuwe beslissing of het verrichten van een andere handeling.
-
14De rechtbank kan bepalen dat, indien of zolang de voor de behandeling verantwoordelijke persoon niet voldoet aan de beslissing van de rechter, de rechtspersoon die het psychiatrisch ziekenhuis in stand houdt, aan de patiënt op wie de klacht betrekking heeft een in de beslissing vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a tot en met 611i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
-
15De griffier zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de beslissing aan de klager, de patiënt, indien hij niet de klager is, de raadsman van de klager, de voor de behandeling verantwoordelijke persoon, de geneesheer-directeur, het bestuur, de commissie en de inspecteur.
Artikel 41b
-
1Indien de klager de patiënt is, kan de inspecteur of de klager bij een verzoekschrift als bedoeld in artikel 41a, eerste lid, onderscheidenlijk vijfde lid, verzoeken de klager een schadevergoeding toe te kennen ten laste van de rechtspersoon die het betrokken psychiatrisch ziekenhuis in stand houdt, op de grond dat de beslissing waartegen de klacht is gericht, onrechtmatig is. De rechter kan op dit verzoek afzonderlijk beslissen.
-
2Op een verzoek als bedoeld in het eerste lid is artikel 41a, negende lid, niet van toepassing.
Artikel 42
De inspecteur, bevindend dat een patiënt die zich tegen de toepassing van een behandeling verzet, niet in staat kan worden geacht gebruik te maken van de regeling, vervat in de artikelen 41 en 41a, kan een verzoekschrift indienen ter verkrijging van de beslissing van de rechter over de beslissing ter zake van de noodzaak de behandeling waartegen de patiënt zich verzet, toe te passen. Artikel 41a, eerste lid, tweede en derde volzin, is van overeenkomstige toepassing. De inspecteur dient zo spoedig mogelijk een verzoekschrift bij de rechter in. Artikel 41a, vierde lid, eerste volzin, zesde lid, eerste en tweede volzin, negende tot en met vijftiende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 43
-
1De patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, kan, onverminderd zijn recht om zelf een overplaatsing te bewerkstelligen, aan de geneesheer-directeur mondeling of schriftelijk overplaatsing verzoeken naar een al dan niet door hem met name genoemd ander ziekenhuis.
-
2 Indien de geneesheer-directeur van oordeel is dat het in het belang van de patiënt is aan het verzoek gevolg te geven, neemt hij terzake de nodige stappen.
-
3 Indien de geneesheer-directeur meent aan het verzoek niet te kunnen voldoen, stelt hij schriftelijk de patiënt daarvan in kennis, onder mededeling van de redenen waarom hij meent aan het verzoek geen gevolg te kunnen geven. Hij zendt een afschrift van zijn beslissing aan de inspecteur.
-
4 De inspecteur hoort zo nodig de patiënt. Indien de inspecteur overplaatsing gewenst voorkomt, treft hij de nodige maatregelen om opneming in een ander ziekenhuis te bewerkstelligen. De geneesheer-directeur draagt op aanwijzing van de inspecteur zorg voor overbrenging van de patiënt naar het andere ziekenhuis.
Artikel 44
-
1Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aanvullende regels worden gegeven ter waarborging van de rechten van de personen op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden.
-
2 Een algemene maatregel van bestuur op grond van het eerste lid of op grond van artikel 37, vierde lid, 38, derde lid, tweede volzin, 38a, tweede lid, 38c, vierde lid, 39, tweede lid, of 41, tweede lid, wordt vastgesteld op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
Hoofdstuk IV Verlof en ontslag
Artikel 45
-
1Indien de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van een met toepassing van hoofdstuk II in een psychiatrisch ziekenhuis niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting, opgenomen patiënt zover is verminderd dat het verantwoord is hem tijdelijk in de maatschappij te doen terugkeren, geeft de geneesheer-directeur hem, voor zover dit in het belang van de patiënt gewenst is, verlof het psychiatrisch ziekenhuis niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting, voor een daarbij aan te geven periode te verlaten. Zo mogelijk en nodig wordt tevoren overleg gepleegd met de in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen, met degene door wie de patiënt voorafgaande aan zijn opneming in een ziekenhuis werd verzorgd, alsmede met de instelling of psychiater, die betrokkene voorafgaande aan zijn opneming behandelde of begeleidde, en de huisarts van betrokkene.
