ABONNEER NU!

EN KRIJG TOEGANG TOT VAKKENNIS


Probeer de eerste maand GRATIS
Daarna slechts € 230 per jaar (excl. btw)

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21-10-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:6528


Datum publicatie21-10-2025
Zaaknummer200.333.327
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenOverig; Publicatie;
Familieprocesrecht; Mediation
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Onrechtmatige uitlatingen/beschuldigingen van echtgenote Twentse ondernemer via honderden e-mails aan vele derden over een periode van jaren is onrechtmatig jegens ex-partner van die ondernemer. Afweging grondrechten. Dwangsomveroordeling. Verwijzing naar schadestaat.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.333.327

zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 276541

arrest van 21 oktober 2025

in de zaak van

1. [appellante]

die woont op een geheim adres te [woonplaats1] (Duitsland)

hierna: [appellante]

2. MaMoMo Allround Solution B.V.

die is gevestigd in [plaats1]

3. MaMoMo Allround Solution Holding B.V.

die is gevestigd in [plaats1]

4. MaMoMo Solutions B.V.

die is gevestigd in [plaats1]

de vennootschappen hierna samen: MaMoMo c.s.

appellanten in principaal hoger beroep

geïntimeerden in incidenteel hoger beroep

advocaat: voorheen mr. G.A.M.F. Spera (onttrokken op 9 april 2024)

tegen

[geïntimeerde]

die woont in [woonplaats2]

geïntimeerde in principaal hoger beroep

appellante in incidenteel hoger beroep

hierna: [geïntimeerde]

advocaat: mr. P.L. Tjiam

1Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1

Op 23 juli 2024 heeft het hof een tussenarrest gewezen in een door [appellante] en MaMoMo c.s. geopend incident op de voet van artikel 843a Rv (oud) en artikel 22 Rv. Inzet hiervan was het verkrijgen van een afschrift (kopie) van de vaststellingsovereenkomst dan wel andersluidende regeling of overeenkomst die [geïntimeerde] heeft getroffen of gesloten met de vennootschapen Centric Netherlands B.V., Centric Netherlands

Holding B.V., Centric Holding B.V. (hierna: Centric) en Strukton Groep N.V. (hierna: Strukton) en andere personen, en die betrekking heeft op deze procedure. Deze rechtspersonen zijn in dit hoger beroep niet meer betrokken. Het hof heeft de vorderingen van [appellante] en MaMoMo c.s. afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten in het incident.

1.2

Op de roldatum van 1 oktober 2024 heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep genomen, met een vermeerdering van eis en de producties 210-267.

1.3

Op de roldatum van 12 november 2024 stond de zaak voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met het verzoek om een reactie met betrekking tot de vermeerdering van eis en met het verzoek aan [appellante] en MaMoMo c.s. om advocaat te stellen. Omdat op die datum zich geen advocaat had gesteld kon geen memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep worden genomen en is het recht daartoe komen te vervallen.

1.4

Op de roldatum van 5 december 2024 is de mondelinge behandeling bepaald, tezamen met de zaak met nummer 200.319.617 tussen Van Rijkbroek en [geïntimeerde] . [appellante] en MaMoMo c.s. zijn hiervoor via hun voormalig advocaat (zekerheidshalve) ook uitgenodigd.

1.5

Op 4 april 2025 heeft [geïntimeerde] ten behoeve van de mondelinge behandeling een akte met aanvullende producties 268-274 overgelegd.

1.6

De mondelinge behandeling heeft op 16 april 2025 (gezamenlijk met de zaak 200.319.617) plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. [appellante] en MaMoMo c.s. zijn niet verschenen op de mondelinge behandeling. [geïntimeerde] heeft gevraagd arrest te wijzen.

2De kern van de zaak

2.1

[geïntimeerde] en [partner appellante ] (hierna: [partner appellante ] ) hebben in het verleden een zakelijke en affectieve relatie gehad. [partner appellante ] is inmiddels gehuwd met [appellante] . Sinds 2019 zijn er tussen [geïntimeerde] enerzijds en [partner appellante ] (en diens bedrijven) en [appellante] anderzijds procedures gevoerd. De onderhavige procedure gaat over de vraag of [appellante] en MaMoMo c.s. (en nog drie andere mede-gedaagden die in dit hoger beroep niet meer zijn betrokken) onrechtmatig tegenover [geïntimeerde] hebben gehandeld. In het hier bestreden vonnis van de rechtbank Overijssel van 28 juni 2023 1 is die vraag bevestigend beantwoord en is het [appellante] en MaMoMo c.s. onder meer verboden om beschuldigingen te uiten over [geïntimeerde] en onderzoek te (laten) doen naar het handelen van [geïntimeerde] (zie onder rechtsoverweging 5.1 van het vonnis), dit alles onder verbeurte van een dwangsom van € 50.000 per keer/per dag met een maximum van € 5 miljoen. De rechtbank heeft verder (onder meer) [appellante] veroordeeld tot het vergoeden van schadevergoeding, op te maken bij staat.

2.2

[appellante] met haar ondernemingen MaMoMo c.s. (vier van de zeven oorspronkelijk gedaagden) is het niet eens met de veroordelingen en zij vordert vernietiging van het vonnis.

2.3

[geïntimeerde] is het grotendeels eens met het vonnis, maar zij vordert ook een gedeeltelijke vernietiging van het vonnis. [geïntimeerde] wil met haar incidenteel hoger beroep bereiken dat er een verder strekkend uitingsverbod komt. [geïntimeerde] vermeerdert ook haar eis in hoger beroep door onder meer uitvoerbaarheid bij lijfsdwang te vorderen als de dwangsommen tot het maximum zijn verbeurd.

2.4

Het hof zal het (principaal) hoger beroep van [appellante] en MaMoMo c.s. afwijzen. Het (incidenteel) hoger beroep van [geïntimeerde] zal het hof deels toewijzen als hierna onder de beslissing onder 5 is vermeld. Het hof zal, na een bespreking van de vorderingen in hoger beroep en enkele procesrechtelijke punten, eerst het handelen van [appellante] zelf bespreken en beoordelen (zie rov. 4.5 en verder) en daarna het handelen van de vennootschappen (zie rov. 4.58-4.59). Het hof zal oordelen dat alleen [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld en dat de vennootschappen van [appellante] , MaMoMo c.s., geen onrechtmatig handelen kan worden verweten.

3De vorderingen in hoger beroep

De vorderingen in principaal hoger beroep van [appellante] en MaMoMo c.s.

3.1

[appellante] en MaMoMo c.s. vorderen vernietiging van de beslissingen van de rechtbank in het bestreden vonnis. Zij hebben hiertoe een aantal grieven geformuleerd (onder I t/m IV en onder 1 tot en met 12) die het hof als volgt samenvat en samenvoegt: 1) procesrechtelijke bezwaren, 2) inhoudelijke bezwaren en 3) bezwaren over de schadevergoeding en de verwijzing naar de schadestaatprocedure.

De vorderingen in incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde]

3.2

heeft twee grieven aangevoerd. Onder grief 2 heeft zij toegelicht dat zij een breder uitingsverbod wil dan de rechtbank heeft toegewezen en heeft zij hierop haar eis vermeerderd, waarbij zij tevens lijfsdwang heeft gevorderd.

4Het oordeel van het hof

Enige procesrechtelijke opmerkingen vooraf

4.1

Een (oorspronkelijk) eiser mag ook in hoger beroep zijn eis wijzigen op de voet van artikel 130 lid 1 en artikel 353 lid 1 Rv. [geïntimeerde] is eiseres bij de rechtbank geweest en is thans eiseres (appellante) in incidenteel hoger beroep. [geïntimeerde] heeft haar eis gewijzigd ter gelegenheid van de memorie van antwoord in de hoofdzaak; dit is het eerste stuk in (principaal) hoger beroep waarin zij die eiswijziging (bij incidenteel hoger beroep) kon doen. Die eiswijziging is in beginsel toelaatbaar. Een eiswijziging is niet mogelijk tegen de niet verschenen gedaagde, tenzij die eiswijziging tijdig per exploot aan de gedaagde kenbaar is gemaakt (artikel 130 lid 3 Rv) . Ratio van deze regel is dat voorkomen moet worden dat de niet verschenen gedaagde onkundig is van hetgeen waartoe hij jegens eiser kan worden veroordeeld. [appellante] en MaMoMo c.s. zijn in de procedure in hoger beroep in procesrechtelijke termen in het geding verschenen met een advocaat (zij hebben zelf hoger beroep ingesteld). In zoverre behoefde de eiswijziging niet bij exploot betekend te worden zoals artikel 130 lid 3 Rv voorschrijft.

