ABONNEER NU!

EN KRIJG TOEGANG TOT VAKKENNIS


Probeer de eerste maand GRATIS
Daarna slechts € 230 per jaar (excl. btw)
Alle wetten (nieuw) Alle wetten (oud)

Burgerlijk Wetboek Boek 5

BWBR0005288

Inhoudsopgave

Burgerlijk Wetboek Boek 5

Burgerlijk Wetboek Boek 5

Boek 5 Zakelijke rechten

Titel 1 Eigendom in het algemeen

Artikel 1

  • 1Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben.

  • 2 Het staat de eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij van de zaak gebruik te maken, mits dit gebruik niet strijdt met rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen.

  • 3 De eigenaar van de zaak wordt, behoudens rechten van anderen, eigenaar van de afgescheiden vruchten.

Artikel 2

De eigenaar van een zaak is bevoegd haar van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen.

Artikel 3

Voor zover de wet niet anders bepaalt, is de eigenaar van een zaak eigenaar van al haar bestanddelen.

Titel 2 Eigendom van roerende zaken

Artikel 4

Hij die een aan niemand toebehorende roerende zaak in bezit neemt, verkrijgt daarvan de eigendom.

Artikel 5

  • 1Hij die een onbeheerde zaak vindt en onder zich neemt, is verplicht:

    • a.met bekwame spoed overeenkomstig lid 2, eerste zin, van de vondst aangifte te doen, tenzij hij terstond na de vondst daarvan mededeling heeft gedaan aan degene die hij als eigenaar of als tot ontvangst bevoegd mocht beschouwen;

    • b.met bekwame spoed tevens overeenkomstig lid 2, tweede zin, mededeling van de vondst te doen, indien deze is gedaan in een woning, een gebouw of een vervoermiddel, tenzij hij krachtens het bepaalde onder a, slot ook niet tot aangifte verplicht was;

    • c.de zaak in bewaring te geven aan de gemeente die dit vordert.

  • 2 De in lid 1 onder a bedoelde aangifte kan in iedere gemeente worden gedaan bij de daartoe aangewezen ambtenaar. De in lid 1 onder b bedoelde mededeling geschiedt bij degene die de woning bewoont of het gebouw of vervoermiddel in gebruik of exploitatie heeft, dan wel bij degene die daar voor hem toezicht houdt.

  • 3 De vinder is te allen tijde bevoegd de zaak aan enige gemeente in bewaring te geven. Zolang hij dit niet doet, is hij verplicht zelf voor bewaring en onderhoud zorg te dragen.

  • 4 De vinder kan van de in lid 2, eerste zin, bedoelde ambtenaar een bewijs van aangifte of van inbewaringgeving verlangen.

Artikel 6

  • 1De vinder die aan de hem in artikel 5 lid 1 gestelde eisen heeft voldaan, verkrijgt de eigendom van de zaak één jaar na de in artikel 5 lid 1 onder a bedoelde aangifte of mededeling, mits de zaak zich op dat tijdstip nog bevindt in de macht van de vinder of van de gemeente.

  • 2 Is de zaak anders dan op haar vordering aan de gemeente in bewaring gegeven en valt zij onder de niet-kostbare zaken, aangewezen bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 12 onder b, dan is lid 1 niet van toepassing en is de burgemeester drie maanden na de inbewaringgeving bevoegd de zaak voor rekening van de gemeente te verkopen of haar om niet aan een derde over te dragen of te vernietigen.

  • 3 Is de zaak in bewaring gegeven aan de gemeente en is noch lid 1, noch lid 2 van toepassing, dan is de burgemeester één jaar na de inbewaringgeving bevoegd de zaak voor rekening van de gemeente te verkopen of haar om niet aan een derde over te dragen of te vernietigen.

  • 4 De vorige leden gelden niet, wanneer de eigenaar of een ander die tot ontvangst van de zaak bevoegd is, zich daartoe heeft aangemeld bij degene die de zaak in bewaring heeft vóórdat de toepasselijke termijn is verstreken of, in de gevallen van de leden 2 en 3, op een tijdstip na het verstrijken van de termijn, waarop de gemeente de zaak redelijkerwijs nog te zijner beschikking kan stellen.

Artikel 7

De vinder kan, door de zaak onverwijld af te geven aan de bewoner van de woning of de gebruiker of exploitant van de ruimte waar de vondst is gedaan, dan wel aan degene die daar voor hem toezicht houdt, zijn rechtspositie met alle daaraan verbonden verplichtingen doen overgaan op die bewoner, gebruiker of exploitant met dien verstande dat geen recht op beloning bestaat.

Artikel 8

  • 1Indien een aan de gemeente in bewaring gegeven zaak aan snel tenietgaan of achteruitgang onderhevig is of wegens de onevenredig hoge kosten of ander nadeel de bewaring daarvan niet langer van de gemeente kan worden gevergd, is de burgemeester bevoegd haar te verkopen.

  • 2 Indien de zaak zich niet voor verkoop leent, is de burgemeester bevoegd haar om niet aan een derde in eigendom over te dragen of te vernietigen.

  • 3 Indien een dier wordt gevonden, is de burgemeester na verloop van twee weken, nadat het dier door de gemeente in bewaring is genomen, bevoegd het zo mogelijk tegen betaling van een koopprijs, en anders om niet, aan een derde in eigendom over te dragen. Mocht ook dit laatste zijn uitgesloten, dan is de burgemeester bevoegd het dier te doen afmaken. De termijn van twee weken behoeft niet te worden in acht genomen, indien het dier slechts met onevenredig hoge kosten gedurende dat tijdvak kan worden bewaard, of afmaking om geneeskundige redenen vereist is.

  • 4 De opbrengst treedt in de plaats van de zaak.

Artikel 9

Bestaat de aan de gemeente in bewaring gegeven zaak in geld, dan is de gemeente slechts verplicht aan degene die haar kan opeisen, een gelijk bedrag uit te keren, en vervalt deze verplichting zodra de burgemeester tot verkoop voor rekening van de gemeente bevoegd zou zijn geweest.

Artikel 10

  • 1Hij die de zaak opeist van de gemeente of van de vinder die aan de hem in artikel 5 lid 1 gestelde eisen heeft voldaan, is verplicht de kosten van bewaring en onderhoud en tot opsporing van de eigenaar of een andere tot ontvangst bevoegde te vergoeden. De gemeente of de vinder is bevoegd de afgifte op te schorten totdat deze verplichting is nagekomen. Indien degene die de zaak opeist, de verschuldigde kosten niet binnen een maand nadat ze hem zijn opgegeven, heeft voldaan, wordt hij geacht zijn recht op de zaak te hebben prijsgegeven.

  • 2 De vinder die aan de op hem rustende verplichtingen heeft voldaan, heeft naar omstandigheden recht op een redelijke beloning.

Artikel 11

Indien een vinder die op grond van artikel 6 lid 1 eigenaar is geworden van een aan de gemeente in bewaring gegeven zaak, zich niet binnen één maand na zijn verkrijging bij de gemeente heeft aangemeld om de zaak in ontvangst te nemen, is de burgemeester bevoegd de zaak voor rekening van de gemeente te verkopen, om niet aan een derde over te dragen of te vernietigen.

Artikel 12

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen:

  • a.nadere regels worden gesteld omtrent de uitoefening van de uit de artikelen 5-11 voor de gemeenten voortvloeiende bevoegdheden;

  • b.groepen van niet-kostbare zaken worden aangewezen, waarvoor artikel 6 lid 2 geldt;

  • c.nadere regels worden gesteld omtrent de aanwijzing van bepaalde soorten personen en instellingen, waarbij deze, geheel of gedeeltelijk en al dan niet onder nadere voorwaarden, worden vrijgesteld van de aangifteplicht van artikel 5 lid 1 onder a of voor de afwikkeling van vondsten worden gelijkgesteld met een gemeente;

  • d.voor de afwikkeling van vondsten door personen of instellingen als bedoeld onder c groepen van niet afgehaalde zaken met gevonden zaken worden gelijkgesteld.

Artikel 13

  • 1Een schat komt voor gelijke delen toe aan degene die hem ontdekt, en aan de eigenaar van de onroerende of roerende zaak, waarin de schat wordt aangetroffen.

  • 2 Een schat is een zaak van waarde, die zolang verborgen is geweest dat daardoor de eigenaar niet meer kan worden opgespoord.

  • 3 De ontdekker is verplicht van zijn vondst aangifte te doen overeenkomstig artikel 5 lid 1 onder a. Indien geen aangifte is gedaan of onzeker is aan wie de zaak toekomt, kan de gemeente overeenkomstig artikel 5 lid 1 onder c vorderen dat deze aan haar in bewaring wordt gegeven, totdat vaststaat wie rechthebbende is.

Artikel 14

  • 1De eigendom van een roerende zaak die een bestanddeel wordt van een andere roerende zaak die als hoofdzaak is aan te merken, gaat over aan de eigenaar van deze hoofdzaak.

  • 2 Indien geen der zaken als hoofdzaak is aan te merken en zij toebehoren aan verschillende eigenaars, worden deze mede-eigenaars van de nieuwe zaak, ieder voor een aandeel evenredig aan de waarde van de zaak.

  • 3 Als hoofdzaak is aan te merken de zaak waarvan de waarde die van de andere zaak aanmerkelijk overtreft of die volgens verkeersopvatting als zodanig wordt beschouwd.

Artikel 15

Worden roerende zaken die aan verschillende eigenaars toebehoren door vermenging tot één zaak verenigd, dan is het vorige artikel van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16

  • 1Indien iemand uit een of meer roerende zaken een nieuwe zaak vormt, wordt deze eigendom van de eigenaar van de oorspronkelijke zaken. Behoorden deze toe aan verschillende eigenaars, dan zijn de vorige twee artikelen van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien iemand voor zichzelf een zaak vormt of doet vormen uit of mede uit een of meer hem niet toebehorende roerende zaken, wordt hij eigenaar van de nieuwe zaak, tenzij de kosten van de vorming dit wegens hun geringe omvang niet rechtvaardigen.

  • 3 Bij het verwerken van stoffen tot een nieuwe stof of het kweken van planten zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17

Degene die krachtens zijn genotsrecht op een zaak gerechtigd is tot de vruchten daarvan, verkrijgt de eigendom der vruchten door haar afscheiding.

Artikel 18

De eigendom van een roerende zaak wordt verloren, wanneer de eigenaar het bezit prijsgeeft met het oogmerk om zich van de eigendom te ontdoen.

Artikel 19

  • 1De eigenaar van tamme dieren verliest daarvan de eigendom, wanneer zij, nadat zij uit zijn macht zijn gekomen, zijn verwilderd.

  • 2 De eigenaar van andere dieren verliest daarvan de eigendom, wanneer zij de vrijheid verkrijgen en de eigenaar niet terstond beproeft ze weder te vangen of zijn pogingen daartoe staakt.

Titel 3 Eigendom van onroerende zaken

Artikel 20

  • 1De eigendom van de grond omvat, voor zover de wet niet anders bepaalt:

    • a.de bovengrond;

    • b.de daaronder zich bevindende aardlagen;

    • c.het grondwater dat door een bron, put of pomp aan de oppervlakte is gekomen;

    • d.het water dat zich op de grond bevindt en niet in open gemeenschap met water op eens anders erf staat;

    • e.gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken, voor zover ze geen bestanddeel zijn van eens anders onroerende zaak;

    • f.met de grond verenigde beplantingen.

  • 2In afwijking van lid 1 behoort de eigendom van een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, dat in, op of boven de grond van anderen is of wordt aangelegd, toe aan de bevoegde aanlegger van dat net dan wel aan diens rechtsopvolger.

Artikel 21

  • 1De bevoegdheid van de eigenaar van de grond om deze te gebruiken, omvat de bevoegdheid tot gebruik van de ruimte boven en onder de oppervlakte.

  • 2 Het gebruik van de ruimte boven en onder de oppervlakte is aan anderen toegestaan, indien dit zo hoog boven of zo diep onder de oppervlakte plaats vindt, dat de eigenaar geen belang heeft zich daartegen te verzetten.

  • 3 De vorige leden zijn niet van toepassing op de bevoegdheid tot vliegen.

Artikel 22

Wanneer een erf niet is afgesloten, mag ieder er zich op begeven, tenzij de eigenaar schade of hinder hiervan kan ondervinden of op duidelijke wijze kenbaar heeft gemaakt, dat het verboden is zonder zijn toestemming zich op het erf te bevinden, een en ander onverminderd hetgeen omtrent openbare wegen is bepaald.

Artikel 23

  • 1Is een voorwerp of een dier anders dan door opzet of grove nalatigheid van de eigenaar op de grond van een ander terecht gekomen, dan moet de eigenaar van de grond hem op zijn verzoek toestaan het voorwerp of het dier op te sporen en weg te voeren.

  • 2 De bij de opsporing en wegvoering aangerichte schade moet door de eigenaar van het voorwerp of het dier aan de eigenaar van de grond worden vergoed. Voor deze vordering heeft laatstgenoemde een retentierecht op het voorwerp of het dier.

Artikel 24

Aan de Staat behoren onroerende zaken die geen andere eigenaar hebben.

Artikel 25

De bodem van de territoriale zee en van de Waddenzee is eigendom van de Staat.

Artikel 26

De stranden der zee tot aan de duinvoet worden vermoed eigendom van de Staat te zijn.

Artikel 27

  • 1De grond waarop zich openbare vaarwateren bevinden, wordt vermoed eigendom van de Staat te zijn.

  • 2 Dit vermoeden werkt niet tegenover een openbaar lichaam:

    • a.dat die wateren onderhoudt en het onderhoud niet van de Staat heeft overgenomen;

    • b.dat die wateren onderhield en waarvan dit onderhoud door de Staat of door een ander openbaar lichaam is overgenomen.

Artikel 28

  • 1Onroerende zaken die openbaar zijn, met uitzondering van de stranden der zee, worden, wanneer zij door een openbaar lichaam worden onderhouden, vermoed eigendom van dat openbare lichaam te zijn.

  • 2 Dit vermoeden werkt niet tegenover hem aan wie het onderhoud is overgenomen.

Artikel 29

De grens van een langs een water liggend erf verplaatst zich met de oeverlijn, behalve in geval van opzettelijke drooglegging of tijdelijke overstroming. Een overstroming is niet tijdelijk, indien tien jaren na de overstroming het land nog door het water wordt overspoeld en de drooglegging niet is begonnen.

Artikel 30

  • 1Een verplaatsing van de oeverlijn wijzigt de grens niet meer, nadat deze is vastgelegd, hetzij door de eigenaars van land en water overeenkomstig artikel 31, hetzij door de rechter op vordering van een hunner tegen de ander overeenkomstig artikel 32. De vastlegging geldt jegens een ieder.

  • 2 Indien bij de vastlegging in plaats van de werkelijke eigenaar van een erf iemand die als zodanig in de openbare registers was ingeschreven, partij is geweest, is niettemin het vorige lid van toepassing, tenzij de werkelijke eigenaar tegen inschrijving van de akte of het vonnis verzet heeft gedaan voordat zij is geschied.

Artikel 31

  • 1De vastlegging van de grens door de eigenaars van land en water geschiedt bij een daartoe bestemde notariële akte, binnen veertien dagen gevolgd door de inschrijving daarvan in de openbare registers.

  • 2 De bewaarder der registers is bevoegd van de inschrijving kennis te geven aan ieder die als rechthebbende of beslaglegger op een der erven staat ingeschreven.

  • 3 Voor zover de in de akte beschreven grens van de toenmalige oeverlijn afwijkt, kan een derde die op het ogenblik van de inschrijving een recht op een der erven heeft, daarvan huurder of pachter is of daarop een beslag heeft doen inschrijven, de toenmalige oeverlijn als vastgelegde grens aanmerken.

Artikel 32

  • 1Een vordering tot vastlegging van de grens wordt slechts toegewezen, indien de instelling ervan in de openbare registers is ingeschreven en allen die toen als rechthebbende of beslaglegger op een der erven stonden ingeschreven, tijdig in het geding zijn geroepen.

  • 2 De rechter bepaalt de grens overeenkomstig de oeverlijn op het tijdstip van de inschrijving van de vordering. Alvorens de eis toe te wijzen, kan hij de maatregelen bevelen en de bewijsopdrachten doen, die hij in het belang van niet-verschenen belanghebbenden nuttig oordeelt.

  • 3 De kosten van de vordering komen ten laste van de eiser.

  • 4 Verzet, hoger beroep en cassatie moeten op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in de registers, bedoeld in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In afwijking van artikel 143 van dat wetboek begint de verzettermijn te lopen vanaf de betekening van het vonnis aan de ingeschrevene, ook als de betekening niet aan hem in persoon geschiedt, tenzij de rechter hiertoe nadere maatregelen heeft bevolen en aan dat bevel niet is voldaan.

  • 5 De vastlegging treedt in op het tijdstip dat het vonnis waarbij de vordering is toegewezen, in de openbare registers wordt ingeschreven. Deze inschrijving geschiedt niet voordat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 33

  • 1Verplaatst zich, nadat de grens is vastgelegd, de oeverlijn van een openbaar water landinwaarts, dan moet de eigenaar van het overspoelde erf het gebruik van het water overeenkomstig de aan dat water op grond van de Omgevingswet toegekende functies dulden.

  • 2 Verplaatst zich, nadat de grens is vastgelegd, de oeverlijn van een water dat de eigenaar van het aanliggende erf voor enig doel mag gebruiken, in de richting van het water, dan kan de eigenaar van dat erf vorderen dat hem op de drooggekomen grond een of meer erfdienstbaarheden worden verleend, waardoor hij zijn bevoegdheden ten aanzien van het water kan blijven uitoefenen.

  • 3 Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing ten behoeve van hem die het water voor enig doel mag gebruiken en daartoe een erfdienstbaarheid op het aan het water liggende erf heeft.

  • 4 In geval van grensvastlegging overeenkomstig artikel 32 zijn de vorige leden reeds van toepassing, wanneer de oeverlijn zich na de inschrijving van de vordering verplaatst.

Artikel 34

De oeverlijn in de zin van de vorige vijf artikelen wordt bepaald door de normale waterstand, of, bij wateren waarvan het peil periodiek wisselt, door de normale hoogwaterstand. Grond, met andere dan gewoonlijk in het water levende planten begroeid, wordt echter gerekend aan de landzijde van de oeverlijn te liggen, ook al wordt die grond bij hoogwater overstroomd.

Artikel 35

  • 1Nieuw duin dat zich op het strand vormt, behoort aan de eigenaar van het aan het strand grenzende duin, wanneer beide duinen een geheel zijn geworden, zodanig dat zij niet meer van elkander kunnen worden onderscheiden.

  • 2 Daarentegen verliest deze eigenaar de grond welke door afneming van het duin deel van het strand wordt.

  • 3 Uitbreiding of afneming van een duin als bedoeld in de leden 1 en 2 brengt geen wijziging meer in de eigendom nadat de grens is vastgesteld, hetzij door de eigenaars van strand en duin, hetzij door de rechter op vordering van een hunner tegen de ander. De artikelen 30-32 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Buiten het geval van de leden 1 en 2 brengt uitbreiding of afneming van een duin geen wijziging in de eigendom.

Artikel 36

Dient een muur, hek, heg of greppel, dan wel een niet bevaarbaar stromend water, een sloot, gracht of dergelijke watergang als afscheiding van twee erven, dan wordt het midden van deze afscheiding vermoed de grens tussen deze erven te zijn. Dit vermoeden geldt niet, indien een muur slechts aan één zijde een gebouw of werk steunt.

Titel 4 Bevoegdheden en verplichtingen van eigenaars van naburige erven

Artikel 37

De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.

Artikel 38

Lagere erven moeten het water ontvangen dat van hoger gelegen erven van nature afloopt.

Artikel 39

De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water of van het grondwater, dan wel door gebruik van water dat zich op zijn erf bevindt en in open gemeenschap staat met het water op eens anders erf.

Artikel 40

  • 1De eigenaar van een erf dat aan een openbaar of stromend water grenst, mag van het water gebruik maken tot bespoeling, tot drenking van vee of tot andere dergelijke doeleinden, mits hij daardoor aan eigenaars van andere erven geen hinder toebrengt in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is.

  • 2 Betreft het een openbaar water, dan is het vorige lid slechts van toepassing voor zover de aan dat water op grond van de Omgevingswet toegekende functies zich er niet tegen verzetten.

Artikel 41

Van de artikelen 38, 39 en 40 lid 1 kan bij verordening worden afgeweken.

Artikel 42

  • 1Het is niet geoorloofd binnen de in lid 2 bepaalde afstand van de grenslijn van eens anders erf bomen, heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is.

  • 2 De in lid 1 bedoelde afstand bedraagt voor bomen twee meter te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom en voor de heesters en heggen een halve meter, tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten.

  • 3 De nabuur kan zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van bomen, heesters of heggen die niet hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de erven.

  • 4 Ter zake van een volgens dit artikel ongeoorloofde toestand is slechts vergoeding verschuldigd van de schade, ontstaan na het tijdstip waartegen tot opheffing van die toestand is aangemaand.

Artikel 43

Onder muur wordt in deze en de volgende titel verstaan iedere van steen, hout of andere daartoe geschikte stof vervaardigde, ondoorzichtige afsluiting.

Artikel 44

Artikel 45

Vruchten die van de bomen van een erf op een naburig erf vallen, behoren aan hem wie de vruchten van dit laatste erf toekomen.

Artikel 46

De eigenaar van een erf kan te allen tijde van de eigenaar van het aangrenzende erf vorderen dat op de grens van hun erven behoorlijk waarneembare afpalingstekens gesteld of de bestaande zo nodig vernieuwd worden. De eigenaars dragen in de kosten hiervan voor gelijke delen bij.

Artikel 47

  • 1Indien de loop van de grens tussen twee erven onzeker is, kan ieder der eigenaars te allen tijde vorderen dat de rechter de grens bepaalt.

  • 2 In geval van onzekerheid waar de grens tussen twee erven ligt, geldt niet het wettelijk vermoeden dat de bezitter eigenaar is.

  • 3 Bij het bepalen van de grens kan de rechter naar gelang van de omstandigheden het gebied waarover onzekerheid bestaat, in gelijkwaardige of ongelijkwaardige delen verdelen dan wel het in zijn geheel aan een der partijen toewijzen, al dan niet met toekenning van een schadevergoeding aan een der partijen.

Artikel 48

De eigenaar van een erf is bevoegd dit af te sluiten.

Artikel 49

  • 1Ieder der eigenaars van aangrenzende erven in een aaneengebouwd gedeelte van een gemeente kan te allen tijde vorderen dat de andere eigenaar ertoe meewerkt, dat op de grens van de erven een scheidsmuur van twee meter hoogte wordt opgericht, voor zover een verordening of een plaatselijke gewoonte de wijze of de hoogte der afscheiding niet anders regelt. De eigenaars dragen in de kosten van de afscheiding voor gelijke delen bij.

  • 2 Het vorige lid is niet toepasselijk, indien een der erven een openbare weg of een openbaar water is.

Artikel 50

  • 1Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.

  • 2 De nabuur kan zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van zodanige openingen of werken, indien zijn erf een openbare weg of een openbaar water is, indien zich tussen de erven openbare wegen of openbare wateren bevinden of indien het uitzicht niet verder reikt dan tot een binnen twee meter van de opening of het werk zich bevindende muur. Uit dezen hoofde geoorloofde openingen of werken blijven geoorloofd, ook nadat de functie van openbare weg of openbaar water verloren is gegaan of de muur is gesloopt.

  • 3 De in dit artikel bedoelde afstand wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erven of de muur.

  • 4 Wanneer de nabuur als gevolg van verjaring geen wegneming van een opening of werk meer kan vorderen, is hij verplicht binnen een afstand van twee meter daarvan geen gebouwen of werken aan te brengen die de eigenaar van het andere erf onredelijk zouden hinderen, behoudens voor zover zulk een gebouw of werk zich daar reeds op het tijdstip van de voltooiing van de verjaring bevond.

  • 5 Ter zake van een volgens dit artikel ongeoorloofde toestand is slechts vergoeding verschuldigd van schade, ontstaan na het tijdstip waartegen opheffing van die toestand is aangemaand.

Artikel 51

In muren, staande binnen de in het vorige artikel aangegeven afstand, mogen steeds lichtopeningen worden gemaakt, mits zij van vaststaande en ondoorzichtige vensters worden voorzien.

Artikel 52

  • 1Een eigenaar is verplicht de afdekking van zijn gebouwen en werken zodanig in te richten, dat daarvan het water niet op eens anders erf afloopt.

  • 2 Afwatering op de openbare weg is geoorloofd, indien zij niet bij de wet of verordening verboden is.

Artikel 53

Een eigenaar is verplicht er voor te zorgen dat geen water of vuilnis van zijn erf in de goot van eens anders erf komt.

Artikel 54

  • 1Is een gebouw of werk ten dele op, boven of onder het erf van een ander gebouwd en zou de eigenaar van het gebouw of werk door wegneming van het uitstekende gedeelte onevenredig veel zwaarder benadeeld worden dan de eigenaar van het erf door handhaving daarvan, dan kan de eigenaar van het gebouw of werk te allen tijde vorderen dat hem tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend of, ter keuze van de eigenaar van het erf, een daartoe benodigd gedeelte van het erf wordt overgedragen.

  • 2 Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing, wanneer een gebouw of werk na verloop van tijd over andermans erf is gaan overhellen.

  • 3 De vorige leden zijn niet van toepassing, indien dit voortvloeit uit een op de wet of rechtshandeling gegronde verplichting tot het dulden van de bestaande toestand of indien de eigenaar van het gebouw of werk ter zake van de bouw of zijn verkrijging kwade trouw of grove schuld verweten kan worden.

Artikel 55

Indien door een dreigende instorting van een gebouw of werk een naburig erf in gevaar wordt gebracht, kan de eigenaar van dat erf te allen tijde vorderen dat maatregelen worden genomen teneinde het gevaar op te heffen.

Artikel 56

Wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, is de eigenaar van deze zaak gehouden dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen.

Artikel 57

  • 1De eigenaar van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg of een openbaar vaarwater, kan van de eigenaars van de naburige erven te allen tijde aanwijzing van een noodweg ten dienste van zijn erf vorderen tegen vooraf te betalen of te verzekeren vergoeding van de schade welke hun door die noodweg wordt berokkend.

  • 2 Indien zich na de aanwijzing van de noodweg onvoorziene omstandigheden voordoen, waardoor die weg een grotere last aan de eigenaar van het erf veroorzaakt dan waarmee bij het bepalen van de in lid 1 bedoelde vergoeding was gerekend, kan de rechter het bedrag van de vergoeding verhogen.

  • 3 Bij de aanwijzing van de noodweg wordt rekening gehouden met het belang van het ingesloten erf, dat langs die weg de openbare weg of het openbare water zo snel mogelijk kan worden bereikt, en met het belang van de bezwaarde erven om zo weinig mogelijk overlast van die weg te ondervinden. Is een erf van de openbare weg afgesloten geraakt, doordat het ten gevolge van een rechtshandeling een andere eigenaar heeft gekregen dan een vroeger daarmee verenigd gedeelte dat aan de openbare weg grenst of een behoorlijke toegang daartoe heeft, dan komt dit afgescheiden gedeelte het eerst voor de belasting met een noodweg in aanmerking.

  • 4 Wanneer een wijziging in de plaatselijke omstandigheden dat wenselijk maakt, kan een noodweg op vordering van een onmiddellijk belanghebbende eigenaar worden verlegd.

  • 5 Een noodweg vervalt, hoelang hij ook heeft bestaan, zodra hij niet meer nodig is.

Artikel 58

  • 1De eigenaar van een erf die water, elektriciteit, gas en warmte dat elders te zijner beschikking staat, door een leiding wil aanvoeren, kan tegen vooraf te betalen of te verzekeren schadevergoeding van de eigenaars der naburige erven vorderen te gedogen dat deze leiding door of over hun erven gaat.

  • 2 De laatste vier leden van het vorige artikel vinden daarbij overeenkomstige toepassing.

Artikel 59

  • 1Wanneer de grens van twee erven in de lengterichting onder een niet bevaarbaar stromend water, een sloot, gracht of dergelijke watergang doorloopt, heeft de eigenaar van elk dier erven met betrekking tot die watergang in zijn gehele breedte dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als een mede-eigenaar. Iedere eigenaar is verplicht de op zijn erf gelegen kant van het water, de sloot, de gracht of de watergang te onderhouden.

  • 2 Iedere eigenaar is gerechtigd en verplicht hetgeen tot onderhoud daaruit wordt verwijderd, voor zijn deel op zijn erf te ontvangen.

  • 3 Een door de eigenaars overeengekomen afwijkende regeling is ook bindend voor hun rechtverkrijgenden.

Titel 5 Mandeligheid

Artikel 60

Mandeligheid ontstaat, wanneer een onroerende zaak gemeenschappelijk eigendom is van de eigenaars van twee of meer erven en door hen tot gemeenschappelijk nut van die erven wordt bestemd bij een tussen hun opgemaakte notariële akte, gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers.

Artikel 61

  • 1Mandeligheid die is ontstaan ingevolge het vorige artikel, eindigt:

    • a.wanneer de gemeenschap eindigt;

    • b.wanneer de bestemming van de zaak tot gemeenschappelijk nut van de erven wordt opgeheven bij een tussen de mede-eigenaars opgemaakte notariële akte, gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers;

    • c.zodra het nut van de zaak voor elk van de erven is geëindigd.

  • 2 Het feit dat het nut van de zaak voor elk van de erven is geëindigd, kan in de openbare registers worden ingeschreven.

Artikel 62

  • 1Een vrijstaande scheidsmuur, een hek of een heg is gemeenschappelijk eigendom en mandelig, indien de grens van twee erven die aan verschillende eigenaars toebehoren, er in de lengterichting onderdoor loopt.

  • 2 De scheidsmuur die twee gebouwen of werken, welke aan verschillende eigenaars toebehoren, gemeen hebben, is eveneens gemeenschappelijk eigendom en mandelig.

Artikel 63

  • 1Het recht op een mandelige zaak kan niet worden gescheiden van de eigendom der erven.

  • 2 Een vordering tot verdeling van een mandelige zaak is uitgesloten.

Artikel 64

Mandeligheid brengt mede dat ieder mede-eigenaar aan de overige mede-eigenaars toegang tot de mandelige zaak moet geven.

Artikel 65

Mandelige zaken moeten op kosten van alle mede-eigenaars worden onderhouden, gereinigd en, indien nodig, vernieuwd.

Artikel 66

  • 1Een mede-eigenaar van een mandelige zaak kan zijn aandeel in die zaak ook afzonderlijk van zijn erf aan de overige mede-eigenaars overdragen.

  • 2 Indien een mede-eigenaar hiertoe op zijn kosten wil overgaan uit hoofde van de lasten van onderhoud, reiniging en vernieuwing in de toekomst, zijn de overige mede-eigenaars gehouden tot die overdracht mede te werken, mits hij hun zo nodig een recht van opstal of erfdienstbaarheid verleent, waardoor zij met betrekking tot de zaak hun rechten kunnen blijven uitoefenen.

  • 3 De vorige leden zijn niet van toepassing op een muur die twee gebouwen of werken gemeen hebben, noch op een muur, hek of heg waardoor twee erven in een aaneengebouwd gedeelte van een gemeente van elkaar worden gescheiden.

Artikel 67

  • 1Iedere mede-eigenaar mag tegen de mandelige scheidsmuur aanbouwen en daarin tot op de helft der dikte balken, ribben, ankers en andere werken aanbrengen, mits hij aan de muur en aan de door de muur bevoegdelijk daarmee verbonden werken geen nadeel toebrengt.

  • 2 Behalve in noodgevallen kan een mede-eigenaar vorderen dat, vóór de andere mede-eigenaar begint met aanbrengen van het werk, deskundigen zullen vaststellen op welke wijze dit kan geschieden zonder nadeel voor de muur of voor bevoegd aangebrachte werken van de eerst vermelde eigenaar.

Artikel 68

Iedere mede-eigenaar mag op de mandelige scheidsmuur tot op de helft der dikte een goot aanleggen, mits het water niet op het erf van de andere mede-eigenaar uitloost.

Artikel 69

De artikelen 64, 65, 66 lid 2, 67 en 68 vinden geen toepassing voorzover een overeenkomstig artikel 168 van boek 3 getroffen regeling anders bepaalt.

Titel 6 Erfdienstbaarheden

Artikel 70

  • 1Een erfdienstbaarheid is een last, waarmede een onroerende zaak - het dienende erf - ten behoeve van een andere onroerende zaak - het heersende erf - is bezwaard.

  • 2 In de akte van vestiging van een erfdienstbaarheid kan aan de eigenaar van het heersende erf de verplichting worden opgelegd aan de eigenaar van het dienende erf op al dan niet regelmatig terugkerende tijdstippen een geldsom - de retributie - te betalen.

Artikel 71

  • 1De last die een erfdienstbaarheid op het dienende erf legt, bestaat in een verplichting om op, boven of onder een der beide erven iets te dulden of niet te doen. In de akte van vestiging kan worden bepaald dat de last bovendien een verplichting inhoudt tot het aanbrengen van gebouwen, werken of beplantingen die voor de uitoefening van die erfdienstbaarheid nodig zijn, mits deze gebouwen, werken en beplantingen zich geheel of gedeeltelijk op het dienende erf zullen bevinden.

  • 2 De last die een erfdienstbaarheid op het dienende erf legt, kan ook bestaan in een verplichting tot onderhoud van het dienende erf of van gebouwen, werken of beplantingen die zich geheel of gedeeltelijk op het dienende erf bevinden of zullen bevinden.

Artikel 72

Erfdienstbaarheden kunnen ontstaan door vestiging en door verjaring.

Artikel 73

  • 1De inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend.

  • 2 Niettemin kan de eigenaar van het dienende erf voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid een ander gedeelte van het erf aanwijzen dan waarop de erfdienstbaarheid ingevolge het vorige lid dient te worden uitgeoefend, mits deze verplaatsing zonder vermindering van genot voor de eigenaar van het heersende erf mogelijk is. Kosten, noodzakelijk voor zodanige verandering, komen ten laste van de eigenaar van het dienende erf.

Artikel 74

De uitoefening der erfdienstbaarheid moet op de voor het dienende erf minst bezwarende wijze geschieden.