-
2 Verlof voor een aaneengesloten periode van meer dan 60 uren kan per kalenderjaar ten hoogste twee maal worden gegeven en wel telkens voor ten hoogste twee weken. Indien overwogen wordt het verlof langer dan 60 uren te doen duren, wordt overleg gepleegd met de inspecteur.
-
3 Aan het verlof kunnen voorwaarden betreffende de behandeling of het gedrag van de patiënt, voorzover dit gedrag het gevaar voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens, beïnvloedt, worden verbonden. De voorwaarden mogen de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging dan wel de staatkundige vrijheid niet beperken. De geneesheer-directeur verleent slechts verlof indien de patiënt zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden of redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene de voorwaarden zal naleven.
-
4 Tot de voorwaarden, bedoeld in het derde lid, kan de opdracht behoren dat de betrokkene zich stelt onder toezicht van een daarbij aangewezen instelling of natuurlijke persoon, die hem bij de naleving van de andere voorwaarden hulp en steun verleent.
-
5 Onze Minister stelt een lijst samen van instellingen die aangewezen kunnen worden voor het uitoefenen van toezicht, als in het vierde lid bedoeld.
-
6 De geneesheer-directeur verschaft aan de patiënt bij het verlenen van verlof een schriftelijke verklaring, inhoudende dat aan hem verlof is verleend.
Artikel 46
-
1De geneesheer-directeur trekt het in artikel 45 bedoelde verlof in, wanneer de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van betrokkene dit noodzakelijk maakt en wanneer het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Het verlof kan door de geneesheer-directeur worden ingetrokken wanneer de patiënt de gestelde voorwaarden niet nakomt of op verzoek van de patiënt. De geneesheer-directeur stelt zich op de hoogte van de actuele geestelijke gezondheidstoestand van de patiënt. De geneesheer-directeur stelt de patiënt uiterlijk vier dagen na de intrekking van het verlof schriftelijk in kennis van zijn beslissing, onder mededeling van de redenen die tot de intrekking hebben geleid.
-
2Met betrekking tot het besluit van de geneesheer-directeur tot intrekking van het verlof staat voor betrokkene en voor ieder der in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen de mogelijkheid open de officier van justitie te verzoeken de beslissing van de rechter te verzoeken overeenkomstig artikel 14e, derde en vierde lid.
Artikel 46a
De geneesheer-directeur geeft een met toepassing van hoofdstuk II in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting opgenomen patiënt verlof voor zover en voor zolang het verantwoord is hem buiten de inrichting te laten verblijven.
Artikel 47
-
1Indien de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van een met toepassing van hoofdstuk II in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënt zover is verminderd dat het verlenen van ontslag uit het psychiatrisch ziekenhuis onder daaraan te verbinden voorwaarden verantwoord is, verleent de geneesheer-directeur hem, voor zover dit in het belang van de patiënt gewenst is, voorwaardelijk ontslag.
-
2 Artikel 45, eerste lid, laatste volzin, derde lid, en vierde, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. De geneesheer-directeur stelt tevoren de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede de naaste (familie) betrekkingen van de patiënt op de hoogte van het voorgenomen voorwaardelijk ontslag.
-
3 Met betrekking tot intrekking van het voorwaardelijk ontslag is artikel 46 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 48
-
1Tenzij voortzetting van het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis als vrijwillig patiënt gewenst is en betrokkene blijk geeft van de nodige bereidheid daartoe, verleent de geneesheer-directeur een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, ontslag uit het ziekenhuis zodra zich één van de volgende omstandigheden voordoet:
-
a.de betrokkene niet of niet langer in zijn geestvermogens gestoord of gevaarlijk is dan wel het gevaar door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend;
-
b.de geldigheidsduur van een der in hoofdstuk II, paragrafen 1 tot en met 4, bedoelde rechterlijke machtigingen is verstreken, tenzij voor het einde van de termijn een verzoek is gedaan tot het verlenen van een aansluitende rechterlijke machtiging; in dat geval verleent de geneesheer-directeur ontslag
-
1°.zodra op het verzoek is beschikt en de beschikking niet strekt tot voortgezet verblijf;
-
2°.zodra de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken;
-
-
c.door de officier geen verzoek wordt gedaan of door de rechter afwijzend wordt beschikt ter zake van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van een met toepassing van artikel 20 in het ziekenhuis verblijvend persoon dan wel - indien binnen de daarvoor gestelde termijn geen beschikking is gegeven - zodra de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken; of
-
d.door de rechter ontslag na toepassing van artikel 49 wordt bevolen.