4.2

In de begeleidende brief van 1 oktober 2024 van (de advocaat van) [geïntimeerde] aan de rolgriffie van het hof bij het aanbieden van de stukken is het volgende geschreven: “Hierbij ontvangt u in bovengenoemde zaak (200.333.327, toev, hof) namens geïntimeerde in principaal appel, tevens appellante in incidenteel appel (…) de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel en vermeerdering van eis met producties 201-267, alsmede het bijbehorende H3-formulier.

Een kopie van deze brief, het H3-formulier en de memorie met producties sturen wij aan dhr. Boye, de advocaat dan wel gemachtigde van appellanten in principaal appel, tevens geïntimeerden in incidenteel appel, mevrouw [appellante] , MaMoMo Allround Solution B.V., MaMoMo Allround Solution Holding B.V. en MaMoMoSolutions B.V.”

Uit deze brief van 1 oktober 2024 blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat [appellante] en MaMoMo c.s. door de verzending van de begeleidende brief en de stukken aan hun advocaat/gemachtigde bekend (konden) zijn met de eiswijziging die in die brief uitdrukkelijk onder de aandacht is gebracht.

4.3

Na onttrekking van hun advocaat hebben [appellante] en MaMoMo c.s. niet tijdig een nieuwe advocaat gesteld waardoor er geen memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep is genomen en zij ook niet konden responderen op de eiswijziging (zie onder 1.3). Dit nalaten ligt geheel in het domein van [appellante] en MaMoMo c.s., mede gelet op de hierboven genoemde brief van 1 oktober 2024, en komt ook voor hun (procesrechtelijk) risico. Het hof ziet in de gegeven omstandigheden ambtshalve geen gronden om de eiswijziging buiten beschouwing te laten en zal dan ook recht doen op de wijziging van eis van [geïntimeerde] .

4.4

[appellante] en MaMoMo c.s. hebben in hoger beroep opnieuw naar voren gebracht dat de inleidende dagvaarding van [geïntimeerde] nietig is omdat deze niet voldoet aan de eisen van artikel 111 lid 2 sub d Rv, namelijk dat de eis (van [geïntimeerde] ) en de gronden daarvan duidelijk moeten zijn zodat [appellante] weet waartegen zij zich moet verdedigen. Daarnaast hebben zij betoogd dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hierover kan het hof kort zijn: de dagvaarding voldoet aan voormelde eis, ook al is de dagvaarding omvangrijk en zijn er vele producties overgelegd (er waren ook zeven gedaagden, onder wie [appellante] met haar vennootschappen). Uit de dagvaarding blijkt voldoende duidelijk welk vermeend onrechtmatig handelen [geïntimeerde] [appellante] en MaMoMo c.s. verwijt. [geïntimeerde] heeft in hoofdstuk 24 van haar dagvaarding de bij haar bekende verweren van [appellante] en MaMoMo c.s. beschreven. Uit de (omvangrijke) conclusie van antwoord met vele producties blijkt genoegzaam dat [appellante] en MaMoMo c.s. weten waartegen zij zich moeten verweren en dat hebben zij ook gedaan. Er is daarom geen sprake van een gebrek en voor zover dat anders zou zijn, zijn zij niet onredelijk in hun verdedigingsbelang geschaad (artikel 122 lid 1 Rv) .

De hoofdrolspelers in dit geding en eerdere gedingen

4.5

[geïntimeerde] heeft vele (kort geding) procedures gevoerd tegen [partner appellante ] en zijn bedrijven DSS, Strukton en Centric. Zo is het [partner appellante ] verboden om [geïntimeerde] te beschuldigen van het veroorzaken van een FIOD-inval bij Strukton 2 en is het [partner appellante ] verboden om [geïntimeerde] te beschuldigen van activiteiten in de porno-industrie, dat zij diefstal heeft gepleegd door zichzelf in 2012 een bonus uit te keren (vanuit DSS waarvan zij toentertijd directeur was), dat zij met nepnamen en nepaccounts berichten op Twitter heeft geplaatst over de boekpresentatie van [appellante] en dat zij terabytes aan porno op de server van DSS heeft geplaatst. 3 Voorts is het [partner appellante ] verboden om zich toegang te verschaffen of aan derden toegang te geven tot de e-mailaccounts van [geïntimeerde] bij DSS en Wagner Solar en gebruik te maken van hieruit gehaalde privégegevens van [geïntimeerde] . In een volgend kort geding is het [partner appellante ] verboden om het rapport van Lumen Lawyers te (laten) verspreiden, publiceren, gebruiken, citeren, verveelvoudigen en/of openbaar te maken; [partner appellante ] heeft tevens het gebod opgelegd gekregen om het rapport – kort gezegd – te vernietigen. 4 Naar aanleiding van deze kort geding vonnissen zijn dwangsommen verbeurd, waarover ook steeds procedures zijn gevoerd. 5 In een zaak tegen [appellante] en [partner appellante ] over de inzet van een journalist voor het doen van publicaties is geoordeeld dat het handelen van [appellante] en [partner appellante ] jegens [geïntimeerde] onrechtmatig is nu zij beiden een derde (journalist [naam1] ) flinke sommen geld hebben betaald en hem van informatie hebben voorzien om negatieve berichten over [geïntimeerde] op de website van [naam1] te publiceren waarbij zij zelf buiten beeld bleven. 6In een door onder andere [partner appellante ] en [appellante] gestart kort geding over gebruikmaking van stukken uit het bewijsbeslag dat door [geïntimeerde] was gelegd, vorderden zij dat deze stukken (e-mails) die bij de mediation tussen [partner appellante ] en [geïntimeerde] waren betrokken niet mogen worden gebruikt in een procedure; die vordering(en) heeft de voorzieningenrechter Amsterdam afgewezen. 7 Het verzoek van [partner appellante ] en zijn bedrijven om een deskundige aan te stellen die onderzoek moet verrichten naar de beweerdelijke fraude van [geïntimeerde] is door de rechtbank Den Haag afgewezen wegens onvoldoende belang: er is geen begin van bewijs van fraude geleverd en het verzoek heeft het karakter van een fishing expedition. 8 De vordering tot afgifte stukken van [appellante] en één van haar vennootschappen MaMoMo tegen [geïntimeerde] en de deurwaarder die beslag heeft gelegd en een assistent (een informatiedeskundige), omdat deze assistent tijdens de beslaglegging met de software van de auto van [appellante] zou hebben geknoeid waardoor de handrem van de auto tijdens het rijden vanzelf aantrok, is door de rechtbank Rotterdam afgewezen. 9 In het verlengde van deze beschuldiging oordeelde dit hof op vordering van [appellante] dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig heeft gehandeld door onder meer de beschuldiging van ‘sabotage van autoremmen’ in procedures te kwalificeren als een beschuldiging van ‘een moordaanslag’ en door [appellante] in gerechtelijke procedures te benoemen als ‘een (cyber)charlatan, notoire leugenaar, fantast en bedriegster’. 10

4.6

Er zijn, samengevat, meer dan 30 procedures gevoerd die zien op de beschuldigingen die jegens [geïntimeerde] zijn geuit met de daaruit voortvloeiende vorderingen over en weer. Aanvankelijk waren eerst alleen [partner appellante ] en diens bedrijven procespartijen, maar later is ook [appellante] in de procedures betrokken.