Artikel 75

  • 1De eigenaar van het heersende erf is bevoegd om op zijn kosten op het dienende erf alles te verrichten wat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk is.

  • 2 Hij is eveneens bevoegd om op zijn kosten op het dienende erf gebouwen, werken en beplantingen aan te brengen, die voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk zijn.

  • 3 Hij is verplicht het door hem op het dienende erf aangebrachte te onderhouden, voor zover dit in het belang van het dienende erf nodig is; hij is bevoegd het weg te nemen, mits hij het erf in de oude toestand terugbrengt.

  • 4 De eigenaar van het dienende erf heeft geen recht van gebruik van de gebouwen, werken en beplantingen, die daarop door de eigenaar van het heersende erf rechtmatig zijn aangebracht.

  • 5 In de akte van vestiging kan van de vorige leden worden afgeweken.

  • 6 In geval van mandeligheid zijn in plaats van de leden 3 en 4 de uit dien hoofde geldende regels van toepassing.

Artikel 76

  • 1Wanneer het heersende erf wordt verdeeld, blijft de erfdienstbaarheid bestaan ten behoeve van ieder gedeelte, ten voordele waarvan zij kan strekken.

  • 2 Wanneer het dienende erf wordt verdeeld, blijft de last rusten op ieder gedeelte, ten aanzien waarvan naar de akte van vestiging en de aard der erfdienstbaarheid de uitoefening mogelijk is.

  • 3 In de akte van vestiging kan van de vorige leden worden afgeweken.

Artikel 77

  • 1Behoort het heersende of het dienende erf toe aan twee of meer personen, hetzij als deelgenoten, hetzij als eigenaars van verschillende gedeelten daarvan, dan zijn zij hoofdelijk verbonden tot nakoming van de uit de erfdienstbaarheid voortvloeiende geldelijke verplichtingen die tijdens hun recht opeisbaar worden, voor zover deze niet over hun rechten zijn verdeeld.

  • 2 Na overdracht of toedeling van het heersende of het dienende erf of van een gedeelte daarvan of een aandeel daarin zijn de verkrijger en zijn rechtsvoorganger hoofdelijk verbonden voor de in lid 1 bedoelde geldelijke verplichtingen die in de voorafgaande twee jaren opeisbaar zijn geworden.

  • 3 In de akte van vestiging kan van de vorige leden worden afgeweken, doch van het tweede lid niet ten nadele van de verkrijger.

Artikel 78

De rechter kan op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid wijzigen of opheffen:

  • a.op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van de eigenaar van het dienende erf kan worden gevergd:

  • b.indien ten minste twintig jaren na het ontstaan van de erfdienstbaarheid zijn verlopen en het ongewijzigd voortbestaan van de erfdienstbaarheid in strijd is met het algemeen belang.

Artikel 79

De rechter kan op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid opheffen, indien de uitoefening daarvan onmogelijk is geworden of de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft, en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij zal terugkeren.

Artikel 80

De rechter kan op vordering van de eigenaar van het heersende erf de inhoud van een erfdienstbaarheid, wanneer door onvoorziene omstandigheden de uitoefening blijvend of tijdelijk onmogelijk is geworden of het belang van de eigenaar van het heersende erf aanzienlijk is verminderd, zodanig wijzigen dat de mogelijkheid van uitoefening of het oorspronkelijke belang wordt hersteld, mits deze wijziging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de eigenaar van het dienende erf kan worden gevergd.

Artikel 81

  • 1De rechter kan een vordering als bedoeld in de artikelen 78-80 toewijzen onder door hem te stellen voorwaarden.

  • 2 Rust op een der erven beperkt recht, dan is de vordering slechts toewijsbaar, indien de beperkt gerechtigde in het geding is geroepen. Bij het oordeel of aan de maatstaven van de artikelen 78 onder a., 79 en 80 is voldaan, dient mede met zijn belangen rekening te worden gehouden.

Artikel 82

  • 1Indien de eigenaar van het heersende erf uit hoofde van de aan de erfdienstbaarheid verbonden lasten en verplichtingen op zijn kosten afstand van zijn recht wil doen, is de eigenaar van het dienende erf gehouden hieraan mede te werken.

  • 2 In de akte van vestiging kan voor de eerste twintig jaren anders worden bepaald.

Artikel 83

Indien op het tijdstip waarop het heersende en het dienende erf één eigenaar verkrijgen, een derde een der erven in huur of pacht of uit hoofde van een ander persoonlijk recht in gebruik heeft, gaat de erfdienstbaarheid pas door vermenging teniet bij het einde van dit gebruiksrecht.

Artikel 84

  • 1Hij die een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een onroerende zaak heeft, kan een erfdienstbaarheid ten behoeve van deze zaak bedingen. Hij kan haar ook met een erfdienstbaarheid belasten.

  • 2 Erfdienstbaarheden, bedongen door een beperkt gerechtigde ten behoeve van de zaak waarop zijn recht rust of door een opstaller ten behoeve van de opstal, gaan bij het einde van het beperkte recht slechts teniet, indien dit in de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid is bepaald. Blijft de erfdienstbaarheid voortbestaan, dan staat een beding als bedoeld in artikel 82 lid 2 niet langer aan afstand van de erfdienstbaarheid in de weg.

  • 3 Erfdienstbaarheden, gevestigd door een beperkt gerechtigde ten laste van de zaak waarop zijn recht rust of door een opstaller ten laste van de opstal, gaan teniet bij het einde van het beperkte recht, tenzij dit eindigt door vermenging of afstand of de eigenaar van de zaak waarop het beperkte recht rustte bij een in de openbare registers ingeschreven akte heeft verklaard met de vestiging van de erfdienstbaarheid in te stemmen.

  • 4 De erfpachter, opstaller of vruchtgebruiker wordt voor de toepassing van de overige artikelen van deze titel aangemerkt als eigenaar van het heersende, onderscheidenlijk het dienende erf.

Titel 7 Erfpacht

Artikel 85

  • 1Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken.

  • 2 In de akte van vestiging kan aan de erfpachter de verplichting worden opgelegd aan de eigenaar op al dan niet regelmatig terugkerende tijdstippen een geldsom - de canon - te betalen.

Artikel 86

Partijen kunnen in de akte van vestiging de duur van de erfpacht regelen.

Artikel 87

  • 1Een erfpacht kan door de erfpachter worden opgezegd, tenzij in de akte van vestiging anders is bepaald.

  • 2 Een erfpacht kan door de eigenaar worden opgezegd, indien de erfpachter in verzuim is de canon over twee achtereenvolgende jaren te betalen of in ernstige mate tekortschiet in de nakoming van zijn andere verplichtingen. Deze opzegging moet op straffe van nietigheid binnen acht dagen worden betekend aan degenen die als beperkt gerechtigde of beslaglegger op de erfpacht in de openbare registers staan ingeschreven. Na het einde van de erfpacht is de eigenaar verplicht de waarde die de erfpacht dan heeft aan de erfpachter te vergoeden, na aftrek van hetgeen hij uit hoofde van de erfpacht van de erfpachter te vorderen heeft, de kosten daaronder begrepen.

  • 3 Een beding dat ten nadele van de erfpachter van het vorige lid afwijkt is nietig. In de akte van vestiging kan aan de eigenaar de bevoegdheid worden toegekend tot opzegging, behoudens op grond van tekortschieten van de erfpachter in de nakoming van zijn verplichtingen.

Artikel 88

  • 1Iedere opzegging geschiedt bij exploit. Zij geschiedt tenminste een jaar voor het tijdstip waartegen wordt opgezegd, doch in het geval van artikel 87 lid 2 tenminste een maand voor dat tijdstip.

  • 2 In het geval van artikel 87 lid 2 weigert de bewaarder de inschrijving van de opzegging als niet tevens wordt overgelegd de betekening daarvan aan degenen die in de openbare registers als beperkt gerechtigde of beslaglegger op de erfpacht stonden ingeschreven.

Artikel 89

  • 1Voor zover niet in de akte van vestiging anders is bepaald, heeft de erfpachter hetzelfde genot van de zaak als een eigenaar.

  • 2 Hij mag echter zonder toestemming van de eigenaar niet een andere bestemming aan de zaak geven of een handeling in strijd met de bestemming van de zaak verrichten.

  • 3 Voor zover niet in de akte van vestiging anders is bepaald, heeft de erfpachter, zowel tijdens de duur van de erfpacht als bij het einde daarvan, de bevoegdheid gebouwen, werken en beplantingen, die door hemzelf of een rechtsvoorganger onverplicht zijn aangebracht of van de eigenaar tegen vergoeding der waarde zijn overgenomen, weg te nemen, mits hij de in erfpacht gegeven zaak in de oude toestand terugbrengt.

Artikel 90

  • 1Voor zover niet in de akte van vestiging anders is bepaald, behoren vruchten die tijdens de duur der erfpacht zijn afgescheiden of opeisbaar geworden, en voordelen van roerende aard, die de zaak oplevert, aan de erfpachter.

  • 2 Voordelen van onroerende aard behoren aan de eigenaar toe. Zij zijn eveneens aan de erfpacht onderworpen, tenzij in de akte van vestiging anders is bepaald.

Artikel 91

  • 1In de akte van vestiging kan worden bepaald dat de erfpacht niet zonder toestemming van de eigenaar kan worden overgedragen of toebedeeld. Een zodanige bepaling staat aan executie door schuldeisers niet in de weg.

  • 2 In de akte van vestiging kan ook worden bepaald, dat de erfpachter zijn recht niet zonder toestemming van de eigenaar kan splitsen door overdracht of toedeling van de erfpacht op een gedeelte van de zaak.

  • 3 Een beding als in de vorige leden bedoeld kan ook worden gemaakt ten aanzien van de appartementsrechten, waarin een gebouw door de erfpachter wordt gesplitst. Het kan slechts aan een verkrijger onder bijzondere titel van een recht op het appartementsrecht worden tegengeworpen, indien het in de akte van splitsing is omschreven.

  • 4 Indien de eigenaar de vereiste toestemming zonder redelijke gronden weigert of zich niet verklaart, kan zijn toestemming op verzoek van degene die haar behoeft, worden vervangen door een machtiging van de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de zaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.

Artikel 92

  • 1Behoort de erfpacht toe aan twee of meer personen, hetzij als deelgenoten hetzij als erfpachter van verschillende gedeelten van de zaak, dan zijn zij hoofdelijk verbonden voor de gehele canon die tijdens hun recht opeisbaar wordt, voor zover deze niet over hun rechten verdeeld is.

  • 2 Na overdracht of toedeling van de erfpacht op de zaak of een gedeelte daarvan of van een aandeel in de erfpacht zijn de verkrijger en zijn rechtsvoorganger hoofdelijk verbonden voor de door laatstgenoemde verschuldigde canon die in de voorafgaande vijf jaren opeisbaar is geworden.

  • 3 In de akte van vestiging kan van de vorige leden worden afgeweken, doch van het tweede lid niet ten nadele van de verkrijger.

Artikel 93

  • 1De erfpachter is bevoegd de zaak waarop het recht van erfpacht rust, geheel of ten dele in ondererfpacht te geven, voor zover in de akte van vestiging niet anders is bepaald. Aan de ondererfpachter komen ten aanzien van de zaak niet meer bevoegdheden toe dan de erfpachter jegens de eigenaar heeft.

  • 2 De ondererfpacht gaat bij het einde van de erfpacht teniet, tenzij deze eindigt door vermenging of afstand. De eigenaar kan voor de ter zake van de erfpacht verschuldigde canon het recht van erfpacht vrij van ondererfpacht uitwinnen. Het in de vorige zinnen van dit lid bepaalde geldt niet, indien de eigenaar bij een in de openbare registers ingeschreven notariële akte heeft verklaard met de vestiging van de ondererfpacht in te stemmen.

  • 3 Voor de toepassing van de overige artikelen van deze titel wordt de erfpachter in zijn verhouding tot de ondererfpachter als eigenaar aangemerkt.

Artikel 94

  • 1De erfpachter is bevoegd de zaak waarop het recht van erfpacht rust, te verhuren of te verpachten, voor zover in de akte van vestiging niet anders is bepaald.

  • 2 Na het einde van de erfpacht is de eigenaar verplicht een bevoegdelijk aangegane verhuur of verpachting gestand te doen. Hij kan nochtans gestanddoening weigeren, voor zover zonder zijn toestemming hetzij de overeengekomen tijdsduur van de huur langer is dan met het plaatselijk gebruik overeenstemt of bedrijfsruimte in de zin van de zesde afdeling van titel 4 van Boek 7 is verhuurd voor een langere tijd dan vijf jaren, hetzij de verpachting is geschied voor een langere duur dan twaalf jaren voor hoeven en zes jaren voor los land, hetzij de verhuring of verpachting is geschied op ongewone voor hem bezwarende voorwaarden.

  • 3 Hij verliest de bevoegdheid gestanddoening te weigeren, wanneer de huurder of pachter hem een redelijke termijn heeft gesteld om zich omtrent de gestanddoening te verklaren en hij zich niet binnen deze termijn heeft uitgesproken.

  • 4 Indien de eigenaar volgens de vorige leden niet verplicht is tot gestanddoening van een door de erfpachter aangegane verhuring van woonruimte waarin de huurder bij het eindigen van de erfpacht zijn hoofdverblijf heeft en waarop de artikelen 271 tot en met 277 van Boek 7 van toepassing zijn, moet hij de huurovereenkomst niettemin met de huurder voortzetten met dien verstande dat artikel 269 lid 2 van Boek 7, van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 95

Tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoeken ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak die zowel het recht van de eigenaar als dat van de erfpachter betreft, is ieder van hen bevoegd, mits hij zorg draagt dat de ander tijdig in het geding wordt geroepen.

Artikel 96

  • 1Gewone lasten en herstellingen worden door de erfpachter gedragen en verricht. De erfpachter is verplicht, wanneer buitengewone herstellingen nodig zijn, aan de eigenaar van deze noodzakelijkheid kennis te geven en hem gelegenheid te verschaffen tot het doen van deze herstellingen. De eigenaar is niet tot het doen van enige herstelling verplicht.

  • 2 De erfpachter is verplicht de buitengewone lasten die op de zaak drukken te voldoen.

  • 3 In de akte van vestiging kan van de vorige leden worden afgeweken.

Artikel 97

  • 1Indien vijf en twintig jaren na de vestiging van de erfpacht zijn verlopen, kan de rechter op vordering van de eigenaar of de erfpachter de erfpacht wijzigen of opheffen op grond van onvoorziene omstandigheden, welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de akte van vestiging niet van de eigenaar of de erfpachter kan worden gevergd.

  • 2 De rechter kan de vordering onder door hem vast te stellen voorwaarden toewijzen.

  • 3 Rust op de erfpacht of op de zaak een beperkt recht, dan is de vordering slechts toewijsbaar, indien de beperkt gerechtigde in het geding is geroepen en ook te zijnen aanzien aan de maatstaf van lid 1 is voldaan.

Artikel 98

  • 1Wanneer de tijd waarvoor de erfpacht is gevestigd, is verstreken en de erfpachter de zaak niet op dat tijdstip heeft ontruimd, blijft de erfpacht doorlopen, tenzij de eigenaar uiterlijk zes maanden na dat tijdstip doet blijken dat hij haar als geëindigd beschouwt. De eigenaar en de erfpachter kunnen de verlengde erfpacht opzeggen op de wijze en met inachtneming van de termijn vermeld in artikel 88.

  • 2 Ieder beding dat ten nadele van de erfpachter van dit artikel afwijkt, is nietig.

Artikel 99

  • 1Na het einde van de erfpacht heeft de voormalige erfpachter recht op vergoeding van de waarde van nog aanwezige gebouwen, werken en beplantingen, die door hemzelf of een rechtsvoorganger zijn aangebracht of van de eigenaar tegen vergoeding der waarde zijn overgenomen.

  • 2 In de akte van vestiging kan worden bepaald dat de erfpachter geen recht heeft op de in het eerste lid bedoelde vergoeding:

    • a.indien aan de in erfpacht gegeven grond een andere functie was toegedeeld dan die van woningbouw;

    • b.indien de erfpachter de gebouwen, werken en beplantingen niet zelf heeft bekostigd;

    • c.indien de erfpacht geëindigd is door opzegging door de erfpachter;

    • d.voor zover de gebouwen, werken en beplantingen onverplicht waren aangebracht en hij ze bij het einde van de erfpacht mocht wegnemen.

  • 3 De eigenaar is bevoegd van de door hem ingevolge dit artikel verschuldigde vergoeding af te houden hetgeen hij uit hoofde van de erfpacht van de erfpachter te vorderen heeft.

Artikel 100

  • 1De erfpachter heeft een retentierecht op de in erfpacht uitgegeven zaak totdat hem de verschuldigde vergoeding is betaald.

  • 2 Ieder van het vorige lid afwijkend beding is nietig.

  • 3 De eigenaar heeft een retentierecht op hetgeen de erfpachter mocht hebben afgebroken, totdat hem hetgeen hij uit hoofde van de erfpacht heeft te vorderen is voldaan.

Titel 8 Opstal

Artikel 101

  • 1Het recht van opstal is een zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen.

  • 2 Het recht van opstal kan zelfstandig dan wel afhankelijk van een ander zakelijk recht of van een recht van huur of pacht op de onroerende zaak worden verleend.

  • 3 In de akte van vestiging kan de opstaller de verplichting worden opgelegd aan de eigenaar op al dan niet regelmatig terugkerende tijdstippen een geldsom - de retributie - te betalen.

Artikel 102

De bevoegdheden van de opstaller tot het gebruiken, aanbrengen en wegnemen van de gebouwen, werken en beplantingen kunnen in de akte van vestiging worden beperkt.

Artikel 103

Bij gebreke van een regeling daaromtrent in de akte van vestiging heeft de opstaller ten aanzien van de zaak waarop zijn recht rust, de bevoegdheden die voor het volle genot van zijn recht nodig zijn.

Artikel 104

  • 1De artikelen 92 en 95 zijn van overeenkomstige toepassing op het recht van opstal.

  • 2De artikelen 86, 87, 88, 91, 93, 94, 97 en 98 zijn van overeenkomstige toepassing op een zelfstandig recht van opstal.

Artikel 105

  • 1Wanneer het recht van opstal tenietgaat, gaat de eigendom van de gebouwen, werken en beplantingen van rechtswege over op de eigenaar van de onroerende zaak waarop het rustte.

  • 2 Voor zover niet in de akte van vestiging anders is bepaald, heeft de opstaller bij het einde van zijn recht de bevoegdheid gebouwen, werken en beplantingen die door hemzelf of een rechtsvoorganger onverplicht zijn aangebracht dan wel van de eigenaar tegen vergoeding der waarde zijn overgenomen weg te nemen, mits hij de onroerende zaak waarop het recht rustte in de oude toestand terugbrengt.

  • 3De artikelen 99 en 100 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het aan de opstaller toekomende retentierecht slechts de gebouwen, werken en beplantingen omvat.

Titel 9 Appartementsrechten

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Artikel 106

  • 1Een eigenaar, erfpachter of opstaller is bevoegd zijn recht op een gebouw met toebehoren en op de daarbij behorende grond met toebehoren te splitsen in appartementsrechten.

  • 2Een eigenaar, erfpachter of opstaller is eveneens bevoegd zijn recht op een stuk grond te splitsen in appartementsrechten.

  • 3 Een appartementsrecht is op zijn beurt voor splitsing in appartementsrechten vatbaar. Een appartementseigenaar is tot deze ondersplitsing bevoegd, voor zover in de akte van splitsing niet anders is bepaald.

  • 4 Onder appartementsrecht wordt verstaan een aandeel in de goederen die in de splitsing zijn betrokken, dat de bevoegdheid omvat tot het uitsluitend gebruik van bepaalde gedeelten van het gebouw die blijkens hun inrichting bestemd zijn of worden om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Het aandeel kan mede omvatten de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van bepaalde gedeelten van de bij het gebouw behorende grond. In het geval van lid 2 omvat het aandeel de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van bepaalde gedeelten van het stuk grond, die blijkens hun inrichting of aanduiding bestemd zijn of worden om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt.

  • 5 Onder appartementseigenaar wordt verstaan de gerechtigde tot een appartementsrecht.

  • 6 Onder gebouw wordt in deze titel mede verstaan een groep van gebouwen die in één splitsing zijn betrokken.

  • 7 Een erfpachter of opstaller is tot een splitsing in appartementsrechten slechts bevoegd na verkregen toestemming van de grondeigenaar. Indien deze de vereiste toestemming kennelijk zonder redelijke grond weigert of zich niet verklaart, kan de toestemming op verzoek van degene die haar behoeft worden vervangen door een machtiging van de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.

Artikel 107

Een eigenaar, erfpachter of opstaller is ook bevoegd in verband met een door hem beoogde stichting of gewijzigde inrichting van een gebouw zijn recht op het gebouw met toebehoren en de daarbij behorende grond met toebehoren te splitsen in appartementsrechten. Ook in geval van zodanige splitsing ontstaan de appartementsrechten op het tijdstip van inschrijving van de akte van splitsing.

Artikel 108

  • 1De appartementseigenaars zijn jegens elkander verplicht de bouw, de inrichting van het gebouw of de inrichting of aanduiding van de grond tot stand te brengen en in stand te houden in overeenstemming met het daaromtrent in de akte van splitsing bepaalde.

  • 2 De rechter kan de uitspraak op een vordering, gegrond op het vorige lid, aanhouden wanneer een op artikel 144 lid 1 onder c, d of h gegrond verzoek aanhangig is.

Artikel 109

  • 1De splitsing geschiedt door een daartoe bestemde notariële akte, gevolgd door inschrijving van die akte in de openbare registers.

  • 2 Aan de minuut van de akte van splitsing wordt een tekening gehecht, aangevende de begrenzing van de onderscheidene gedeelten van het gebouw en de grond, die bestemd zijn als afzonderlijk geheel te worden gebruikt en waarvan volgens de akte het uitsluitend gebruik in een appartementsrecht zal zijn begrepen. De tekening dient te voldoen aan de eisen, krachtens de wet bedoeld in artikel 16 lid 2 van Boek 3 voor de inschrijving daarvan te stellen.

  • 3 Waar in de bepalingen van deze titel wordt gesproken van de akte van splitsing, is hieronder de tekening begrepen, tenzij uit de bepaling het tegendeel blijkt.

Artikel 110

  • 1Ondanks onbevoegdheid van degene die de splitsing heeft verricht, om over een daarin betrokken registergoed te beschikken, is de splitsing geldig, indien zij is gevolgd door een geldige overdracht van een appartementsrecht of vestiging van een beperkt recht op een appartementsrecht.

  • 2 Een ongeldige splitsing wordt eveneens als geldig aangemerkt, wanneer een appartementsrecht is verkregen door verjaring.

Artikel 111

De akte van splitsing moet inhouden:

  • a.de vermelding van de plaatselijke ligging van het gebouw of de grond;

  • b.een nauwkeurige omschrijving van de onderscheiden gedeelten van het gebouw of de grond, die bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, welke omschrijving kan plaatsvinden door verwijzing naar de in artikel 109 lid 2 bedoelde tekening, alsmede de vermelding voor elk dier gedeelten, tot welk appartementsrecht de bevoegdheid tot gebruik daarvan behoort;

  • c.de kadastrale aanduiding van de appartementsrechten en de vermelding van de appartementseigenaar;

  • d.een reglement, waartoe geacht worden te behoren de bepalingen van een nauwkeurig aangeduid modelreglement dat is ingeschreven in de openbare registers ter plaatse waar de akte moet worden ingeschreven.

Artikel 112

  • 1Het reglement moet inhouden:

    • a.welke schulden en kosten voor rekening van de gezamenlijke appartementseigenaars komen;

    • b.een regeling omtrent een jaarlijks op te stellen exploitatierekening, lopende over het voorafgaande jaar, en de door de appartementseigenaars te storten bijdragen;

    • c.een regeling omtrent het gebruik, het beheer en het onderhoud van de gedeelten die niet bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.door wiens zorg en tegen welke gevaren het gebouw ten behoeve van de gezamenlijke appartementseigenaars moet worden verzekerd;

    • e.de oprichting van een vereniging van eigenaars, die ten doel heeft het behartigen van gemeenschappelijke belangen van de appartementseigenaars, en de statuten van de vereniging.

  • 2 De statuten van de vereniging van eigenaars moeten bevatten:

    • a.de naam van de vereniging en de gemeente waar zij haar zetel heeft. De naam van de vereniging moet aanvangen met de woorden: "Vereniging van Eigenaars", hetzij voluit geschreven, hetzij afgekort tot "V. v. E.", en voorts melding maken van de ligging van het gebouw of de grond;

    • b.het doel van de vereniging;

    • c.een regeling omtrent door de appartementseigenaars periodiek, tenminste jaarlijks, aan de vereniging verschuldigde bijdragen;

    • d.de wijze van bijeenroeping van de vergadering van eigenaars en de bepaling van het aantal stemmen dat ieder der appartementseigenaars in de vergadering kan uitbrengen.

  • 3 Het reglement kan een regeling inhouden, krachtens welke aan alle of bepaalde appartementsrechten mede verbonden is het lidmaatschap van een andere, nader in het reglement omschreven vereniging of coöperatie, voor zover dit lidmaatschap in overeenstemming is met de statuten van die vereniging of coöperatie.

  • 4 Het reglement kan inhouden een regeling omtrent het gebruik, het beheer en het onderhoud van de gedeelten die bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Een zodanige regeling kan inhouden dat de vergadering van eigenaars bevoegd is een appartementseigenaar of degene die zijn rechten uitoefent, om nader in het reglement aangegeven gewichtige redenen het gebruik van deze gedeelten te ontzeggen.

Artikel 113

  • 1De aandelen die door de splitsing in appartementsrechten ontstaan, zijn gelijk, tenzij bij de akte van splitsing een andere verhouding is bepaald. In het laatste geval blijkt uit de akte op welke grondslag die verhouding berust.

  • 2 In de schulden en kosten die ingevolge de wet of het reglement voor rekening van de gezamenlijke appartementseigenaars komen, moeten zij onderling en jegens de vereniging van eigenaars voor elk appartementsrecht een gelijk deel bijdragen, tenzij daarvoor bij het reglement een andere verhouding is bepaald.

  • 3 Indien de appartementseigenaars voor een in het vorige lid genoemde schuld jegens de schuldeisers gezamenlijk aansprakelijk zijn en de verschuldigde prestatie deelbaar is, zijn zij ieder verbonden voor een deel, in de verhouding bedoeld in het vorige lid.

  • 4 Indien de appartementseigenaars voor een in lid 2 genoemde schuld gezamenlijk aansprakelijk zijn, is de vereniging voor die schuld hoofdelijk verbonden.

  • 5 Voor de schulden der vereniging zijn zij die appartementseigenaar waren ten tijde van het ontstaan van de schuld, met de vereniging hoofdelijk verbonden, en wel, indien de prestatie deelbaar is, ieder voor een deel in de verhouding bedoeld in lid 2. Indien de schuld een geldlening is als bedoeld in artikel 126 lid 4, wordt in het geval van overgang onder bijzondere titel of toedeling van een appartementsrecht de appartementseigenaar bij de overdracht of toedeling ontslagen uit zijn aansprakelijkheid voor die schuld, voor zover ten aanzien van die schuld overeenkomstig artikel 122 lid 5 aan de aldaar bedoelde verkrijger opgave is gedaan.

  • 6Voor de toepassing van de leden 2 en 3 is de uit een geldlening als bedoeld in artikel 126 lid 4 voortvloeiende schuld deelbaar.

Artikel 114

  • 1Rust op het ogenblik van de inschrijving van de akte van splitsing een hypotheek, een beslag of een voorrecht op alle in de splitsing betrokken registergoederen, dan rust dit verband, beslag of voorrecht van dat ogenblik af op elk der appartementsrechten voor de gehele schuld.

  • 2 Rust op het ogenblik van de inschrijving van de akte van splitsing een hypotheek, een beslag of een voorrecht op slechts een deel van de registergoederen, dan blijft de bevoegdheid tot uitwinning van dit deel ondanks de splitsing bestaan; door de uitwinning wordt met betrekking tot dat deel de splitsing beëindigd.

  • 3 Een recht van erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal of vruchtgebruik, dat op dat ogenblik van de inschrijving van de akte van splitsing rust op de registergoederen of een deel daarvan, bestaat daarna ongewijzigd voort.

Artikel 115

  • 1Wanneer een recht van erfpacht of opstal in de splitsing wordt betrokken, wordt de canon of retributie die daarna opeisbaar wordt, over de appartementsrechten verdeeld in een verhouding als bedoeld in artikel 113 lid 2.

  • 2 De vereniging van eigenaars is hoofdelijk verbonden voor de door een of meer appartementseigenaars verschuldigde canon of retributie.

Artikel 116

  • 1Wanneer een recht van erfpacht of opstal in de splitsing betrokken is, geldt ter aanvulling van de artikelen 87 leden 2 en 3 en 88 het in de volgende leden bepaalde.

  • 2Opzegging van het recht wegens verzuim in de betaling van de canon of retributie kan slechts geschieden, wanneer de gehele canon of retributie over twee achtereenvolgende jaren onbetaald is gebleven.

  • 3Rust op een of meer appartementsrechten een beperkt recht of een beslag dan zijn artikel 87 lid 2, tweede zin, en artikel 88 lid 2 mede van overeenkomstige toepassing met betrekking tot dit beperkte recht of dit beslag.

  • 4Is het voor een appartementsrecht verschuldigde deel van de canon of retributie over de twee achtereenvolgende jaren onbetaald gebleven, dan kan het appartementsrecht door de rechter op vordering van de grondeigenaar aan deze worden toegewezen. De dagvaarding moet op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen worden betekend aan hen die als beperkt gerechtigde of beslaglegger op het appartementsrecht in de openbare registers staan ingeschreven.

  • 5Door inschrijving in de openbare registers van het vonnis waarbij de toewijzing is uitgesproken, gaat het appartementsrecht op de grondeigenaar over en gaan de daarop rustende beperkte rechten en beslagen teniet. Deze inschrijving geschiedt niet, voordat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Na deze inschrijving is de grondeigenaar verplicht de waarde die het appartementsrecht heeft op het tijdstip van de inschrijving aan de gewezen appartementseigenaar te vergoeden, na aftrek van hetgeen hij uit hoofde van de erfpacht van de gewezen appartementseigenaar te vorderen heeft, de kosten daaronder begrepen.

  • 6In de akte van vestiging kan worden aangegeven op welke wijze de waarde als bedoeld in het vorige lid zal worden bepaald.

  • 7Ieder beding dat ten nadele van een appartementseigenaar van dit artikel afwijkt, is nietig.

Artikel 117

  • 1Een appartementsrecht kan als een zelfstandig registergoed worden overgedragen, toegedeeld, bezwaard en uitgewonnen.

  • 2 Onverminderd het in artikel 114 lid 2 bepaalde kunnen goederen die in de splitsing betrokken zijn niet geheel of voor een deel worden overgedragen, verdeeld, bezwaard of uitgewonnen.

  • 3 Beëindiging van de splitsing met betrekking tot een gedeelte van de in de splitsing betrokken registergoederen kan slechts geschieden door wijziging van de akte van splitsing.

  • 4 In afwijking van lid 2 kunnen in de splitsing betrokken onroerende zaken door de gezamenlijke appartementseigenaars belast worden met een erfdienstbaarheid.

Artikel 118

  • 1Een appartementseigenaar kan, voor zover in de akte van splitsing niet anders is bepaald, zonder medewerking van de overige appartementseigenaars op het gedeelte van de onroerende zaken dat bestemd is om als afzonderlijk geheel door hem te worden gebruikt, een erfdienstbaarheid vestigen ten behoeve van een ander gedeelte van die zaken of van een andere onroerende zaak.

  • 2 Een appartementseigenaar kan, voor zover in de akte van splitsing niet anders is bepaald, zonder medewerking van de overige appartementseigenaars de vestiging van een erfdienstbaarheid die uitsluitend strekt ten behoeve van een gedeelte van de onroerende zaken dat bestemd is om als afzonderlijk geheel door hem te worden gebruikt, aannemen en van zodanige erfdienstbaarheid afstand doen.

  • 3 De in dit artikel bedoelde erfdienstbaarheden gaan teniet, wanneer de bevoegdheid tot uitsluitend gebruik van het gedeelte dat met de erfdienstbaarheid is belast of ten behoeve waarvan de erfdienstbaarheid is bedongen eindigt.

Artikel 118a

  • 1Een appartementseigenaar kan, voor zover in de akte van splitsing niet anders is bepaald, zonder medewerking van de overige appartementseigenaars en beperkt gerechtigden op het gedeelte van de onroerende zaken dat bestemd is om als afzonderlijk geheel door hem te worden gebruikt, een recht van erfpacht en, behoudens voor zover het betreft in de splitsing betrokken gebouwen, werken en beplantingen, een recht van opstal vestigen.

  • 2In de akte van vestiging van het recht wordt bepaald in hoeverre de gerechtigde naast de appartementseigenaar hoofdelijk aansprakelijk is voor de ter zake van het appartementsrecht verschuldigde bijdragen.

  • 3Tenzij bij de vestiging van het recht van erfpacht anders wordt bepaald, wordt het aan een appartementsrecht verbonden stemrecht in de vergadering van eigenaars uitgeoefend door de erfpachter. Tenzij bij de vestiging van het recht van opstal anders wordt bepaald, behoudt de appartementseigenaar die een recht van opstal heeft gevestigd, het aan zijn appartementsrecht verbonden stemrecht in de vergadering van eigenaars.

Artikel 119

  • 1Een appartementseigenaar mag zonder toestemming van de overige appartementseigenaars in een gedeelte dat bestemd is om als afzonderlijk geheel door hem te worden gebruikt, veranderingen aanbrengen, mits deze geen nadeel aan een ander gedeelte toebrengen. Van hetgeen hij bij een geoorloofde verandering wegneemt wordt hij enig eigenaar.

  • 2 Hij is verplicht de vereniging van eigenaars onverwijld van een verandering kennis te geven. Leidt de verandering tot een wijziging van de verzekeringspremie, dan komt het verschil voor rekening van hem en zijn rechtsopvolgers.