-
-
2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder b, ten tweede, en onder c, verleent de geneesheer-directeur hangende het onderzoek van de rechter geen ontslag, indien de rechter de beschikking niet binnen de gestelde termijn heeft gegeven ten gevolge van het horen van een deskundige op verzoek van de betrokken patiënt.
-
3 Artikel 45, eerste lid, laatste volzin, tweede lid, laatste volzin en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. De geneesheer-directeur stelt tevoren de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede de naaste (familie)betrekkingen van de patiënt op de hoogte van het voorgenomen ontslag.
Artikel 49
-
1Een met toepassing van hoofdstuk II, §§ 1 tot en met 4, in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënt, ieder der in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen alsmede de inspecteur en de officier van justitie, in wiens ambtsgebied het psychiatrisch ziekenhuis is gelegen, kan aan de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis het voorwaardelijk ontslag of het ontslag van de patiënt uit het ziekenhuis verzoeken.
-
2 De geneesheer-directeur beslist op het verzoek met inachtneming van artikel 47, onderscheidenlijk artikel 48. De beslissing wordt aan de inspecteur medegedeeld. Voor de toepassing van het derde en het tiende lid wordt met een afwijzende beslissing van de geneesheer-directeur gelijk gesteld het niet beslissen binnen twee weken na ontvangst van het verzoek.
-
3In geval van een afwijzende beslissing kan degene die de beslissing heeft verkregen, zo deze niet is de officier van justitie, de officier van justitie verzoeken de beslissing van de rechter te verzoeken. Het verzoek aan de officier van justitie wordt schriftelijk gedaan; bij het verzoek wordt gevoegd afschrift van het oorspronkelijk verzoek alsmede van de beslissing van de geneesheer-directeur.
-
4 De inspecteur geeft desgevraagd of eigener beweging aan de officier van justitie schriftelijk zijn oordeel over het ontslagverzoek.
-
5Onverminderd het bepaalde in het zesde lid verzoekt de officier van justitie na ontvangst van het in het derde lid bedoelde verzoek met de bijbehorende stukken zo spoedig mogelijk de beslissing van de rechter. Aan de verzoeker wordt schriftelijk medegedeeld of het in de eerste volzin bedoelde verzoek door de officier van justitie is ingesteld.
-
6De officier van justitie behoeft geen gevolg te geven aan het in het derde lid bedoelde verzoek indien hij de verzoeker kennelijk niet ontvankelijk acht dan wel indien tijdens de vier maanden, voorafgaande aan het verzoek, reeds een verzoek door hem is ingediend bij de rechter en uit het nieuwe verzoek aan de officier van justitie niet blijkt van nieuwe feiten.
-
7 Indien het verzoek aan de officier van justitie, bedoeld in het derde lid, afkomstig is van een ander dan de betrokken patiënt, hoort de officier van justitie de patiënt. Indien de patiënt bezwaar heeft tegen het uitlokken van een rechterlijke uitspraak over zijn ontslag uit het ziekenhuis, behoeft de officier van justitie evenmin gevolg te geven aan het verzoek.
-
8Een door de officier van justitie ingesteld verzoek om de beslissing van de rechter als bedoeld in het derde lid vervalt wanneer met betrekking tot dezelfde patiënt door de officier van justitie een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf wordt gedaan.
-
9 Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat het verzoek, indien dit afkomstig is van de patiënt, wordt behandeld door de meervoudige kamer van de rechtbank. Artikel 9, eerste lid, tweede volzin, en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. De griffier zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de beschikking aan de verzoeker, de patiënt, zo deze niet is de verzoeker, de geneesheer-directeur en aan de inspecteur.
-
10 Indien een beschikking tot ontslag onder voorwaarden wordt genomen, is artikel 45, eerste lid, tweede volzin, derde, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
-
11 In geval van een afwijzende beslissing op een door de officier van justitie gedaan verzoek als bedoeld in het eerste lid, kan de officier van justitie bij de rechter een verzoek doen tot het bevelen van ontslag onder voorwaarden dan wel ontslag. Het negende en tiende lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 50
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot het in dit hoofdstuk bepaalde.