Het geschil over de e-mails nader bezien

4.7

Een groot deel van het geschil tussen partijen draait om verzonden e-mails met daarin velerlei uitingen over [geïntimeerde] . Deze e-mails zijn al eerder ter sprake gekomen en beoordeeld in procedures tegen [partner appellante ] en diens bedrijven. Voor de volledigheid merkt het hof op dat het hof in deze bodemprocedure niet gebonden is aan de verschillende uitspraken in kort geding, waarbij [appellante] bovendien veelal niet als procespartij was betrokken. Hierna zal worden uitgelegd dat [geïntimeerde] deze e-mails mag gebruiken ter onderbouwing van haar standpunt dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld, dat [appellante] (mede) verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud en verzending van deze e-mails en dat zij in verband daarmee onrechtmatig heeft gehandeld.

De door [geïntimeerde] verkregen e-mails na bewijsbeslag

4.8

[geïntimeerde] heeft, na daartoe verkregen verlof, op 21 december 2020 en 20 januari 2021 bewijsbeslag gelegd op de gegevensdragers (en de daaruit verkregen e-mails) van [partner appellante ] , ook wel de [partner appellante ] -beslagen genoemd. Dit betreft vooral e-mails uit het Strukton-mailaccount van [partner appellante ] , waartoe bijlagen behoren als Word-documenten, PDF-bestanden en audiotapes waarop [appellante] is te beluisteren.

4.9

Volgens [appellante] is het gebruikmaken van de e-mails die zijn verkregen door middel van het bewijsbeslag onrechtmatig omdat [geïntimeerde] deels al over die stukken beschikte en omdat zij ook e-mails heeft verkregen waarin de zoektermen “ [geïntimeerde] ” of “ [geïntimeerde] ” niet voorkwam. [appellante] voert aan dat [geïntimeerde] e-mails die deze termen niet bevatten niet uit het bewijsbeslag verkregen kan hebben, waardoor het gebruik ervan hoe dan ook onrechtmatig is. Bij de rechtbank heeft [appellante] naar voren gebracht dat [geïntimeerde] inzage in het bewijsbeslag heeft gekregen binnen een mediationtraject tussen [geïntimeerde] en [partner appellante ] en dat [geïntimeerde] onrechtmatig handelt door deze e-mails in strijd met afgesproken geheimhouding in de onderhavige procedure te gebruiken. In hoger beroep betwist [appellante] dat er met [geïntimeerde] afspraken zijn gemaakt over inzage van e-mails. Het gebruiken van de e-mails uit de [partner appellante ] -beslagen in een procedure tegen [appellante] is misbruik van recht, aldus [appellante] .

4.10

Conservatoir bewijsbeslag betreft beslag dat wordt gelegd op bewijsmiddelen om deze veilig te stellen, in het bijzonder om te bewerkstelligen dat deze bewijsmiddelen niet door de beslagene of derden kunnen worden zoekgemaakt. Het gaat vooral om de informatie die deze bewijsmiddelen (kunnen) opleveren. Uit de wettelijke regeling volgt niet dat deze bewijsmiddelen enkel zouden kunnen of mogen worden gebruikt in een procedure tegen de beslagene zelf. Normaliter volgt na een bewijsbeslag een procedure tot afgifte/inzage van de in beslag genomen stukken op de voet van artikel 843a Rv (oud), waarin een toetsing door de rechter plaatsvindt over de toelaatbaarheid daarvan en de eventuele voorwaarden van inzage.

4.11

Uit het feitenrelaas van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam in het vonnis in kort geding van 13 oktober 2022 11, waarbij naast [partner appellante ] en zijn vennootschappen ook [appellante] was betrokken blijkt het volgende. In vervolg op de [partner appellante ] -beslagen heeft [geïntimeerde] op 2 februari 2021 een dagvaarding in kort geding uitgebracht om op de voet van artikel 843a Rv (oud) inzage in en afschrift te verkrijgen van de e-mails van [partner appellante ] die vielen onder het bewijsbeslag. In het kader van een hoger beroep (in een andere zaak) bij het gerechtshof Amsterdam is een mediationtraject gestart tussen [partner appellante ] en DSS enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds. Partijen en hun advocaten (destijds mr. Acda en mr. Tjiam) hebben op 23-24 februari 2021 een schriftelijke mediationovereenkomst ondertekend waarin onder meer een (gebruikelijk) geheimhoudingsbeding is overeengekomen (met verwijzing naar artikel 7 van het MfN Mediation Reglement). Afgesproken is dat de e-mails uit de [partner appellante ] -beslagen overgedragen zouden worden aan de onderzoeker Fox-IT. Partijen hebben voorts afgesproken dat de e-mails zouden worden gefilterd en klaargezet in een digitale omgeving bij Zylab. De advocaten van beide partijen kregen toegang daartoe. Het ging om e-mails van [partner appellante ] over de periode van 1 april 2019 tot en met 20 januari 2021, waarin de woorden “ [geïntimeerde] ” of “ [geïntimeerde] ” voorkwamen, waarbij e-mailcorrespondentie tussen (uitsluitend) [partner appellante ] en (uitsluitend) zijn advocaat eruit gefilterd was, evenals bedrijfsvertrouwelijke informatie. Tijdens de loop van het mediationtraject hebben [partner appellante ] en [geïntimeerde] een executie kort geding gevoerd bij de rechtbank Den Haag over de verschuldigdheid van dwangsommen. 12 In die procedure hebben [geïntimeerde] en [partner appellante ] tientallen e-mails uit de [partner appellante ] -beslagen gebruikt om hun standpunt te onderbouwen. Begin april 2022 is de digitale omgeving bij Zylab weer geopend met instemming van beide advocaten en kregen de advocaten weer toegang tot de (gefilterde) e-mails.

4.12

Zoals ook al door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam is overwogen (in een procedure waarbij onder meer [partner appellante ] , [appellante] en [geïntimeerde] waren betrokken over de gebruikmaking van de e-mails) is vertrouwelijkheid uitgangspunt bij mediation. De achtergrond van deze vertrouwelijkheid bij mediation is dat de betrokken partijen zich dan niet, of minder vrij voelen om te praten en tot een oplossing te komen ter beëindiging van hun geschil(len) als zij het risico naderhand lopen, in of buiten rechte, hun in de mediation ingenomen standpunten tegengeworpen te krijgen. In deze zaak had [geïntimeerde] al beslag gelegd op de e-mails van [partner appellante ] , dus buiten het mediationtraject om, en behoefde zij enkel nog toestemming van de rechter om inzage hierin dan wel afschrift hiervan te verkrijgen. Dit laatste is niet gebeurd omdat partijen in een mediationtraject zaten en er dan geen procedures mochten lopen. [geïntimeerde] heeft daarom de 843a Rv (oud) procedure ingetrokken. Wel hebben zowel [geïntimeerde] als [partner appellante ] tijdens het mediationtraject via hun advocaten inzage gehad in en de beschikking gekregen over de e-mails getuige het feit dat deze e-mails ook door beide partijen zijn gebruikt en ingebracht in nadien gevoerde gerechtelijke procedures. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd toegelicht dat zij met [partner appellante ] heeft afgesproken dat de e-mails in procedures gebruikt mogen worden. In de memorie van grieven heeft [appellante] weliswaar betwist dat er afspraken zijn, maar zij is niet ingegaan op wat [geïntimeerde] hierover naar voren heeft gebracht. [appellante] heeft verder onvoldoende toegelicht en onderbouwd dat de e-mails uit de [partner appellante ] -beslagen ook onder de geheimhoudingsplicht vallen van de mediationovereenkomst en dat [partner appellante ] en [geïntimeerde] hebben afgesproken dat [geïntimeerde] die e-mails niet zouden mogen gebruiken. Die afspraak zou dan afwijken van hetgeen in artikel 7.2 (laatste zin) van het MfN Mediation Reglement is opgenomen (voor de volledigheid wordt de gehele bepaling geciteerd): “De partijen verbinden zich om geen stukken aan derden - onder wie begrepen rechters of arbiters – bekend te maken, te citeren, aan te halen, te parafraseren, of zich daarop anderszins te beroepen, indien deze stukken door een bij de mediation betrokkene tijdens of in verband met de mediation zijn geopenbaard, getoond, of anderszins bekend gemaakt. Deze verplichting geldt niet voor zover de desbetreffende betrokkene onafhankelijk van de mediation reeds over deze informatie beschikte of had kunnen beschikken.”