  • 3 Blijkt ten gevolge van een verandering de waarde van de in de splitsing betrokken goederen bij de opheffing van de splitsing te zijn verminderd, dan wordt hiermede, ook al was de verandering geoorloofd, bij de verdeling van de gemeenschap rekening gehouden ten laste van hem die de verandering heeft aangebracht of zijn rechtsopvolger.

  • 4 Bij het reglement kan van dit artikel worden afgeweken en kunnen voor de toepassing van lid 2 wijzigingen in de wijze van gebruik met veranderingen worden gelijkgesteld.

Artikel 120

  • 1Onverminderd het in artikel 112 lid 4 bepaalde is een appartementseigenaar bevoegd het gedeelte dat bestemd is om als afzonderlijk geheel door hem te worden gebruikt, zelf te gebruiken of aan een ander in gebruik te geven, met inbegrip van het hem toekomende medegebruik van de gedeelten die niet bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt.

  • 2 Voorschriften van het reglement omtrent gebruik, beheer en onderhoud zijn ook van toepassing op degeen die het gebruik verkrijgt. Andere bepalingen van het reglement kunnen in het reglement op de gebruiker van toepassing worden verklaard.

  • 3 Ten aanzien van een huurder geldt een na het tot stand komen van de huurovereenkomst ingeschreven reglementsbepaling niet, tenzij hij daarin heeft toegestemd. Weigert hij zijn toestemming of verklaart hij zich niet, dan kan de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het gebouw of het grootste deel daarvan is gelegen, op verzoek van iedere appartementseigenaar beslissen dat de reglementsbepaling ten aanzien van de huurder komt te gelden.

  • 4 Na opheffing van de splitsing zijn de gerechtigden tot de goederen die in de splitsing waren betrokken, verplicht een verhuur gestand te doen, mits de tijd van de verhuur in overeenstemming is met het plaatselijk gebruik en de verhuur niet op ongewone, voor hen bezwarende voorwaarden is geschied.

Artikel 121

  • 1In alle gevallen waarin een appartementseigenaar voor het verrichten van een bepaalde handeling met betrekking tot de gedeelten die niet bestemd zijn als afzonderlijk geheel gebruikt te worden en, in het geval van een beding als bedoeld in artikel 112 lid 4, met betrekking tot gedeelten die bestemd zijn als afzonderlijk geheel gebruikt te worden, medewerking of toestemming behoeft van een of meer andere appartementseigenaars, van de vereniging van eigenaars of van haar organen, of waarin de vereniging of haar organen voor het verrichten van zodanige handeling toestemming behoeven van een of meer appartementseigenaars, kan die medewerking of toestemming op verzoek van degeen die haar behoeft, worden vervangen door een machtiging van de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen. De machtiging kan worden verleend, indien de medewerking of toestemming zonder redelijke grond wordt geweigerd of degene die haar moet geven zich niet verklaart.

  • 2 Gaat de handeling met kosten gepaard, dan kan de kantonrechter op verzoek van een appartementseigenaar of van de vereniging van eigenaars tevens bepalen in welke verhouding alle of bepaalde appartementseigenaars of de vereniging van eigenaars in de kosten moeten bijdragen.

  • 3 Betreft het de aanbrenging van een nieuw werk of nieuwe installatie, dan kan de kantonrechter desverzocht ook een regeling vaststellen, bepalende dat en in welke verhouding de appartementseigenaars van alle of bepaalde appartementsrechten de kosten van onderhoud van het werk of de installatie in de toekomst zullen dragen.

  • 4Betreft het de medewerking of toestemming voor een handeling betreffende het beheer of het onderhoud van de onderscheiden gedeelten van het gebouw, waarvoor medewerking of toestemming is verleend door een of meer appartementseigenaars aan wie ten minste de helft van het aantal stemmen in de vergadering van eigenaars toekomt, dan kan de machtiging ook worden verleend op verzoek van de gemeente waarin het gebouw is gelegen indien de staat van het gebouw niet voldoet aan de op grond van artikel 4.3 van de Omgevingswet gestelde regels voor het in stand houden van bouwwerken dan wel sprake is van een ernstige dreiging van het ontstaan van een zodanige situatie.

Artikel 122

  • 1Overgang onder bijzondere titel of toedeling van een appartementsrecht omvat, voor zover niet anders is bepaald, mede de als appartementseigenaar verkregen rechten.

  • 2 Na de overgang of toedeling moet de verkrijger onverwijld schriftelijk aan de vereniging van eigenaars mededeling doen van zijn verkrijging.

  • 3 Voor de ter zake van het verkregene verschuldigde bijdragen die in het lopende of het voorafgaande boekjaar opeisbaar zijn geworden of nog zullen worden, zijn de verkrijger en de vroegere appartementseigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

  • 4 In het reglement kan worden bepaald in hoeverre voor bijdragen, genoemd in het vorige lid, alleen de vroegere eigenaar of alleen de verkrijger aansprakelijk zal zijn. In het reglement kan ook worden bepaald dat voor bepaalde bijdragen die later opeisbaar worden de vroegere appartementseigenaar in plaats van de verkrijger verbonden zal zijn.

  • 5De notaris draagt zorg dat aan de akte van overdracht of toedeling een door het bestuur van de vereniging van eigenaars afgegeven verklaring wordt gehecht, die met betrekking tot de in lid 3 genoemde bijdragen en de in artikel 113 lid 2 en lid 5 genoemde schulden waarvoor de verkrijger aansprakelijk zal zijn, een opgave inhoudt van hetgeen de betrokken appartementseigenaar op de dag van de overdracht of toedeling aan de vereniging schuldig is en van hetgeen waarvoor de betrokken appartementseigenaar op de dag van de overdracht of toedeling aansprakelijk is. De verkrijger is jegens de vereniging en wat betreft de op grond van artikel 126 lid 4 aangegane lening tevens jegens derden, niet verder aansprakelijk dan tot het bedrag dat uit de opgave blijkt.

  • 6De verklaring houdt tevens een opgave in van de omvang van het reservefonds, bedoeld in artikel 126 lid 1, en van de schulden van de vereniging.

Artikel 123

  • 1In geval van vruchtgebruik van een appartementsrecht treedt de vruchtgebruiker in de plaats van de appartementseigenaar ten aanzien van de aansprakelijkheid voor de gezamenlijke schulden en de aan de gezamenlijke appartementseigenaars en de vereniging van eigenaars verschuldigde bijdragen. De vruchtgebruiker is echter bevoegd de door hem betaalde bedragen, voor zover zij niet betrekking hebben op de gewone lasten en herstellingen, bij het einde van het vruchtgebruik van de appartementseigenaar terug te vorderen.

  • 2 Wanneer de appartementseigenaar schulden of bijdragen als bedoeld in lid 1 heeft voldaan, kan hij van de vruchtgebruiker vorderen dat deze hem de betaalde bedragen, vermeerderd met de rente vanaf de dag der betaling, teruggeeft voor zover zij op gewone lasten en herstellingen betrekking hebben. Van de andere door de appartementseigenaar betaalde bedragen is de vruchtgebruiker slechts de rente van de dag der betaling tot het einde van het vruchtgebruik verschuldigd.

  • 3 Tenzij bij de instelling van het vruchtgebruik anders wordt bepaald wordt het aan een appartementsrecht verbonden stemrecht in de vergadering van eigenaars uitgeoefend door de vruchtgebruiker.

  • 4 Artikel 122 en artikel 113 lid 5, tweede volzin, zijn van overeenkomstige toepassing bij de vestiging, bij overdracht en bij het einde van het vruchtgebruik van een appartementsrecht.

Afdeling 2 De vereniging van eigenaars

Artikel 124

  • 1De vereniging van eigenaars is een rechtspersoon.

  • 2 Titel 1 van Boek 2 is van toepassing behoudens de artikelen 4, 6, 13 lid 2, 17, 18, 19 leden 1-3, lid 4, tweede zin, lid 6, tweede zin, en lid 7, 20, 21 en 22 en met inachtneming van de in de volgende artikelen van de onderhavige titel aangegeven afwijkingen.

  • 3 Titel 2 van Boek 2 is slechts van toepassing voor zover de onderhavige afdeling daarnaar verwijst.

Artikel 125

  • 1Aan de vergadering van eigenaars komen in de vereniging alle bevoegdheden toe, die niet door wet of statuten aan andere organen zijn opgedragen.

  • 2 Iedere appartementseigenaar is van rechtswege lid van de vereniging van eigenaars. Wanneer een lid ophoudt appartementseigenaar te zijn, eindigt zijn lidmaatschap van rechtswege.

  • 3 Artikel 40 lid 2 van Boek 2 is van toepassing.

Artikel 126

  • 1De vereniging van eigenaars voert het beheer over de gemeenschap, met uitzondering van de gedeelten die bestemd zijn als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. De vereniging houdt een reservefonds in stand ter bestrijding van andere dan de gewone jaarlijkse kosten.

  • 2De jaarlijkse reservering ten behoeve van het reservefonds, bedoeld in het vorige lid, bedraagt ten aanzien van een voor bewoning bestemd gebouw, met inbegrip van een gebouw dat gedeeltelijk voor bewoning is bestemd:

    • a.ten minste het bedrag dat is vastgesteld door de vergadering van eigenaars ter uitvoering van een door de vergadering van eigenaars vastgesteld onderhoudsplan van ten hoogste vijf jaren oud ten aanzien van de gedeelten die niet bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, dat betrekking heeft op een periode van ten minste tien jaar en waarin de benodigde onderhouds- en herstelwerkzaamheden alsmede de geplande vernieuwingen zijn opgenomen daaronder mede begrepen een berekening van de aan die werkzaamheden en vernieuwingen verbonden kosten en een gelijkmatige toerekening van die kosten aan de onderscheiden jaren; of

    • b.ten minste 0,5% procent van de herbouwwaarde van het gebouw.

  • 3In een reservefonds ten aanzien van een gebouw als bedoeld in het vorige lid, aanhef, worden de bijdragen gedeponeerd op een afzonderlijke betaalrekening of spaarrekening als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, ten name van de vereniging van eigenaars. Van de vorige volzin kan slechts worden afgeweken bij reglement, bij besluit van de vergadering van eigenaars, genomen met een meerderheid van ten minste vier vijfde van het aantal stemmen dat aan de appartementseigenaars toekomt, of door middel van het ten behoeve van de bijdragen verstrekken van een bankgarantie ten name van de vereniging van eigenaars.

  • 4Tenzij het reglement uitdrukkelijk anders bepaalt, is de vereniging bevoegd een overeenkomst van geldlening aan te gaan.

  • 5 De vereniging kan binnen de grenzen van haar bevoegdheid de gezamenlijke appartementseigenaars in en buiten rechte vertegenwoordigen.

  • 6 De vereniging ziet toe op de nakoming van de verplichtingen die voor de appartementseigenaars uit het bij of krachtens de wet en het reglement bepaalde jegens elkander voortvloeien en kan te dien einde in rechte tegen hen optreden. Onder appartementseigenaars wordt hier begrepen hij die een gebruiksrecht aan een appartementseigenaar ontleent.

  • 7Zolang tweederde deel van de appartementsrechten, daaronder mede begrepen het aan die appartementsrechten verbonden aantal stemmen, niet is overgedragen onmiddellijk na oprichting van de vereniging van eigenaars, gaat de vereniging van eigenaars geen overeenkomsten voor onderhoud aan met een langere looptijd dan een jaar.

Artikel 127

  • 1Alle appartementseigenaars hebben toegang tot de vergadering van eigenaars. De besluiten worden genomen bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen, voor zover de statuten niet anders bepalen.

  • 2 Tenzij de statuten anders bepalen, wordt de voorzitter van de vergadering van eigenaars door de vergadering uit de leden der vereniging benoemd. Zowel de voorzitter als het bestuur van de vereniging zijn bevoegd de vergadering bijeen te roepen.

  • 3In geval van ondersplitsing komen de stemmen van de appartementseigenaar wiens recht is gesplitst, toe aan de gerechtigden tot de door de ondersplitsing ontstane appartementsrechten. Deze stemmen worden in de vergadering van eigenaars uitgebracht door het bestuur van de bij de ondersplitsing opgerichte vereniging van eigenaars. De stemmen behoeven niet eensluidend te worden uitgebracht. De gerechtigden tot de door de ondersplitsing ontstane appartementsrechten zijn bevoegd de vergadering van eigenaars bij te wonen. Het bestuur, bedoeld in de tweede zin, is bevoegd om in de vergadering het woord te voeren.

Artikel 127a

  • 1In geval van een ernstige dreiging van het ontstaan van een situatie waarin een gedeelte van het gebouw dat niet bestemd is voor gebruik als afzonderlijk geheel niet voldoet aan de op grond van artikel 4.3 van de Omgevingswet gestelde regels voor het in stand houden van bouwwerken, kan de gemeente op haar verzoek worden gemachtigd door de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen om:

    • a.een vergadering van eigenaars bijeen te roepen op de wijze als in de statuten bepaald;

    • b.de vergadering bij te wonen, daarin het woord te voeren en voorstellen te doen omtrent:

      • het beheer en het onderhoud van de onderscheiden gedeelten van het gebouw;

      • bijdragen aan het reservefonds;

      • het lidmaatschap van een andere vereniging of coöperatie met het oog op het onderhoud van de onderscheiden gedeelten van het gebouw;

      • de samenstelling van het bestuur;

      • het uitbesteden van het beheer aan een professionele beheerder;

    • c.anderen dan bestuursleden te belasten met de leiding van de vergadering.

  • 2Bij de oproeping ingevolge het eerste lid wordt vermeld dat zij krachtens rechterlijke machtiging en voor rekening van de gemeente geschiedt. De oproeping, die geschiedt op de wijze zoals is bepaald in het reglement of de statuten van de vereniging van eigenaars, is rechtsgeldig, ook indien mocht blijken dat de machtiging ten onrechte was verleend.

  • 3Tegen de beschikking van de kantonrechter is generlei voorziening toegelaten, behoudens cassatie in het belang der wet.

Artikel 128

  • 1De vergadering van eigenaars is bevoegd regels te stellen betreffende het gebruik van de gedeelten die niet bestemd zijn als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, voor zover het reglement daarover geen bepalingen bevat.

  • 2 Iedere appartementseigenaar kan een gebruiker vragen te verklaren of hij bereid is een in het vorige lid bedoelde regel na te leven. Is de gebruiker daartoe niet bereid of verklaart hij zich niet, dan kan de kantonrechter binnen wiens rechtsgebied het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen, op verzoek van iedere appartementseigenaar beslissen dat de regel ten aanzien van de gebruiker komt te gelden.

Artikel 129

  • 1Voor de toepassing van artikel 14 van Boek 2 wordt de akte van splitsing gelijkgesteld met de statuten.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 15 lid 1 onder c van Boek 2 geldt het reglement dat krachtens artikel 111 onder d deel van de akte van splitsing uitmaakt, niet als een reglement.

Artikel 130

  • 1In afwijking van artikel 15 lid 3 van Boek 2 geschiedt de vernietiging van een besluit van een orgaan van de vereniging van eigenaars door een uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen, op verzoek van degene die de vernietiging krachtens dit lid kan vorderen.

  • 2 Het verzoek tot vernietiging moet worden gedaan binnen een maand na de dag waarop de verzoeker van het besluit heeft kennis genomen of heeft kunnen kennis nemen.

  • 3 De verzoeker, alle andere stemgerechtigden en de vereniging van eigenaars worden bij name opgeroepen om op het verzoek te worden gehoord. Hoger beroep kan slechts worden ingesteld binnen een maand na de dagtekening der eindbeschikking.

  • 4 De rechter voor wie het verzoek aanhangig is, is bevoegd het besluit te schorsen totdat op het verzoek onherroepelijk is beslist.

Artikel 131

  • 1Het bestuur van de vereniging wordt gevormd door één bestuurder, tenzij de statuten bepalen dat er twee of meer zullen zijn. In het laatste geval wordt de vereniging, voor zover in de statuten niet anders is bepaald, tegenover derden door ieder der bestuurders vertegenwoordigd.

  • 2 Het bestuur wordt door de vergadering van eigenaars, al dan niet uit de leden, benoemd en kan te allen tijde door haar worden geschorst of ontslagen. Een veroordeling tot herstel van de dienstbetrekking tussen de vereniging en een bestuurder kan door de rechter niet worden uitgesproken.

  • 3 Voor zover de statuten niet anders bepalen, beheert het bestuur de middelen der vereniging en draagt het zorg voor de tenuitvoerlegging van de besluiten van de vergadering van eigenaars.

  • 4 Bij besluit van de vergadering van eigenaars kan van het vorige lid worden afgeweken en kunnen aan het bestuur aanwijzingen met betrekking tot de uitoefening van zijn taak worden gegeven. Deze besluiten kunnen niet worden ingeroepen tegen de wederpartij, tenzij zij haar bekend waren of behoorden te zijn.

Artikel 132

De appartementseigenaars en de gebruikers van de voor het gebruik als afzonderlijk geheel bestemde gedeelten zijn verplicht een bestuurder en door hem aan te wijzen personen toegang tot die gedeelten te verschaffen, wanneer dit voor de vervulling van de taak van het bestuur noodzakelijk is.

Artikel 133

  • 1Bij belet of ontstentenis van het bestuur wordt dit vervangen door de voorzitter van de vergadering van eigenaars, tenzij in de statuten of door de vergadering een andere voorziening is getroffen.

  • 2 In gevallen waarin de vereniging of de gezamenlijke appartementseigenaars een belang hebben, tegenstrijdig met dat van een bestuurder, treedt de voorzitter van de vergadering van eigenaars bij belet of ontstentenis van andere bestuurders eveneens in de plaats van het bestuur.

Artikel 134

  • 1Exploiten en kennisgevingen, gericht tot de gezamenlijke appartementseigenaars, kunnen aan de persoon of de woonplaats van een bestuurder van de vereniging worden gedaan; zij behoeven dan niet de namen en de woonplaatsen van de appartementseigenaars te bevatten.

  • 2 De bestuurder deelt de appartementseigenaars onverwijld de inhoud van het exploit of de kennisgeving mede.

Artikel 135

De artikelen 45 lid 4 en 48 van Boek 2 zijn van toepassing.

Afdeling 3 Rechten uit verzekeringsovereenkomsten

Artikel 136

  • 1Hij, die krachtens het reglement verplicht is het gebouw te doen verzekeren, vertegenwoordigt de gezamenlijke appartementseigenaars bij de uitoefening van de rechten die uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeien, en voert voor hen het beheer over de ontvangen verzekeringspenningen.

  • 2 Zodra tot herstel is besloten, worden de verzekeringspenningen tot dit doel aangewend, met dien verstande dat de verhouding van de waarde van de appartementsrechten na het herstel dezelfde moet zijn als tevoren. Bij de berekening van die waarde mag echter geen rekening worden gehouden met veranderingen die een appartementseigenaar in het gedeelte dat bestemd is om als afzonderlijk geheel door hem te worden gebruikt, heeft aangebracht, tenzij hij hiervan tijdig aan de vereniging van eigenaars had kennis gegeven.

  • 3 Herstel van schade aan gedeelten die bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, geschiedt zoveel mogelijk volgens de aanwijzingen van de appartementseigenaars die het aangaat.

  • 4 Uitkering aan ieder der appartementseigenaars van het hem toekomende aandeel in de assurantiepenningen geschiedt slechts:

    • a.indien na het herstel van de schade een overschot aanwezig blijkt te zijn;

    • b.indien drie maanden zijn verlopen nadat de vergadering van eigenaars heeft besloten van herstel of verder herstel af te zien;

    • c.in geval van opheffing van de splitsing.

  • 5 Van het bepaalde in dit artikel kan in het reglement worden afgeweken.

Artikel 138

Geschillen over herstel of de wijze van herstel beslist de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen, op verzoek van de meest gerede partij. Hoger beroep kan slechts worden ingesteld binnen een maand na de dagtekening van de eindbeschikking.

Afdeling 4 Wijziging van de akte van splitsing en opheffing van de splitsing

Artikel 139

  • 1De akte van splitsing kan worden gewijzigd met medewerking van alle appartementseigenaars.

  • 2De wijziging kan ook met medewerking van het bestuur geschieden, indien het tot de wijziging strekkende besluit is genomen in de vergadering van eigenaars met een meerderheid van ten minste vier vijfden van het aantal stemmen dat aan de appartementseigenaars toekomt of met een zodanige grotere meerderheid als in de akte van splitsing is bepaald. De termijn voor oproeping tot de vergadering bedraagt ten minste vijftien dagen. Artikel 42 leden 1, eerste zin, 2, eerste zin, en 3 van Boek 2 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3Wijziging van de akte van splitsing behoeft de toestemming van hen die een beperkt recht op een appartementsrecht hebben, van hen die daarop beslag hebben gelegd alsmede, indien een recht van erfpacht of opstal in de splitsing is betrokken, van de grondeigenaar. Ook is toestemming nodig van de gerechtigden tot een erfdienstbaarheid, indien hun recht door de wijziging wordt verkort.

  • 4 Indien de wijziging uitsluitend betrekking heeft op het reglement, is de toestemming van de beslagleggers niet nodig.

  • 5 De wijziging geschiedt door een daartoe bestemde notariële akte, gevolgd door inschrijving van die akte in de openbare registers. Indien de wijziging betrekking heeft op de begrenzing van gedeelten van het gebouw of de grond die bestemd zijn als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, is artikel 109 lid 2 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 140

  • 1Indien een of meer der in de leden 1 en 3 van het vorige artikel genoemden zich niet verklaren of zonder redelijke grond weigeren hun medewerking of toestemming te verlenen, kan deze worden vervangen door een machtiging van de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.

  • 2 De machtiging kan slechts worden verleend op verzoek van een of meer appartementseigenaars aan wie ten minste de helft van het aantal stemmen in de vergadering van eigenaars toekomt.

  • 3 De machtiging kan ook op verzoek van twee appartementseigenaars, of op verzoek van een appartementseigenaar aan wie verschillende appartementsrechten toebehoren worden verleend, wanneer de wijziging uitsluitend strekt tot een verandering van de onderlinge begrenzing der gedeelten die bestemd zijn door hen als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, al dan niet gepaard gaande met een verandering in de onderlinge verhouding van hun aandelen in de goederen die in de splitsing zijn betrokken, of van hun bijdragen in de schulden en kosten die ingevolge de wet of het reglement voor rekening van de gezamenlijke appartementseigenaars komen.

  • 4 Alle personen wier medewerking of toestemming ingevolge artikel 139 is vereist, worden bij name opgeroepen om op een verzoek als in de vorige leden bedoeld te worden gehoord.

Artikel 140a

  • 1Indien een of meer van de in de leden 1 en 3 van artikel 139 genoemden zich niet verklaren of zonder redelijke grond weigeren hun medewerking of toestemming te verlenen voor een wijziging van het reglement voorgesteld op de voet van artikel 127a, eerste lid, onderdeel b, kan deze worden vervangen door een machtiging van de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.

  • 2De machtiging kan slechts worden verleend op verzoek van de gemeente waarin het gebouw is gelegen, indien een of meer appartementseigenaars aan wie ten minste de helft van het aantal stemmen in de vergadering van eigenaars toekomt zich voor de desbetreffende reglementswijziging heeft of hebben verklaard.

  • 3Alle personen van wie medewerking of toestemming ingevolge artikel 139 is vereist, worden bij name opgeroepen om op een verzoek als bedoeld in het tweede lid te worden gehoord.

Artikel 140b

  • 1Op vordering van een appartementseigenaar die niet voor een overeenkomstig artikel 139 lid 2 bij meerderheid van stemmen genomen besluit tot wijziging van de akte van splitsing heeft gestemd, wordt het besluit bij rechterlijke uitspraak vernietigd.

  • 2De bevoegdheid om vernietiging te vorderen verjaart door verloop van drie maanden, welke termijn begint met de aanvang van de dag, volgende op die waarop het besluit door de vergadering van eigenaars is genomen.

  • 3De rechter kan de vordering afwijzen, wanneer de eiser geen schade lijdt of hem een redelijke schadeloosstelling wordt aangeboden en voor de betaling hiervan voldoende zekerheid is gesteld.

Artikel 141

  • 1Bij gebreke van de in de artikelen 139, 140 en 140a bedoelde toestemming of daarvoor in de plaats tredende machtiging wordt de wijziging vernietigd bij rechterlijke uitspraak op vordering van degeen wiens toestemming achterwege is gebleven.

  • 2 De bevoegdheid om vernietiging te vorderen verjaart door verloop van een jaar, welke termijn begint met de aanvang van de dag, volgende op die waarop degeen die de vernietiging kan vorderen kennis heeft genomen van de wijziging dan wel hem schriftelijk van die wijziging mededeling is gedaan.

  • 3 De rechter kan de vordering afwijzen, wanneer de eiser geen schade lijdt of hem een redelijke schadeloosstelling wordt aangeboden en voor de betaling hiervan voldoende zekerheid is gesteld.

Artikel 142

Artikel 143

  • 1De splitsing wordt van rechtswege opgeheven:

    • a.bij het eindigen van een in de splitsing betrokken recht van erfpacht of opstal, wanneer naast dit recht geen andere registergoederen in de splitsing betrokken zijn en de beëindiging niet gepaard gaat met de vestiging van een nieuw recht van erfpacht of opstal van de appartementseigenaars op dezelfde onroerende zaak;

    • b.door inschrijving in de openbare registers van het vonnis waarbij een in de splitsing betrokken kadastraal perceel in zijn geheel is onteigend, wanneer geen andere percelen in de splitsing betrokken zijn.

  • 2 In alle andere gevallen geschiedt de opheffing van de splitsing door een daartoe bestemde notariële akte, gevolgd door inschrijving van die akte in de openbare registers. De artikelen 139 leden 1 en 3, 140 leden 1, 2 en 4 en 141 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 144

  • 1Op verzoek van een persoon wiens medewerking of toestemming tot de wijziging van de akte van splitsing of tot opheffing van de splitsing is vereist, kan de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen, bevelen dat de akte van splitsing wordt gewijzigd dan wel de splitsing wordt opgeheven:

    • a.wanneer de akte van splitsing niet voldoet aan de in de artikelen 111 en 112 gestelde vereisten;

    • b.wanneer uit de inrichting van de gedeelten van het gebouw of uit de inrichting of aanduiding van de gedeelten van de grond die bestemd zijn als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, deze bestemming niet blijkt;

    • c.wanneer de bouw of inrichting van het gebouw dan wel de inrichting of aanduiding van de grond niet of niet meer beantwoordt aan de omschrijving in de akte van splitsing;

    • d.in geval van splitsing met toepassing van artikel 107, wanneer de stichting of de gewijzigde inrichting van het gebouw niet binnen een termijn van drie jaren te rekenen vanaf de dag van de inschrijving is voltooid;

    • e.wanneer een recht van erfpacht of opstal dat naast een of meer andere registergoederen in de splitsing betrokken is, eindigt;

    • f.wanneer een deel der in de splitsing betrokken registergoederen is uitgewonnen, een gedeelte van de kadastrale percelen is onteigend, of degene die de splitsing verricht heeft onbevoegd was over een deel der in de splitsing betrokken registergoederen te beschikken;

    • g.wanneer het gebouw ernstig is beschadigd of geheel of gedeeltelijk is gesloopt, tenzij herstel binnen redelijke tijd is te verwachten;

    • h.wanneer alle appartementseigenaars zich bij een overeenkomst tot de wijziging of opheffing hebben verbonden.

  • 2 Aan de toewijzing van het verzoek kan de rechter voorwaarden verbinden.

  • 3 Artikel 140 lid 4 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 145

  • 1De appartementseigenaars zijn verplicht aan een bevel als bedoeld in het vorige artikel uitvoering te geven, zodra de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. De in de artikelen 139 leden 1 en 3 en 143 lid 2 bedoelde toestemming is in dit geval niet vereist.

  • 2 Indien de kantonrechter met toepassing van artikel 300 van Boek 3 een vertegenwoordiger heeft aangewezen, stelt hij op verzoek van de meest gerede partij of ambtshalve diens salaris vast; het salaris komt ten laste van de vertegenwoordigde.

Artikel 146

Beperkte rechten, beslagen en voorrechten op een appartementsrecht rusten na opheffing van de splitsing op het aandeel van de gewezen appartementseigenaar in de goederen die in de splitsing betrokken waren.

Artikel 147

  • 1De vereniging van eigenaars wordt door opheffing van de splitsing van rechtswege ontbonden.

  • 2 De vereffening geschiedt met inachtneming van de volgende afwijkingen van de artikelen 23-24 van Boek 2.

  • 3 De vereffenaar draagt hetgeen na voldoening der schuldeisers van het vermogen van de ontbonden vereniging is overgebleven, over aan hen die bij de opheffing van de splitsing appartementseigenaar waren, ieder voor een aandeel als bedoeld in artikel 113 lid 1.

  • 4De artikelen 23 lid 1, derde zin, en lid 4 en 23c, lid 1, van Boek 2 zijn niet van toepassing. De in artikel 23b lid 4 van Boek 2 bedoelde nederlegging geschiedt binnen het arrondissement waar het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen. In plaats van de in artikel 24, lid 2, van Boek 2 en artikel 995, eerste lid, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aangewezen rechter geldt als bevoegd diezelfde rechter binnen wiens rechtsgebied het gebouw of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.

×

Rapport alimentatienormen versie 2025

 

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord
1. Inleiding
2. Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen
2.1 Inleiding
2.2 Modellen voor het bepalen van het netto besteedbaar (gezins)inkomen
2.3 Verschillende soorten inkomen
2.4 Kindgebonden budget
3. Behoefte
3.1. Algemeen
3.2 Het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen
3.3 Behoefte van de ex-partner
4. Draagkracht
4.1 Algemeen
4.2 Berekening van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie (algemeen)
4.3 Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar
4.4 Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie
4.5 Inkomensvergelijking (voorheen jusvergelijking)
4.6 Bijzondere omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden
4.7 Inkomensverlies van een onderhoudsplichtige
4.8 Uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn
4.9 Fiscale gevolgen van het hebben van een auto van de zaak
4.10 Draagkracht bij verpleging in een instelling voor langdurige zorg
5. Stappenplannen en rekenvoorbeelden
5.1 Stappenplan kinderalimentatie
5.2 Stappenplan partneralimentatie
5.3 Rekenvoorbeelden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten
5.4 Rekenvoorbeeld aanvaardbaarheidstoets

Voorwoord

Wettelijke maatstaven

De hoogte van kinder- en partneralimentatie is afhankelijk van de behoefte van degene die recht heeft op alimentatie en van de draagkracht van degene die de alimentatie moet betalen. Behoefte en draagkracht zijn open normen, dat wil zeggen dat niet in wet- of andere regelgeving is vastgelegd wat daaronder precies moet worden verstaan.

Aanbevelingen en rekenmodellen

In het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) doet de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) aanbevelingen voor het concretiseren en toepassen van deze open normen in het juridische debat en voor het aan de hand van deze wettelijke maatstaven berekenen van de hoogte van kinder- en partneralimentatie.

Met deze aanbevelingen beoogt de expertgroep de rechtseenheid te bevorderen en bij te dragen aan de voorspelbaarheid van de uitkomst van een alimentatieprocedure. Het rapport is uitdrukkelijk niet bedoeld als handboek voor alles wat met alimentatie te maken heeft. Het rapport bevat ook geen aanbevelingen voor onderwerpen die buiten de reikwijdte van de begrippen behoefte en draagkracht en het aan de hand daarvan berekenen van alimentatie vallen. Die onderwerpen komen daarom in dit rapport niet aan bod. Als een vraag daarover voorligt, zal de rechter een op het geval toegesneden oordeel geven.

Voor het berekenen van alimentatie heeft de expertgroep modellen ontwikkeld (zie bijlage 1). Verschillende uitgevers brengen rekenprogramma’s uit die gebaseerd zijn op deze rekenmodellen. Voor de leesbaarheid is het rapport in de wij-vorm geschreven. Waar staat dat ‘wij’ iets doen mag gelezen worden dat de expertgroep aanbeveelt om dat zo te doen.

Gebruik van het rapport

Dit rapport is geschreven door rechters met het doel de aanbevelingen toe te passen bij de beoordeling van aan hen voorgelegde alimentatiegeschillen. Rechters kunnen van de aanbevelingen afwijken. Zij zullen dat in de regel alleen doen als er bijzondere omstandig- heden zijn. Bij die beoordeling speelt wat partijen stellen en hoe zij dat onderbouwen een belangrijke rol. Een relatief strikte toepassing van de aanbevelingen bevordert de rechtseenheid en de voorspelbaarheid van rechterlijke beslissingen.

Advocaten, mediators en anderen maken voor hun advieswerk en (rechts)bijstand gebruik van het rapport. Bij de meeste alimentatiekwesties maken partijen zelf afspraken, zonder tussenkomst van een rechter. Dat staat partijen vrij. Belangrijk is dat zij bij die afspraken binnen de wettelijke kaders blijven.
Gemeenten kunnen de aanbevelingen in dit rapport gebruiken bij verhaal van bijstands- uitkeringen. Vragen rond bijstandsverhaal vallen buiten het bestek van dit rapport.

Rapport 2025

De tabellen Eigen Aandeel in de Kosten van Kinderen zijn in 2025 gewijzigd. In de tabellen is het hoogste inkomen opgehoogd van € 6.000 naar € 7.500 met de bijbehorende tussenkolommen (van € 6.500 en van € 7.000). Het laagste inkomen is verhoogd van € 1.500 naar € 2.000 euro omdat het sociaal minimum inclusief zorgtoeslag meer dan € 2.000 bedraagt.

De bedragen voor lage en voor hoge inkomens vallen iets lager uit dan in de tabellen voor 2024: bij de lage inkomens hangt dat samen met de nieuwe definitie van de armoedegrens. De procentuele kosten van kinderen bij een hoog inkomen zijn lager op basis van de (voorlaatste) CBS-publicatie over kosten van kinderen.

In paragraaf 4.3.5 is een aanbeveling opgenomen voor de situatie dat de ouders samen voldoende draagkracht hebben en de zorgkorting hoger is dan de draagkracht van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft.