Hoofdstuk V Patiënten voor wie de Minister van Justitie medeverantwoordelijkheid draagt
Artikel 51
-
1De artikelen 10, tweede lid, 15 tot en met 18, 36 tot en met 50 en 56 tot en met 58 zijn, onverminderd het bepaalde in het tweede lid, van overeenkomstige toepassing met betrekking tot personen die op grond van een uitspraak van de strafrechter als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis verblijven.
-
2 Met betrekking tot degenen die op grond van deze wet in een psychiatrisch ziekenhuis verblijven, zijn, indien zij tevens ter beschikking zijn gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, de artikelen 47, 48 en 49 niet van toepassing en wordt artikel 45 met dien verstande toegepast dat verlof door de geneesheer-directeur slechts wordt verleend in overeenstemming met Onze Minister van Justitie. Met het oog op de tenuitvoerlegging van het bevel tot verpleging van overheidswege kan de geneesheer-directeur het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis, bedoeld in dit lid en het eerste lid, na overleg met Onze Minister van Justitie, beëindigen. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op degenen die op grond van deze wet en tevens met toepassing van artikel 15, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet in een psychiatrisch ziekenhuis verblijven.
-
3De artikelen 36 tot en met 41b, 44, 56, 57 en 58 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot personen die ter beschikking zijn gesteld, personen aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, personen aan wie de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is opgelegd en personen tegen wie voorlopige hechtenis en overbrenging ter observatie is bevolen, indien de tenuitvoerlegging van die maatregel of dat bevel plaatsvindt in een psychiatrisch ziekenhuis, niet zijnde een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in artikel 90, quinquies, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
-
4 Artikel 10, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot personen aan wie op grond van een uitspraak van de rechter als bedoeld in artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht de voorwaarde is gesteld tot opneming in een psychiatrisch ziekenhuis.
Artikel 51a
-
1Bij de eerste opname in een psychiatrisch ziekenhuis, bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en voor zover dit anderszins noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit, wordt de identiteit vastgesteld van een persoon die krachtens een beslissing op grond van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in een psychiatrisch ziekenhuis is geplaatst.
-
2Het vaststellen van de identiteit van de persoon, bedoeld in het eerste lid, omvat bij de eerste opname in het psychiatrisch ziekenhuis het vragen naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de basisregistratie personen is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats buiten het psychiatrisch ziekenhuis. In de gevallen waarin van betrokkene vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering of de Vreemdelingenwet 2000, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens het nemen van zijn vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van het identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Artikel 29a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
-
3Bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden worden van de persoon, bedoeld in het eerste lid, een of meer vingerafdrukken overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering genomen en verwerkt en is het tweede lid, tweede en derde volzin, van overeenkomstige toepassing. In een ander geval waarin het noodzakelijk is de identiteit van de persoon, bedoeld in het eerste lid, vast te stellen, is het tweede lid, tweede en derde volzin, van overeenkomstige toepassing,
-
4Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken van de persoonsgegevens, bedoeld in het tweede en derde lid.
Artikel 52
Voor de uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde, voor zover van toepassing op personen ten aanzien van wie krachtens enige wettelijke bepaling Onze Minister van Justitie medeverantwoordelijkheid draagt, handelt Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
Hoofdstuk VI Administratieve voorschriften
Hoofdstuk VII De taak van de patiëntenvertrouwenspersoon
Artikel 59
-
1Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven met betrekking tot de taak en de bevoegdheden van de patiëntenvertrouwenspersoon.
-
2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bestuur van een psychiatrisch ziekenhuis, behorende tot een bij de maatregel aan te wijzen categorie, ervoor zorg draagt dat een patiënt kan worden bijgestaan door een patiëntenvertrouwenspersoon.
-
3 Een algemene maatregel van bestuur op grond van het eerste of tweede lid wordt vastgesteld op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
Hoofdstuk VIII Opneming in zwakzinnigeninrichtingen en verpleeginrichtingen zonder rechterlijke tussenkomst
Artikel 60
-
1Opneming en verblijf in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting van een persoon die twaalf jaar of ouder is en geen blijk geeft van de nodige bereidheid ter zake, vindt in de gevallen dat niet ingevolge artikel 2, derde lid, onder b of c, dan wel ingevolge artikel 3 een machtiging is vereist, uitsluitend plaats, indien een commissie als bedoeld in het derde lid, die opneming noodzakelijk oordeelt.