[geïntimeerde] heeft in de inleidende dagvaarding toegelicht welke afspraken zij met [partner appellante ] heeft gemaakt. Dit is verder niet concreet bestreden door [appellante] . Dat er daarnaast nog andere afspraken zouden zijn gemaakt over het niet mogen openbaar maken van de e-mails blijkt verder nergens uit. Al met al is dus onvoldoende gemotiveerd toegelicht dat sprake is van een gebruik van e-mails in strijd met afspraken met een derde ( [partner appellante ] ) en dat dit gebruik ten opzichte van [appellante] ontoelaatbaar dan wel onrechtmatig zou zijn.

4.13

Het feit dat [geïntimeerde] niet alsnog (na het mislukken/beëindigen van de mediation op 29 november 2021) aan de rechter toestemming heeft gevraagd om inzage in dan wel afschrift van de inbeslaggenomen e-mails, is in de gegeven omstandigheden onvoldoende om tot onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] jegens [appellante] te concluderen. Onbestreden staat vast dat de e-mails uit het bewijsbeslag al door een derde (Fox-IT) zijn ‘gefilterd’ op vertrouwelijke informatie tussen [partner appellante ] en zijn advocaat en op vertrouwelijke informatie betreffende het bedrijf van [partner appellante ] . Dat het bewijsbeslag onder [partner appellante ] is gelegd leidt er niet toe, zonder nadere onderbouwing of toelichting die ontbreekt, dat de daaruit bekend geworden e-mails niet zouden mogen worden gebruikt door [geïntimeerde] in de procedure tegen [appellante] en haar vennootschappen om haar stellingen te onderbouwen. Onvoldoende onderbouwd of gebleken is dat bepaalde e-mails zijn verkregen buiten het bewijsbeslag om, maar tijdens het mediationtraject. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat in sommige e-mails inderdaad niet de zoektermen voor komen waarop het bewijsbeslag zag, maar dat deze e-mails in een reeks van (antwoord) e-mails zaten waarin die zoektermen wél voor kwamen. Daarop is [appellante] niet ingegaan. Van oneigenlijk gebruik en/of misbruik van recht is dan ook geen sprake.

4.14

De conclusie is dat de e-mails die zijn verkregen uit de [partner appellante ] -beslagen gebruikt mogen worden in de onderhavige procedure.

4.15

Vast staat, zoals hiervoor is overwogen onder 4.5, dat het [partner appellante ] in meerdere gerechtelijke procedures is verboden, op straffe van verbeurte van dwangsommen, om [geïntimeerde] te beschuldigen van het veroorzaken van een FIOD-inval bij Strukton en om haar te beschuldigen van activiteiten in de porno-industrie, dat zij diefstal heeft gepleegd door zichzelf in 2012 een bonus uit te keren (vanuit DSS waarvan zij toentertijd directeur was), dat zij met nepnamen en nepaccounts berichten op Twitter heeft geplaatst over de boekpresentatie van [appellante] en dat zij terabytes aan porno op de server van DSS heeft geplaatst. Het is [partner appellante ] ook verboden om het rapport van Lumen Lawyers te (laten) verspreiden, publiceren, gebruiken, citeren, verveelvoudigen en/of openbaar te maken.

In al deze zaken hebben de voorzieningenrechters geoordeeld dat het recht van [geïntimeerde] op eerbiediging van haar goede naam en reputatie zwaarder weegt dan het recht van [partner appellante ] om zijn mening vrij te uiten, mede omdat [partner appellante ] (steeds) geen bewijs heeft kunnen leveren van de juistheid van de ernstige beschuldigingen. Niet in discussie is dat het in de onderhavige procedure feitelijk gaat over dezelfde e-mails. [geïntimeerde] voert aan dat door de kennisneming van de e-mails uit de [partner appellante ] -beslagen nu (pas) aan haar bekend is geworden dat [appellante] zelf een grote rol heeft gespeeld bij het naar buiten brengen van de ernstige beschuldigingen die door [appellante] zijn verzonnen – en door [partner appellante ] en diens bedrijven (en topbestuurders) voor waar zijn aangenomen. Daarom heeft zij er voor gekozen om nu ook [appellante] (en haar vennootschappen) in rechte te betrekken, zo begrijpt het hof. [appellante] weerspreekt dat [geïntimeerde] slachtoffer is van een lastercampagne nu [geïntimeerde] zelf vaak de procedures start en gerechtelijke stukken deelt met de media. Volgens [appellante] wordt zij ten onrechte afgeschilderd als kwade genius en pleegt [geïntimeerde] via processtukken die worden overgenomen door de media karaktermoord op [appellante] . Als ander voorbeeld noemt [appellante] het handelen van de deurwaarders en de informatiedeskundige ten tijde van de beslaglegging bij [appellante] thuis, in de garage, in december 2021 waarvan cameraopnamen zijn: uit die opnamen blijkt dat de informatiedeskundige enige tijd bezig is geweest aan de bestuurderszijde ter hoogte van de OBD-stekker en de ruimte onder de motorkap; er is dus aan haar auto geknoeid en niemand zet vraagtekens bij het handelen van de deurwaarders en de informatiedeskundige, aldus [appellante] . [geïntimeerde] draait de zaken om als zij aanvoert dat dit allemaal onjuist en/of verzonnen is.

Zijn de e-mails afkomstig van [appellante] ?

4.16

De kern van deze zaak draait om de beschuldigingen die onder meer via e-mailaccounts van [partner appellante ] zijn verspreid over [geïntimeerde] en die door de voorzieningenrechters als onrechtmatig jegens [geïntimeerde] zijn aangemerkt. Kortheidshalve verwijst het hof terug naar de weergave hiervan onder 4.5. [geïntimeerde] stelt dat [appellante] de e-mailaccounts van [partner appellante ] beheert. [appellante] is volgens [geïntimeerde] (samen met [partner appellante ] ) primair verantwoordelijk voor alle valse beschuldigingen en onjuiste (fraude)onderzoeken die via de e-mailaccounts van [partner appellante ] werden verspreid. [partner appellante ] is bekend met de inhoud van de e-mails die [appellante] namens hem heeft verstuurd. De e-mails die uit de [partner appellante ] -beslagen komen zijn afkomstig van het Strukton-mailaccount van [partner appellante ] , die voornamelijk vanuit het IP-adres [nummer1] van [appellante] zijn verstuurd namens [partner appellante ] . Het IP-adres is gekoppeld aan de woning van [appellante] die toen in [plaats1] woonde, aldus nog steeds [geïntimeerde] .

4.17

[appellante] betwist dat de e-mails van haar afkomstig zijn, dat zij verantwoordelijk is voor de e-mails en dat de inhoud van de e-mails onrechtmatig is. [appellante] voert aan dat [partner appellante ] doelbewust buiten deze procedure is gehouden door [geïntimeerde] en dat [appellante] niet namens [partner appellante ] kan of mag spreken (door de geheimhouding die hij met [geïntimeerde] is overeengekomen). [geïntimeerde] beschrijft immers het handelen van [appellante] en [partner appellante ] als één entiteit, zodat het in de rede had gelegen hem ook als gedaagde in de procedure te betrekken. De e-mails die nu gebruikt worden in deze procedure zijn al van enige jaren geleden en deze zijn ook al gebruikt tegen [partner appellante ] , waarvoor hij is veroordeeld en dwangsommen heeft verbeurd. Deze verboden dateren grotendeels van ná de verzenddata van de e-mails en worden nu gebruikt tegen haar, aldus [appellante] . [appellante] voert ook aan, zo begrijpt het hof, dat voor alle verzonden e-mails geldt dat [appellante] deze e-mails op instructie en in opdracht van [partner appellante ] heeft gemaakt, daargelaten de mogelijkheid dat [partner appellante ] de e-mails zelf heeft opgesteld en gebruik heeft gemaakt van de faciliteiten van [appellante] . Voorts heeft [appellante] aangevoerd dat de onderbouwing van [geïntimeerde] dat de overgelegde e-mails die afkomstig zijn van het IP-adres [nummer1] niet duidelijk en overzichtelijk is weergegeven waardoor het voor [appellante] een flinke speurtocht is om een en ander uit te zoeken. In hoger beroep betwist [appellante] uitdrukkelijk dat het genoemde IP adres van [appellante] is.