Den Haag, december 2024

mr. J.B. de Groot, voorzitter

mr. Y. Oosting, secretaris

De editie van 2024 bevat een belangrijke wijziging. Met ingang van 2023 is ook voor de bepaling van de draagkracht voor partneralimentatie het forfaitaire systeem van toepassing. Uitgangspunt daarbij is dat de onderhoudsplichtige een budget voor de eigen lasten heeft. Voor bijzondere lasten die volgens de onderhoudsplichtige niet uit dat budget kunnen worden bestreden (bijvoorbeeld herinrichtingskosten, advocaatkosten etc.) gelden nu zowel voor kinderalimentatie als voor partneralimentatie dezelfde uitgangspunten (zie hoofdstuk 4.6).

Den Haag, december 2023

mr. J.B. de Groot, voorzitter

mr. Y. Oosting, secretarisLeeuwarden, december 2022

1. INLEIDING

In artikel 1:392, lid 1, BW staat wie op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden zijn tot het verstrekken van levensonderhoud. Dat zijn de ouders, de kinderen en behuwd- kinderen, schoonouders en stiefouders. In deze wetsbepaling staat niet wie de onderhouds- gerechtigden zijn. Dat kunnen we afleiden uit de formulering en uit andere artikelen in Titel 17 van Boek 1, BW.

In dit rapport doet de expertgroep aanbevelingen voor het vaststellen of wijzigen van de hoogte van kinder- en/of partneralimentatie na het verbreken van de relatie (alleen bij kinderalimentatie), echtscheiding, na het verbreken van een geregistreerd partnerschap en na scheiding van tafel en bed.

Het gaat daarbij om:

  • een bijdrage van de ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn of haar kind(eren) aan de andere ouder  (kinderalimentatie) of direct aan het kind (indien dat 18 jaar of ouder is);
  • een uitkering tot levensonderhoud aan de gewezen echtgeno(o)t(e), de echtgenoot van wie iemand gescheiden is van tafel en bed en de gewezen geregistreerde partner (partneralimentatie). Hierna spreken wij in al deze gevallen van ex-partners.

Op grond van artikel 1:404, lid 1, BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Gedurende het huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn ook stiefouders onderhoudsplichtig voor de minderjarige kinderen van hun echtgenoot of geregistreerde partner die tot hun gezin behoren (art. 1:395 BW). Ouders, en in voorkomend geval stiefouders, zijn ook onderhoudsplichtig voor hun kinderen van 18 tot 21 jaar (artikel 1:395a BW). Voor kinderen vanaf 21 jaar zijn ouders onderhoudsplichtig op grond van artikel 1:392, lid 1, BW.

Als ouders uit elkaar gaan, moeten zij afspraken maken over de verdeling van de kosten van hun kind of kinderen. In de praktijk betekent dit meestal dat de ene ouder aan de andere (verzorgende) ouder – dat is de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft – of aan het kind zelf als dat 18 jaar of ouder is (kinder)alimentatie moet betalen. Als de ouders er samen niet uitkomen, zal de rechter op verzoek bepalen welk bedrag aan kinderalimentatie een ouder moet betalen.

Als een ex-partner partneralimentatie moet betalen aan de andere partner, kunnen zij daar samen afspraken over maken. Als zij daar met elkaar niet uitkomen, zal de rechter daarover desgevraagd beslissen. 

Of en welke bedrag(en) iemand aan alimentatie moet betalen hangt ervan af: 

  1. of er een onderhoudsverplichting is, en
  2. of sprake is van behoeftigheid (dit geldt niet voor kinderen tot 21 jaar), en
  3. of de onderhoudsgerechtigde behoefte heeft aan een financiële bijdrage, en
  4. of de onderhoudsplichtige draagkracht heeft om de bijdrage te betalen.

ad 1. Rangorde onderhoudsverplichtingen

Kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, hebben voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden. Deze voorrangsregel is aan de orde als iemand verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen, terwijl hij of zij onvoldoende draagkracht heeft om dit levensonderhoud aan alle onderhoudsgerechtigden volledig te verschaffen (art. 1:400, lid 1, BW).

Door deze voorrangsregel moet een onderhoudsplichtige eerst de kinderalimentatie voor kinderen en stiefkinderen tot 21 jaar betalen en pas daarna (als aan de overige voorwaarden is voldaan) de alimentatie voor (stief)kinderen vanaf 21 jaar en de partneralimentatie.

ad 2. Behoeftigheid

Voor het opleggen van een alimentatieverplichting moet bij ex-partners en kinderen vanaf 21 jaar sprake zijn van behoeftigheid. Een onderhoudsgerechtigde is behoeftig:

  • wanneer hij of zij niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien, omdat hij of zij de nodige eigen middelen mist; én
  • hij of zij deze eigen middelen niet in redelijkheid kan verwerven.

Indien de onderhoudsgerechtigde geen of onvoldoende inkomsten heeft om in het levensonderhoud te voorzien, kan er aanleiding zijn om rekening te houden met een bepaalde verdiencapaciteit. Dat wil zeggen de mogelijkheid om in redelijkheid inkomen te verwerven. Of er aanleiding bestaat om met een verdiencapaciteit rekening te houden is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals opleiding, werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid en de zorg voor kinderen.

Als een onderhoudsgerechtigde over vermogen beschikt, kan het onder omstandigheden redelijk zijn dat we verlangen dat iemand op dit vermogen inteert.

De expertgroep geeft geen richtlijnen over de behoeftigheid.

Ad 3 en 4. Behoefte en draagkracht

Behoefte

Behoefte is – ook bij kinderen – een van de wettelijke maatstaven voor vaststelling van alimentatie. Volgens vaste jurisprudentie is behoefte geen absoluut begrip. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen af van de individuele omstandigheden en moeten we van geval tot geval bepalen. Allerlei omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen.

In elk geval is behoefte niet beperkt tot het bestaansminimum.

Draagkracht

Of iemand draagkracht heeft om alimentatie te betalen hangt enerzijds af van de inkomsten en het vermogen en anderzijds van de noodzakelijke uitgaven die daarop in mindering komen.

Daarbij gaat het niet alleen om de middelen waarover de onderhoudsplichtige beschikt, maar ook over die waarover hij redelijkerwijze had kunnen beschikken. Bij de uitgaven gaat het niet alleen om de uitgaven voor de onderhoudsplichtige zelf, maar kunnen ook de uitgaven een rol spelen voor anderen van wie het onderhoud voor rekening van de onderhoudsplichtige komt.

De vast te stellen alimentatie mag niet hoger zijn dan enerzijds de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en anderzijds de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

De laagste van die twee vormt de maximale bijdrage. De omstandigheden van partijen kunnen aanleiding geven de alimentatie lager dan dit maximum vast te stellen.

Opbouw van het rapport

In hoofdstuk 2 leggen we de begrippen netto besteedbaar inkomen en netto besteedbaar gezinsinkomen uit en laten we zien hoe we deze berekenen. In hoofdstuk 3 gaan we in op het bepalen van de behoefte voor zowel kinderalimentatie als partneralimentatie. In hoofdstuk 4 staan we stil bij het bepalen van de draagkracht voor kinder- en partneralimentatie. In dat hoofdstuk gaan we ook in op de zorgkorting die een rol speelt bij het bepalen van het bedrag aan kinderalimentatie dat iemand moet betalen. In hoofdstuk 5 zetten we aan de hand van twee stappenplannen met voorbeelden uiteen hoe we de behoefte en de draagkracht en uiteindelijk het bedrag aan kinder- en partneralimentatie bepalen.

Achter het rapport zitten de volgende bijlagen:

  • Bijlage 1 Modellen voor netto- en brutomethode
  • Bijlage 2 Diverse tarieven.
  • Bijlage 3 Tarieven en tabellen
  • Bijlage 4 Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen
  • Bijlage 5 Draagkrachttabel kinderalimentatie

2 Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen

2.1 Inleiding

Behoefte en draagdracht bepalen we voor kinder- en partneralimentatie op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen respectievelijk het netto besteedbaar inkomen. Bij kinderalimentatie speelt naast het netto besteedbaar (gezins)inkomen het kindgebonden budget een rol.

In dit hoofdstuk bespreken we de begrippen netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen.

Onder netto besteedbaar inkomen verstaan we het bruto inkomen verminderd met de daarover verschuldigde of ingehouden premies sociale verzekeringen (inclusief de inkomens- afhankelijke bijdrage premie zorgverzekeringswet) en loon- en/of inkomstenbelasting. Het netto besteedbaar gezinsinkomen is het gezamenlijke netto besteedbare inkomen van de (ex-)partners toen zij nog een gezin vormden.

2.2 Modellen voor het bepalen van het netto besteedbaar (gezins)inkomen

De expertgroep heeft twee modellen gemaakt waarmee we het netto besteedbaar inkomen berekenen: het netto model en het bruto model. Beide modellen staan in Bijlage 1 bij dit rapport.

In het netto model gebruiken we netto inkomensgegevens om het netto besteedbaar (gezins)inkomen te bepalen. In het bruto model berekenen we het netto besteedbaar inkomen aan de hand van (onder andere) de bruto inkomensgegevens.

2.2.1 Het netto model

We kunnen het netto model gebruiken bij het bepalen van de draagkracht van een onder- houdsplichtige met een inkomen uit dienstbetrekking of een uitkering van minder dan € 2.125 bruto per maand (incl. vakantietoeslag). Het bruto inkomen vinden we in een loon- of salarisspecificatie of in een specificatie van de uitkering. Ook het daarvan resterende netto inkomen blijkt uit die specificaties. De gehele berekening voeren we vervolgens uit met nettobedragen op maandbasis.

Het netto model kunnen we ook gebruiken als het inkomen niet is onderworpen aan de heffing van loon- en inkomstenbelasting in Nederland.

Het netto besteedbaar inkomen vinden we in het netto model bij post 8.

  

2.2.2 Het bruto model

We gebruiken het bruto model bij bruto inkomens vanaf € 2.930 per maand en bij alle inkomens buiten dienstbetrekking (bijvoorbeeld bij IB-ondernemers). We gebruiken het bruto model ook als er fiscale voordelen zijn (bijvoorbeeld bij uitgaven voor inkomens- voorzieningen), fiscale bijtellingen, bij bezittingen die in box 3 belast zijn of als specifieke heffingskortingen een rol spelen. Het invullen van dit bruto model is in grote lijnen vergelijkbaar met het invullen van een aangifte voor de inkomstenbelasting.

In het bruto model vinden we het netto besteedbaar inkomen bij post 121.

2.3 Verschillende soorten inkomen

2.3.1 Inkomen uit dienstbetrekking of uitkering

Werknemers en uitkeringsgerechtigden kunnen hun inkomen met loonstroken, uitkerings- specificaties en/of één of meer jaaropgaven aantonen.

2.3.2 Winst uit onderneming

Een natuurlijke persoon die een onderneming op eigen naam of in samenwerking met anderen drijft (IB-ondernemer), geniet winst uit onderneming. De ondernemer moet inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen betalen over de gerealiseerde winst, na aftrek van ondernemersaftrekken en eventuele andere aftrekposten. Het komt regelmatig voor dat een ondernemer niet de gehele nettowinst (het netto besteedbaar inkomen dat volgt uit de berekening met het bruto model) voor het levensonderhoud gebruikt. Een deel van de winst (waar al inkomstenbelasting over is betaald) blijft dan in de onderneming achter, bijvoorbeeld om daarmee investeringen te doen of om (bedrijfs)schulden af te lossen. Het netto besteedbaar inkomen is dan lager.

Bij het bepalen van de draagkracht van een ondernemer kijken we naar wat deze ondernemer in redelijkheid aan inkomen uit de onderneming kan verwerven zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. We moeten daarom een schatting makenvan de toekomstige ontwikkelingen in de onderneming (een prognose). In de praktijk lijkt de gedachte te bestaan dat we daarvoor moeten kijken naar het gemiddelde resultaat van de laatste drie jaren. Hoewel dat gemiddelde resultaat helpend kan zijn bij het maken van de prognose (en inzage in recente jaarstukken van de ondernemer daarvoor onmisbaar is), is dat gemiddelde resultaat slechts één van de omstandigheden die bij het maken van de prognose een rol kan spelen.

2.3.3 De directeur-grootaandeelhouder

De directeur-grootaandeelhouder in een vennootschap (meestal een BV) krijgt in de regel salaris, net als een werknemer in een ‘normale’ dienstbetrekking. Daarnaast kan hij winst- uitkeringen (dividend, winst uit aanmerkelijk belang) ontvangen. Wanneer een directeur-grootaandeelhouder privéuitgaven laat voorschieten door of geld leent van de BV die deze schuld in rekening-courant boekt, kan er aanleiding zijn om bij het bepalen van de behoefte en/of draagkracht met deze opnames rekening te houden. 

2.3.4 Inkomen uit vermogen

In bepaalde gevallen kunnen we bij het bepalen van het netto besteedbaar inkomen rekening houden met werkelijke inkomsten uit vermogen, zoals inkomen uit de verhuur van onroerend goed. Dat inkomen moet dan in elk geval bestendig beschikbaar (kunnen) zijn.

2.4 Kindgebonden budget

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke maandelijkse bijdrage van de overheid die bij alleenstaande ouders wordt verhoogd met een zogeheten ‘alleenstaande ouderkop’.

Het kindgebonden budget is bedoeld als inkomensondersteuning voor (in beginsel) de ouder die kinderbijslag voor het kind ontvangt.

3. BEHOEFTE

3.1 Algemeen

Bij het bepalen van het bedrag dat iemand aan kinder- en/of partneralimentatie moet betalen, houden we rekening met de behoefte van de onderhoudsgerechtigden (volgens art. 1:397, lid 1, BW). De wetgever heeft de betekenis van het begrip behoefte niet nader ingevuld. Het is een zogenoemde open norm. Behoefte kunnen we omschrijven als het bedrag dat nodig is voor de kosten van levensonderhoud en dat aansluit bij de mate van welstand waarin partijen tijdens hun samenleving hebben geleefd. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen dus af van de individuele omstandigheden. Daarbij kunnen algemene ervaringsregels een rol spelen (volgens art. 149, lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Bij kinderalimentatie houden we er rekening mee dat ouders de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen niet helemaal zelf hoeven te betalen. De kinderbijslag die de ouders (in de regel: de ouder bij wie een kind het hoofdverblijf heeft) ontvangen dekt een deel van die kosten. Het restant komt voor rekening van de ouders zelf. Dat restant noemen we in dit rapport ‘het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’.

Hierna gebruiken we in het kader van kinderalimentatie daarom niet de term ‘behoefte’, maar spreken we van ‘het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’ of kortweg ‘eigen aandeel’.

Bij partneralimentatie beveelt de expertgroep voor het bepalen van de behoefte het gebruik aan van een vuistregel, de zogenoemde hofnorm. Zie voor een uitleg van de hofnorm paragraaf 3.3.1 en 3.3.2.

3.2 Het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

3.2.1 Inleiding

De expertgroep doet in dit rapport een concrete aanbeveling voor het bepalen van het eigen aandeel. Deze aanbeveling berust op de algemene ervaringsregel dat ouders in gezinnen een vast percentage van het beschikbare inkomen besteden aan hun kind(eren).

We bepalen het eigen aandeel aan de hand van de Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen (Bijlage 4). In deze bijlage staat ook een toelichting op hoe de tabel werkt. In de tabel is rekening gehouden met de kinderbijslag. In de regel ontvangt de ouder bij wie een kind het hoofdverblijf heeft de kinderbijslag.

Hierna bespreken we de onderwerpen die van belang zijn bij het bepalen van het eigen aandeel.

3.2.2 De Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

De Tabel eigen aandeel is als volgt tot stand gekomen.

De welstand van het gezin waarin de ouders met de kinderen leven en daarmee de hoogte van de uitgaven voor de kinderen hangt samen met het netto besteedbaar gezinsinkomen.

Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) blijkt dat ouders een bepaald percentage van dat gezinsinkomen aan hun kinderen besteden.

De Tabel eigen aandeel is gebaseerd op dit onderzoek. Het systeem is uitgewerkt in het rapport Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie. https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/rapport-kosten-kkn-sept-2006.pdf  In 2018 hebben het CBS en het NIBUD voor het laatst onderzoek gedaan naar de percentages van het gezinsinkomen die ouders aan hun kinderen besteden. De bedragen in de Tabel eigen aandeel zijn sinds 2019 gebaseerd op de cijfers uit dit laatste onderzoek. Het Nibud actualiseert de bedragen in de tabel jaarlijks met de meest actuele percentages van de kosten van kinderen en de kinderbijslagbedragen. De bedragen in de tabel worden verder niet geïndexeerd.

We berekenen het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen na scheiding op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in de laatste periode dat de ouders en de kinderen een gezin vormden. Dit omdat de kinderen aan de welstand zoals die aanwezig was toen de ouders met de kinderen nog bij elkaar woonden gewend zijn geraakt en zij door de scheiding van de ouders – in beginsel – niet slechter af zouden moeten zijn.

Het eigen aandeel per kind is lager naarmate er meer kinderen in een gezin leven. Dat komt doordat de gemiddelde kosten per kind (door “schaalvoordelen”) dalen bij meer kinderen.

In de Tabel eigen aandeel houden we geen rekening met de leeftijd(en) van de kinderen.

De tabel is gebaseerd op gemiddelde bedragen aan kinderbijslag. Als er meer kinderen in een gezin zijn, bepalen we het eigen aandeel per kind door het tabelbedrag te delen door het aantal kinderen.

3.2.3 Bepalen eigen aandeel op basis van het laatste gezinsinkomen toen de ouders nog bij elkaar waren

In beginsel bepalen we het eigen aandeel op basis van het gezamenlijke inkomen dat ouders hadden toen zij nog bij elkaar waren, inclusief het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting).

Wanneer we het eigen aandeel vaststellen op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in een eerder jaar dan het jaar waarin de kinderalimentatie ingaat, indexeren we dat eigen aandeel naar het jaar van ingang. Daarbij maken we gebruik van het indexeringspercentage voor alimentatie (analoog naar/op de voet van artikel 1:402a BW)

3.2.4 Eigen aandeel bij gezinnen met minderjarige kinderen en kinderen van 18 tot 21 jaar

De Tabel eigen aandeel ziet op kosten van minderjarige kinderen. Bij het gebruik van de tabel gaan we er voor het aantal kinderen van uit dat alle kinderen minderjarig zijn, ook als er naast een minderjarig kind of kinderen één of meer kinderen van 18 tot 21 jaar zijn.

3.2.5 Eigen aandeel bij ouders die nooit met het kind of de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd

Wanneer ouders nooit in gezinsverband met het betrokken kind of de kinderen hebben samengeleefd, bepalen we het eigen aandeel door het gemiddelde te nemen van het eigen aandeel berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en het eigen aandeel op basis van het inkomen van de andere ouder. Op deze manier beoordelen we de welstand die het kind bij iedere ouder afzonderlijk ervaart of zou hebben ervaren als het alleen bij die ouder opgroeit of was opgegroeid. Met (inkomsten van) nieuwe partners houden we geen rekening.

Bij de bepaling van het inkomen van iedere ouder afzonderlijk houden we rekening met het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting), indien de ouder voldoet aan de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen of zou voldoen als het kind bij hem of haar zou opgroeien (zoals de inkomens- en vermogensgrens). Voor een ouder bij wie het kind niet opgroeit gaat het om een fictief bedrag (alsof het kind alleen bij die ouder zou opgroeien).

3.2.6 Bijzondere kosten

In de tabelbedragen zijn alle gebruikelijke kosten van een kind, zoals voeding, kleding en huisvesting begrepen. Allerlei kosten en activiteiten zijn uitwisselbaar. Zo kunnen ouders het bedrag voor ‘ontspanning’ in het eigen aandeel op verschillende manieren besteden: van voetbal tot paardrijden en van computergame tot vioolles. Uit het CBS-onderzoek blijkt dat hogere uitgaven in een gezin aan de ene post samengaan met lagere uitgaven aan een andere post. Met andere woorden, wanneer een gezin een meer dan gemiddeld bedrag aan bijvoorbeeld kleding besteedt, dan hoeft dat niet te betekenen dat voor de post kleding een correctie moet plaatsvinden. Ouders bezuinigen dan op één of meer andere posten. Vanwege die uitwisselbaarheid kunnen we slechts in globale termen aangeven in welke gevallen naast de tabelbedragen met bijzondere kosten rekening kan worden gehouden.

Bepaalde extra kosten kunnen zo uitzonderlijk zijn, dat ouders deze niet kunnen betalen uit de standaardbedragen in de tabel en deze uitgaven daadwerkelijk op het (gezins) inkomen drukken. Voorbeelden zijn de kosten voor:

  • een gehandicapt kind;
  • topsport;
  • privélessen;
  • extra hoge schoolgelden; en
  • kinderopvang of oppaskosten die – na aftrek van de kinderopvangtoeslag en eeneventuele bijdrage van de werkgever – zo hoog zijn dat deze niet gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten.

[[NOTE: Volgens het rapport Kosten van kinderen behoren ook hoge oppaskosten in verband met de verwerving van inkomsten tot de categorie bijzondere kosten die niet in de tabel verwerkt zijn. Uit onderzoek van het CBS uit de tijd voor de huidige systematiek van financiering van de kinderopvang is echter gebleken dabij een echtpaar oppaskosten niet leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen. Kennelijk worden in die situatie hoge oppaskosten of kosten van kinderopvang gecompenseerd met lagere uitgaven aan een andere post. Hoewel dit onderzoek dateert van de tijd vóór de huidige systematiek van financiering van kinderopvang, acht de expertgroep het aannemelijk dat dit in het merendeel van de gevallen nog steeds zo is. Indien echter sprake is van dermate hoge kosten voor kinderopvang of dermate hoge oppaskosten dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten, kan dat leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen dan het tabelbedrag.]]

Bij dergelijke bijzondere extra kosten berekenen we het eigen aandeel als volgt. Als ouders de betreffende extra kosten al voor de scheiding maakten, dan trekken we deze kosten (minus tegemoetkomingen daarop van bijvoorbeeld werkgever of overheid) af van het netto besteedbaar gezinsinkomen. Het eigen aandeel bepalen we vervolgens op basis van het resterende netto besteedbaar gezinsinkomen. Het nieuwe eigen aandeel bestaat uit het in de tabel gevonden bedrag plus de extra kosten na de scheiding, opnieuw verminderd met de eventuele tegemoetkomingen in die kosten.

Als de kosten pas na de scheiding zijn ontstaan, berekenen we het eigen aandeel op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen zonder correctie en tellen we de bijzondere kosten op bij het gevonden eigen aandeel.

3.2.7 Vermindering of wegvallen van inkomen van één van de ouders na (echt)scheiding

Vermindering of wegvallen van inkomen van een ouder na (echt)scheiding mag geen invloed hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Het welvaartsniveau ten tijde van het uit elkaar gaan blijft in beginsel bepalend. Wel kan dit lagere inkomen tot een lagere draagkracht en dus een lagere bijdrage leiden.

3.2.8 Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van een van de ouders

Wanneer het inkomen van een ouder na scheiding zodanig stijgt dat het hoger is dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk of de samenleving, is de expertgroep van mening dat dit invloed moet hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Indien het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat voor de kinderen zou zijn uitgegeven. In dat geval bepalen we het eigen aandeel op basis van dat hogere inkomen van die ouder opnieuw.

3.2.9 Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van één van de ouders die nooit met het kind/de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd

Ook voor kinderen van ouders die niet in gezinsverband hebben samengewoond, vindt de expertgroep dat een aanzienlijke inkomensstijging van één van de ouders invloed moet hebben op de vaststelling van het eigen aandeel. We berekenen het eigen aandeel opnieuw als het netto besteedbaar inkomen van één ouder stijgt tot boven de feitelijke netto besteed- bare inkomens van de ouders samen bij de eerdere vaststelling van het eigen aandeel (de drempel), vermeerderd met het destijds werkelijk genoten kindgebonden budget. Als de inkomensstijging de ouder betreft die voor het betreffende kind of kinderen geen kindge- bonden budget ontvangt, dan verstaan we onder het gestegen netto besteedbaar inkomen dat inkomen zonder bijtelling van een fictief kindgebonden budget.

Als de drempel is gehaald berekenen we het eigen aandeel vervolgens opnieuw op de wijze zoals hiervoor omschreven voor de berekening van het eigen aandeel van ouders die nooit hebben samengewoond, maar dan op basis van de actuele inkomens van de beide ouders.

Daarbij beoordelen we de situatie weer alsof het kind bij die ouder zou wonen, zodat wel met het (fictief) kindgebonden budget waar dan aanspraak op zou bestaan rekening moet worden gehouden én met eventuele heffingskortingen waar in die – fictieve – situatie aanspraak op zou bestaan.

3.2.10 De behoefte van kinderen van 18 tot 21 jaar

De Tabel eigen aandeel kunnen we niet gebruiken voor het bepalen van de behoefte van kinderen van 18 tot 21 jaar.

Studerenden

Voor kinderen van 18 tot 21 jaar die onder de Wet studiefinanciering (Wsf) vallen heeft de expertgroep geen aparte maatstaven ontwikkeld. We nemen voor het bepalen van de behoefte de normen van de Wsf tot uitgangspunt. Volgens de Wsf bestaat het budget voor een student uit een normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, een tegemoetkoming

in de kosten van lesgeld danwel het collegegeldkrediet en de reisvoorziening. Een student die stelt voor één of meer bepaalde posten een hoger budget nodig te hebben, moet dat aannemelijk maken. De aanspraken die een student heeft op studiefinanciering of een andere tegemoetkoming (zoals een bijdrage uit een privaat studiefonds) kunnen de behoefte onder omstandigheden verlagen. In het algemeen zijn de basisbeurs en de aanvullende beurs (een gift) behoefte verlagend, omdat van een student in redelijkheid mag worden verlangd dat hij binnen de genoemde termijn een diploma haalt. De rentedragende lening en het collegegeldkrediet moeten wel altijd worden terugbetaald en verlagen de behoefte in beginsel niet.

Heeft een thuiswonende student geen woonlast, dan kan dat de behoefte verlagen, bijvoorbeeld met een bedrag ter hoogte van de gemiddelde basishuur.

Niet studerenden

Voor niet-studerenden van 18 tot 21 jaar kunnen we bij het bepalen van de behoefte eveneens aansluiten bij het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud uit de Wsf.

De bedragen voor studiekosten (boeken en leermiddelen) die in de norm zitten, trekken we daar dan van af.

Eigen inkomsten van kinderen van 18 tot 21 jaar

Structurele eigen inkomsten van kinderen van 18 tot 21 jaar kunnen de behoefte verlagen.

Kind van 18 tot 21 jaar ontvangt zorgtoeslag

Uit het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud wordt een kind van 18 tot 21 jaar geacht ook de premie voor de zorgverzekering te voldoen. In dat normbedrag is al rekening gehouden met een ontvangen zorgtoeslag. Een eventuele zorgtoeslag hoeven we dus niet nog afzonderlijk in mindering te brengen.

3.2.11 De behoefte van kinderen vanaf 21 jaar

Ook een kind van 21 jaar en ouder kan behoefte hebben aan een bijdrage in zijn levensonderhoud.

Anders dan kinderen tot 21 jaar, kan een meerderjarig kind in beginsel alleen aanspraak maken op een bijdrage van een (van de) ouder(s) wanneer dat kind behoeftig is. Daarvan is sprake als het niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien omdat het:

a. de nodige eigen middelen mist en

b. deze in redelijkheid niet kan verwerven.

De behoefte van een kind vanaf 21 jaar kunnen we vervolgens op dezelfde wijze bepalen als die van kinderen van 18 tot 21 jaar.

3.3 Behoefte van de ex-partner

3.3.1 Inleiding

Voor het bepalen van de netto behoefte in het kader van partneralimentatie heeft de rechtspraak een eenvoudig te hanteren vuistregel ontwikkeld: de zogenoemde hofnorm.

De hofnorm berust op de algemene ervaringsregel dat de kosten van twee afzonderlijke huishoudens (dus na scheiding) hoger zijn dan de helft van de kosten van een gezin.

De hofnorm is volgens de expertgroep een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf die leidt tot een reële schatting van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde na het verbreken van het huwelijk of geregistreerd partnerschap.

Ontvangen kinderalimentatie, kinderbijslag en kindgebonden budget zijn geen inkomen van de onderhoudsgerechtigde ouder, maar zijn bedoeld voor de kinderen. Deze bedragen maken daarom geen deel uit van het eigen inkomen of de verdiencapaciteit van de onderhoudsgerechtigde.

3.3.2 Toepassing van de hofnorm

Uitgangspunt bij toepassing van de hofnorm is dat het gehele netto besteedbaar gezinsinkomen beschikbaar is geweest voor het levensonderhoud van beide partijen.

Wanneer in het gezin kinderen waren voor wie de ouders onderhoudsplichtig waren, dan verminderen we het netto besteedbaar gezinsinkomen met het eigen aandeel van de ouders in de kosten van die kinderen.

De behoefte op basis van de hofnorm bedraagt dan Netto besteedbaar gezinsinkomen

€ .....

Af: Eigen Aandeel kosten kinderen voor wie ouders onderhoudsplichtig waren

€ ..... -/-

Beschikbaar tijdens huwelijk / geregistreerd partnerschap

 ..... 

Behoefte: 60 %

€ .....

Toepassing van de hofnorm heeft als bijkomend voordeel dat ex-echtgenoten niet in een positie worden gebracht waarin zij zich genoodzaakt zien tot nodeloos escalerende discussies over individuele op een behoeftelijst voorkomende kostenposten, hoe gering van omvang ook. Indien een partij het niet eens is met de behoefte die is berekend aan de hand van de hofnorm, ligt het op de weg van die partij om toepassing van de hofnorm gemotiveerd te betwisten.

3.3.3 Nieuwe relatie onderhoudsgerechtigde zonder ‘samenwonen als waren zij gehuwd’ in de zin van artikel 1:160 BW

Een nieuwe relatie van de onderhoudsgerechtigde die niet het karakter heeft van ‘samen- leven als waren zij gehuwd’ of ‘als waren zij geregistreerd partner’ kan behoefte verlagend werken.

4. DRAAGKRACHT

4.1 Algemeen

Bij het bepalen van de hoogte van het bedrag van kinder- en partneralimentatie houden we (naast de behoefte van de onderhoudsgerechtigde, zie hoofdstuk 3) rekening met de draagkracht van de onderhoudsplichtige(n) (vgl. art. 1:397, lid 1, BW). Wij hanteren als uitgangspunt dat een onderhoudsplichtige voor het eigen levensonderhoud naast een bedrag voor wonen en ziektekosten ten minste een bedrag ter grootte van de bijstandsnorm nodig heeft.

Bij kinderalimentatie kunnen we het begrip draagkracht omschrijven als het bedrag dat een ouder kan bijdragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Bij partner­ alimentatie ziet het begrip draagkracht op het bedrag dat de onderhoudsplichtige (maximaal) kan betalen aan partneralimentatie. De expertgroep hanteert bij het bepalen van draagkracht als uitgangspunt dat een onderhoudsplichtige na het betalen van alimen- tatie genoeg geld overhoudt om in het eigen levensonderhoud te voorzien.

In par. 4.2.1. geven wij aan de hand van een kernschema aan hoe we draagkracht voor kinder- en partneralimentatie bepalen. In par. 4.2.2 volgt een toelichting op de begrippen die we daarbij gebruiken.

In par. 4.3 en verder gaan we in op van de verdeling van de kosten van de kinderen over de ouders en de berekening van het bedrag van kinderalimentatie.

In par. 4.4 gaan we in op de berekening van draagkracht voor en het bedrag aan partneralimentatie.

In par. 4.5 en verder staan we stil bij enkele bijzondere situaties.

4.2 Berekening van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie (algemeen)

4.2.1. Kernschema voor het berekenen van draagkracht

Draagkracht voor kinder- en partneralimentatie berekenen we aan de hand van het volgende kernschema:

inkomsten    
  Netto besteedbaar inkomen volgens bruto of netto methode €...  
  (alleen bij kinderalimentatie) kindgebonden budget €... +  
  €...
af: lasten    
  Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3) € …  
  Woonbudget (30% van het NBI) € …  
  Andere noodzakelijke lasten € … +  
Draagkrachtloos inkomen   €…
Draagkrachtruimte   €...

Draagkracht is een percentage (draagkrachtpercentage) van het bedrag aan draagkrachtruimte.

4.2.2 Toelichting op de begrippen in het kernschema

4.2.2.1 Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen

Zie voor de uitleg van deze begrippen hoofdstuk 2.

4.2.2.2 Draagkrachtloos inkomen

Het bedrag dat de onderhoudsplichtige nodig heeft voor zijn eigen noodzakelijke lasten en dat daarom geen draagkracht voor het betalen van alimentatie oplevert, noemen we het draagkrachtloos inkomen. Het draagkrachtloos inkomen bestaat uit de gecorrigeerde bijstandsnorm, het woonbudget en andere noodzakelijke lasten.

4.2.2.3 (Gecorrigeerde) bijstandsnorm

Bij de bepaling van de draagkracht hanteren we als uitgangspunt dat de onderhoudsplichtige voor zichzelf ten minste het bestaansminimum moet behouden naast een redelijk gedeelte van zijn draagkrachtruimte. Het bestaansminimum bepalen we aan de hand van de bijstandsnorm. Dat is het bedrag dat de onderhoudsplichtige bij afwezigheid van eigen middelen van bestaan als uitkering krachtens de Participatiewet zou ontvangen. Dit bedrag is afhankelijk van de (nieuwe) gezinssituatie. De Participatiewet onderscheidt diverse categorieën. Daarvan zijn er drie voor de draagkrachtberekening van belang: alleenstaanden (daaronder zijn ook alleenstaande ouders –ongeacht het aantal kinderen – begrepen), gehuwden (met of zonder kinderen) en pensioengerechtigden in de zin van art. 7a eerste lid van de Algemene Ouderdomswet. In artikel 22 Participatiewet is de verhoogde norm voor pensioengerechtigden opgenomen. In beginsel rekenen we met de  norm voor een alleenstaande en houden we geen rekening met de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet. Wel houden we rekening met de verhoogde norm voor pensioengerechtigden. De jongerennorm passen we niet toe.

Het bedrag van de bijstandsnorm verminderen we met de in de bijstandsnorm begrepen componenten voor wonen en zorgkosten en vermeerderen we met een vast bedrag voor de kosten van de zorgverzekering en – afhankelijk van de hoogte van het netto besteed- baar inkomen – een bedrag voor onvoorziene uitgaven. In het kernschema noemen we de uitkomst daarvan de gecorrigeerde bijstandsnorm.