-
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de behandeling van een aanvraag voor opneming en verblijf in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting in de gevallen dat ingevolge het eerste lid een commissie oordeelt over de noodzaak van die opneming en dat verblijf.
-
3 Bij algemene maatregel van bestuur worden niet aan een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting gebonden commissies ingesteld of aangewezen die met betrekking tot een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, oordelen over de noodzaak van opneming en verblijf in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting.
-
4 De in het derde lid bedoelde noodzaak is aanwezig, indien de betrokkene zich ten gevolge van de stoornis van de geestvermogens niet buiten de inrichting kan handhaven.
-
5 Voorafgaand aan de behandeling van de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt de betrokkene mondeling en schriftelijk medegedeeld dat hij zich kan verzetten tegen opneming en verblijf in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting.
Artikel 61
-
1De artikelen 36 tot en met 39, 40, derde en vijfde lid, 41 tot en met 44, 46a“46a” moet zijn “46a,”56 en 57 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een persoon die met toepassing van artikel 60 in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting is opgenomen.
-
2 Indien een persoon op wie artikel 60 toepassing heeft gevonden, ervan blijk geeft het verblijf in de inrichting te willen beëindigen, is artikel 2, vierde lid, van toepassing.
Artikel 62
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven die betrekking hebben op administratieve voorschriften betreffende opneming en verblijf in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting met toepassing van artikel 60, vastlegging van gegevens van personen op wie artikel 60 is toegepast, in het patiëntendossier en verstrekking van gegevens van die personen aan de inspecteur.
Hoofdstuk IX De taak van de inspectie gezondheidszorg en jeugd
Artikel 63
-
1Onverminderd het bepaalde in artikel 64 alsmede de hun bij of krachtens andere wettelijke bepalingen opgedragen taken hebben de ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd tot taak te waken voor de op het terrein van de volksgezondheid betrekking hebbende belangen van alle personen wier geestvermogens zijn gestoord. Zij zien deswege toe op een verantwoorde behandeling, verpleging, verzorging en bejegening van deze personen.
-
2De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, beschikken over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun in het eerste lid bedoelde taak noodzakelijk is. Zij zijn daarbij tevens bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
-
3 Het bestuur van een ziekenhuis, al dan niet een psychiatrisch ziekenhuis zijnde, de daaraan verbonden geneeskundigen alsmede alle anderen die een persoon die gestoord is in zijn geestvermogens, behandelen, verplegen of verzorgen, geven aan de genoemde ambtenaren alle door hen verlangde inlichtingen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun in het eerste lid bedoelde taak nodig is.
-
4 Het bestuur van een ziekenhuis, al dan niet een psychiatrisch ziekenhuis zijnde, alsmede het bestuur van elke organisatie waardoor personen die gestoord zijn in hun geestvermogens worden gehuisvest, onderzocht of behandeld, verlenen aan de genoemde ambtenaren inzage van de patiëntendossiers.
-
5 Het bestuur van een ziekenhuis of organisatie als bedoeld in het vierde lid, stelt de genoemde ambtenaren in de gelegenheid met de personen die gestoord zijn in hun geestvermogens te spreken, al dan niet op verzoek van die personen.
-
6 Bevindende dat zich met betrekking tot een zich in de maatschappij bevindende persoon wiens geestvermogens zijn gestoord, een geval voordoet als bedoeld in artikel 2, geven de genoemde ambtenaren daarvan kennis aan de officier van justitie. Artikel 6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 64
-
1Een inspecteur bevindende dat een patiënt in een psychiatrisch ziekenhuis, niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting, verblijft, terwijl niet is gebleken van de nodige bereidheid tot het verblijf in het ziekenhuis, en bij de patiëntenadministratie geen afschrift aanwezig is van een van de in de artikelen 53 en 54 bedoelde bescheiden, voor deze patiënt op dat tijdstip van kracht, nodigt de geneesheer-directeur uit hem mee te delen op grond van welke bescheiden deze patiënt in het psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen.