Het IP-adres [nummer1]

4.18

[geïntimeerde] heeft uitvoerig gemotiveerd en met stukken onderbouwd dat het IP-adres [nummer1] van [appellante] is. Dit IP-adres behoort bij een KPN-account van een adres in [plaats1] . [appellante] woonde toentertijd in [plaats1] . De e-mails die [appellante] heeft gestuurd vanuit de zakelijke e-mailaccounts (zoals mamomo@kpnmail.nl en mamomosoloutions@icloud.com) zijn afkomstig van dit IP-adres. Van die e-mails staat vast dat [appellante] de auteur en de verzender is, omdat zij de enige is die toegang heeft tot die e-mailaccounts. Het KPN-modemnummer [nummer2] .direct.adsl.nl is (ook) zichtbaar in de eigenschappen (properties) van de e-mails. De e-mails die zijn gestuurd vanaf de e-mailaccounts van [partner appellante ] (***@strukton.com en ***@icloud.com) hebben hetzelfde IP-adres en hetzelfde KPN-modemnummer. Onbetwist staat vast dat [appellante] de beschikking had over de inloggegevens van de e-mailaccounts van [partner appellante ] (dit blijkt uit het proces-verbaal van de deurwaarder van 24 december 2020 ter uitvoering van het bewijsbeslag bij [partner appellante ] ). De betwisting van [appellante] , met het argument dat niet is aangetoond dat het genoemde IP-adres van haar is, is onvoldoende in het licht van de uitgebreide onderbouwing die [geïntimeerde] heeft gegeven. [appellante] heeft wel een screenshot van de website “ip-adres-nl” overgelegd, maar daaruit blijkt niet dat dit screenshot van de computer van [appellante] is die op dat moment was verbonden met haar wifi-netwerk in haar huis in [plaats1] , zoals [geïntimeerde] terecht aanvoert. Aan bewijslevering komt het hof dan ook niet toe. Het hof acht genoegzaam aangetoond dat het genoemde IP-adres [nummer1] van [appellante] is. Vele e-mails van het zakelijk account van [partner appellante ] zijn vanaf dat IP-adres verstuurd.

Wie heeft de e-mails geschreven? Wie is verantwoordelijk voor de inhoud?

4.19

Vast staat dat onder alle e-mails als afzender de naam van [partner appellante ] (of zijn bedrijven) staat. Volgens [geïntimeerde] is het [appellante] die de e-mailaccounts van [partner appellante ] beheert en vanuit die accounts beschuldigingen over [geïntimeerde] verspreidt en stemt [partner appellante ] in met de e-mails die [appellante] verstuurt. [geïntimeerde] wijst ter onderbouwing van haar standpunt op de volgende punten:

- De e-mails die zijn verstuurd vanuit de e-mailaccounts van [partner appellante ] zijn verstuurd vanaf het IP-adres van [appellante] .

- Uit het proces-verbaal van beslaglegging blijkt dat [appellante] de beschikking over de inloggegevens van de e-mailaccount van [partner appellante ] heeft.

- De concept-mails waarover [geïntimeerde] beschikt laten zien dat [appellante] zich voordoet als [partner appellante ] . Een voorbeeld is een concept-mail van 2 oktober 2019: “Zojuist met [partner appellante ] besproken….”, waarna in het later verzonden bericht dit wordt gecorrigeerd naar “Zojuist met [voornaam appellante] besproken ...”.

- Uit een voorbeeld blijkt dat [appellante] soms een concept in haar eigen mailaccount schrijft om die vervolgens uit te sturen via het mailaccount van [partner appellante ] .

- [appellante] beantwoordt aan haar gerichte e-mails met het e-mailaccount van [partner appellante ] .

- [appellante] is de auteur van de documenten die als bijlage zijn toegevoegd aan de e-mails die zijn verstuurd vanuit de e-mailaccounts van [partner appellante ] . Dit blijkt uit de eigenschappen van die documenten. Een voorbeeld is een e-mail van 26 juni 2020 waarbij een word-document is gevoegd waarbij onder de eigenschappen van het document is vermeld dat MaMoMo Allround Solution B.V. de auteur is.

- [appellante] erkent zelf dat zij e-mails verstuurt uit naam van [partner appellante ] . Een voorbeeld is een audiofragment waarin zij opmerkt “Zo doe ik het ook, maar niet vanuit mezelf, maar vanuit [partner appellante ] , zodat ik overal buiten beeld blijf”,

- [appellante] verstuurt ook e-mails namens [partner appellante ] en haar zelf. Een voorbeeld is een e-mail van 21 december 2019 en van 30 mei 2020 waarbij in meervoud wordt geschreven of geantwoord. De berichten zijn afkomstig van hetzelfde IP-adres [nummer1] .

- Derden rondom [partner appellante ] en [appellante] weten dat [appellante] mails verstuurt vanuit de e-mailaccounts van [partner appellante ] . Een voorbeeld is een e-mail van 17 oktober 2019 aan [naam2] , een e-mailwisseling in maart 2020 met [naam3] en een e-mail van 18 augustus 2020 met de aanhef “Beste [voornaam appellante] ”.

- [partner appellante ] was vaak aan het werk of op zakenreis toen de e-mails vanuit zijn e-mailaccounts werden verstuurd vanaf het IP-adres van [appellante] . Een voorbeeld is de e-mailwisseling tussen 27 november 2019 en 4 december 2019 toen [partner appellante ] op zakenreis was in Riyad; de e-mails werden verstuurd vanaf het bekende IP-adres van [appellante] .

- De opmaak, spelling en taal van de e-mails die zijn verstuurd vanuit de e-mailaccounts van [partner appellante ] zijn precies gelijk aan die van de e-mails die zijn verstuurd vanaf de e-mailaccounts van [appellante] . Als voorbeelden worden genoemd het vele gebruik van ‘harde returns’, de d/t fouten en de gebruikte, niet gangbare woorden. Ook is als voorbeeld genoemd een e-mail van 11 november 2018 aan [geïntimeerde] , waarin [partner appellante ] zijn eigen naam foutief heeft gespeld (“ [partner appellante ] ”) en in een andere e-mail werden zijn initialen fout weergegeven, namelijk “ [partner appellante ] ” in plaats van [partner appellante ] .

4.20

Volgens [appellante] toont [geïntimeerde] niet aan dat het niet [partner appellante ] is die de mails heeft verzonden. Zo is er op momenten gemaild dat [partner appellante ] bij [appellante] verbleef. [appellante] heeft bovendien erkend dat zij sommige mails heeft getypt waardoor het evident is dat taalfouten en verschrijvingen van haar hand zijn. [appellante] wijst erop dat dat echter niet inhoudt dat zij verantwoordelijk is voor de inhoud van de e-mails. [partner appellante ] zelf heeft in een verklaring van 2 juni 2022 geschreven, kort gezegd, dat de e-mails die afkomstig zijn van zijn e-mailaccounts door hem bedacht, getypt en verzonden zijn en dat hij ook zelf heeft bepaald aan wie de mails gezonden moesten worden (in de CC/BCC) en dat dat ook geldt voor de e-mails die vanuit het IP-adres van [appellante] zijn verzonden. In de verklaring staat dat hij e-mails ofwel zelf heeft getypt ofwel [appellante] de opdracht heeft gegeven deze e-mails te typen. Kort en goed neemt [partner appellante ] alle verantwoordelijkheid op zich voor de verzonden e-mails.