Aldus bepalen we het bedrag van de gecorrigeerde bijstandsnorm (2025, eerste halfjaar) als volgt:

Rekenvoorbeeld alleenstaande tot 67 jaar

Bijstandsnorm tot 67 jaar  € 1.345  
Wooncomponent in bijstandsnorm € 197  
Bijstandsnorm zonder woonkosten   € 1.148
Premie Zvw  € 176  
Normpremie Zvw € 63  
Totaal ziektekosten   € 113
Onvoorzien   € 50 
Gecorrigeerde bijstandsnorm (afgerond op € 5)   € 1.310

Voor AOW-gerechtigden geldt op grond van de Participatiewet een bijstandsnorm van € 1.501 (2025, eerste halfjaar). Voor hen verhogen we het bedrag van de gecorrigeerde bijstandsnorm tot € 1.465.

4.2.2.4 Woonbudget

De onderhoudsplichtige wordt geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij zijn/haar inkomen te kunnen voldoen. Daaronder verstaan we onder meer:

  • voor een huurwoning: de huur (verminderd met eventuele huurtoeslag), verplichte servicekosten en lokale belastingen;
  • voor een koopwoning: de rente over de eigenwoningschuld verminderd met het fiscaal voordeel in verband met de eigen woning, gangbare aflossingen op die schuld, inleg voor spaar- of beleggingspolissen die aan de hypotheek zijn gekoppeld, premie voor de opstalverzekering, lokale belastingen en polder- of waterschapslasten en onderhoudskosten.

Voor zowel huur- als koopwoningen geldt dat de onderhoudsplichtige (redelijke) lasten voor gas, water en licht die meer bedragen dan het bedrag dat hij vanuit de bijstandsnorm kan voldoen ook vanuit het woonbudget moet betalen.

Als een onderhoudsplichtige duurzaam aanmerkelijk hogere woonlasten heeft dan het woonbudget kunnen we met die extra lasten rekening houden als we kunnen vaststellen dat deze lasten niet vermijdbaar zijn en dat het (voort)bestaan daarvan niet aan de onderhoudsplichtige kan worden verweten (zie 4.6.2).

Indien (mogelijk) sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte te voorzien en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van een onderhoudsplichtige duur- zaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget, bijvoorbeeld omdat deze samenwoont, kan er reden zijn om met een bedrag lager dan het woonbudget te rekenen.(Hoge Raad 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586.) Het ligt op de weg van de onderhoudsplichtige om in dat geval inzicht te geven in de eigen werkelijke woonlasten. Indien een onderhoudsplichtige samenwoont met een nieuwe partner, is bij de beoordeling of bij de onderhoudsplichtige sprake is van een duurzaam aanmerkelijk lagere werkelijke woonlast het uitgangspunt dat de partner de helft van de gezamenlijke woonlast kan dragen.

Het fiscaal voordeel dat betrekking heeft op de eigen woning tellen we niet bij het netto besteedbaar inkomen. Het fiscaal voordeel met betrekking tot de eigen woning evenals andere fiscale aspecten spelen wel een rol bij de bepaling van het verzamelinkomen, dat relevant is voor (bijvoorbeeld) de berekening van het kindgebonden budget.

4.2.2.5 Andere noodzakelijke lasten

Bij het bepalen van draagkracht kunnen we naast de gecorrigeerde bijstandsnorm en het woonbudget rekening houden met lasten van de onderhoudsplichtige die niet vermijdbaar en ook niet verwijtbaar zijn aangegaan of voortbestaan. We noemen die lasten ‘andere noodzakelijke lasten’. Een voorbeeld van een dergelijke last is de aflossing op schulden waarvoor beide partijen draagplichtig zijn. In par. 4.6.2 gaan we hier dieper op in.

4.2.2.6 Draagkrachtruimte

Het verschil tussen het netto besteedbaar inkomen en het draagkrachtloos inkomen noemen we de draagkrachtruimte. Bij een positieve draagkrachtruimte is de onderhoudsplichtige in staat alimentatie te betalen.

4.2.2.7 Draagkrachtpercentage, draagkracht en vrije ruimte

We hanteren als uitgangspunt dat we vanaf een bepaald inkomen niet de gehele draag- krachtruimte gebruiken voor het opleggen van een onderhoudsverplichting, maar dat we slechts een bepaald percentage daarvan bestempelen als draagkracht. Dit percentage noemen we het draagkrachtpercentage. We verdelen de draagkrachtruimte daardoor over onderhoudsplichtige en onderhoudsgerechtigde(n) in een verhouding die vastligt in het draagkrachtpercentage. Alle onderhoudsverplichtingen brengen we in beginsel ten laste van de draagkracht.

Voor kinderalimentatie is het beschikbare percentage te vinden in de draagkrachttabel (bijlage 4). Voor partneralimentatie hanteren we 60% procent als draagkrachtpercentage.

De resterende 40% van de draagkrachtruimte noemen we de vrije ruimte. Dit bedrag kan de onderhoudsplichtige gebruiken om vrij te besteden en/of om al dan niet tijdelijk hogere lasten van te betalen.

4.3 Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar

4.3.1 Inleiding

Ouders (en in voorkomend geval een stiefouder) zijn verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding respectievelijk levensonderhoud en studie van hun minderjarige kinderen en hun meerderjarige kinderen tot 21 jaar. In de praktijk komt het er voor minderjarige kinderen op neer dat de ene ouder aan de andere ouder (in de regel de ouder waar het kind het hoofdverblijf heeft) kinderalimentatie betaalt. Die andere ouder betaalt zelf ook mee aan de kosten van de kinderen. Waar wij hierna spreken over het bepalen van de draagkracht voor kinderalimentatie, bedoelen wij tevens het bepalen van de draagkracht van de verzorgende ouder om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding/de kosten van levensonderhoud en studie van de kinderen.

Kinderalimentatie heeft voorrang op alle andere onderhoudsverplichtingen. Daarom nemen we bij de bepaling van de draagkracht voor kinderalimentatie alleen de financiële situatie van de onderhoudsplichtige(n) in aanmerking. We houden geen rekening met een nieuwe partner/echtgeno(o)t/geregistreerde partner. De gedachte hierachter is dat een nieuwe partner in staat moet worden geacht in het eigen levensonderhoud te voorzien, terwijl we dit van een kind niet verwachten.

4.3.2 De draagkrachttabel (Bijlage 5)

In de draagkrachttabel in bijlage 5 geven we aan hoe we de draagkracht voor kinderalimentatie – uitgaande van het kernschema – bij een bepaald netto besteedbaar inkomen bepalen.

Daarvoor tellen we het na de scheiding (te) ontvangen kindgebonden budget op bij het netto besteedbaar inkomen van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. (Zie ECLI:NL:HR:2015:3011.)

Vanaf een bepaald netto besteedbaar inkomen plus kindgebonden budget (2025: € 2.025) hanteren we een draagkrachtpercentage van 70%. Bij lagere netto besteedbare inkomens is het draagkrachtpercentage hoger. Er resteert dan een lager of geen bedrag aan vrije ruimte.

Zie hiervoor de draagkrachttabel.

Bij de lagere inkomens verlagen we in de gecorrigeerde bijstandsnorm de post ‘onvoorzien’.

Bij een netto besteedbaar inkomen plus kindgebonden budget van € 1.875 (2025) of minder, gaan we uit van een minimumdraagkracht van € 25 voor één kind en € 50 voor twee of meer kinderen.

Vanaf de AOW-leeftijd gelden andere bedragen.

4.3.3 Ouder(s) met een uitkering krachtens de Participatiewet of met een inkomen tot bijstandsniveau

We nemen geen draagkracht aan bij een ouder bij wie een kind het hoofverblijf heeft en die een bijstandsuitkering ontvangt, ook niet als die ouder een kindgebonden budget ontvangt.

Het aannemen van draagkracht in een dergelijk geval leidt er namelijk toe dat het aandeel in de kosten van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft lager wordt. Dat zou de verhaalsmogelijkheid van de bijstand door de gemeente beperken. Daardoor draagt de gemeente (en niet de betreffende ouder) een deel van de kosten van de kinderen.

Bij een niet-verzorgende ouder met een uitkering krachtens de Participatiewet of bij één of beide ouders met een inkomen tot bijstandsniveau beveelt de expertgroep aan om wel een minimumdraagkracht aan te nemen. De bijdrage kan desondanks lager dan de minimum draagkracht uitvallen, bijvoorbeeld door de zorgkorting of als sprake is van niet vermijdbare

en niet vermijdbare lasten (zie par. 4.6.2 en verder).

Ter verduidelijking dient het volgende schema:

 

Minimale 

Draagkrachtvergelijking?
(par. 4.3.4)
Verzorgende ouder met bijstandsuitkering Nee Nee
Verzorgende ouder met inkomen tot bijstandsniveau Ja Ja *
Niet-verzorgende ouder met bijstandsuitkering Ja Ja *
Niet-verzorgende ouder met inkomen tot bijstandsniveau Ja Ja *

* Alleen als de gezamenlijke draagkracht van de ouders meer is dan het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen.

4.3.4 Verdelen van het eigen aandeel over de ouders met een draagkrachtvergelijking en toepassen van de zorgkorting

Nadat we het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen hebben bepaald en de draagkracht van de ouders hebben vastgesteld, kunnen we berekenen welk bedrag iedere ouder moet bijdragen in de kosten van de kinderen.

De verplichting tot bijdragen van een onderhoudsplichtige is mede afhankelijk van de draagkracht van andere onderhoudsplichtigen. Indien de ouders na de scheiding samen voldoende draagkracht hebben om volledig in het eigen aandeel te voorzien, berekenen we wie welk deel van dat eigen aandeel moet dragen. Hiervoor maken we een draagkrachtvergelijking.

Het is niet nodig een draagkrachtvergelijking te maken als de gezamenlijke draagkracht van de ouders gelijk is aan of minder is dan het eigen aandeel. Dan beperken we de bijdrage van de onderhoudsplichtige ouder tot diens draagkracht. We houden bij het bepalen van de draagkracht wel rekening met een extra heffingskorting en/of een kindgebonden budget waarvoor een ouder door aanwezigheid van deze kinderen in aanmerking kan komen.

Bij een gezamenlijke draagkracht die gelijk is aan het eigen aandeel of bij een tekort, verdelen we de beschikbare draagkracht in beginsel gelijk over alle kinderen waarvoor de betrokkene onderhoudsplichtig is, tenzij er een aantoonbaar verschil is in het eigen aandeel voor het ene en het andere kind.

4.3.5 Zorgkorting

Bij een zorg- of omgangsregeling voorziet de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft gedurende de tijd dat het kind bij die ouder verblijft ‘in natura’ in een deel van de kosten van het kind. Om die reden dalen de kosten die de ouder bij wie het kind het hoofverblijf heeft. We bepalen de kosten van de zorgregeling op basis van een percentage van het eigen aandeel. Dit percentage is afhankelijk van het gemiddeld aantal dagen per week – vakanties meegerekend – dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft.

We berekenen de zorgkorting over het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen volgens de betreffende tabel. We houden dus geen rekening met extra kosten.

De zorgkorting is:

  • 5% bij gedeelde zorg gedurende minder dan 1 dag per week;
  • 15% bij gedeelde zorg op gemiddeld 1 dag per week;
  • 25% bij gedeelde zorg op gemiddeld 2 dagen per week;
  • 35% bij gedeelde zorg op gemiddeld 3 dagen per week.

De zorgkorting bedraagt in beginsel ten minste 5% van het eigen aandeel (tabelbedrag), omdat ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot omgang.

In ieder geval tot dat bedrag zou de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft in de zorg moeten kunnen voorzien.

Verder hanteren we het uitgangspunt dat de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft de ‘verblijfsoverstijgende kosten’ (zoals schoolgeld, contributie voor sport, kleding en dergelijke) draagt. Daarvoor heeft deze ouder 30% van het eigen aandeel vermeerderd met de kinderbijslag ter beschikking.

Behoefte en draagkracht bepalen de bijdrage per ouder (financieel en in natura). Als de ouders samen voldoende draagkracht hebben en de zorgkorting hoger is dan de draagkracht van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft, dan kan die ouder verzoeken dat de andere ouder dat verschil betaalt. (Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1924)

Uitzonderingen op toepassing van de zorgkorting zijn mogelijk, bijvoorbeeld indien de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf niet heeft, zijn of haar verplichting tot omgang of verdeling van de zorg niet nakomt.

Zorgkorting bij co-ouderschap

Co-ouderschap is een niet-wettelijke term die in de praktijk gangbaar is voor verschillende varianten van gedeelde zorg. Ook hier is het uitgangspunt dat de ouders naar rato van hun draagkracht in de kosten van een kind bijdragen. De zorgkorting verwerken we op de in hoofdstuk 5 bij stap 6 beschreven wijze in de berekening, waarbij wij geen onderscheid maken tussen ruime zorgregelingen en co-ouderschap.

Het is mogelijk dat de co-ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft voor de inkomstenbelasting voor een kind aanspraak maakt op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Als dat het geval is houden we hier rekening mee bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van die ouder.

4.4 Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie

4.4.1 Inleiding

Bij de berekening van draagkracht voor partneralimentatie gelden grotendeels dezelfde uitgangspunten als die wij hiervoor bij de kinderalimentatie hebben uiteengezet. Ook hier is het netto besteedbare inkomen van de onderhoudsplichtige het vertrekpunt.

4.4.2 Afwijkingen in het kernschema

Op grond van artikel 1:400, lid 1, BW heeft kinderalimentatie voorrang boven alle andere onderhoudsverplichtingen. Als de gewezen partner niet alleen aanspraak maakt op partneralimentatie, maar ook op kinderalimentatie, maken we eerst een draagkrachtberekening voor kinderalimentatie. Op basis van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders maken we een draagkrachtvergelijking.

Vervolgens maken we een draagkrachtberekening op de hiervoor onder 4.2.1 omschreven wijze voor de vaststelling van partneralimentatie. Het aandeel van de ouder in de kosten van de kinderen brengen we in mindering op de berekende draagkracht. De resterende draagkracht kunnen we aanwenden voor partneralimentatie.

Anders dan bij kinderalimentatie tellen we bij het berekenen van draagkracht voor partneralimentatie een eventueel (te) ontvangen kindgebonden budget niet op bij het netto besteedbare inkomen.

Fiscale aftrekbaarheid betaalde partneralimentatie

Bij partneralimentatie heeft de onderhoudsplichtige op grond van artikel 6.3, lid 1, Wet IB 2001 recht op een persoonsgebonden aftrekpost voor de betaalde alimentatie.

De onderhoudsplichtige die inkomstenbelasting verschuldigd is, kan in het betreffende jaar in aanmerking komen voor vermindering of teruggaaf van inkomensheffing. Dit noemen we ook wel 'fiscaal voordeel'.

Als de onderhoudsplichtige recht heeft op deze persoonsgebonden aftrek dan neemt zijn betaalcapaciteit in feite toe, zodat die persoon per saldo meer kan missen dan het bedrag van de berekende draagkracht. Indien een onderhoudsplichtige daadwerkelijk aanspraak kan maken op een fiscaal voordeel, is dus sprake van ‘extra draagkracht’ gelijk aan het voorzienbare fiscaal voordeel. Bij de laagste inkomens, te weten de inkomens onder € 1.400 bruto per maand inclusief vakantietoeslag (ongeveer € 1.090 netto), laten we deze extra draagkracht buiten beschouwing, omdat door heffingskortingen toch al geen inkomsten- belasting hoeft te worden betaald. Bij hogere inkomens hevelen we het fiscaal voordeel in de bruto methode over naar de onderhoudsgerechtigde(n).

4.5 Inkomensvergelijking (voorheen jusvergelijking)

Als sprake is van eigen inkomen van een onderhoudsgerechtigde en/of van een relatief hoge behoefte en draagkracht, kan het redelijk zijn dat we de financiële situatie van partijen nader vergelijken. De expertgroep vindt het redelijk dat de onderhoudsgerechtigde inclusief de partneralimentatie niet meer te besteden heeft dan de onderhoudsplichtige. Met andere woorden: de onderhoudsgerechtigde hoeft niet in een betere financiële positie te worden gebracht dan de onderhoudsplichtige. Daarvoor berekenen we bij welk bedrag aan partneralimentatie het besteedbaar inkomen van partijen gelijk is. Eventuele bijzondere niet verwijtbare en niet vermijdbare lasten aan de zijde van de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde nemen we mee in de vergelijking. Dit geldt ook voor eventuele kosten van kinderen, voor zover deze hoger zijn dan een te ontvangen kindgebonden budget door de betreffende partij. Als voor de onderhoudsgerechtigde dan een hoger bedrag resteert dan voor de onderhoudsplichtige vindt een correctie van de hoogte van de alimentatie plaats en verlagen we deze in beginsel tot een zodanige alimentatie waarbij beide partijen een gelijk besteedbaar inkomen hebben. Met behulp van een alimentatierekenprogramma kan dit bedrag eenvoudig worden berekend.

De kinderalimentatie die de onderhoudsgerechtigde ontvangt, rekenen we toe aan de desbetreffende kinderen en geldt voor die ouder niet als inkomen. Wel houden we bij de bepaling van het inkomen van die ouder rekening met de eventuele inkomensafhankelijke combinatiekorting in verband met de aanwezigheid van kinderen in het gezin.

Het schema (in een situatie waarin de onderhoudsplichtige een niet vermijdbare extra last heeft en kinderalimentatie betaalt, terwijl de onderhoudsgerechtigde een kindgebonden budget ontvangt) kan voorgaande beschrijving van een vergelijking verduidelijken.

Onderhoudsplichtige   Onderhoudsgerechtigde    
NBI volgens post 120 € ... NBI volgens post 120   € ...
Af: niet vermijdbare lasten € ...      
Resteert € ...      
Af: aandeel in kosten kinderen € ... Af: aandeel in kosten kinderen € ...  
    Minus ontvangen KGB € ...  
    Totaal kosten kinderen (KGB > aandeel: 0)   € ...
Inkomen voor vergelijking € ... Inkomen voor vergelijking   € ...

De beide inkomens voor de vergelijking tellen we vervolgens bij elkaar op en delen we door twee. Als de onderhoudsgerechtigde na betaling van de berekende partneralimentatie een hoger bedrag overhoudt dan de uitkomst van die som, dan stellen we dat bedrag op verzoek van de alimentatieplichtige naar beneden bij.

4.6 Bijzondere omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden

4.6.1 Inleiding

Een alimentatieverplichting die een rechter heeft opgelegd mag niet tot gevolg hebben dat de onderhoudsplichtige niet meer in de eigen noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien.

Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin we met een hoger draagkrachtloos inkomen rekening houden dan enkel de som van de (forfaitaire) woonlast en de gecorri-  geerde bijstandsnorm.

Als een onderhoudsplichtige niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten heeft, kunnen we met die lasten rekening houden bij het bepalen van het draagkrachtloos inkomen.

Zie par. 4.6.2.

Als een onderhoudsplichtige lasten heeft die we als niet-vermijdbaar maar wel als verwijtbaar aanmerken, dan kan dat reden zijn om de aanvaardbaarheidstoets toe te passen.

Die houdt – kort gezegd – in dat we toetsen of een onderhoudsplichtige na aftrek van zijn lasten (waaronder alimentatie) minder dan 95% van de geldende bijstandsnorm overhoudt.

Zie par. 4.6.3.

In par. 4.6.4 beschrijven we hoe we kunnen omgaan met de draagkracht van iemand die is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering of in een buitenwettelijk schuldsaneringstraject is opgenomen.

Hoe we omgaan met een inkomensverlies dat een onderhoudsplichtige zelf heeft veroorzaakt behandelen we in par. 4.7.(ECLI:NL:HR:1998:ZC2556)

In par. 4.10 gaan we in op de draagkracht bij verpleging van een onderhoudsplichtige in een instelling voor langdurige zorg.

4.6.2 Lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn

We kunnen het draagkrachtloos inkomen verhogen als bepaalde niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten vaststaan, ongeacht of die lasten voor, tijdens of na het huwelijk zijn ontstaan. Na deze verhoging brengen we het draagkrachtloos inkomen in mindering op het netto besteedbaar inkomen. Wat overblijft is de draagkrachtruimte. Daarvan is in beginsel 70% beschikbaar voor kinderalimentatie en 60% voor partneralimentatie. De resterende 30% respectievelijk 40%: de draagkrachtvrije ruimte, dient -mede- om financiële tegenvallers op te vangen.

Een vermijdbare last is een last waarvan de betaler zich geheel of gedeeltelijk kan bevrijden. Dat is bijvoorbeeld het geval als de betaler de schuld met spaartegoed kan aflossen. De betaler kan zich dan geheel bevrijden van de last. Als de betaler de hoogte van zijn maandelijkse aflossingen kan verlagen, kan hij zich gedeeltelijk van die last bevrijden: de hogere aflossing is dan vermijdbaar. Ook een last die een betaler ergens anders binnen het budget kan opvangen is vermijdbaar (bijvoorbeeld binnen de post ‘onvoorzien’ in de gecorrigeerde bijstandsnorm of met de draagkrachtvrije ruimte). Omdat een vermijdbare last niet op het inkomen hoeft te drukken, houden we daar geen rekening mee in de draagkrachtberekening.

Een verwijtbare last is een last die de onderhoudsplichtige met het oog op zijn onder- houdsverplichting niet had mogen laten ontstaan of die hij niet mag laten voortbestaan.

Een verwijtbare last drukt wel op het inkomen van de onderhoudsplichtige, maar heeft geen voorrang op de betaling van alimentatie. De onderhoudsplichtige dient deze last in beginsel uit zijn vrije ruimte te voldoen. Indien door het opleggen van een alimentatieverplichting een onaanvaardbare situatie zou ontstaan, kan de onderhoudsplichtige een beroep doen op de aanvaardbaarheidstoets (zie hierna par. 4.6.3).

Een last die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar is, drukt op het inkomen van de onderhouds­plichtige: hij kan zich niet van die last bevrijden. Een dergelijke last nemen we daarom op in het draagkrachtloos inkomen als deze last voorrang moet hebben op de kosten van ver­ zorging en opvoeding, levensonderhoud en studie van de kinderen en/of de kosten van levensonderhoud van de ex-partner.

Voorbeelden van lasten die op deze wijze in het draagkrachtloos inkomen zouden kunnen worden opgenomen zijn (niet uitputtend):

  • Rente en aflossing van de restschuld van de voormalige gezamenlijke woning;
  • Herinrichtingskosten (voor zover niet te bestrijden uit het woonbudget);
  • Kosten voor (verplichte) bijstand van een advocaat;
  • Reiskosten voor werk.

Woonlasten voormalige echtelijke woning als niet verwijtbare en niet vermijdbare last

Als een onderhoudsplichtigde lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk) betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, passen we het woonbudget voor beiden aan door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.

4.6.3 Verwijtbare lasten: de aanvaardbaarheidstoets

Elke onderhoudsplichtige dient de eigen financiële huishouding en daarmee zijn of haar draagkracht zo goed mogelijk in te richten. Het aangaan van extra lasten kan verwijtbaar zijn als de onderhoudsplichtige die last met het oog op zijn of haar onderhoudsverplichting niet had mogen aangaan of laten voortbestaan. Met een verwijtbare last houden we bij het bepalen van de draagkracht geen rekening.

Als de onderhoudsplichtige zich niet van die verwijtbare last kan bevrijden en na betaling van de op te leggen alimentatie niet meer in staat is om in de eigen noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, dan kan hij of zij een beroep doen op de aanvaardbaarheidstoets.

In het algemeen vinden we dat sprake is van een onaanvaardbare situatie als de onderhoudsplichtige minder dan 95% van het voor hem of haar geldende bedrag van de bijstandsnorm (art. 22a Participatiewet) overhoudt om in de noodzakelijke lasten te voorzien. De onderhoudsplichtige moet – onderbouwd met onderliggende stukken – stellen dat van een dergelijke situatie sprake is door volledig en duidelijk inzicht te geven in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen.

4.6.4 Schuldsanering

Een onderhoudsplichtige ouder die is toegelaten tot de Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen kan de rechter-commissaris verzoeken bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen. Onder omstandigheden mogen we van de onderhoudsplichtige ouder verwachten dat hij van

deze mogelijkheid gebruik maakt, bijvoorbeeld indien duidelijk is dat de financiële positie van de ouders gezamenlijk zodanig is dat sprake is van een klemmend tekort om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Als de rechter-commissaris geen rekening houdt met de zorg- of onderhoudsverplichting of als een toegekende correctie onvoldoende is om aan de alimentatieplicht te voldoen, dan beveelt de expertgroep aan de te betalen bijdrage op nihil te bepalen voor de duur van de schuldsanering.

Voor een ouder die een minnelijk schuldsaneringstraject doorloopt, geldt hetzelfde: deze kan de bewindvoerder vragen bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen.

4.7 Inkomensverlies van een onderhoudsplichtige

Nadat partijen de hoogte van kinder- en/of partneralimentatie zijn overeengekomen of de rechter die heeft vastgesteld, kan de hoogte van het inkomen van een onderhoudsplichtige veranderen. Als een onderhoudsplichtige buiten zijn schuld (een deel van) zijn inkomen verliest, houden we in beginsel rekening met het nieuwe (lagere) inkomen. We verwachten van die onderhoudsplichtige dat hij er alles aan doet om snel weer zijn oude inkomen te verwerven. Als dat niet lukt dan ligt het op zijn weg om dit te stellen en te onderbouwen.

Indien een onderhoudsplichtige zelf een inkomensvermindering heeft veroorzaakt, hangt de beslissing om deze vermindering van inkomen bij de bepaling van zijn draagkracht al dan niet buiten beschouwing te laten af van het antwoord op de vraag of:

1. hij redelijkerwijs het oude inkomen weer kan verwerven; en

2. of dit van hem kan worden gevergd.

Is het antwoord op beide vragen positief, dan gaan we uit van het oorspronkelijke inkomen.

Is echter het antwoord op (één van) beide vragen negatief, dan hangt het van de omstandigheden van het geval af of we een inkomensvermindering geheel of ten dele buiten beschouwing laten. In het bijzonder moeten we bezien of de onderhoudsplichtige uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde zich met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot inkomensvermindering hebben geleid. Is dat niet het geval, dan rekenen we met het nieuwe verminderde inkomen.

Is dat wel het geval dan rekenen we met het oude fictieve inkomen. Het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering mag in beginsel niet ertoe leiden dat de onderhoudsplichtige als gevolg van zijn aldus berekende fictieve draagkracht bij de voldoening aan zijn onderhoudsplicht feitelijk niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt en in ieder geval niet over minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Hierbij gaan we in beginsel ervan uit dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet niet voor hem geldt.

4.8 Uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn

Bij uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn hanteren wij het volgende uitgangspunt: wanneer we die uitgaven als persoonsgebonden aftrekpost meenemen bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen, dan nemen wij die uitgaven ook mee als lasten bij de berekening van de draagkracht en de alimentatie. Als we bepaalde (aftrekbare) uitgaven niet meenemen als lasten bij de berekening van de draagkracht van de onderhoudsplichtige, dan nemen we de fiscale voordelen van deze uitgaven ook niet mee in de berekening. Anders zouden we alleen de ‘lusten’ optellen bij het netto besteedbaar inkomen en de lasten niet meenemen bij het berekenen van het draagkrachtloos inkomen. Op sommige werknemers en op de genieters van resultaat uit overige werkzaamheden, ondernemers en directeuren-grootaandeelhouder zijn de werknemersverzekeringen en/of pensioenvoorzieningen niet van toepassing. Uitgaven voor inkomensvoorzieningen, bijvoorbeeld in verband met arbeidsongeschiktheid of pensioen, kunnen we, indien deze niet bovenmatig zijn, in aanmerking nemen. Bij de vaststelling van de draagkracht voor partneralimentatie wordt het netto besteedbaar inkomen verminderd met de netto premie, dat wil zeggen de premie verminderd met eventueel fiscaal voordeel.

4.9 Fiscale gevolgen van het hebben van een auto van de zaak

Met de fiscale bijtelling vanwege een auto van de zaak houden we geen rekening.

4.10 Draagkracht bij verpleging in een instelling voor langdurige zorg

Een onderhoudsplichtige die wordt verpleegd in een instelling voor langdurige zorg is daarvoor een eigen bijdrage verschuldigd. Conform de handelwijze van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) stellen we deze bijdrage vast op basis van het verzamelinkomen van de onderhoudsplichtige. We kunnen onder omstandigheden rekening houden met een onderhoudsverplichting jegens minderjarige kinderen en kinderen tussen de 18 en 21 jaar. Het verdient aanbeveling de draagkracht zo te berekenen dat we het netto inkomen van de onderhoudsplichtige verminderen met de noodzakelijke lasten (denk aan kleding en ontspanning en de eigen bijdrage.

5. Stappenplannen en rekenvoorbeelden

5.1 Stappenplan kinderalimentatie

We laten hierna in drie stappen met rekenvoorbeelden zien hoe we het bedrag aan kinderalimentatie bepalen. Na het stappenplan geven we enkele rekenvoorbeelden voor bijzondere situaties.

De rekenvoorbeelden laten zien hoe we bepaalde berekeningen maken. De bedragen in de rekenvoorbeelden zijn fictief. Alle bedragen zijn steeds per maand en afgerond op hele euro’s, tenzij anders vermeld.

Waar we hierna bij het berekenen van draagkracht ‘ouders’ schrijven, bedoelen we ook onderhoudsplichtige stiefouders.

Stap 1: Vaststellen van het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

Voor het vaststellen van het eigen aandeel bepalen we eerst het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk/samenleving. netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk/samenleving.

Rekenvoorbeeld

Besteedbaar inkomen ouder I € 1.800
Besteedbaar inkomen ouder II € 1.150
Aanspraak kindgebonden budget € 50
Totaal besteedbaar gezinsinkomen € 3.000

Aan de hand van de Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen (Bijlage 4) bepalen we op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen inclusief kindgebonden budget het eigen aandeel. Voor een gezin met één kind is dat € 395 per maand.

In de tabellen voor 2025 is rekening gehouden met kinderbijslag vanaf 1 januari 2025.

Rekenvoorbeeld berekenen eigen aandeel bij netto besteedbaar gezinsinkomen tussen twee kolombedragen

Ligt het netto besteedbaar gezinsinkomen tussen twee tabelbedragen in, dan verhogen we het eigen aandeel vanaf het laagste tabelbedrag naar rato.

Stap 2: Bepalen van de draagkracht van de ouders

Rekenvoorbeeld bepalen draagkracht ouders

De draagkracht van een ouder berekenen we in beginsel op basis van het eigen netto besteedbaar inkomen en (indien van toepassing) het kindgebonden budget op het moment dat de kinderalimentatie ingaat of wijzigt.

De ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft (in dit voorbeeld: ouder I) heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.000. Deze ouder ontvangt een kindgebonden budget van € 400.

De ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft (ouder II), heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.600. Deze ouder draagt een niet verwijtbare en niet vermijdbare last (dat is een andere noodzakelijke last) van € 200.

De onderstaande berekeningen kunnen we samenvatten in de formule:

Draagkracht = 70%

[NBI -/- (0,3 x NBI + gecorrigeerde bijstandsnorm + overige noodzakelijke lasten)]

Draagkracht Ouder I    
Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen € 2.000  
Kindgebonden Budget € 400  
Totaal   € 2400
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3) € 1.310  
Woonbudget € 720  
Andere noodzakelijke lasten € –  
Totaal (= draagkrachtloos inkomen)    € 2.030
Draagkrachtruimte   € 370
Draagkracht 70% (afgerond)   € 259
     
Draagkracht Ouder II    
Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen € 2.600  
Kindgebonden Budget € –  
Totaal    € 2.600
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3)  € 1.310  
Woonbudget € 780  
Andere noodzakelijke lasten € 200  
Totaal (= draagkrachtloos inkomen)   € 2.290
Draagkrachtruimte   € 310
Draagkracht 70% (afgerond)   € 217

Stap 3: Draagkrachtvergelijking, zorgkorting en bepalen hoogte van dekinderalimentatie

We verdelen van het eigen aandeel over de ouders door het maken van een draagkrachtvergelijking.

Rekenvoorbeeld draagkrachtvergelijking

De ouders in het rekenvoorbeeld in stap 2 hebben één kind en het eigen aandeel is € 450.

De gezamenlijke draagkracht van ouder I en ouder II is (€ 259 + € 217 =) € 476.

De kosten verdelen we over beide ouders volgens de formule:

Formule:

eigen draagkracht / gezamenlijke draagkracht x eigen aandeel

Het aandeel van ouder I bedraagt (afgerond):

Formule:

259 / 476 x 450 = 245

Het aandeel van ouder II bedraagt (afgerond):

Formule:

217 / 476 x 450 = 205

Samen € 450

Eigen Aandeel   € 450
Draagkracht Ouder I € 259  
Draagkracht Ouder II € 217  
Totale draagkracht    € 476
Ouder I draagt  € 245  
Ouder II draagt  € 205  

Voor het berekenen van het bedrag aan kinderalimentatie dat de ouder bij wie het kind niet staat ingeschreven moet betalen aan de andere ouder brengen we zorgkorting in mindering op het bedrag dat die ouder draagt.

Rekenvoorbeeld zorgkorting

Ouder II draagt  € 205
Zorgkorting 15%  € 68
Ouder II betaalt  € 138

Bijzondere situaties

Rekenvoorbeeld bepalen eigen aandeel van ouders die nooit in gezinsverband hebbensamengeleefd (par. 3.2.4)

Ouders hebben samen met het kind nooit samengewoond en een gezin gevormd. Het kind heeft het hoofdverblijf bij ouder I. Het eigen aandeel van de ouders is het gemiddelde van het bedrag dat elk van hen aan het kind zou besteden als dit bij hem/haar woont/zou wonen.