-
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de inspecteur bevindt dat in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting personen verblijven die blijk geven van verzet tegen dat verblijf, terwijl bij de patiëntenadministratie geen afschrift aanwezig is van een van de in de artikelen 53 en 54 bedoelde bescheiden.
-
3 De inspecteur geeft zo nodig de officier in wiens ambtsgebied het psychiatrisch ziekenhuis is gelegen, zo spoedig mogelijk kennis van de door de geneesheer-directeur verstrekte mededeling.
Artikel 65
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kunnen nadere voorschriften worden gegeven met betrekking tot de uitoefening van de taak van de inspecteurs.
Artikel 65a
-
1Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd.
-
2De in het eerste lid bedoelde ambtenaren beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk X De taak van het openbaar ministerie
Artikel 66
-
1Het openbaar ministerie is belast met de tenuitvoerlegging van de krachtens deze wet gegeven rechterlijke beschikkingen op verzoeken, gedaan naar aanleiding van een daartoe ontvangen verzoek als bedoeld in hoofdstuk II, §§ 1, 2 of 4a, dan wel zonder daaraan voorafgaand verzoek. Het openbaar ministerie is voor zover nodig voorts belast met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beschikkingen op verzoeken, gedaan op een verzoek als bedoeld in artikel 32 en van de beslissingen, genomen krachtens artikel 14d, eerste lid.
-
2 Het openbaar ministerie doet de in het eerste lid bedoelde taak uitvoeren door ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die zich voorzien van de bijstand van een of meer personen met kennis van de zorg voor personen die gestoord zijn in hun geestvermogens. De bedoelde ambtenaren kunnen daartoe elke plaats betreden waar de op te nemen persoon zich bevindt, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
-
3 De ambtenaren, bedoeld in het tweede lid, kunnen aan de betrokkene voorwerpen ontnemen, die een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of van anderen kunnen opleveren. Zij zijn bevoegd hem daartoe aan de kleding of aan het lichaam te onderzoeken.
-
4 Zo mogelijk worden de overeenkomstig het derde lid ontnomen voorwerpen met de betrokkene overgebracht naar het psychiatrisch ziekenhuis waarin hij wordt opgenomen. In het ziekenhuis wordt de patiënt een bewijs van ontvangst afgegeven, waarin die voorwerpen zijn omschreven. De voorwerpen worden voor de patiënt bewaard, voor zover dit niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift.
Artikel 67
-
1De officieren van justitie bezoeken op onbepaalde tijden de bij gezamenlijk besluit van Onze Minister van Justitie en Onze Minister aangewezen psychiatrische ziekenhuizen in hun ambtsgebied om zich ervan te verzekeren dat niemand daarin wederrechtelijk wordt opgenomen of verblijft. Zij besteden daarbij ook aandacht aan de juiste uitvoering van artikel 36, derde en vierde lid, en artikel 40, van het bepaalde krachtens artikel 44 en van de hoofdstukken IV en VI, § 1. Het derde tot en met vijfde lid van artikel 63, voor zover betrekking hebbend op psychiatrische ziekenhuizen, en artikel 64, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
-
2 Bij het in het eerste lid bedoelde besluit wordt de frequentie van de bezoeken van de officieren van justitie bepaald.
Artikel 68
De officieren van justitie leggen hun bevindingen tijdens de bezoeken, bedoeld in artikel 67, eerste lid, vast in een jaarlijks verslag. Zij zenden deze verslagen aan Onze Minister van Justitie aan Onze Minister.
Hoofdstuk XI Strafbepalingen
Artikel 69
-
1Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij, die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt door deze persoon, zonder dat gebleken is van de nodige bereidheid daartoe, in een psychiatrisch ziekenhuis of ziekenhuis, niet zijnde een psychiatrisch ziekenhuis, te doen opnemen, op te nemen of diens verblijf aldaar te doen voortduren, terwijl hij weet dat de daarvoor benodigde bescheiden, als bedoeld in de artikelen 53 en 54, niet zijn overgelegd of aanwezig zijn.
-
2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt als opzettelijk iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven, aangemerkt het in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting doen opnemen of opnemen, hoewel de betrokkene blijk heeft gegeven van verzet daartegen, terwijl de in het eerste lid bedoelde bescheiden niet zijn overgelegd of aanwezig zijn.