4.21

Deze verklaring van [partner appellante ] overtuigt niet. [geïntimeerde] heeft geschat, op basis van het totaal van 19.441 aangetroffen e-mails in de periode 1 april 2019 tot en met 20 januari 2021 waarin de naam van [geïntimeerde] voorkomt en die deels concepten betreffen, dat ongeveer 5.000 e-mails vanuit het zakelijke Strukton-account van [partner appellante ] zijn verzonden. Deze aantallen zijn niet (of niet gemotiveerd) weersproken. De rechtbank constateert in het door [appellante] bestreden vonnis van 28 juni 2023 (rov. 4.16) en neemt als uitgangspunt ten aanzien van medegedaagde [naam2] (lid van de raad van bestuur van Centric), dat [naam2] wist dat het e-mailaccount van de bestuursvoorzitter van Strukton (dit is [partner appellante ] ) werd beheerd door [appellante] . [partner appellante ] schrijft in zijn verklaring dat hij kennis heeft genomen van alle e-mails die bij dagvaarding zijn overgelegd, maar die niet allemaal heeft gelezen (omdat het er heel veel zijn) maar in vogelvlucht er doorheen is gegaan. Het had minst genomen mogen worden verwacht dat [partner appellante ] wat concreter enkele voorbeelden had genomen van e-mails die stellig door hem bedacht, getypt en/of verzonden zouden zijn. Het hof oordeelt het niet geloofwaardig dat [partner appellante ] al die e-mails zelf getypt heeft en/of zelf heeft verzonden, nu ook vast staat dat [partner appellante ] dit nooit deed maar aan zijn secretaresse overliet. Dat [partner appellante ] al die e-mails zelf bedacht heeft en dat [appellante] die in zijn opdracht heeft getypt en verzonden en dat [appellante] hierin dus alleen een uitvoerende rol heeft gehad oordeelt het hof ook niet aannemelijk (daarover straks meer). Het hof hecht aldus geen doorslaggevende waarde aan de verklaring van [partner appellante ] .

4.22

Het hof beantwoordt de vraag of het [appellante] is geweest die de e-mails vanaf het zakelijk e-mailaccount van [partner appellante ] (mede) bedacht, getypt en verzonden heeft bevestigend en licht dat als volgt toe. Van de e-mails die zijn verstuurd vanaf het zakelijk e-mail account van [partner appellante ] van Strukton zijn vele afkomstig van het IP-adres [nummer1] dat van [appellante] is (in de beschreven periode toen zij in [plaats1] woonde). [appellante] had de beschikking over de inloggegevens van [partner appellante ] van zijn e-mail accounts, waaronder zijn zakelijk e-mail account. [appellante] beheerde feitelijk het zakelijk e-mailaccount van [partner appellante ] . De hierboven onder 4.19 weergegeven feiten en omstandigheden die door [geïntimeerde] zijn aangevoerd zijn onvoldoende gemotiveerd weersproken en dat had, gelet op de grondige onderbouwing van al deze feiten en omstandigheden wel van [appellante] mogen worden verwacht, ook al zou dat volgens haar ‘veel werk’ hebben betekend. Dat [appellante] al die e-mails op instructie van [partner appellante ] en/of in opdracht van [partner appellante ] heeft opgemaakt en verzonden, oordeelt het hof niet geloofwaardig gelet op de hoeveelheid e-mails die in de beschreven periode zijn verstuurd, terwijl [partner appellante ] in die periode lange werkdagen en zakelijke reizen maakte. Los daarvan is het hof van oordeel dat [appellante] haar betwisting dat zij geen eigen verantwoordelijkheid heeft in de verzending van de e-mails onvoldoende heeft onderbouwd. De verwijzing van [appellante] naar een tussen [partner appellante ] Investments B.V. en MaMoMo Solutions B.V. gesloten overeenkomst van opdracht volstaat niet - mede in het licht van wat [geïntimeerde] naar voren heeft gebracht - om te kunnen concluderen dat [appellante] bij het verzenden van de e-mails als ondergeschikte heeft gehandeld en hierop niet aangesproken zou kunnen worden. Dat geldt ook voor de door [appellante] naar voren gebrachte omstandigheid dat sommige berichten ’s avonds of in het weekend zijn gezonden. Het beroep van [appellante] op artikel 6:170 BW dat inhoudt dat zij als ondergeschikte van [partner appellante ] heeft gehandeld en daarom niet aansprakelijk (voor enige schade) kan worden gehouden verwerpt het hof dan ook.

4.23

Tot slot verwijst het hof naar het overgelegde audiofragment waarin [appellante] ergens in november 2019 met een vertrouwenspersoon (spiritual healer) praat in een gesprek over mogelijke bedreigingen vanuit de omgeving van [geïntimeerde] , de criminele activiteiten van [geïntimeerde] en het bedrijf DSS dat een “criminele bende” is, over de FIOD-inval bij Strukton en over Gambia. In dit audiofragment (waarbij W de vertrouwenspersoon is) komt een paar maal aan de orde dat [appellante] buiten beeld wil of moet blijven, bijvoorbeeld:

W: Tis echt een waarschuwing hoor. R: Kijk, ik doe niks vanuit mezelf he, ik doe niks vanuit Mamomo, er is geen enkele email of zo van mij, waaruit ik handel zeg maar he? En verderop in het gesprek waarin [appellante] antwoordt op de vraag wat zij moet doen, namelijk “balletjes opgooien” (kennelijk wordt bedoeld om suggesties van beschuldigingen te doen): Huh, … zo doe ik het ook. … Ik eh, ik, maar niet vanuit mezelf dat doe ik vanuit [partner appellante ] . Da ik overal uit beeld blijf. En ook in antwoord op de suggestie van de vertrouwenspersoon dat [appellante] “onder water” moet blijven en haar “kop niet boven steken”: Ja, nee maar zo doe ik het ook. En weer verderop: Ja en ik moet uit beeld blijven, dat klopt. Ja dat zal ik eens doen.

Uit dit audiofragment kan afgeleid worden dat [appellante] zelf zoveel mogelijk buiten beeld wil blijven als het gaat om het beschuldigen van [geïntimeerde] van, in de woorden van het gesprek, “criminele activiteiten”.

4.24

Dit handelen van [appellante] laat de rol van [partner appellante ] onverlet, zo voegt het hof duidelijkheidshalve toe, die immers wél verantwoordelijk is voor het laten gebruiken en beheren van zijn zakelijke e-mailaccount door [appellante] en het laat gebeuren dat vanaf zijn zakelijk e-mailaccount honderden e-mails worden verzonden in zijn naam.

4.25

Samenvattend oordeelt het hof dat [appellante] (mede)verantwoordelijk kan worden gehouden voor het opstellen en verzenden van de e-mails uit de [partner appellante ] -beslagen (de periode 1 april 2019 tot en met 20 januari 2021). Daarnaast merkt het hof nog het navolgende op: [appellante] lijkt te willen stellen dat het alleen maar gaat om de e-mails die vanaf haar IP-adres zijn verstuurd (en is in de memorie van grieven ook alleen op die mails ingegaan) en niet om de vele honderden e-mails die door [geïntimeerde] zijn overgelegd. Dat ziet het hof anders. De door [geïntimeerde] overgelegde e-mails zijn nagenoeg alle afkomstig van het zakelijk e-mailaccount van [partner appellante ] . [appellante] beschikte over de inloggegevens van [partner appellante ] en zij stuurde ook berichten vanaf haar eigen zakelijke MaMoMo-account naar het zakelijk e-mailadres van [partner appellante ] . [geïntimeerde] heeft er terecht op gewezen dat het ook gaat om e-mails die zijn verstuurd vanaf andere IP-adressen, bijvoorbeeld omdat [appellante] op dat moment buiten haar woonhuis in [plaats1] was (en een ander wifi-netwerk of 4G gebruikte, zo begrijpt het hof) en/of de e-mails verstuurde vanaf haar telefoon. Het hof constateert daarnaast dat de stroom aan e-mails alle dezelfde onderwerpen/beschuldigingen betreffen waarover dit geschil gaat en waarvoor [partner appellante ] eerder is veroordeeld. Dat kennelijk niet meer (digitaal) is te achterhalen voor al die e-mails vanaf welke IP-adressen de e-mails zijn verstuurd is gezien de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden niet van doorslaggevende betekenis om daaraan de conclusie te verbinden dat deze e-mails niet toegeschreven kunnen worden aan het handelen van [appellante] . Onbestreden heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat deze e-mails buiten het IP-adres van [appellante] een minderheid betreffen van de door haar overgelegde e-mails.

Is de inhoud van de e-mails onrechtmatig jegens [geïntimeerde] ?