Rekenvoorbeeld Eigen Aandeel nooit samengewoond

Besteedbaar inkomen ouder I  € 2.000
Kindergebonden Budget  €  400
Totaal  € 2.400
Eigen Aandeel ouder I volgens tabel  € 268
   
Besteedbaar inkomen ouder II  € 2.600
Kindergebonden Budget (fictief)  € 200
Totaal  € 2.800
Eigen Aandeel ouder II volgens tabel  € 339
   
Eigen Aandeel ouder I volgens tabel  € 268
Eigen Aandeel ouder II volgens tabel  € 339
Totaal Eigen Aandeel beide ouders  € 607
Waarvan de helft  € 304

Bij een tekort aan gezamenlijk draagkracht van ouders om in het eigen aandeel te voorzien

Als de gezamenlijke draagkracht van ouders onvoldoende is om het eigen aandeel volledig te kunnen bekostigen, moeten zij in elk geval tot de grens van hun draagkracht bijdragen. 

Tekort aan gezamenlijke draagkracht en zorgkorting

Als sprake is van een zorgregeling, maken we een uitzondering op de regel dat de zorgkorting de bijdrage vermindert. Uitgangspunt is dat de ouders ieder de helft van het tekort dragen.

Als de helft van het tekort minder is dan de zorgkorting, dan brengen we de helft van het tekort in mindering op de zorgkorting. Het restant van de zorgkorting brengen we in mindering op de te betalen bijdrage.

Rekenvoorbeeld

Eigen Aandeel    € 600
Zorgkorting 15%  € 90  
Draagkracht Ouder I  € 259  
Draagkracht Ouder II  € 217  
Totale draagkracht    € 476
Draagkrachttekort    € 124
Helft tekort    € 62
     
Draagkracht Ouder II    € 217
Zorgkorting  € 90  
Af: helft tekort  € 62  
In aanmerking te nemen zorgkorting    € 23
Ouder II betaalt aan Ouder I    € 189

Als de helft van het tekort meer is dan het bedrag van de zorgkorting dan verminderen we de te betalen bijdrage niet met zorgkorting.

Rekenvoorbeeld draagkrachttekort en zorgkorting

Eigen Aandeel    € 800
zorgkorting 15%  € 120  
Draagkracht Ouder I  € 259  
Draagkracht Ouder II  € 217  
Totale draagkracht    € 476
draagkrachttekort    € 324
helft tekort    € 162
     
Draagkracht Ouder II    € 217
zorgkorting  € 120  
af: helft tekort  € 162  
in aanmerking te nemen zorgkorting    €–
Ouder II betaalt aan Ouder I    € 217

5.2 Stappenplan partneralimentatie

Hierna laten we in drie stappen met rekenvoorbeelden zien hoe we het bedrag aan partneralimentatie bepalen. De rekenvoorbeelden laten zien hoe we bepaalde berekeningen maken.

De bedragen in de voorbeelden zijn fictief. Alle bedragen zijn steeds per maand en afgerond op hele euro’s, tenzij anders vermeld.

Ontvangen kinderalimentatie, kinderbijslag en kindgebonden budget zijn bestemd om de kosten van levensonderhoud (verzorging en opvoeding) van de kinderen te bestrijden.

De (resterende) kosten van de kinderen drukken op het inkomen van de ouder(s) en zijn daarom van invloed op de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde en op de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

Stap 1: Bepalen van de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde

De resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde bepalen we – kortgezegd – door op de huwelijksgerelateerde behoefte zijn of haar eigen inkomen en/of verdiencapaciteit in mindering te brengen.

We bepalen de huwelijksgerelateerde behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan de hand van de hofnorm.

Volgens de hofnorm is de huwelijksgerelateerde behoefte:

60% [netto besteedbaar gezinsinkomen -/- (indien van toepassing) het (toen de ouders nog in gezinsverband leefden) voor rekening van de ouders komende eigen aandeel in de kosten van de kinderen].

Rekenvoorbeeld bepalen huwelijksgerelateerde behoefte

Het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige voordat partijen uit elkaar gingen was € 3.500 per maand.

Het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsgerechtigde voordat partijen uit elkaar gingen was € 2.000 per maand.

Tot het gezin behoren twee kinderen. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen is € 800 per maand.

De behoefte op basis van de hofnorm is dan

Rekenvoorbeeld behoefte volgens hofnorm 60%

Inkomen onderhoudsplichtige  € 4.000  
Inkomen onderhoudsgerechtigde  € 2.000  
Kindgebonden budget  € –  
Netto besteedbaar gezinsinkomen    € 6.000
Af: Eigen Aandeel kosten kinderen    € 1.380
Beschikbaar voor echtgenoten/partners    € 4.620
Behoefte volgens hofnorm: 60%    € 2.772

Vervolgens stellen we vast of de onderhoudsgerechtigde over de middelen beschikt om in de behoefte van € 2.772 te voorzien of die in redelijkheid kan verwerven (verdiencapaciteit).

De resterende behoefte is de behoefte volgens hofnorm -/- eigen inkomen / redelijkerwijs te verwerven inkomen.

Rekenvoorbeeld bepalen resterende behoefte (met kinderen)

Behoefte volgens hofnorm: 60%      € 3.000
Af: eigen inkomen onderhousgerechtigde  € 2.000    
Aanvullende verdiencapaciteit  € –    
Eigen inkomen inclusief verdiencapaciteit    € 2.000  
Aandeel in levensonderhoud kinderen  € 350    
Ontvangen KGB  € 250    
Kosten kinderen uit eigen inkomen    € 100  
Voor onderhoudsgerechtigde zelf beschikbaar      € 1.900
Resterende behoefte      € 1.100

Rekenvoorbeeld bepalen resterende behoefte (zonder kinderen)

Behoefte volgens hofnorm: 60%    € 3.000
Af: eigen inkomen onderhousgerechtigde  € 2.000  
Aanvullende verdiencapaciteit  € 500  
Eigen inkomen inclusief verdiencapaciteit    € 2.500
Resterende behoefte    € 500

Stap 2: Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie

De draagkracht voor partneralimentatie bepalen we op basis van het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige aan de hand van de in par. 4.4 genoemde uitgangspunten.

Rekenvoorbeeld: netto besteedbaar inkomen, draagkrachtloos inkomen,draagkrachtpercentage en draagkracht

Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen  € 4.000  
Bij: extra verdiencapaciteit  € –  
Totaal    € 4.000
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.4)  € 1.310  
Woonbudget  € 1.200  
Andere noodzakelijke lasten  € –  
Totaal (=draagkrachtloos inkomen)    € 2.510
Draagkrachtruimte    € 1.490
Draagkracht 60% (afgerond)    € 894

Voor het bepalen van de draagkracht van een onderhoudsplichtige is niet alleen diens feitelijke inkomen van belang, maar ook het inkomen dat hij of zij redelijkerwijs kan verwerven.

Bij partneralimentatie hanteren we een draagkrachtpercentage van 60. Op het gevonden bedrag brengen we het aandeel van de onderhoudsplichtige ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en de kosten van levensonderhoud en studie van kinderen tot 21 jaar in mindering. In dit voorbeeld gaan wij ervan uit dat dat aandeel € 450 is.

Rekenvoorbeeld

Draagkracht 60% (afgerond)  € 894
Aandeel in levensonderhoud kinderen  € 450
Resteert voor partneralimentatie  € 444

Omdat betaalde partneralimentatie fiscaal aftrekbaar is bruteren we dit netto bedrag.

Stap 3: Inkomensvergelijking

Rekenvoorbeeld inkomensvergelijking zonder kinderen

Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) Partner I  € 3.000  
Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) Partner II  € 2.000  
Netto Besteedbaar Gezinsinkomen (NBGI)  € 5.000  
Behoefte volgens Hofnorm € 3.000   € 3.000
af: NBI Partner II   € 2.000
Resterende behoefte Partner II (na aftrek NBI)    € 1.000
Draagrkracht Partner I voor PAL 2025  € 474  
Inkomensvergelijking     
NBGI x 0,5   € 2.500
af: NBI Partner II   € 2.000
bijdrage na inkomensvergelijking   € 500

De draagkracht van de onderhoudsplichtige is minder dan de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde. Daarom kan de partneralimentatie niet hoger zijn dan de laagste van deze twee: € 474 (netto).

Als de onderhoudsgerechtigde na ontvangst van partneralimentatie een hoger netto inkomen overhoudt dan de onderhoudsplichtige, dan kan de onderhoudsplichtige een beroep doen op inkomensvergelijking. Na vergelijking blijkt dat beide partijen een gelijk netto inkomen hebben als de partneralimentatie € 500 bedraagt. Onderhoudsgerechtigde en onderhoudsplichtige hebben dan allebei € 2.500 te besteden.

Rekenvoorbeeld inkomensvergelijking met kinderen

  Patner I Partner II  Totaal
Netto Besteedbaar Inkomen (NBI)    € 5.000 € 2.500 € 7.500
Kindgebonden Budget (KGB) tijdens huwelijk      € -
Netto Besteedbaar Gezinsinkomen (NBGI)      € 7.500
Eigen aandeel ouders      € 1.700
Beschikbaar voor (ex-)partners tijdens huwelijk      € 5.800
Behoefte volgens hofnorm     € 3.480 
KGB na scheiding  € – € 400  
NBI voor kinderalimentatie € 5.000 € 2.900  
Draagkracht KAL 2025  € 1.533 € 504  
Aandeel kosten kinderen  € 1.279 € 421  
Kosten kinderen na aftrek KGB  € - € 21  
       
Resterende behoefte (na aftrek eigen NBI)      € 3.459 
Draagkracht PAL 2025  € 1.314    
Resteert voor PAL na aandeel kosten kinderen      € 35 
Inkomen na aftrek kosten kinderen  € 3.721 € 2.479  
Inkomensvergelijking       € 621 

In dit voorbeeld is de draagkracht van de onderhoudsplichtige (na aftrek van de kinderalimentatie) lager dan de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en ook lager dan het bedrag (na inkomensvergelijking) waarbij partijen een gelijk besteedbaar inkomen hebben.

In dit geval beperken we de partneralimentatie tot € 35, de grens van de draagkrcht van Partner I.

5.3 Rekenvoorbeelden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten

Als een partij stelt en – al dan niet tegenover de betwisting door de wederpartij – voldoende onderbouwt dat sprake is van lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn, dan kunnen we deze lasten opnemen in het draagkrachtloos inkomen.

Rekenvoorbeeld niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten

NBI    € 2.500
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.310  
Woonbudget  € 750  
Aflossing restschuld  € 200  
Draagkrachtloos inkomen    € 2.260
Draagkrachtruimte    € 240
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 168
Draagkracht partneralimentatie (60%)    € 144

Woonlasten voormalige echtelijke woning

Indien een onderhoudsplichtige lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk)betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, passen we het woonbudget aan door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.

Rekenvoorbeeld woonlasten voormalige echtelijke woning

Netto besteedbaar inkomen van de vertrokken ouder/partner is € 3.500 per maand.

Zijn aandeel in de netto woonlast van de (voormalige) echtelijke woning is € 500 maand.

De eigen werkelijke woonlast is € 800 per maand. Het netto besteedbaar inkomen van ouder/partner die is achtergebleven is € 1.500 maand, het kindgebonden budget € 300 per maand en de woonlast € 200 per maand.

  Achterblijvende ouder / partner Vertrokken ouder / partner
NBI achterblijvende ouder/partner   € 1.500   € 3.500  
KGB   € 300   € -  
NBI voor kinderalimentatie    € 1.800   € 3.500
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.310   € 1.310  
Werkelijke woonlasten  € 200   € 800  
Lasten echtelijk woning € -   € 500  
Draagkrachtloos inkomen    € 1.510   € 2.610
Draagkrachtruimte    € 290   € 890
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 203   € 623
         

5.4 Rekenvoorbeeld aanvaardbaarheidstoets

In het onderstaande voorbeeld is sprake van fictieve bedragen!

Een alimentatieplichtige ouder heeft drie verwijtbare maar niet te vermijden lasten in totaal € 400 per maand. Het NBI van die ouder bedraagt € 1.775 en op basis daarvan is de draagkracht voor kinderalimentatie € 50 per maand voor twee kinderen.

De woonlasten bedragen € 500 en de woontoeslag is € 300. De premie zorgverzekering is € 140 per maand en de zorgtoeslag is € 27.

De aanvaardbaarheidstoets leidt tot een verlaging van de kinderalimentatie tot € 31 per maand.

NBI Alimentatieplichtige      €­ 1.775
Bijstandsnorm alleenstaande 2025  € 1.345    
Af: wooncomponent 2025  € 197    
Af: nominale premie ZVW 2025  € 63    
Bijstandsnorm minus woonlasten en ZVW    € 1.085  
       
95% daarvan    € 1.031  
Woonlasten  € 500    
Af: woontoeslag  € 300    
Werkelijke woonlasten    € 200  
Zorgverzekering  € 140    
Af: zorgtoeslag  € 27    
Overige zorgkosten  € –    
Werkelijke zorgkosten    € 113  
overige last (1)  € 100    
overige last (2)  € 125    
overige last (3)  € 175    
Overige (verwijtbare) lasten    € 400  
Totaal noodzakleijke lasten      € 1.744
Resteert      €­ 31
       
Draagkracht (tabel)      €­ 50
Te betalen      € 31

HANDLEIDING

Basis handleiding, de flow, de knoppen, de menu's, aanmelden, wachtwoord wijzigen

- Handleiding - Casus, berekeningen en vermogensopstelling(en) (mappen, kopieren, versturen)
- Handleiding - Personalia (datums, leeftijden, kinderen, meenemen in behoefte)
- Handleiding - Vermogensopstelling
- Handleiding - Besteedbaar
- Handleiding - Kostenkinderen
- Handleiding - Draagkracht
- Handleiding - Behoefte
- Handleiding - Jus
- Handleiding - Bruto - Netto

Naast deze handleiding zijn er twee losse handleidingen beschikbaar:

INLEIDING

De financiële gevolgen van een (echt)scheiding zijn ingrijpend. Voor betrokkenen is het van groot belang dat zij inzicht daarin hebben. Wat betekent een scheiding voor het netto inkomen? Hoe regel je op een duidelijke en eerlijke manier co-ouderschap?
Het spreekt voor zich dat met Split-online (SO) een alimentatieberekening gemaakt kan worden conform de tremanormen. Maar SO gaat dus verder. SO is flexibeler dan de gebruikelijke programma’s en geeft meer inzicht. SO zit boordevol handigheidjes die het programma een onmisbaar stuk gereedschap maken bij (echt)scheiding.

ALGEMEEN

Wanneer u bent Ingelogd en zich bevindt in het scherm ‘Dossiers; treft u de roze menubalk aan met de volgende opties. Een aantal items worden hieronder toegelicht:

  • Casus – Open – Nieuw
  • Berekeningen - Indexering - Netto naar Bruto
  • Overig – Uitleg – Cursus – Brochure – Gerbuikerservaringen – Contactformulier – Rapportindeling - Logout – Gegevens wijzigen
  • Kennis - Switchen naar de kennisbank

Berekeningen - Indexering

Hier kan een eerder vastgesteld alimentatiebedrag worden geïndexeerd naar een een willekeurig jaar.

Berekeningen - Netto naar Bruto

Een netto maandsalaris wordt omgerekend naar een bruto maandsalaris rekeninghoudend met de Algemene- en arbeidskorting.

Overig - Contactformulier

Er zijn verschillende soorten contactformulieren:
Zo kunt u een vraag stellen, een opmerking maken, een verbeterpunt voorstellen, ons vragen een afspraak te maken, of u kunt zich aanmelden voor een cursus.
Split-online zal zo spoedig mogelijk reageren op uw verzoek.

Overig - Rapportindeling

Hier kan de indeling van standaard te printen onderdelen worden vastgelegd. Bijvoorbeeld een rapport bestaande uit Personalia, Kosten Kinderen, Draagkracht Alimentatieplichtige, Draagkracht Alimentatiegerechtigde en Jusvergelijking. In het printscherm kan de rapportindeling worden geselecteerd, waarmee de onderdelen in één keer klaar staan om geprint te worden.

Overig - Gegevens wijzigen

De volgende gegevens zijn vastgelegd:
Bedrijfsnaam:
Contactpersoon:
Telefoonnummer:
Adres:
Postcode:
Plaats:
Gebruikersnaam:
Password:
Password nogmaals:
E-mail:
Abonnementstype:
Contactgegevens:

Knop: "Medewerker toevoegen"

Contactgegevens

De contactgegevens kunnen worden aangepast. De contactgegevens worden gebruikt bij de facturatie. Er kan een speciaal e-mailadres voor facturatie worden opgegeven.

Password

Vanzelfsprekend kan ook het Password worden aangepast. Hiertoe typt u 2 x het nieuwe password en klikt vervolgens op opslaan. Het nieuwe password is direct van kracht.

Abonnementstype

U kunt zelf aangeven dat u van abonnemensttype wilt wijzigen. Dit heeft het volgende gevolg:
Van maandabonnement naar jaarabonnement: U ontvangt een factuur voor de resterende maanden van het jaar.
Van jaarabonnement naar maandabonnement: Voor het lopende jaar (t/m 31 december) blijft uw account actief.  Uw account zal per 1 januari worden gedeactiveerd. De eerstvolgende keer dat u inlogt, wordt u naar een reactivatie-scherm geleid. Daar kunt u uw account weer activeren en gaat uw maandabonnement in.

Medewerker toevoegen

Wanneer er meerdere gebruikers tegelijk van Split-Online gebruik maken, dan is het nodig een extra medewerker toe te voegen. De abonnementskosten van een extra medewerker bedragen € 39,- per jaar. De medewerker krijgt een eigen gebruikersnaam en wachtwoord. Collega's kunnen switchen naar iedere toegevoegde medewerker. Hierdoor zijn alle dossiers voor iedereen in te zien.
Door in te loggen met een eigen gebruikersnaam / wachtwoord kan ook het rechtbankformulier met de eigen naam worden ingestuurd.

AAN HET WERK MET SPLIT-ONLINE (SO)

Casus

Een nieuwe casus aanmaken:
Wanneer in de menubalk op ‘nieuw’ of op de knop ‘nieuwe casus aanmaken’ wordt geklikt, dan volgt het scherm NIEUWE CASUS. In dit scherm kan een casusnaam worden ingegeven en de namen van partijen. Bij de partijen wordt uitgegaan van een Alimentatieplichtige (AP) en een alimentatiegerechtigde (AG). Deze begrippen hebben betrekking op het betalen dan wel ontvangen van partneralimentatie (PAL). Voor de bepaling van de behoefte en jus is het van belang dit goed in te vullen.
Voor de berekening van kinderalimentatie (KAL) is het niet van belang wie als gerechtigde of plichtige staat genoemd.
Split-Online werkt in het programma en op de print met de namen van partijen (dus zonder de begrippen alimentatieplichtige/gerechtigde).

Nadat de casusgegevens zijn ingevuld kunt u gelijk beginnen met een alimentatieberekening of een vermogensopstelling. De berekeningen en de vermogensopstelling vindt u vanzelfsprekend terug in de casus.

Een berekening toevoegen
Een casus bestaat uit: casusgegevens, berekeningen, vermogensopstelling(en). Als de casus is geopend (of u bent nog in het scherm NIEUWE CASUS) dan ziet de mogelijkheid: berekening toevoegen. Wanneer u hierop klikt, volgt het scherm ‘PERSONALIA’. Op het moment van klikken, wordt de berekening daadwerkelijk aangemaakt. De naam van de berekening is: Voorletters/Voorvoegsel/Achternaam AP + Voorletters/Voorvoegsel/Achternaam AG + naam berekening.
Over het invullen van ‘Personalia’ later meer.

In Split-online hoeft u de ingevoerde gegevens niet op te slaan. Dit gebeurt automatisch.


Mogelijkheden in het scherm CASUS:

 
Bovenin het scherm kan worden gezocht naar Casussen. Het intypen van (een gedeelte van) de casusnaam, of de naam AP/AG is voldoende om de casus terug te vinden. Als de casus wordt geopend door er op te klikken, worden de berekeningen en vermogensopstelling(en) zichtbaar.
Achter de berekeningen/vermogensopstelling staan een 3-tal icoontjes. Deze zijn:

Verwijderen Hiermee wordt de berekening permanent!!! verwijderd.
Kopieren Een bestaande berekening kan worden gekopieerd, zodat een nieuw scenario kan worden uitgewerkt. De naam van de kopie luidt ‘Alimentatieplichtige + Alimentatiegerechtigde + Naam berekening + kopie’. Het woord 'kopie'is toegevoegd aan de Naam Berekening. In het scherm ‘Personalia’ kan de naam worden gewijzigd in een naam die de inhoud van de berekening weergeeft (bijv: co-ouderschap, woning verkocht, 32 uur werken etc).
Versturen Een Berekening/Vermogensopstelling kan worden verstuurd naar een andere Split-Online gebruiker. Er wordt gevraagd de gebruikersnaam van de ontvanger op te geven. Standaard staat als gebruikersnaam 'Helpdesk'ingevuld. Als u deze laat staan stuurt u de berekening naar Split-Online!
Als een berekening wordt verstuurd ontvangt de geadresseerde deze in een casus met de naam: Ontvangen berekeningen en/of vermogensopstellingen. De geadresseerde ontvangt de berekening met dezelfde naam en de toevoeging ‘ontvangen van “gebruikersnaam afzender”. Er ontstaan 2 aparte berekeningen. Wijzigingen in de ene berekening worden niet doorgevoerd in het andere dossier.
Wanneer u een berekening wilt bespreken met de helpdesk, dan kunt u de berekening sturen naar gebruiker: ‘helpdesk’.
De helpdesk zal contact met u opnemen. Na bespreking/beantwoording van de vraag wordt de berekening door de helpdesk verwijderd.



Map aanmaken:
Hoewel de zoekfunctie het terugvinden van casussen eenvoudig maakt, is eveneens de mogelijkheid gemaakt om de casussen te organiseren in mappen.
Onder in het scherm vindt u de mogelijkheid om mappen aan te maken. Het intypen van een mapnaam en een klik op de knop ‘aanmaken’ is voldoende. De map-naam kan worden gewijzigd.
U kunt bijvoobeeld de map ‘archief’ aanmaken en daar de afgewerkte casussen bewaren. Of u maakt mappen aan voor verschillende jaartallen, een map per letter van het alfabet, of een map per cliënt.
Vervolgens kunt u de casussen naar de desbetreffende map overbrengen door op de casus te staan en deze naar de gewenste map te slepen (linker muisknop ingedrukt houden).

In een map kunnen sub-mappen worden aangemaakt.

Een berekening maken - Algemeen

Bovenin het scherm staat de routing van een alimentatieberekening (grijze menubalk). Door de verschillende onderdelen aan te klikken komt u snel op de gewenste pagina. Hieronder de betekenis van de afkortingen.

PERS Personalia In het scherm PERSONALIA kunnen namen, adressen etc worden ingevuld. Geen enkel veld is verplicht, echter..wanneer de geboortedatum niet wordt ingevuld, dan is de leeftijd van betrokkene 0. Hierdoor wordt gerekend met de belastingtarieven voor een niet AOW-gerechtigde en met een lagere maximale huur waarvoor huurtoeslag kan worden verkregen (voor personen < 23 jaar geldt een maximale huur van € 410).
BAP Besteedbaar inkomen AlimentatiePlichtige Bij deze stap wordt het Netto Gezinsinkomen (NGI) berekend ter bepaling van de behoefte van de kinderen en de ex-partner. BAP en BAG samen vormen het NGI op basis waarvan de behoefte van de kinderen en de partners kan worden bepaald.
BAG Besteedbaar inkomen AlimentatieGerechtigde Bij deze stap wordt het Netto Gezinsinkomen (NGI) berekend ter bepaling van de behoefte van de kinderen en de ex-partner. BAP en BAG samen vormen het NGI op basis waarvan de behoefte van de kinderen en de partners kan worden bepaald.
KK Kosten Kinderen (Behoefte) De behoefte van de kinderen wordt berekend aan de hand van het NGI. In een nieuwe dossier wordt deze zichtbaar nadat er kinderen zijn toegevoegd en het scherm ‘Personalia’ wordt verlaten of ververst.
DAP Draagkracht AlimentatiePlichtige Berekening van de draagkracht conform de brutomethode van de tremanormen.
DAG Draagkracht Alimentatiegerechtigde Berekening van de draagkracht conform de brutomethode van de tremanormen.
SL Samenloop Alleen zichtbaar wanneer "samengestelde gezinnen in PERSONALIA is aangevinkt. In het scherm SAMENLOOP worden stapsgewijs de bedragen berekend die leiden tot de verdeling van de beschikbare draagkracht over de kinderen waarvoor AP/AG onderhoudsplichtig zijn.
KK Kosten Kinderen (Verdeling) Op basis van de draagkrachtvergelijking worden de kosten kinderen verdeeld op basis van een omgangsregeling of co-ouderschapsregeling.
BEH Behoefte In het scherm wordt de behoefte van de ex-partners berekend. Dit gebeurt standaard aan de hand van de Hof-methode. Een uitgavenspecificatie maken is ook mogelijk. Daarna volgt de berekening van de benodigde alimentatie om in de behoefte te voorzien.
NAP Netto AlimentatiePlichtige De berekening van het netto besteedbare inkomen van de alimentatieplichtige inclusief alimentatieafspraken.
NAG Netto Alimentatiegerechtigde De berekening van het netto besteedbare inkomen van de alimentatieplichtige inclusief alimentatieafspraken.
CHECK Berekening check Alvorens te printen kan worden gecheckt of er zich 'vreemde' dingen voordoen in de berekening. Wanneer uit de check een opmerking volgt, betekent dit niet dat iets verkeerd is ingevuld.
PRINT Printen via een PDF-bestand Een pdf-bestand wordt aangemaakt; dit kan worden opgeslagen en/of geprint

       
Iconen
In de rekenschermen treft u de volgende iconen aan:

Toevoegen Kind toevoegen In het scherm ‘Personalia’ wordt een kind toegevoegd. De achternaam van de alimentatieplichtige wordt standaard overgenomen. Deze kan worden gewijzigd. Voornaam, geboortedatum en geboorteplaats kunnen worden toegevoegd. De geboortedatum is verplicht i.v.m. de fiscale regelgeving.
Notitie Notitie maken Er kan een notitie worden toegevoegd. De notities m.b.t. de alimentatieberekening worden aan het einde van berekening afgedrukt als voetnoot, mits ervoor wordt gekozen deze af te drukken. De keuze wordt gemaakt in het printmenu.
Notities die worden gemaakt in de vermogensopstelling worden standaard afgedrukt.
Specificatie Specificatie inzien / invullen Er kan een specificatie worden gemaakt of worden ingezien
Toevoegen Item toevoegen Er kunnen items worden toegevoegd zoals een vermogensbestanddeel, kostenspecificatie kinderrekening, hypotheken, werkgevers etc.

Een berekening maken – Personalia

PERS - Personalia
Naam Berekening
SO geeft automatisch als dossiernaam de naam van de personen. De Naam Berekening die bij Personalia wordt opgegeven wordt toegevoegd aan de namen van Alimentatieplichtige (AP) – Alimentatiegerechtigde (AG).
In het scherm ‘CASUSSEN’ wordt gezocht naar de naam van AP – AG   en de hier toegevoegde dossiernaam.

Map
In het casussenoverzicht kan een casus worden gesleept naar de gewenste map. Een andere mogelijkheid is het aangeven van de gewenste map in het scherm PERSONALIA. 

Tarieven Besteedbaar / Tarieven draagkracht
Het is mogelijk verschillende tarieven te gebruiken voor de berekening van de behoefte (van de kinderen en de ex-partner) en de tarieven voor de berekening van de draagkracht. De 'Tarieven Besteedbaar' worden gebruikt in de schermen BAP - BAG - KK. De 'Tarieven Draagkracht' worden gebruikt in de schermen DAP - DAG - KK - JUS - BEHOEFTE - NAP - NAG.

Wanneer een scheiding in het verleden heeft plaatsgevonden, kan door het toepassen van verschillende tarieven de volledige berekening in 1 dossier worden gemaakt. Binnen de schermen ‘Kinderen’ en ‘Behoefte’ kan de behoefte uit het verleden worden geïndexeerd naar de actuele behoefte.

Als eerste dient het scherm PERSONALIA te worden ingevuld. De geboortedata (dd-mm-jjjj) zijn 'verplicht' omdat deze van belang zijn voor de belastingtarieven, heffingskortingen, kinderkosten en huurtoeslag. Wanneer de geboortedatum niet wordt ingevuld zijn de personen 0 jaar.
SO maakt onderscheid tussen de Alimentatieplichtige (hierna AP) en de Alimentatiegerechtigde (hierna AG). Het betreft hier de onderhoudsverplichting voor partneralimentatie.
Indien de AP en de AG worden omgedraaid, kan geen gebruik worden gemaakt van de jus-berekening en de behoefte-berekening. Mocht achteraf blijken dat AP en AG zijn omgedraaid, dan kan gebruik worden gemaakt van de knop: wissel AP - AG in het scherm PERSONALIA.

Naast de persoonsgegevens staat een blok waarin de inkomstenbronnen kunnen worden aangegeven. Aan de hand van de aangevinkte velden worden in de schermen DAP en DAG aangepast. Wanneer bijvoorbeeld ‘DGA’ wordt aangevinkt dan wordt gerekend met het lagere ZVW-percentage en een netto inhouding!
De aangevinkte inkomstenbronnen kunnen in de schermen zelf weer worden gewijzigd.

Bij de kinderen kan worden aangegeven dat het kind niet meegenomen moet worden in de bepaling van de behoefte van de kinderen. Hiervan kan gebruik worden gemaakt in het geval het bijvoorbeeld een pleegkind betreft.

VERM - Opstelling & Verdeling van vermogen

De vermogensopstelling is zowel geschikt voor een opstelling op basis van algemene gemeenschap van goederen (AGvG) als voor een opstelling op basis van huwelijkse voorwaarden (HV).

Advocaten kunnen de vermogensopstelling gebruiken als alternatief voor het Webformulier Verrekenen en Verdelen van de rechtbank (De vermogensopstelling wordt op Split-wijze gemaakt, maar de print is overeenkomstig het webformulier)

Wanneer het scherm ‘Vermogen’ voor het eerst wordt geopend, wordt eerst gevraagd een keuze te maken tussen de Split-vermogensopstelling en het webformulier verekenen en verdelen van de rechtbank (rechtbankformulier). Het rechtbankformulier heeft extra inleidende vragen. Voor het overige is er geen verschil wat betreft het gebruik van de vermogensopstelling.

Gevraagd wordt of privé-vermogens getoond moeten worden.

Gevraagd wordt of standpunten getoond moeten worden (Deze worden standaard getoond bij het rechtbankformulier).
Standpunten van partijen zijn met name van belang in rechtszaken. Ze kunnen ook gebruikt worden om tijdens het echtscheidingstraject de meningsverschillen van de partijen inzichtelijk te maken. Wanneer ‘standpunten tonen’ is geactiveerd, worden deze ook afgedrukt (ook wanneer er niets is ingevuld). Andersom geldt het ook. Wanneer ‘standpunten tonen’ niet is geactiveerd, worden ze niet afgedrukt, ook al zijn er standpunten ingevuld. 

Peildata kunnen als datum-notering worden opgegeven (dd-mm-jjjj) of als tekst, bijvoorbeeld: "Indienen verzoek echtscheiding".

Wanneer is gekozen voor de Split-Online-Opstelling, dan is er de mogelijkheid een standaard vermogensopstelling te genereren. Een aantal veel voor voorkomende onderdelen worden dan al aangemaakt (Onroerende zaken, hypotheek, verzekeringen, bankrekeningen, beleggingsrekeningen, auto's, schulden).
Uiteraard is de standaardopstelling volledig naar wens aan te passen. Wanneer het genereren van de standaard vermogensopstelling wordt toegepast, worden alleen gemeenschappelijke vermogensbestanddelen getoond.

Opstelling Vermogen

Algemeen

De vermogensopstelling bestaat uit 3 onderdelen.

  1. Opsomming van het vermogen
  2. Verdeling van het vermogen
  3. Samenvatting

Ad 1: Opsomming van het vermogen

De opsomming geschiedt eenvoudig door op een link te klikken 'Onderdeel toevoegen'. Er wordt een blanco vermogensonderdeel aangemaakt. Voor dit vermogensonderdeel dient als eerste een categorie te worden gekozen.

De categoriën zijn overgenomen uit het rechtbankformulier. Hierop bestaat 1 uitzondering en dat is de keuze categorie Hypotheek Box 1 en Categorie Hypotheek Box 3.

U kunt kiezen uit de volgende categoriën:

Aanspraken en Verplichtingen; Auto's; Bankrekeningen; Beleggingsrekenigen; Hypotheken Box 1; Hypotheken Box 3; Inboedel; 
Ondernemingen; Onroerende zaken; Overige activa; Overige roerende zaken; Overige posten; Schulden, Verzekeringen; Vorderingen; Waardepapieren.

De uiteindelijk in te vullen velden zijn afhankelijk van de gekozen categorie. Bij onroerende zaken hoort een adres, bij een bankrekeningen een rekeningnumer.
Bedragen worden allemaal positief ingevuld. Afhankelijk van de gekozen categorie zal het bedrag worden opgeteld of afgetrokken. 

AGvG

Wanneer is gekozen voor de Algehele Gemeenschap van Goederen, dan ontstaat de mogelijkheid alle gemeenschappelijke vermogensbestanddelen op te voeren.

HV

Wanneer is gekozen voor huwelijkse voorwaarden dan ontstaat de mogelijkheid om gemeenschappelijke goederen op te voeren bij de Beperkte Gemeenschap of de Eenvoudige Gemeenschap. Daarnaast is het mogelijk om verrekeningen weer te geven.

Privé-vermogen

Zowel bij AGvG als bij HV is het mogelijk om tevens eventueel privé-vermogen vast te leggen (bovenin het scherm -> privé-vermogen tonen).

NB!: Het privé-vermogen heeft meerdere functies! 

Naast de voor zich sprekende functie om simpelweg de privé-goederen van partijen te registreren, wordt met het privé-vermogen nog meer gedaan.

Privé-vermogen & AGvG -> Reprise / Récompense

Wanneer privé-middelen zijn aangewend voor gemeenschapsschulden, dan ontstaat er mogelijk een repriserecht (met inachtneming van de per 1-1-2012 ingevoerde 3e tranche in het huwelijksvermogensrecht waarbij privé-middelen die zijn aangewend voor consumptief bestede gemeenschapsschulden zijn uitgesloten van vergoeding).
Wanneer sprake is van een repriserecht dan kan dit eenvoudig worden aangegeven in Split-Online. Het repriserecht betreft een vordering op het gemeenschappelijk vermogen. De categorie die gekozen dient te worden is zodoende: Vorderingen.