-
3 Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij, die opzettelijk in strijd met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 34n, tweede lid, 38, vijfde lid,38b, 38c, 38d, eerste lid, of 39, eerste en tweede lid, middelen of maatregelen toepast met betrekking tot een patiënt op wie hoofdstuk II dan wel artikel 60 toepassing heeft gevonden, of die op grond van een uitspraak van de strafrechter als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft.
-
4 De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.
Artikel 70
-
1Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij, die
-
-in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens artikel 3;
-
-niet voldoet aan een ingevolge artikel 10, tweede lid, opgelegde verplichting;
-
-geen gevolg geeft aan een beschikking van de rechter, houdende een bevel tot het verschaffen van een verklaring als bedoeld in artikel 14g, eerste lid;
-
-niet voldoet aan een ingevolge artikel 24 opgelegde verplichting;
-
-in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens artikel 37, 38, eerste, tweede, derde of zesde lid, 38a, eerste, derde of vierde lid, 38c, vierde of vijfde lid39, derde lid, 57 of 63, derde, vierde of vijfde lid;
-
-in strijd handelt met het bepaalde krachtens artikel 44, eerste lid of 56, vierde lid, voor zover zulks in de algemene maatregel van bestuur krachtens die artikelleden wordt bepaald;
-
-voorwaarden aan verlof of voorwaardelijk ontslag verbindt in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 45, derde lid, en artikel 47, tweede lid, juncto artikel 45, derde lid;
-
-geen gevolg geeft aan een opdracht als bedoeld in artikel 41, negende lid, en artikel 41a, twaalfde lid, of een beschikking van de rechter, houdende een beslissing als bedoeld in artikel 46, tweede lid, 47, derde lid, of 49, derde of tiende lid.
-
-
2 De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
Artikel 70a
-
1Onze Minister is bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 13 400,– op te leggen ter zake van een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens:
-
– artikel 3;
-
– artikel 38, zesde lid;
-
– artikel 38c, vijfde lid;
-
– artikel 39, eerste, tweede of derde lid;
-
– artikel 40, tweede, derde, vierde, vijfde of zesde lid;
-
– artikel 45, zesde lid;
-
– artikel 46, eerste lid, laatste volzin;
-
– artikel 47, tweede lid;
-
– artikel 53, eerste of derde lid;
-
– artikel 54, eerste of tweede lid;
-
– artikel 56, derde lid.
-
-
2Onze Minister is bevoegd een last onder dwangsom op te leggen ter zake van een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens:
-
– artikel 37a;
-
– artikel 38, eerste lid;
-
– artikel 38, tweede lid;
-
– artikel 41, tweede of derde lid;
-
– artikel 43, derde lid of vierde lid, laatste volzin;
-
– artikel 48, eerste lid;
-
– artikel 56, eerste of tweede lid;
-
– artikel 57.
-
Hoofdstuk XII Slot- en overgangsbepalingen
Artikel 71
Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Justitie binnen drie jaar na het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, en vervolgens telkens om de vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de wijze waarop de wet is toegepast.
Artikel 71a
Vervallen
Artikel 72
De voordracht voor een krachtens artikel 14, 23, 34m, tweede lid, 37, 38, 38a, 38c, 39, 41, 44, 50, 58, 60 of 62 vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekend gemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Artikel 72a
Ingeval ingevolge het bij deze wet bepaalde de inspecteur een verzoekschrift indient, of een verzoekschrift als bedoeld in artikel 28, 35 of 41a, vijfde lid, wordt ingediend, dan wel een van de daartoe bevoegde personen beroep instelt, behoeft de indiening van het verzoekschrift niet bij advocaat te geschieden.
Artikel 73
-
1De artikelen 32-35 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen worden ingetrokken op het in artikel 80, eerste lid, vermelde tijdstip.
-
2 De overige bepalingen van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen worden ingetrokken op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip.
Artikel 74
-
1Machtigingen, verleend op grond van artikel 17, 23 of 24 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, en machtigingen, verleend op grond van de artikelen 387 en 388 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, worden voor de toepassing van deze wet aangemerkt als machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 van deze wet. Zij blijven tot het eind van hun geldigheidsduur, doch in elk geval gedurende negen weken na het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip van kracht.