4.26

Bij de beantwoording van de vraag of de inhoud van de e-mails (uit de [partner appellante ] -beslagen) onrechtmatig is tegenover [geïntimeerde] gaat het om een botsing tussen twee fundamentele rechten die in rangorde aan elkaar gelijk zijn. Enerzijds is er het recht van [geïntimeerde] op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer, eer en goede naam (artikel 8 EVRM en artikel 10 lid 1 Grondwet) en anderzijds is er het recht van [appellante] (en indirect van [partner appellante ] ) op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM en artikel 7 lid 3 Grondwet) . Bij de beantwoording van de vraag welke van deze op zichzelf gelijkwaardige rechten in het concrete geval zwaarder weegt, moet een afweging worden gemaakt met in achtneming van alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben, de ernst van de misstand die aan de kaak wordt gesteld, de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal, de inkleding van de verdenkingen en de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen. 13

4.27

Het hof zal vanwege de overzichtelijkheid die nodig is in de grote hoeveelheid e-mails die zijn overgelegd uitgaan van de door [geïntimeerde] gepresenteerde 60 e-mails die nagenoeg alle zijn verstuurd van het IP-adres van [appellante] (vanaf het Strukton-account van [partner appellante ] en zijn persoonlijk e-mailaccount ***@icloud.com). Door [geïntimeerde] zijn deze e-mails onderverdeeld in zeven categorieën (in hoofdstuk 7 van de inleidende dagvaarding). Het hof heeft hiervoor (onder 4.22) al geoordeeld dat het [appellante] zelf is geweest die de e-mails vanaf het zakelijk e-mailaccount van [partner appellante ] (al dan niet samen met [partner appellante ] ) heeft bedacht, getypt en verzonden.

4.28

Op 6 april 2019 is een e-mail verzonden aan M. [naam5] (toentertijd secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken) met in de CC diverse topambtenaren en hooggeplaatste politici, over de FIOD inval met als bijlagen de processtukken in een kort geding tegen [geïntimeerde] . Op 27 juli 2019 is wederom een e-mail verzonden aan M. [naam5] met in de CC 23 hooggeplaatste politici en leden van de raad van bestuur van Strukton en Centric. In deze e-mail staat geschreven: U heeft in het recente verleden e-mails en daarbij gevoegde stukken met daarin o.a. vervalste transcripts en vervalste correspondentie toegestuurd gekregen van Mevrouw [geïntimeerde] . Met de inhoud van deze stukken kan ik mij niet verenigen omdat deze onjuist en vervalst zijn.

De volgende feiten staan vast:

a. a) Door [geïntimeerde] is herhaaldelijk contact gezocht met de AIVD en daarbij zijn de namen van [partner appellante ] en Strukton vermeld.

b) De AIVD gehouden is de FIOD te informeren indien melding is gemaakt van belastingfraude.

c) Na de communicatie tussen [geïntimeerde] en de AIVD/FIOD, de FIOD een inval heeft gedaan bij Strukton en [partner appellante ] .

Het is, gegeven de voormelde feiten en omstandigheden duidelijk dat de communicatie tussen [geïntimeerde] en de AIVD niet los kan worden gezien van de inval van de FIOD bij en/of het onderzoek van de FIOD naar Strukton.

En verderop in de tekst:

[appellante] wees mij op feitelijke onjuistheden in de jaarrekeningen en administratie van DSS. Zij is in de ogen van [geïntimeerde] de kwade genius. [geïntimeerde] heeft gefraudeerd en wilde met mijn hele vermogen aan de haal gaan. [appellante] en de twee oud notarissen (…) brachten dat aan het licht. (…) Alles wat [geïntimeerde] op [appellante] projecteert is en doet ze zelf. [geïntimeerde] is de slechte vrouw, niet [appellante] . [geïntimeerde] zocht wegen om geen informatie over de administraties en jaarrekeningen van DSS en Wagner Solar aan te hoeven leveren omdat ze geld en goederen verduisterd/weggesluisd had. [appellante] en de FIOD-inval waren de afleidingen. (…) De PC’s, de server, de back-up schijven, het gehele mailaccount etc. was na de FIOD-inval professioneel verwijderd. [geïntimeerde] had veel te verbergen. Ze heeft gefraudeerd. (…)

Op basis van de door [geïntimeerde] ingediende klacht aan u, heeft [geïntimeerde] de juiste termen gebruikt waardoor uw data analysemachine met een signaal komt dat er iets mis is bij Strukton. Er liep al een onderzoek. Het signaal heeft geleid tot de onvoorbereide FIOD-inval. (...)

Gisteren tijdens het gesprek met de belastingdienst (...) werd mij (...) op een subtiele wijze duidelijk gemaakt dat de belastingdienst niets met de FIOD- inval bij Strukton te maken had. (...)

Mijn onderneming Strukton is door uw handelswijze in grote problemen gekomen (…) Uw handelswijze heeft mij diep geraakt en ik dan ook enorm teleurgesteld in zowel de AIVD als de FIOD. (…) Hoe heeft het kunnen gebeuren dat op basis van een jaloerse vrouw die:

- fraude heeft gepleegd (rapport van meer dan 40 pagina’s onregelmatigheden/fraude aanwezig);

- actief is in de porno-industrie (porno-dossier aanwezig)

- (…) die niet zuiver is en haar helpt/heeft geholpen bij het wegsluizen van mijn geld (emails zwart geld/drugs aanwezig);

de FIOD heeft kunnen bewegen een inval uit te voerren bij Strukton.

Heeft u hier een verklaring voor?

4.29

Na een herinnerings-mail van 2 augustus 2019 aan de geadresseerden is vanaf het Strukton e-mailaccount op 6 augustus 2019 een e-mail gestuurd naar de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, met een klacht over het onverantwoord en onzorgvuldig handelen van de Nederlandse AIVD/FIOD. Er staat geschreven (met als afzenders de Strukton-bestuurders [naam4] , [naam2] en [partner appellante ] ): Wij verwijzen voor de inhoud van de klacht naar onderstaande email van 27 juli 2019 welke wij verzonden hebben aan [naam5] . Tevens hebben wij het sterke vermoeden dat de uitspraak van rechter (…) (het vonnis van 25 juni 2019 van de rechtbank Almelo, toev. hof) beïnvloed is door de AIVD/FIOD dan wel het Parket.

Wij zijn ervan overtuigd dat er contact is geweest tussen de genoemde rechter en de AIVD/FIOD dan wel het Parket. Het is ongeoorloofd en buiten elke rechtsnorm om tot een uitspraak te komen waarbij het zwijgen opgelegd moet worden van de heer [partner appellante ] om over de inval van de AIVD/FIOD te mogen communiceren. (…) Hetgeen de heer [partner appellante ] gezegd heeft, is de waarheid, is bewezen en kan door de AIVD/FIOD dan wel het Parket niet weerlegd worden. (…)

Een soortgelijke (gekopieerde) e-mail is diezelfde dag ook verzonden aan het algemeen e-mailadres van het Ministerie van Buitenlande Zaken.

4.30

In een e-mailbericht van 12 augustus 2019 vanaf het Strukton e-mailaccount aan (onder meer) [naam6] (de toenmalige directeur van de FIOD) staat onder meer: Dit is de wereld op zijn kop. De bron van inval zijnde [geïntimeerde] heeft fraude gepleegd, valsheid in geschrifte gepleegd en overheidsinstanties misleid met als doel een FIOD-inval bij Strukton te realiseren.

In een daarop volgend e-mail bericht van 14 augustus 2019 vanaf het Strukton e-mailaccount aan (onder meer) de FIOD-directeur wordt een en ander weer herhaald.

4.31

In andere e-mails die zijn verzonden vanaf het Strukton e-mailaccount aan een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en aan (onder meer) de FIOD-directeur (beide dateren van 16 oktober 2019) wordt onder meer geschreven dat er “keihard bewijs” is dat [geïntimeerde] heeft gefraudeerd (bij Wagner Solar inzake transporten naar Gambia) en dat de administratie werd verduisterd en digitale informatie zoveel mogelijk werd verwijderd. De “gestolen goederen” zijn onder meer bij [geïntimeerde] terecht gekomen.

4.32

In die periode (najaar 2019) worden nog diverse e-mails vanaf het Strukton e-mailaccount (en steeds vanaf het IP-adres van [appellante] ) aan diverse personen gestuurd, waaronder een bericht van 19 oktober 2019 waarin [geïntimeerde] en anderen worden benoemd als “criminelen” die in de drugs zitten en journalisten omkopen. Deze e-mail is in CC ook gestuurd aan topambtenaren en toppolitici.