Na de keuze vande categorie 'Vorderingen' worden bij het onderdeel zichtbaar:

  • Afrekenen met Wederpartij
  • Reprise (bij de keuze Schulden -> Récompense) 

Afrekenen met Wederpartij

Hiermee wordt aangegeven dat een vordering van de één op de ander direct wordt afgerekend. Er vindt zodoende een saldering plaats met de over- onderbedelingsschuld. 'Afreken met' kan zodoende worden gebruikt om aan te geven dat een eerder verstrekte lening direct wordt afgerekend. Of een verstrekt voorschot na de peildatum van de omvang van het vermogen.

Wanneer de optie 'Afrekenen met' wordt aangevinkt, wordt bij de wederpartij een onderdeel toegevoegd met de categorie 'Schulden' en de gelijke omschrijving. Deze wordt weergegeven in een grijs vlak en kan niet worden aangepast.

Reprise (bij de keuze Schulden -> Récompense)

Wanneer wordt aangegeven dat de vordering een reprise betreft, dan wordt bij het gemeenschapelijke vermogen automatisch een onderdeel toegevoegd met de categorie 'Schulden'. Dit onderdeel heeft dezelfde omschrijving als de tegenhanger in privé. De omschrijving kan niet worden aangepast. Het onderdeel wordt weergegeven in een grijs vlak. Bij de verdeling wordt de schuld volledig toebedeeld aan degene die de vordering heeft.

Indien de privé-middelen besteed zijn aan consumptieve gemeenschapsschulden dan kan dat eveneens worden aangegeven. Wanneer 'reprise'wordt aangevinkt, wordt de optie 'consumptief besteed' zichtbaar. Wanneer deze wordt aangevinkt, wordt het bedrag buiten de vermogensopstelling gehouden (het is geconsumeerd en leidt niet tot een vordering op de gemeenschap. Rekentechnisch had zodoende de vermelding van het onderdeel ook achterwege kunnen blijven. Split-Online heeft ervoor gekozen toch de mogelijkheid te scheppen, deze besteding van privévermogen zichtbaar te maken. Hierdoor kunnen de geldstromen beter worden verantwoord, hetgeen duidelijkheid schept voor clienten, maakt dat discussies beter kunnen worden gevoerd en de opsteller van het vermogen eenvoudig documenteert.

Privé-vermogen & HV -> Vergoedingsrechten

Waar bij de AGvG sprake kan zijn van een reprise wordt bij de HV gesproken over vegoedingsrechten. Deze term vindt u dan ook terug wanneer u hebt gekozen voor HV en de categorie 'Vorderingen'.

  • Afrekenen met Wederpartij -> zie AGvG hierboven
  • Vergoedingsrechten
  • Te verrekenen 

Vergoedingsrechten

Verdeling Vermogen

Nadat de vermogensopstelling is gemaakt, kan het vermogen worden verdeeld. Het is mogelijk het hoofdbestanddeel als totaal te verdelen, of de verdeling te maken per subbestanddeel. Om de subbestanddelen zichtbaar te maken, dient te worden geklikt op bullet_toggle_plus achter het hoofdbestanddeel.

Er is een standaardverdeling mogelijk. De keuze hierbij is 100% AP, 0% AP of een gelijke verdeling (50%). Tevens is het mogelijk om een willekeurige verdeling te maken door zelf een bedrag in te vullen bij AP. AG krijgt automatisch het restant.

Uit de verdeling volgt de over- onderbedeling.

BAP / BAG Besteedbaar AP/AG tijdens huwelijk/samenwonen


De behoefte van de kinderen en partijen is afhankelijk van het Netto Gezinsinkomen (NGI). Het NGI is het gezamenlijke besteedbaar inkomen van AP en AG ten tijde van het samenwonen. Overeenkomstig de alimentatienormen wordt dit inkomen berekend zonder rekening te houden met het fiscale voordeel uit de eigen woning. In de schermen BAP/BAG zult u de eigen woning (alimentatienormen 82 – 85) dan ook niet aantreffen!

Indien de behoefte van de kinderen en partijen (via de hofmethode) moet worden vastgesteld, dan dienen deze schermen ingevuld te worden. Zowel het scherm KINDEREN als BEHOEFTE (via Hofmethode) rekent met de uitkomsten van BAP/BAG.

#41 / #60 Inkomen uit loondienst.
In geval een partij meerdere werkgevers heeft, kunnen deze via de specificatie (Specificatie) worden ingegeven. Dit kan zowel bij het invullen via de salarisstrook (#41) als via de jaaropgave (#60).

De werkgevers die worden toegevoegd bij #41 komen automatisch terug in de specificaties van:

#44 (vakantietoeslag), #46 (overwerk), #47 (13e – 14e periode), #48 (Eindejaaruitkering), #49 (Belaste onkosten) en #51 t/m #53 (Pensioenpremies).

De werkgevers die worden toegevoegd bij #60 komen automatisch terug bij de in jaaropgave vermelde ZVW-premie.

De specificatie wordt geprint.

#42 Bruto AOW-uitkering 

Hier wordt de bruto AOW-uitkering inclusief vakantiegeld ingevuld. Door de SVB wordt op de AOW-uitkering 5,65% (2013) ZVW-premie ingehouden. Hier hoeft geen rekening te worden gehouden. Deze wordt door SO berekend in #57 en uiteindelijk van het besteedbare inkomen afgetrokken boven TN120. Hieronder vindt u de AOW-bedragen voor 2013.

(per 1-7-2015) Excl. Vakantiegeld Incl Vakantiegeld
Alleenstaande

€ 1.113,56

€ 1.184,77
Samenwonende € 767,39 € 818,24



#57 Inkomensafh. bijdr. ZVW-premie. Werkgeversheffing of netto inhouding
Vanaf 2013 wordt de inkomensafhankelijke ZVW-premie (hierna ZVW-premie) geïnd door de belastingdienst in de vorm van een werkgeversheffing. Voorheen (2012 en eerder) werd de zvw-premie eerst door de werkgever vergoed en vervolgens ingehouden en afgedragen. De werkgeversvergoeding was belast loon voor de werknemer. Hierdoor ontstonden 2 loonbegrippen (Loon voor zvw en loon voor loonbelasting). Met de Wet Uniformering Loonbegrip wordt gestreefd naar 1 loonbegrip. Door de werkgeversheffing wordt de zvw-premie niet meer bij het inkomen opgeteld. De salarisstrook wordt hierdoor eenvoudiger. In #57 wordt de werkgeversheffing niet berekend, nu deze geen invloed heeft op het inkomen van de werknemer.


In de situatie dat de (lage) zvw-premie wordt ingehouden op het salaris/uitkering wordt de premie hier wel door SO berekend. Dit is het geval voor DGA's en wanneer het een pensioen- en/of AOW-uitkering betreft. De premie wordt berekend en genoteerd bij #57. Hiermee volgt SO de bijlage van de alimentatienormen. De berekende premie wordt echter hier echter nog niet afgetrokken van het loon. Dit is zichtbaar gemaakt door het bedrag tussen () te plaatsen. De ingehouden zvw-premie wordt uiteindelijk afgetrokken van het besteedbare inkomen boven #120 (hier kunnen nog premies bijkomen van winst uit onderneming, lijfrenteuitkeringen en overige werkzaamheden.
Wanneer de werknemer een DGA is, dient dit zodoende te worden aangegeven, opdat de netto in te houden ZVW-premie wordt berekend. Dit is mogelijk door de specificatie te openen (Specificatie) en hier DGA aan te vinken.

Bijtelling auto (t.b.v. verzamelinkomen)

Wanneer de invoer via de jaaropgave plaatsvindt, wordt automatisch rekening gehouden met de bijtelling privégebruik van de auto van de zaak. Deze wordt bij de jaaropgave van het loon voor loonbelasting afgetrokken. Bij een draagkrachtberekening dient het privégebruik immers vanuit de vrije ruimte te worden voldaan. Door de waarde op te geven, kan SO hier rekening mee houden bij de berekening van het verzamelinkomen.
Bij invoer vanuit de salarisstrook wordt de bijtelling voor de draagkrachtberekening genegeerd (conform alimentatienormen). Met het grotere belang van het KGB (100% afgetrokken van de behoefte kinderen), is de correcte berekening hiervan ook van groter belang. Om hiermee behulpzaam te zijn, is in het scherm draagkracht de mogelijkheid gemaakt om de auto van de zaak op te nemen. Deze heeft wel invloed op het verzamelinkomen (en dus het KGB), maar niet op draagkrachtberekening.

#65 Winst uit onderneming
Winst uit onderneming wordt veelal genomen als de gemiddelde winst van de laatste 3 jaar. In SO kunnen de winsten worden gespecificeerd. Naast de winst per boekjaar kan ook een wegingsfactor worden meegegeven, waardoor niet ieder jaar even zwaar meetelt in de berekening van de gemiddelde winst. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de wegingsfactor berekent SO het gewogen gemiddelde.
Het is mogelijk om de winst te corrigeren in de situatie dat aanzienlijk meer of minder dan de winst uit onderneming naar privé is gevloeid.

#71 / #74 Zelfstandigenaftrek en MKB winstvrijstelling
De zelfstandigenaftrek is van toepassing wanneer er minimaal 1225 uur in de onderneming wordt gewerkt. Gedurende de eerste 3 jaar dat een onderneming bestaat kan gebruik worden gemaakt van de startersaftrek.
Het urencriterium is voor de toepassing van de MKB winstvrijstelling niet noodzakelijk, zodat deze altijd wordt berekend.

#86 / #87 Premies voor inkomensvoorzieningen
Hoewel het rapport alimentatienormen aangeeft dat het NGI wordt berekend zonder rekening te houden met het fiscaal voordeel van hypotheekrenteaftrek en de premies voor inkomensvoorzieningen, heeft SO t.a.v. deze premies wel de mogelijkheid gemaakt ze op te voeren. Bij een werknemer wordt immers wel rekening gehouden met de ingehouden pensioenpremies. In geval van een zelfstandig ondernemer of een werknemer zonder pensioenregeling kan het eveneens redelijk zijn deze premies mee te nemen in de berekening van het NGI.
Wanneer de premies bij TN86/87 worden opgevoerd, wordt daardoor het verzamelinkomen lager, en daarmee het bedrag aan te betalen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Het gevolg is dat het besteedbaar inkomen in eerste instantie hoger wordt. Bij de berekening van het uiteindelijke besteedbare inkomen  worden de premies weer afgetrokken, zodat bij de bepaling van het NGI per saldo rekening wordt gehouden met de netto premie voor inkomensvoorzieningen.

#102 Werkelijke inkomsten
In de alimentatienormen wordt onderscheid gemaakt tussen de werkelijke of in redelijkheid te verwerven inkomsten uit vermogen en fiscale inkomsten uit vermogen (op basis van 4% rendement).
Bij #102 worden de werkelijke inkomsten uit vermogen ingevuld. Deze kunnen (aanzienlijk) afwijken van het fiscale rendement.
Het rendement kan rechtstreeks worden ingevuld of via een specificatie. Bij de specificatie zijn de alimentatienormen gevolgd.
Bijzondere aandacht vraagt het onderdeel rente- en kosten van schulden. Bij #83 (hypotheekrente) bestaat de mogelijkheid de rente op te geven van een box3 lening. De rente die bij #83 wordt opgegeven dient niet meer te worden opgegeven als kosten bij #102.

#115 Heffingskortingen
Inkomensafhankelijke Combinatiekorting is ten tijde van het huwelijk/samenwonen slechts bij één van toepassing. Tijdens huwelijk/samenwonen heeft degene met het laagste arbeidsinkomen recht op combinatiekorting mits het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan € 4.814 (2012) en er kinderen op 1 januari van het jaar jonger dan 12 zijn. De tip die SO geeft houdt rekening met het inkomen uit arbeid en de leeftijd van de kinderen. Wanneer er kinderen jonger dan twaalf zijn, krijgt de partij met het laagste inkomen de tip ‘ja’. Indien het inkomen lager is dan het vereiste minimum, wordt er geen inkomensafhankelijke combinatiekorting berekend. SO is zo gemaakt dat in de schermen BAP/BAG slechts één van beiden de combinatiekorting heeft. Uiteraard is het mogelijk de combinatiekorting bij beide partijen niet aan te vinken.

#119 Netto inkomsten
Indien de partner tijdens het samenwonen geen inkomen heeft, dan is er wel recht op de algemene heffingskorting indien de andere partner voldoende belasting betaalt. In Split-Online kan worden aangegeven dat de heffingskorting bij het inkomen van de AP wordt opgeteld.

Het berekende besteedbare inkomen kan worden gecorrigeerd i.v.m. onderhoudsverplichtingen uit eerdere relaties. Het geld dat het gezin heeft verlaten t.b.v. bijvoorbeeld kinderen uit een eerdere relatie of partneralimentatie heeft immers niet bijgedragen aan de welvaart van het huidge gezin. Conform vaste jurisprudentie wordt dit afgetrokken voor de berekening van het besteedbare inkomen. LET OP!! De bedragen dienen netto te worden ingevuld.

KK Kosten Kinderen (Behoefte)

Het scherm KINDEREN begint de keuze uit soort regeling. Er kan gekozen worden voor Co-ouderschap. Wanneer niet wordt gekozen voor Co-ouderschap wordt uitgegaan van een omgangsregeling. De omgangsregeling kan op basis van Richtlijn 2012 en Richtlijn 2013 worden berekend.

Wanneer er kinderen zijn kan de behoefte van de kinderen worden vastgesteld. SO neemt automatisch het berekende NGI over uit BAP en BAG. Indien gewenst kunnen deze bedragen worden aangepast of handmatig worden ingevuld.

SO berekent daarna automatisch de behoefte (eigen aandeel van de ouders) van de kinderen op basis van de kinderbijslagpunten en het NGI. Indien het NGI groter is dan € 6.000,- wordt het NGI tot dit bedrag beperkt.
Indien wordt gekozen voor co-ouderschap (aan te geven boven in het scherm) kunnen de kosten van de kinderen (conform de alimentatienormen 2012 en eerder) worden verhoogd met 16% i.v.m. een aan te nemen dubbele woonlast. Het is ook mogelijk de opslag achterwege te laten (0,00%) of de woonlasten volledig buiten de kinderkosten te laten (-16%). Het % staat standaard op 0%.

Richtlijn Nieuw - vanaf 2013

Kindgebonden Budget

Met ingang van (1 april) 2013 is een nieuwe richtlijn voor de berekening van kinderalimentatie van toepassing. Volgens deze richtlijn worden de tabelkosten kinderen verlaagd met het kindgebonden budget (KGB) dat wordt ontvangen na de scheiding. Hierbij werd het KGB dus beschouwd als een inkomensafhankelijke kinderbijslag (KBS) die evenals de gewone KBS van de behoefte van de kinderen dient te worden afgetrokken.
In 2015 is met het invoeren van de Wet Hervorming Kindregelingen o.a. de alleenstaande ouderkorting komen te vervallen. Ter compensatie ontvangen alleenstaande ouders een toeslag op het KGB van € 3.066 (2016). Deze toeslag is in de volksmond de "Alleenstaande Ouderkop" (AOK) gaan heten. De vraag was vervolgens hoe de Expertgroep Alimentatienormen hiermee om zou gaan. Als KGB en dus aftrekken van de behoefte van de kinderen of, overeenkomstig de werking van de alleenstaande ouderkorting als onderdeel van het inkomen.
Split-Online had de mogelijkheden t.a.v. KGB & AOK gemaakt voordat de Expertgroep hierover een uitspraak had gedaan. Reden dat u bovenin het scherm KINDEREN de 3 mogelijkheden ziet: KGB volledig in Behoefte/KGB volldig in inkomen/Alleen AOK in inkomen.

De Expertgroep heeft in november 2014 besloten dat ook de AOK de behoefte van de kinderen diende te verlagen. Hierover is veel discussie ontstaan. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een procedure die is gevoerd tot de Hoge Raad. Op 9 oktober 2015 heeft de Hoge Raad besloten dat het gehele KGB (dus inclusief AOK) dient te worden beschouwd als inkomensondersteuning en dat deze als inkomen dient te worden meegenomen in de draagkrachtberekening.
Vanzelfsprekend is dit de standaardoptie in Split-Online. De overige keuzes zijn nog wel beschikbaar. Dit vooral ten behoeve van oude berekeningen.

De kosten van de kinderen handmatig worden aangepast aan de eigen inzichten van partijen.

Indien u voor het eerst in het scherm KINDEREN komt, resteert nog aan te geven waar de kinderen zijn ingeschreven. 

U hebt bij de inschrijving van de kinderen de keuze uit:
- Uitwonend / Studerend
- Alimentatieplichtige
- Alimentatiegerechtigde 

De partij waarbij de kinderen niet staan ingeschreven heeft standaard recht op de zorgkorting. Er kan worden gekozen voor de standaard zorgkortingspercentages (1 dag p week 15% / 2 dagen p week 25% / 3 dagen p week 35%) of er kan een afwijkend percentage worden ingevuld. Zorgkorting staat voor de verblijfskosten (voeding, persoonlijke verzorging en vrije tijdsbesteding/vakantie) die een ouder heeft wanneer een kind daar verblijft. Wanneer een hoger percentage dan 35% wordt ingevuld, dan impliceert dat dat die ouder ook bijdraagt in de verblijfsoverstijgende kosten.
De zorgkortingontvanger kan worden aangepast. De ouder bij wie het kind staat ingeschreven kan zodoende ook degene zijn die de alimentatie betaald verminderd met de zorgkorting.
Wanneer bijvoorbeeld een co-ouderschap wordt afgesproken, waarbij kinderen worden verdeeld over de adressen van beide ouders (inschrijving), terwijl slechts 1 ouder de zorg heeft voor de verblijfsoverstijgende kosten van alle kinderen, dan kan de zorgkortingontvanger worden aangepast.

De zorgkorting wordt afgetrokken van het aandeel in de kinderkosten van de uitwonende ouder. Het resterende deel is de kinderalimentatie.

Nadat de kinderkosten zijn bepaald en de zorgverdeling is ingevuld kan de draagkrachtberekening worden gemaakt. Wanneer men nog niet in het scherm draagkracht is geweest, is slechts een deel van het scherm zichtbaar. Nadat de draagkrachtberekening is gemaakt, komt men nogmaals in het scherm KINDEREN. Dan is de draagkrachtvergelijking zichtbaar en de uiteindelijk te betalen alimentatie.

DAP/DAG - Draagkracht AP / AG)

De gegevens uit BAP kunnen worden gekopieerd naar DAP. Rechtsboven in het rekenscherm treft u hiervoor een kopieerbutton aan.

#41 / TN60 Inkomen uit loondienst.
In geval een partij meerdere werkgevers heeft, kunnen deze via de specificatie (Specificatie) worden ingegeven. Dit kan zowel bij het invullen via de salarisstrook (#41) en via de jaaropgave (#60).

De werkgevers die worden toegevoegd bij #41 komen automatisch terug in de specificaties van #44 (vakantietoeslag), #46 (overwerk), #47 (13e – 14e periode), #48 (Eindejaaruitkering), #49 (Belaste onkosten) en #51 t/m #53 (Pensioenpremies).

De werkgevers die worden toegevoegd bij #60 komen automatisch terug bij de in jaaropgave vermelde ZVW-premie.

De specificatie wordt geprint.

#42 Bruto AOW-uitkering 

Hier wordt de bruto AOW-uitkering inclusief vakantiegeld ingevuld. Door de SVB wordt op de AOW-uitkering 5,65% (2013) ZVW-premie ingehouden. Hier hoeft geen rekening te worden gehouden. Deze wordt door SO berekend in #57 en uiteindelijk van het besteedbare inkomen afgetrokken boven TN120. Hieronder vindt u de AOW-bedragen voor 2013.

(per 1-1-2016) Excl. Vakantiegeld Incl Vakantiegeld
Alleenstaande

€ 1.138,15

€ 1.20971
Samenwonende € 783,87 € 834,99

#57 Inkomensafh. bijdr. ZVW-premie. Werkgeversheffing of netto inhouding
Vanaf 2013 wordt de inkomensafhankelijke ZVW-premie (hierna ZVW-premie) geïnd door de belastingdienst in de vorm van een werkgeversheffing. Voorheen (2012 en eerder) werd de zvw-premie eerst door de werkgever vergoed en vervolgens ingehouden en afgedragen. De werkgeversvergoeding was belast loon voor de werknemer. Hierdoor ontstonden 2 loonbegrippen (Loon voor zvw en loon voor loonbelasting). Met de Wet Uniformering Loonbegrip wordt gestreefd naar 1 loonbegrip. Door de werkgeversheffing wordt de zvw-premie niet meer bij het inkomen opgeteld. De salarisstrook wordt hierdoor eenvoudiger. In TN57 wordt de werkgeversheffing niet berekend, nu deze geen invloed heeft op het inkomen van de werknemer.

In de situatie dat de (lage) zvw-premie wordt ingehouden van het salaris/uitkering wordt deze hier wel door SO berekend. Dit is het geval voor DGA's en wanneer het een pensioen- en/of AOW-uitkering betreft. De premie wordt berekend en genoteerd bij TN57. Hiermee volgt SO de bijlage van de alimentatienormen. De berekende premie wordt echter hier echter nog niet afgetrokken van het loon. Dit is zichtbaar gemaakt door het bedrag tussen () te plaatsen. De ingehouden zvw-premie wordt uiteindelijk afgetrokken van het besteedbare inkomen boven TN120 (hier kunnen nog premies bijkomen van winst uit onderneming, lijfrenteuitkeringen en overige werkzaamheden.
Wanneer de werknemer een DGA is, dient dit zodoende te worden aangegeven, opdat de netto in te houden ZVW-premie wordt berekend. Dit is mogelijk door de specificatie te openen (Specificatie) en hier DGA aan te vinken.

Bijtelling auto (t.b.v. verzamelinkomen)

Wanneer de invoer via de jaaropgave plaatsvindt, wordt automatisch rekening gehouden met de bijtelling privégebruik van de auto van de zaak. Deze wordt bij de jaaropgave van het loon voor loonbelasting afgetrokken. Bij een draagkrachtberekening dient het privégebruik immers vanuit de vrije ruimte te worden voldaan. Door de waarde op te geven, kan SO hier rekening mee houden bij de berekening van het verzamelinkomen.
Bij invoer vanuit de salarisstrook wordt de bijtelling voor de draagkrachtberekening genegeerd (conform alimentatienormen). Met het grotere belang van het KGB (100% afgetrokken van de behoefte kinderen), is de correcte berekening hiervan ook van groter belang. Om hiermee behulpzaam te zijn, is in het scherm draagkracht de mogelijkheid gemaakt om de auto van de zaak op te nemen. Deze heeft wel invloed op het verzamelinkomen (en dus het KGB), maar niet op draagkrachtberekening.

#65 Winst uit onderneming
Winst uit onderneming werd veelal genomen als de gemiddelde winst van de laatste 3 jaar. In SO kunnen de winsten worden gespecificeerd. Naast de winst per boekjaar kan ook een wegingsfactor worden meegegeven, waardoor niet ieder jaar even zwaar meetelt in de berekening van de gemiddelde winst. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de wegingsfactor berekent SO het gewogen gemiddelde.

Door schade schande wijzer geworden wordt vandaag de dag niet alleen naar het verleden gekeken, maar wordt gekeken naar de toekomst. Daarnaast is het besef ontstaan dat winst en liquide middelen niet hetzelfde zijn. Naast de winst wordt ook gekeken naar de daadwerkelijke kasstroom. In Split-Online is het mogelijk een opstelling te maken van de kasstroom en een toekomstige kasstroom op te stellen op basis van een geprognotiseerde winst- en verliesrekening. Voor kasstromen is een aparte handleiding geschreven.

#71 / #74 Zelfstandigenaftrek en MKB winstvrijstelling

De zelfstandigenaftrek is van toepassing wanneer er minimaal 1225 uur in de onderneming wordt gewerkt. Gedurende de eerste 3 jaar dat een onderneming bestaat kan gebruik worden gemaakt van de startersaftrek.
Het urencriterium is voor de toepassing van de MKB winstvrijstelling niet noodzakelijk, zodat deze altijd wordt berekend.

#83 Hypotheeklasten specificeren
De hypotheekrente kan rechtstreeks worden ingevuld of worden gespecificeerd.
Wanneer wordt gekozen voor de specificatie dan is het niet meer mogelijk om de rente rechtstreeks in te vullen. Dit kan pas weer, nadat alle hypotheken in de specificatie zijn verwijderd.
Geldverstrekker, hoofdsom en rente% kunnen worden aangegeven. Het is ook mogelijk het rentebedrag in te vullen. Wanneer het rentebedrag is ingevuld wordt niet gerekend met hoofdsom en %.
Het is noodzakelijk om de inkomensbox aan te geven. Wanneer de lening in Box3 hoort wordt er geen belastingvoordeel over berekend. De rentelasten worden automatisch bij #123 als Box3-rente vermeld.

Als laatste is het mogelijk om de soort lening aan te geven. Aflossingsvrij, annuïtair of lineair. Sinds 1-1-2013 is rente eigen woning alleen nog maar aftrekbaar indien de lening minimaal volgens een annuïtair schema (over maximaal 30 jaar) volledig wordt afgelost. Voor bestaande leningen op 1-1-2013 geldt een overgangsregime. De bestaande aflossingsvrije lening per 1-1-2013 kan aflossingsvrij blijven bestaan. Ook bij aankoop van een andere woning.

Indien een partij de bestaande woning overneemt, dan zal veelal het deel van de ex-partner opnieuw moeten worden gefinancierd. Dit zal een annuïtaire lening dienen te zijn.
Als in Split-Online de aflosvorm 'Annuïtair" wordt geselecteerd, dan zal Split-Online de rente en aflossing berekenen. Dit kan voor een periode van een jaar. Het is ook mogelijk het gemiddelde te berekenen over een aantal jaren. Er kan dus rekening gehouden worden met het feit dat de netto last steeds hoger wordt omdat het deel aftrekbare rente steeds lager wordt (en de netto aflossing steeds hoger).
De berekende aflossing wordt overgenomen in #123 (woonlasten).

Indien men van mening is dat de berekende aflossing niet moet worden overgenomen in TN123, dan is het mogelijk deze aan te passen. Een mogelijkheid is zodoende om een lager bedrag in te vullen, als de mening is toegedaan dat er erg veel aflossing (vermogensvorming) plaatsvindt ten koste van partneralimentatie.



#102 Werkelijke inkomsten
In de tremanormen wordt onderscheid gemaakt tussen de werkelijke of in redelijkheid te verwerven inkomsten uit vermogen en fiscale inkomsten uit vermogen (op basis van 4% rendement).

Bij #102 worden de werkelijke inkomsten uit vermogen ingevuld. Deze kunnen (aanzienlijk) afwijken van het fiscale rendement.
Het rendement kan rechtstreeks worden ingevuld of via een specificatie. Bij de specificatie zijn de alimentatienormen gevolgd.
Bijzondere aandacht vraagt het onderdeel rente- en kosten van schulden. Bij #83 (hypotheekrente) bestaat de mogelijkheid de rente op te geven van een box3 lening. De rente die bij #83 wordt opgegeven dient niet meer te worden opgegeven als kosten bij #102.

#104/105 Rendementsgrondslag

Hier wordt de rendementsgrondslag ingevuld. De rendementsgrondslag is de basis van de belastingberekening in box 3. Over de rendementsgrondslag -/- vrijgesteld vermogen wordt een rendement verondersteld van 4%. Over deze (fictieve!) opbrengst wordt 30% inkomstenbelasting berekend.

NB!
De rendementsgrondslag is niet alleen de basis voor de inkomstenbelasting in box 3. De rendementsgrondslag wordt ook gebruikt voor de vermogenstoetsen die van toepassing zijn bij het KGB, de huurtoeslag en de zorgtoeslag.
Wanneer de rendementsgrondslag niet wordt ingevuld, kan het zijn dat er huurtoeslag (max vermogen = vrijstellingsbedrag), zorgtoeslag en KGB wordt berekend, terwijl dit niet van toepassing is.


#115 Heffingskortingen
SO geeft tips t.a.v. het van toepassing zijn van de heffingskortingen. Wanneer een heffingskorting van toepassing is, dient het hokje te worden aangevinkt.
De tips geven de huidige situatie aan. Het kan zijn dat een heffingskorting op het moment van berekenen van toepassing is, maar bijvoorbeeld op 1 januari niet meer, of wanneer een kind een bepaalde leeftijd heeft bereikt (12 inkomensafhankelijke combinatiekorting, 16 vermeerdering alleenstaande ouderkorting, 18 alleenstaande ouderkorting).

Algemene heffingskorting:


Inkomensafhankelijke Combinatiekorting is van toepassing bij de partij waar het kind jonger dan 12 jaar (op 1 januari van dat jaar) staat ingeschreven. Ingeval van co-ouderschap is dit adresvereiste niet van toepassing en is de inkomensafhankelijke combinatiekorting voor beide partijen van toepassing (SO geeft in geval van co-ouderschap voor beide partijen de tip ‘ja’. Het recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting bestaat mits het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan € 4.881 (2016) en er kinderen op 1 januari van het jaar jonger dan 12 zijn. De tip die SO geeft houdt rekening met het inkomen uit arbeid en de leeftijd van de kinderen. Indien het inkomen lager is dan het vereiste minimum, wordt er geen inkomensafhankelijke combinatiekorting berekend.

#119 Netto Inkomsten - Kindgebonden Budget

Het recht op kindgebonden budget (KGB) is afhankelijk van het toetsingsinkomen (=verzamelinkomen). Indien het inkomen lager is dan € 19.759 (2016), bestaat er volledig recht op KGB. Indien het verzamelinkomen hoger is, dan wordt het KGB gekort met 6,75% van het inkomen voor zover dat hoger is dan € 19.759 (2016).

Het is vanzelfsprekend van belang het toetsingsinkomen correct te berekenen. Het toetsingsinkomen (= verzamelinkomen in geval men aangifte doet) wordt in SO berekend in een speciaal scherm (TOETSINGSINKOMEN Toeslagen). In dit scherm dient het werkelijke verzamelinkomen na scheiding te worden bepaald. Het scherm 'TOETSINGSINKOMEN Toeslagen' haalt de gegevens uit de draagkrachtberekening.

Het verzamelinkomen dat wordt berekend in een draagkrachtberekening kan (aanzienlijk) afwijken van het werkelijke verzamelinkomen. In de draagkrachtberekening wordt nl. geen rekening gehouden met auto van de zaak, aftrek levensonderhoud kinderen, betaalde/ontvangen partneralimentatie, inkomen van een toeslagpartner.
In Split-Online kan/wordt met deze inkomensbestanddelen rekening gehouden. Zo kan de bijtelling van de auto worden ingevuld en wordt het inkomen van de AP en AG respectievelijk verlaagd en verhoogd met de te betalen partneralimentatie. Dit gebeurt automatisch en tenzij anders aangegeven in de alimentatievergelijking wordt uitgegaan van de laagste alimentatie conform Behoefte, Draagkracht of de Jus-vergelijking.

De hoogte van de partneralimentatie is pas bekend nadat de draagkrachtberekening is gemaakt en de kinderalimentatie is bepaald.
In het scherm TOETSINGSINKOMEN Toeslagen kunt u per kind aangeven of hiervoor KGB dient te worden berekend.

Nadat de draagkrachtberekening is gemaakt, is het toetsingsinkomen eveneens (gedeeltelijk!) berekend.
Nadat de regeling rondom de kinderkosten is ingevuld, is de ruimte voor partneralimentatie pas bekend. De hoogte van de partneralimentatie kan zoals eerder aangegeven de hoogte van het KGB veranderen. 

In SO is deze complicatie opgelost door het toevoegen van het scherm ‘TOETSINGSINKOMEN toeslagen’. Het scherm kan benaderd worden via de link bij TN119 of via de roze menubalk – partij – toetsingsinkomen toeslagen. Het scherm is een hulpscherm en kan (nog) niet worden geprint.
In het scherm ‘toetsingsinkomen toeslagen’ worden de belastbare inkomens uit Box1,2 en 3 weergegeven. Het belastbare inkomen uit Box 1 kan worden aangepast aan de werkelijke situatie na de scheiding.
De auto van de zaak kan worden opgegeven (indien de jaaropgave is gebruikt, staat de auto al genoemd), SO geeft de aftrekpost levensonderhoud kinderen weer, de betaalde/ontvangen partneralimentatie kan worden ingevoerd en het toetsinginkomen van een eventuele nieuwe partner. 

De betaalde partneralimentatie kan bij de AP worden gekoppeld aan de AG. Indien de koppeling tot stand wordt gebracht, wordt de door AP betaalde alimentatie bij de AG direct als ontvangen alimentatie genoteerd!
SO geeft een suggestie voor de partneralimentatie. Deze suggestie zal in eerste instantie te hoog zijn wanneer de kinderalimentatie nog niet is ingevuld. Daarnaast wordt bij de suggestie geen rekening gehouden met een beperking i.v.m. de jusvergelijking of de behoefte.
De draagkracht (met name van AG) kan na het invullen van de partneralimentatie afwijken van een berekening zonder rekening te houden met de partneralimentatie. KGB kan lager worden, huur- en zorgtoeslag kunnen vervallen. De gewijzigde draagkracht heeft invloed op de verdeling van de kinderkosten (draagkrachtvergelijking). De gewijzigde verdeling van de kinderkosten wordt niet automatisch doorgevoerd.

Ingeval is gekozen voor Richtlijn 2013, wordt het KGB vanzelfsprekend op dezelfde wijze berekend. Het KGB heeft dan echter geen invloed meet op het inkomen, maar wordt in plaats daarvan afgetrokken van de kinderkosten.

In het scherm 'Toetsingsinkomen Toeslagen' is de mogelijkheid ingebouwd om het KGB precies af te stemmen op de situatie door de mogelijkheid kinderen buiten de berekening van het KGB te laten. Dit kan van toepassing zijn wanneer kinderen bijna 18 jaar zijn, en het KGB voor hen op korte termijn komt te vervallen.