-
2 Inbewaringstellingen als bedoeld in artikel 35b van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, die op grond van een beslissing van de rechter krachtens artikel 35i, eerste lid, van die wet zijn voortgezet, en waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, worden voor de toepassing van deze wet aangemerkt als machtigingen tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in hoofdstuk II, paragraaf 3. Zij blijven tot het eind van hun geldigheidsduur, doch in elk geval gedurende twee weken na het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip van kracht.
-
3 Inbewaringstellingen als bedoeld in artikel 35b van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, naar aanleiding waarvan op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip nog geen vordering als bedoeld in artikel 35i van die wet is ingesteld, worden aangemerkt als een last tot inbewaringstelling. De artikelen 25 en 26 zijn van toepassing met dien verstande dat de berichtgeving door de burgemeester - voor zover zij niet reeds voor bovenbedoeld tijdstip is geschied - in elk geval plaatsvindt binnen de aangegeven termijnen na dit tijdstip. Artikel 27 is van toepassing met dien verstande dat - indien de berichtgeving van de burgemeester voor bovenbedoeld tijdstip is geschied - het verzoek van de officier, bedoeld in het eerste lid van artikel 27 in elk geval wordt gedaan binnen de aangegeven termijn na dit tijdstip.
-
4 De behandeling van verzoekschriften en requisitoiren tot het verkrijgen van een machtiging op grond van artikel 17 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, en van vorderingen van officieren van justitie, ingesteld op grond van artikel 35i van die wet, waarop nog niet is beslist op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, wordt met toepassing van de genoemde wet voortgezet, met dien verstande dat de rechter
-
-op vorderingen op grond van artikel 17 van die wet beschikt als ware de vordering ingesteld met toepassing van hoofdstuk II, § 1, van deze wet, en
-
-op vorderingen op grond van artikel 35i van die wet beschikt als ware de vordering een verzoek in de zin van artikel 27, eerste lid, van deze wet.
-
-
5 De behandeling van verzoekschriften en requisitoiren tot het verkrijgen van een machtiging op grond van artikel 23 of 24 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, dan wel van een machtiging of een verlenging daarvan op grond van de artikelen 387 en 388 van Boek 1 van het Burgelijk Wetboek, waarop nog niet is beslist op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, wordt niet voortgezet.
-
6 Omtrent de patiënten, ten aanzien van wie ingevolge het eerste en tweede lid machtigingen en inbewaringstellingen van kracht blijven, worden aan de inspecteur en de officier van justitie de door Onze Minister te bepalen gegevens verstrekt binnen een daarbij door Onze Minister te stellen termijn.
Artikel 75
-
1De bevoegdheid van de provisionele bewindvoerder, benoemd met toepassing van artikel 33 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, eindigt na verloop van zes maanden na het in artikel 80, eerste lid, vermelde tijdstip, tenzij
-
a.binnen die termijn een beschikking waarbij met betrekking tot de patiënt een curatele is uitgesproken, een bewind als bedoeld in titel 19 of een mentorschap als bedoeld in titel 20 van Boek 1 van het Burgelijk Wetboek is ingesteld, onherroepelijk is geworden;
-
b.binnen die termijn aan de patiënt ontslag wordt verleend uit het psychiatrisch ziekenhuis;
-
c.een verzoek of vordering tot ondercuratelestelling, tot onderbewindstelling als bedoeld in titel 19, of tot instelling van een mentorschap als bedoeld in titel 20 van Boek 1 van het Burgelijk Wetboek is gedaan en daarop binnen die termijn niet onherroepelijk is beslist.
-
-
2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, eindigt de bevoegdheid op de daar bedoelde tijdstippen.
-
3 In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder c, eindigt de bevoegdheid op het tijdstip van het onherroepelijk worden van de op dat verzoek of op die vordering gegeven beschikking.
-
4 Met betrekking tot het uit artikel 32 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, voortvloeiende verlies van het beheer van de eigen goederen is het in de voorgaande leden bepaalde van overeenkomstige toepassing.
-
5 De patiënt die op grond van artikel 32 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, het beheer over de goederen van anderen heeft verloren, herkrijgt dit beheer niet door de inwerkingtreding van artikel 73, eerste lid, van deze wet.
Artikel 76
Vervallen
Artikel 77
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel 78
Vervallen
Artikel 79
Deze wet kan worden aangehaald als Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.
Artikel 80
-
1De artikelen 73, eerste lid, en 75 treden in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
-
2 De overige artikelen van de wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.