DRAAGKRACHTLOOS INKOMEN

Richtlijn 2012

Conform de alimentatienormen wordt er onderscheid gemaakt tussen het draagkrachtloos inkomen t.b.v. partneralimentatie en kinderalimentatie. Voor de kinderalimentatie worden een aantal kosten niet meegenomen. Binnen SO is dit onderscheid eveneens gemaakt. De kosten die NIET meegenomen kunnen worden in het draagkrachtloos inkomen voor kinderalimentatie staan standaard uitgevinkt.

Richtlijn 2013

De afwijking tussen de draagkracht t.b.v. kinder- en partneralimentatie wordt nog groter wanneer wordt gekozen voor richtlijn 2013. Overeenkomstig de richtlijn worden de woonlasten en ziektekostenpremie forfaitair opgenomen in het draagkrachtloos inkomen.

TN122 – Bijstandsnorm

Voor de bepaling van de kinderalimentatie wordt uitgegaan van 'redelijke kosten van levensonderhoud'. Deze kosten zijn afgeleid van de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
Voor de redelijke kosten van levensonderhoud is een bedrag opgenomen van € 825,- voor besteedbare inkomens tot € 1.500,-. Vanaf een besteedbaar inkomen van € 1.525 wordt uitgegaan van een bedrag van € 875,- (2015).

LET OP: Het betreft het besteedbare inkomen zonder rekening te houden met fiscaal eigen woning! In geval van een eigen woning bestaat er dus een verschil tussen het besteedbare inkomen voor PA en KA.

Het bedrag van € 875,- is als volgt opgebouwd (volgens de richtlijn):

Bijstandsnorm    € 961- (2015)
 Af: Wooncomponent in bijstand      -/-  € 227,-
 Bij: Ziektekostenpremie  +  € 135,-
 Af: Ziektekostencomponent in bijstand  -/-  €  39,-
 Bij: Onvoorzien  +

 €  45,-

Totaal 

 

___________

€ 875,-

De post 'ONVOORZIEN' is ingevoerd om de onderhoudsplichtige die iets meer dan het minimum heeft enige ruimte voor tegenvallers te bieden, en wellicht minder reden om te lenen. Bij het inkomen tot € 1.500 wordt die ruimte feitelijk niet gelaten. (Bron: alimentatienormen 2013).

LET OP: In het bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud is al een forfaitair bedrag voor ziektekostenpremie opgenomen van € 125,-. Bij TN124 worden deze dus niet meer ingevuld (t.b.v. de kinderalimentatie).

TN123 – Woonlasten

Richtlijn 2013

Ten behoeve van het draagkrachtloos inkomen voor KA wordt gerekend met een forfaitaire woonlast. De woonlast bedraag 30% van het netto besteedbare inkomen (NBI) (zonder fiscaal voordeel eigen woning).
Vandaag de dag is de situatie niet ondenkbaar dat AP voor AG de hypotheekrente blijft voldoen. Hierdoor zal de woonlast aanzienlijk hoger kunnen zijn dan 30%. Volgens de aanvaardbaarheidstoets moet het mogelijk zijn deze extra kosten op te nemen in het draagkrachtloos inkomen. Naast de forfaitaire bedragen is het in SO mogelijk werkelijke kosten op te nemen. In het geval de hypotheekrente is ingevuld bij TN82/83, kan door het aanvinken van de hypotheeklasten deze extra last worden meegenomen in de berekening. Omdat voor KA wordt uitgegaan van een NBI zonder fiscaal voordeel eigen woning, dient de NETTO hypotheekrente te worden afgetrokken. Wanneer u het hokje achter hypotheekrente aanvinkt, wordt de NETTO hypotheekrente ook daadwerkelijk meegenomen.
Wanneer het nodig is om met de werkelijke woonlasten te rekenen, dan is het mogelijk de forfaitaire woonlast uit te vinken, en de werkelijke huur en hypotheeklasten op te voeren. 

Tabel (2012) draagkracht:

   
     
- NBI tot € 1.250: minimumbijdragen  
- NBI van € 1.250: 100% [NBI - (0,3 x NBI + 800)
- NBI van € 1.300: 90% [NBI - (0,3 x NBI + 800)
- NBI van € 1.350: 80% [NBI - (0,3 x NBI + 800)
- NBI van € 1.400: 70% [NBI - (0,3 x NBI + 800)
- NBI van € 1.450: 70% [NBI - (0,3 x NBI + 825)
- NBI van € 1.500: 70% [NBI - (0,3 x NBI + 850)
     
Netto besteedbaar inkomen (*) DKL (**) Draagkracht (***)
tot 1.250 per maard   25/1 50/2 of meer
1.250 tot 1.300 (1.175) 75
1.300 tot 1.350 (1.190) 100
1.350 tot 1.400 (1.205) 115
1.400 tot 1.450 (1.220) 125
1.450 tot 1.500 (1.260) 125
     
1.500 tot 1.550 (1.300) 140
1.550 en 1.600 (1.315) 164
1.600 en 1.650 (1.330) 189
1.650 en 1.700 (1.345) 213
1.700 en 1.750 (1.360) 238
1.750 en 1.800 (1.375) 262
1.800 en 1.850 (1.390) 287
1.850 en 1.900 (1.405) 311
1.900 en 1.950 (1.420) 336
1.950 en 2.000 (1.435) 360
2.000 en 2.050 (1.450) 385
2.050 en 2.100 (1.465) 409
2.100 en 2.150 (1.480) 434
2.150 en 2.200 (1.495) 458
2.200 en 2.250 (1.510) 483
2.250 en 2.300 (1.525) 507
2.300 en 2.350 (1.540) 532
2.350 en 2.400 (1.555) 556
2.400 en 2.450 (1.570) 581
2.450 en 2.500 (1.585) 605
2.500 en 2.550 (1.600) 630
2.550 en 2.600 (1.615) 654
2.600 en 2.650 (1.630) 679
2.650 en 2.700 (1.645) 703
2.700 en 2.750 (1.660) 728
2.750 en 2.800 (1.675) 752, etcetera
     
(*) Bij de laagste netto besteedbare inkomens is geen sprake van vast, maar van een toenemend percentage vrijeruimte. Om draagkrachtverschillen rond de grens van de schijven van het NBI te vermijden, wordt gekozen voorvaste tabelbedragen tot een NBI van 1500. In de eerste schijven tot 1.500 is daarom de aanbevolen draagkrachtvolgens de tabel maximaal het afgeronde bedrag in de derde kolom. Bij besteedbare inkomens vanaf 1500 issprake van een vast percentage vrije ruimte.
(**) DKL = draagkrachtloos inkomen: 0,3 x NBI + 800, 825 of 850.
(***) 3Afgerond op hele euro’s, te verhogen met het fiscaal voordeel vanwege de persoonsgebonden aftreklevensonderhoud kinderen als daar recht op bestaat.

Ten Behoeve Van Partneralimentatie

Huurtoeslag:
Huurtoeslag is afhankelijk van het toetsingsinkomen (zie TOETSINGSSCHERM Toeslagen). Naast het toetsingsinkomen geldt voor huurtoeslag ook een vermogenstoets. In geval het vermogen hoger is dan de vrijstelling in Box 3, bestaat er geen recht op huurtoeslag!
Huurtoeslag wordt door SO automatisch berekend. Hierbij wordt het vermogen dat is ingevuld bij TN104/105 meegenomen. In het scherm ‘TOETSINGSINKOMEN toeslagen’ kan dit handmatig worden aangepast.

Hypotheekrente:
De hypotheekrente in Box1 en Box3 wordt rechtstreeks overgenomen van tremanorm 83 (specificatie).

Onredelijke woonlast:
SO berekent automatisch een onredelijke woonlast. Uit jurisprudentie volgt dat een woonlast die hoger is dan 1/3 van het besteedbare inkomen (zonder rekening te houden met fiscaal voordeel eigen woning) onredelijk is. SO hanteert bij het bepalen van de onredelijke woonlast deze rekenregel. Indien de korting staat aangevinkt, wordt het meerdere boven de genoemde 1/3 in mindering gebracht. Of deze woonlast in alle situaties onredelijk is, is natuurlijk de vraag. Het is overigens ook mogelijk dat een woonlast onder 1/3 blijft, maar dat deze toch onredelijk is omdat er sprake is van grote vermogensvorming ten koste van het voldoen van onderhoudsverplichtingen.

NB!

Bij de berekening van de onredelijke woonlast wordt geen rekening gehouden met nog te ontvangen alimentatie. Bij een AG met een laag inkomen kan het zodoende voorkomen dat er een onredelijke woonlast wordt berekend, terwijl die zeker niet onredelijk is.
Bij de onredelijke woonlast is een specificatie gemaakt ( ). Indien deze wordt geopend kan de berekening van de onredelijke woonlast handmatig worden aangepast.

TIP: Wanneer u de specificatie 'onredelijke woonlast' opent, ziet u de werkelijke netto woonlast. Er kan dan goed een vergelijking worden gemaakt met de forfaitaire woonlast.



TN124 Ziektekosten
Tremanorm 124e is vervallen. De ‘op aanslag betaalde premie’ is verplaatst naar TN120. De ZVW-premie wordt automatisch door SO berekend. Bij de ‘op aanslag betaalde ZVW-premie’ is een specificatie gemaakt (Specificatie). Indien deze wordt geopend kan de berekening van de premie handmatig worden aangepast.
SO berekent automatisch de hoogte van de zorgtoeslag. Er is de mogelijkheid om de zorgtoeslag uit te vinken. Standaard staat zorgtoeslag aan. Evenals bij KGB en huurtoeslag is het van belang dat het scherm ‘TOETSINGSINKOMEN  toeslagen’ correct is ingevuld. Voor de zorgtoeslag geldt eveneens een vermogenstoets. Evenals bij de huurtoeslag wordt ook voor de zorgtoeslag het ingevulde vermogen van TN104/105 overgenomen.


TN143 Kinderalimentatie omzetten in Partneralimentatie
Wanneer er alleen ruimte is voor kinderalimentatie, maar vanwege fiscale redenen of vanwege financieringsredenen is partneralimentatie gewenst, dan kan de beschikbare kinderalimentatie (70%) worden omgezet naar partneralimentatie. Dit om te voorkomen dat indien de kinderalimentatie wordt verlaagd om ruimte over te houden voor partneralimentatie, er slechts 60% van de draagkracht wordt gebruikt, terwijl voor de kinderen 70% beschikbaar is.


KK - Kosten Kinderen (Verdeling)

Nadat de draagkrachtberekening is gemaakt, is de verdeling van de kinderkosten bekend.


Volgens de richtlijn 2013 wordt de te betalen kinderalimentatie vervolgens verminderd met de zogenaamde zorgkorting. 

Zorgkorting

De kosten omgangsregeling (TN128) zijn vervangen door een zorgkorting. De zorgkorting staat voor de kosten die alimentatieplichtige maakt voor de kinderen op het moment dat ze bij hem/haar verblijven. De zorgkorting verlaagt de bijdrage van de alimentatieplichtige aan alimentatiegerechtigde. Kosten gemaakt in het huishouden van AP worden immers niet meer gemaakt in AG. Dit wijkt af van het systeem van de omgangskosten die niet in mindering werden gebracht op de kinderkosten.
De zorgkorting bedraagt standaard 15% (gebaseerd op gemiddeld 1 dag zorg per week). Wanneer de AP meer zorg heeft dan kan de 15% worden verhoogd naar 25% (2 dagen per week) of 35% (3 dagen per week). Vanzelfsprekend is het in SO mogelijk gemaakt om afwijkende percentages in te vullen.
Wanneer wordt aangegeven dat de kinderen 'uitwonend / studerend' zijn, wordt de zorgkorting op 0% gesteld.

Het percentage zorgkorting kan per kind worden opgegeven.

Indien de draagkracht onvoldoende is, wordt de zorgkorting (gedeeltelijk) verminderd.

In SO wordt ervan uitgegaan dat, los van de draagkracht, de AP de volledige zorgkorting daadwerkelijk als kosten in zijn/haar huishouding heeft. Dit resulteert erin dat de volledige zorgkorting wordt weergegeven in de draagkrachtberekening voor de bepaling van de draagkracht voor partneralimentatie (DAP/DAG), bruto - netto berekening na scheiding (NAP/NAG) en de JUS-vergelijking. Tevens wordt de volledige zorgkorting gebruikt voor de bepaling of er recht op 'aftrek levensonderhoud kinderen < 21 jaar' is.

Draagkrachtvergelijking per kind

Na de zorgkorting ziet u de draagkrachtvergelijking per kind. De vergelijking per kind heeft als voordeel dat u per kind een afwijkende verdeling kunt aangeven.
Wanneer bijvoorbeeld ouders besluiten de bijdrage voor het uitwonend studerende kind gelijk te verdelen, dan kan voor dat kind bij AP 50% worden ingevuld. De AG draagt dan automatisch de andere 50% voor dat kind.
De bijdragen van AP en AG worden berekend en de bijdrage van de AP (= degene waar het kind niet staat ingeschreven) na aftrek van de zorgkorting.
De bedragen uit de 'draagkrachtvergelijking per kind' worden automatisch overgenomen in het ALIMENTATIESCHEMA OMGANGSREGELING.

Alimentatieschema Omgangsregeling 

De gegevens uit de draagkrachtvergelijking worden overgenomen. De alimentatie die AP aan AG betaalt wordt overgenomen, het bedrag voor aftrek wordt bepaald en het Eigen Aandeel wordt berekend (op basis van de werkelijke kosten). Wanneer het kind bij AG is ingeschreven dan is er geen sprake van een Eigen Aandeel bij AP. Hiervoor heeft diegene de zorgkorting (of Richtlijn 2012 de omgangskosten).
Bij AG wordt wel een Eigen Aandeel berekend indien AG voldoende draagkracht heeft. De berekening van het Eigen Aandeel is als volgt:

KOSTEN KINDEREN -/- ONTVANGEN ALIMENTATIE -/- VOLLEDIGE ZORGKORTING(!). 

Ook wanneer de zorgkorting wordt beperkt door de draagkracht, wordt voor de bepaling van het eigen aandeel toch de volledige zorgkorting meegenomen. Er wordt dus verondersteld dat de AP deze kosten wel daadwerkelijk maakt en deze dus niet meer bij AG vallen.

Wanneer een kind is ingeschreven bij een van de ouders, dan zijn de keuzevakken 'Eigen Aandeel' van beide ouders aan elkaar gekoppeld. Staat bij de ene ouder 'nvt' dan staat bij de andere ouder automatisch werkelijke kosten.
Wanneer een kind 'Uitwonend / Studerend' is, dan bestaat deze koppeling niet. Bij beide ouders kan dan 'nvt' worden aangegeven en wordt er geen eigen aandeel berekend.

Aftrek Levensonderhoud kinderen < 21

De aftrek wordt berekend op basis van de optelling van kinderalimentatie en de maximale zorgkorting.

Ministerële Regeling:

Artikel 36. Uitgaven voor levensonderhoud  van kinderen; omvang in aanmerking te nemen uitgaven

  • 1.De in artikel 6.15 van de wet bedoelde uitgaven voorlevensonderhoud  van een kind worden, indien de kosten van dat onderhoud in belangrijke mate op de belastingplichtige drukken, in aanmerking genomen tot een bedrag van:

    • a.€ 295 per kalenderkwartaal indien het kind jonger dan 6 jaar is;

    • b.€ 355 per kalenderkwartaal indien het kind 6 jaar of ouder doch jonger dan 12 jaar is;

    • c.€ 415 per kalenderkwartaal indien het kind 12 jaar of ouder doch jonger dan 18 jaar is;

    • d.€ 355 per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is.

  • 2.Het in het eerste lid, onderdeel d, vermelde bedrag wordt verhoogd tot:

    • a.€ 710, indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 710 per kwartaal belopen en de kosten van het onderhoud van het kind tevens grotendeels op de belastingplichtige drukken;

    • b.€ 1065, indien het kind niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 1065 per kwartaal belopen en de kosten van het onderhoud van het kind tevens geheel of nagenoeg geheel op de belastingplichtige drukken.

Het scherm KINDEREN eindigt met een samenvatting.

Wanneer de draagkracht van AP en AG is berekend is ook de verdeling van de Kosten Kinderen bekend en kan deze worden ingevuld.
In de draagkrachtvergelijking wordt rekening gehouden met het fiscaal voordeel van de aftrekpost ‘levensonderhoud kinderen jonger dan 21 jaar’. Indien de draagkracht gedeeld door het aantal kinderen hoger is dan het fiscale minimum (€ 136 / maand), zal SO de aftrek weergeven en optellen bij de draagkracht.


Afhankelijk of co-ouderschap is aangevinkt of niet verschijnt er naast de draagkrachtvergelijking een schema voor:

  • omgangsregeling
  • co-ouderschap.

Omgangsregeling:


Om zo flexibel mogelijk te zijn t.a.v. het invullen van alimentatie is een alimentatieschema ontworpen waarbij:

  • per kind de alimentatiehoogte en de aftrek wordt ingevuld,waarbij wordt aangegeven wie de alimentatie ontvangt (kind zelf of verzorgende ouder).
  • het eigen aandeel van de ouder wordt berekend op basis van de werkelijke kosten, dan wel op basis van de draagkracht. Wanneer er te weinig draagkracht is voor het voldoen van de kinderkosten en de kinderen worden daadwerkelijk verdeeld over 2 adressen, dan geeft een berekening van het eigen aandeel in de kosten kinderen op basis van draagkracht een reëel beeld van de situatie na scheiden.
  • Wanneer de kinderen zijn ingeschreven bij één van de ouders, dan ontstaat er een koppeling wat betreft de berekening van het eigen aandeel. Is de berekening bij één ouder op basis van 'werkelijke kosten' dan staat bij de andere ouder automatisch 'n.v.t.' Bij beide ouders 'werkelijke kosten' of 'n.v.t.' invullen kan dus niet wanneer de kinderen bij één van de ouders staat ingeschreven. Deze koppeling wordt verbroken wanneer bij de inschrijving wordt gekozen voor 'studerend/uitwonend'. In die situatie kan bijvoorbeeld wel 2 x 'n.v.t.' worden ingevuld. Deze mogellijkheid kan van toepassing zijn wanneer een kind studrend is en beide ouders een bedrag aan het kind betalen (inwonend of uitwonend).

Standaardinstelling van het alimentatieschema:

In het scherm 'kinderen' kunt u een aantal keuzes maken. Afhankelijk van uw keuze wordt de zorgkorting, kinderalimentatie en het eigen aandeel berekend en verwerkt in het alimentatieschema. Elke keuze resulteert in en standaardberekening. Hieronder volgt een overzicht van de mogelijkheden en de resultaten. Zoals u gewend bent, kunt u de standaardberekening aanpassen.

Inschrijving AG:

De zorgkortingontvanger wordt AP / Zorgkorting gaat 15% bedragen.

Standaardveronderstelling:
Zorgkortingontvanger (AP) ontvangt niet de kinderbijslag (KBS). AP heeft aftrek 'levensonderhoud kinderen < 21 jaar'. 

Alimentatieschema kinderen < 18 jaar
AP: 
AP betaalt de kal (na aftrek zorgkorting) aan AG. AP heeft aftrek. Eigen Aandeel is 'nvt' 
AG: AG betaalt geen kal. AG heeft geen aftrek. Eigen aandeel is op basis van 'werkelijke kosten'. 

Alimentatieschema kinderen >= 18 jaar
AP: 
AP betaalt de kal (na aftrek zorgkorting) aan KIND. AP heeft geen aftrek (aanname studiefin. van toepassing). Eigen Aandeel is 'nvt' 
AG: AG betaalt geen kal. AG heeft geen aftrek. Eigen aandeel is op basis van 'werkelijke kosten'.

(Bij inschrijving bij AP is alles uiteraard andersom).

Inschrijving Studerend/Uitwonend:
(studerend/uitwonend kan betekenen: studerend thuiswonend, studerend uitwonend of alleen uitwonend) 

Standaard:
De zorgkortingontvanger verandert niet automatisch. De zorgkorting wordt op 0% gezet. Aftrek 'levensonderhoud kinderen < 21 jaar' is van toepassing voor de zorgkortingontvanger. 

Alimentatieschema kinderen < 18 jaar
AP: 
AP betaalt de kal (na aftrek zorgkorting - standaard 0%) aan AG. AP heeft aftrek. Eigen Aandeel is 'nvt' 
AG: AG betaalt geen kal. AG heeft geen aftrek. Eigen aandeel is op basis van 'werkelijke kosten'. 

Alimentatieschema kinderen >= 18 jaar
AP: 
AP betaalt de kal (na aftrek zorgkorting - standaard 0%) aan KIND. AP heeft geen aftrek (aanname studiefin. van toepassing). Eigen Aandeel is 'nvt' 
AG: AG betaalt geen kal. AG heeft geen aftrek. Eigen aandeel is op basis van 'werkelijke kosten'.

Zorgkortingontvanger

Standaard is de zorgkortingontvanger degene bij wie het kind niet staat ingeschreven. In Split-Online is dit flexibel gemaakt. In geval van bijvoorbeeld co-ouderschap waarbij (om fiscale / emotionele redenen) de kinderen niet op 1 adres staan ingeschreven, is het toch mogelijk een alimentatieregeling te maken als stonden de kinderen wel op 1 adres.

Belangrijk:

De standaard aftrekregeling (de vinkjes in het alimentatieschema) voor levensonderhoud kinderen jonger dan 21 jaar is gebaseerd op de zorgkortingontvanger. Bij de zorgkortingontvanger worden de vinkjes voor aftrek aangezet. De veronderstelling is dus dat de zorgkortingontvanger geen kinderbijslag ontvangt.

Wanneer u de zorgkortingontvanger wijzigt, verandert dus de aftrek (en daarmee de draagkrachtvergelijking en alimentatiebedragen).

Zorgkortingontvanger = uitwonend

Wanneer de inschrijving 'Studerend/uitwonend' is, dan wordt de zorgkorting op 0% gezet. Wanneer de zorgkortingontvanger ook nog op 'uitwonend'wordt gezet, dan verandert in het alimentatieschema het volgende:

kal wordt door zowel de AP als de AG rechtstreeks aan het KIND betaald. De aftrekvinkjes worden standaard uitgezet. AP noch AG hebben een eigen aandeel.

Er gebeurt dus nogal wat in het alimentatieschema.

We denken dat de geprogrameerde standaarden logisch zijn, maar uitzonderingen bevestigen de regel (anderen zeggen: verpesten de regel). Ongetwijfeld zullen er situaties zijn waarin van de standaard moet worden afgeweken. Uiteraard is dat mogelijk. U kunt zelf de vinkjes aan en uit zetten, u kunt de alimentatiebedragen uit de draagkrachtvergelijking overschijven, en zelf aangeven wie de kal moet ontvangen.

NB: wanneer het KIND de kal ontvangt, dan is de betaalde kal in Netto Na Scheiding geen inkomen voor de ouder. 

TIP:

Wilt u na een wijziging in het scherm kinderen gelijk exact weten wat de nieuwe kal wordt, klikt u dan op de Calculate-knop (of F5 - scherm verversen). Wanneer het toetsingsinkomen gelijk blijft (aantal keer Calculate / F5), is de kal, pal, kgb etc weer opnieuw exact berekend. De berekeningen worden ook gemaakt bij het wisselen van schermen.

Alimentatieschema Co-ouderschap

Indien ouders kiezen voor een co-ouderschap met een kinderrekening, dan is het co-ouderschap schema een prachtig instrument om de ouders inzicht te geven in een goede financiële verdeling.

Vanuit de alimentatienormen (2012 en eerder)  is de veronderstelling overgenomen dat ouders te maken hebben met dubbele woonlasten nu 2 woningen volledig dienen te zijn ingericht voor het verblijf van de kinderen. De woonlasten zijn bepaald (Nibud/cbs) op een percentage van 16% van de tabelkosten + kinderbijslag. Bij co-ouderschap worden de Kosten Kinderen hiermee zodoende standaard verhoogd. U hebt de mogelijkheid om af te zien van de verdubbeling van de woonlasten (0,00%) of zelfs de woonlasten uit de kinderkosten weg te laten. Standaard laat Split-Online de aan te nemen dubbele woonlast buiten beschouwing!

Nadat de Kosten Kinderen in Co-ouderschapsituatie zijn berekend, worden deze opgesplitst in verblijskosten en kindgebonden kosten.
De verblijfskosten kunnen op basis van de zorgkorting worden bepaald of via een uitsplitsing van deze kosten.

Zorgkorting/Verblijfskosten
De verblijfskosten worden gesteld op 70% van het eigen aandeel. Dit is gebaseerd op de zorgkorting van 35% die hoort bij 3 a 3,5 per week zorg hebben voor de kinderen. Beide ouders samen hebben zodoende 2 x 35% = 70% verblijfskosten.

NB: De 2 x 35% wordt niet automatisch aangepast bij verandering van het aantal dagen. Dus in geval de verdeling van de dagen 14 om 16 is, dan blijven de verblijfskosten bij beide ouders 35%. Wanneer de verdeling van dagen erg ongelijk wordt, kunnen de % handmatig worden aangepast. Bijv. 32% - 38%. Het idee is dat de verblijfskosten samen 70% zijn. Maar ook daar kan natuurlijk van worden afgeweken.

Uitsplitsing van verblijfskosten:

  • Dagelijkse kosten (op basis van € 5,00 per kind per dag overeenkomstig de tremanormen). NB: De € 5,- per dag komen voort uit alimentatienormen van inmiddels lang geleden (2012 en eerder). Zeker bij hogere inkomens is het logisch dat deze kosten hoger zullen zijn. Het bedrag kan worden aangepast.
  • Woonlasten (op basis van 16% overeenkomstig de (oude) alimentatienormen)
  • Reservering voor vakanties (Volgens het CBS wordt ongeveer 6% van het besteedbare inkomen besteed aan vakanties en vrije tijd. Voor de reservering wordt ervan uitgegaan dat dit in beide huishoudens van toepassing is. De reservering is gesteld op 12% van de totale kosten kinderen (niet wetenschappelijk onderbouwd). De gedachte is echter dat met € 5,- per kind per dag geen ruimte bestaat voor vrijetijdsbesteding. Door extra voor vakantie te reserveren kunnen de ouders ook op het vlak van vakantie e.d. met de kinderen een gelijkwaardig co-ouderschap hebben.

Het dagbedrag en de percentages voor woonlasten en vakantie-vrije tijd kunnen naar eigen inzicht worden aangepast.

Nadat de verblijfskosten kosten in beide huishoudens zijn berekend, blijft er nog budget beschikbaar voor de kindgebonden kosten.
De kindgebonden kosten kunnen vanaf een kinderrekening worden betaald of partijen kunnen een verdeling maken van de kosten zonder kinderrekening. Indien wordt gekozen voor de kinderrekening kan ervoor worden gekozen om alleen de kindgebonden kosten via de kinderrekening te laten lopen of alle kosten.

Gedeeltelijke gebruik van een kinderrekening.
Eerst wordt vanuit de draagkracht + eventueel kinderbijslag (er kan worden gekozen om de kinderbijslag in de huishoudens te houden (waar het kind staat ingeschreven) of deze te laten storten op een kinderrekening) de interne kosten gefinancierd. Komt één van de ouders te kort, dan draagt de andere ouder bij.
Hetgeen over is na het voldoen van de interne kosten kan worden gestort op de kinderrekening voor het voldoen van de kindgebonden kosten (kleding, contributies, school, etc.).

Volledig gebruik van een kinderrekening.
In dit geval wordt de kinderbijslag en de draagkracht eerst op de kinderrekening worden gestort en vanuit de kinderrekening ontvangen beide ouders de bedragen die nodig zijn voor de interne kosten in hun eigen huishouding.


De budgettering van de kinderrekening kan worden opgesteld. Indien er ruimte overblijft (vrij te besteden) dan kan ervoor gekozen worden deze op de kinderrekenig te laten staan, dan wel te verdelen over beide ouders. Indien wordt gekozen voor het laatste, dan vindt de verdeling plaats op basis van het aantal dagen dat de kinderen bij de ouders verblijven.

Zonder kinderrekening.
Wanneer ouders geen behoefte hebben aan een kinderrekening dan is het ook mogelijk een verdeling te maken van de kindgebonden kosten per ouder. Per kostensoort wordt bepaald wie die kosten betaalt. Dit kan via een standaardverdeling (100%/50%/0%) of door per kostensoort specifiek aan te geven hoeveel door beide ouders wordt betaald. 

In SO kunnen dus alle kindgebonden kosten worden gespecificeerd en verdeeld.

TIP
Wanneer de kindgebonden kosten worden gebudgetteerd dan is het mogelijk dat deze hoger blijken dan het bedrag dat op de kinderrekening kan worden gestort.
Indien er voldoende draagkracht is, en men van mening is, dat de kinderen daadwerkelijk meer kosten dan in eerste instantie berekend, dan kan de hoogte van de kosten kinderen worden aangepast (afwijken van tabel – werkelijke kosten).
Wanneer er onvoldoende draagkracht is, en/of men is van mening dat de kosten van de kinderen voldoende hoog zijn bepaald, dan is het aan te bevelen de kosten in de huishouding te verlagen. Dit kan door bijvoorbeeld een lager % te nemen voor huisvestingskosten. Op die manier ontstaat er vanzelf meer ruimte voor de kindgebonden kosten. Wanneer partijen met een budgettering komen voor deze kosten, dan is het van belang dat dit ook gefinancierd kan worden vanuit de kinderrekening. Zo niet dan ontstaan er maandelijks discussies over het aanvullen van de kinderrekening.

BEHOEFTE Behoefterekening

De behoefteberekening kan worden gemaakt volgens de hof-methode of volgens een uitgebreide specificatie.
Voor de berekening van de behoefte neemt SO het Netto GezinsInkomen over uit BAP/BAG. Hier worden de berekende kinderkosten van afgetrokken.

Op basis van het inkomen dat is ingevuld bij DAG wordt de uiteindelijke behoefte bepaald. Dit inkomen kan worden aangepast.

JUS Jusvergelijking

De jusvergelijking berekent de alimentatie die nodig is om beide partjen een gelijke vrij te besteden ruimte te laten hebben. De jus-vergelijking dient om de hoogte van de te betalen alimentatie te beperken. Deze beperking vindt plaats wanneer de ontvanger een hoger vrij te besteden inkomen heeft dan de betaler indien de volledige draagkracht wordt betaald door AP.

Split-Online berekent automatisch (en continu) het jus-bedrag. Op deze wijze kan de laagste van behoefte, draagkracht en jus-vergelijking worden gebruikt voor de berekening van de toetsingsinkomens van AP en AG..
De berekening houdt rekening met de over de door AG te ontvangen alimentatie af te dragen ZVW-premie.

Jusvergelijking en KGB
Op 7 juli heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op prejudiciële vragen gesteld door het Hof Den Haag inzake de plaats van het KGB bij het bepalen van de behoefte van de ex-partner.
De Hoge Raad heeft t.a.v. het KGB geantwoord dat het KGB op geen enkele wijze mee dient te worden genomen als inkomen wanneer het een partneralimentatie berekening betreft. Het KGB wordt zodoende standaard niet meegenomen als netto inkomen in de jusvergelijking. Men kan ervoor zorgen dat het KGB wel wordt meegerekend. Hiertoe dient ment het vinkje 'KGB tbv PAL' aan te zetten bij #119b in het scherm DAG (...DAP wanneer de AP het KGB ontvangt).

Alimentatievergelijking
Onderin het scherm Jus (en Behoefte en DAP) worden de uitkomsten van de verschillende berekeningen (Jus, Draagkracht, Behoefte, vrije invoer) weergegeven. Normaalgesproken wordt uitgegaan van de laagste van draagkracht/behoefte/jus.
De keuze die hier wordt gemaakt, wordt doorgevoerd in het Netto Inkomen na Scheiding (NAP / NAG).

NAP / NAG Netto inkomen van AP/AG na de scheiding


Op dit punt aangekomen is bijna alles t.b.v. de financiële afwikkeling van de echtscheiding vastgelegd. Partijen hebben echter nog nauwelijks inzicht in de consequenties. Dit inzicht wordt verschaft met de schermen NAP / NAG.
Afhankelijk van de doelstelling:

  • besteedbare inkomens van partijen vergelijken, danwel
  • daadwerkelijk inzicht in de netto lasten

kunnen de opgegeven waarden t.a.v. leaseauto, spaarloon en kinderbijslag worden uitgevinkt of aangevinkt. De waarden van spaarloon en auto zijn ingevuld bij het scherm TOETSINGSINKOMEN.
Verder kunnen deze schermen nog worden aangepast met een lijfrentepremie die bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van de noodzaak niet is meegenomen in de draagkrachtberekening.
Door de daadwerkelijke netto lasten zichtbaar te maken kan de vergelijking van het besteedbare inkomen van partijen scheef worden. Bijvoorbeeld wanneer bij de één de bijtelling wordt meegenomen, terwijl bij de ander geen rekening wordt gehouden met vervoerskosten. Ook wanneer de kinderbijslag wordt bijgeteld, zal een scheve vergelijking ontstaan. De kinderbijslag wordt nl. niet opgeteld bij de kinderkosten, zodat onderaan de streep meer overblijft. Het doel is dan ook vooral om de echte cash-flow inzichtelijk te maken. 

Bij de uitgaven staan de kosten van de kinderen vermeld. Er kan hier worden gekozen voor: nvt, alle kinderen of ingeschreven kinderen.
In de situatie dat de kinderen verdeeld staan ingeschreven over de adressen van partijen, maar één van de partijen draagt toch alle kosten, dan kan hier gekozen worden voor ‘alle kinderen’. Wanneer er wel kinderen zijn, maar het keuzevak blijft op ‘nvt’staan, dan dient te worden bedacht dat het resterende inkomen dient voor de kosten van de partij samen met de kinderen.

TIP:
Wanneer de jus-vergelijking is gemaakt, dan zullen netto AP en netto AG hetzelfde dienen te zijn. Wanneer er toch een verschil optreedt dan kan dit worden veroorzaakt door:

  • in de draagkrachtberekening is aftrek vanwege een onredelijke woonlast toegepast
  • de auto van de zaak is meegenomen in NAP
  • in de draagkracht is bij één van de partijen geen woonlast opgevoerd

Op basis van de berekening van het besteedbare inkomen weten partijen waar ze aan toe zijn en kunnen zij hun positie bepalen.


Lexicon
BRONNEN