Verder staat in een e-mail van 10 november 2019 aan de voorzitter van het College van procureurs-generaal (met in de CC andere personen): Mevr. [geïntimeerde] heeft opzettelijk de FIOD-inval bij Strukton afgedwongen zodat ik verdachte ben en mij nauwelijks kan verdedigen en zij vrij uit kan gaan terwijl zij de gene is geweest die gefraudeerd heeft, valsheid in geschrifte heeft gepleegd, illegale transporten naar Gambia heeft georganiseerd en andere strafbare feiten op haar kerfstok heeft.

In een e-mail van 16 november 2019 vanaf het Strukton e-mailaccount aan onder meer de toenmalige minister van Justitie Grapperhaus staat onder meer: Hoe is het mogelijk dat de journalistiek contact kan hebben met criminelen die mijn naam en de naam van [appellante] via de media totaal kapot aan het maken zijn. Het lijkt er bijna op dat deze criminelen de journalisten omkopen en het is voor mij onbegrijpelijk dat dit soort mensen die in de drugs zitten nog rondlopen. (…) als u de namen en correspondentie van deze criminelen wilt hebben kan ik u die zo verstrekken. Deze criminelen ( [geïntimeerde] , …) kennen elkaar onderling perfect.

4.33

In een e-mail van 17 november 2019 vanaf het Strukton e-mailaccount aan de voorzitter van het College van procureurs-generaal (met in de CC diverse andere personen) worden de beschuldigingen herhaald dat [geïntimeerde] achter de FIOD-inval zit, dat de rechter is beïnvloed door het OM en de AIVD. In een e-mail van 12 december 2019 vanaf het Strukton e-mailaccount aan de minister van Justitie wordt de eerdere beschuldiging herhaald: Van deze twee personen [onder wie [geïntimeerde] , toev. hof] is onomstotelijk vastgesteld dat ze gefraudeerd hebben, illegaal gestolen goederen naar Gambia getransporteerd hebben en alle relevante data bij mijn bedrijven vernietigd hebben.

4.34

Dan zijn er nog enkele e-mails (mei 2020) over de betrokkenheid van [geïntimeerde] bij een moslimsekte genaamd ISA en de geestelijk leider daarvan. Zo staat er onder meer geschreven aan de minister van Justitie Grapperhaus: Hierbij de verbanden tussen [geïntimeerde] , haar vriend (…), journaliste (…) en hun moslimleider (...) van ISA. Onze indruk is dat [geïntimeerde] en (…) in de greep zitten van deze moslims, de ISA. En dat onder druk van deze Afrikanen [geïntimeerde] en (...) ons terroriseren met beslagen, procedures en negatieve teksten in de media.

En in een e-mail aan een persoon van Lumen Lawyers (met CC aan andere personen): (...) is Iman, de geestelijk leider van [geïntimeerde] (…). Hij is een moslimleider. De moslims ISA waren bezig via [geïntimeerde] de Nederlandse infrastructuur over te nemen. [geïntimeerde] had indien ik voor december 2018 overleden was de volledige zeggenschap over mijn hele vermogen. Zij kon in haar eentje de andere bestuursleden ontslaan en haar ISA vrienden benoemen. (...)

Deze e-mails zijn gekopieerd ook gezonden aan weer anderen.

4.35

In een e-mailbericht van 1 juni 2020 van het Strukton e-mailaccount aan (onder meer) minister van Justitie Grapperhaus gaat het over de beïnvloeding van de rechtspraak. Zo staat er onder meer geschreven: Het lijkt erop dat [geïntimeerde] een werkwijze ontwikkeld heeft om in juridische procedures haar gelijk te krijgen. (…) Zij doet dit door vooraf in de media artikelen te laten schrijven (waarbij ze zelf de pen hanteert) met nepnieuws en een onjuiste voorstelling van zaken (…). Bij alle procedures draait ze de zaak om en beschuldigd zij de wederpartij voor zaken die ze zelf doet/ heeft gedaan. Ze schuwt er niet voor om rechters dan wel relaties van rechters te intimideren en te manipuleren. (…) Naar mijn idee ongeoorloofde praktijken, maar ook triest dat rechters hier in mee gaan/ zijn gegaan.

4.36

In de akte houdende producties P1 – P9 van 31 oktober 2022 van [appellante] heeft haar toenmalig advocaat een onderzoek verricht naar de 460 unieke e-mails (sommige e-mails zaten dubbel in een reeks van antwoordmails) en daarvan weer een selectie gemaakt van 402 e-mails waarin de naam van [geïntimeerde] voor komt. In 80 e-mails is volgens de toenmalig advocaat van [appellante] mogelijk tekstueel sprake van aantasting van de eer en goede naam van [geïntimeerde] maar zijn de e-mails niet onrechtmatig. Een aantal van die 80 e-mails heeft het hof hierboven al weergegeven, maar lang niet alles. Een voorbeeld hiervan zijn de vele e-mails die zijn verstuurd aan de Quote-journalist [naam7] , die [geïntimeerde] ook aanhaalt in haar inleidende dagvaarding. [appellante] heeft betwist dat deze e-mails aan de Quote-journalist zijn verzonden. Voor zover ze daarbij erop doelt dat niet alle e-mails zijn verzonden vanaf haar ip-adres is dat onvoldoende in het licht van de gemotiveerde onderbouwing van [geïntimeerde] dat [appellante] mede verantwoordelijk is voor deze e-mails, zoals het hof al eerder heeft overwogen onder 4.22. Onder deze e-mails bevonden zich e-mails 1) waarmee processtukken zijn gestuurd en andere documenten, 2) vertrouwelijke e-mails die [partner appellante ] met zijn toenmalige advocaat had gewisseld en 3) e-mails met het verzoek aan de Quote-journalist om onderzoek te doen naar de betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de FIOD-inval, over Gambia, een Duits bankrekeningnummer, de universiteitsfraude en over AB COM Services. Onder deze e-mails hangen diverse mails waarin [geïntimeerde] wordt beticht van het stelen van geld vanaf 2012 (onder ander de bonusuitkering van € 73.000) en dat [geïntimeerde] in een Afrikaanse sekte/commune zit. Niet is gebleken dat de Quote-journalist op deze verzoeken is ingegaan, behoudens een enkele uitzondering; tot een publicatie heeft dit niet geleid.

4.37

Los van de beschuldigingen die zijn geuit via de hierboven genoemde e-mails uit de [partner appellante ] -beslagen, zijn er door [geïntimeerde] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 16 maart 2023 ook aanvullende producties overgelegd die vrijgekomen waren uit het bewijsbeslag dat onder [appellante] en MaMoMo c.s. is gelegd op 22 december 2021. Zo is er een audiofragment van 12 augustus 2021 van een gesprek dat [appellante] voerde met twee inspecteurs van de belastingdienst. In dat gesprek worden diverse beschuldigingen geuit over [geïntimeerde] , zoals dat zij zou frauderen, stelen, geld witwassen, leidinggeven aan een crimineel netwerk, meewerken aan ambtelijke corruptie, drugstransporten zou organiseren, actief zijn in de porno-industrie, journalisten omkopen en de FIOD-inval bij Strukton zou hebben veroorzaakt. Een ander audio-fragment is van 17 mei 2019 waarin [appellante] spreekt met een politierechercheur over onder meer fraude, diefstal, spionage, wegsluizen van geld en het veroorzaken van de FIOD-inval.

Het hof merkt op dat uitlatingen/beschuldigingen in (privé) gesprekken niet zomaar onrechtmatig zijn jegens een derde (hier [geïntimeerde] ). Het hof heeft hieraan wel aandacht geschonken omdat de beschuldigingen die hier worden geuit van [appellante] zelf afkomstig zijn en min of meer identiek zijn aan de beschuldigingen die zijn beschreven in de e-mails uit de [partner appellante ] -beslagen.

4.38

Dan komt het hof toe aan de beantwoording van de vraag of de inhoud van de hierboven onder 4.28 e.v. genoemde e-mails onrechtmatig is jegens [geïntimeerde] . Hiervoor geldt de toetssteen als weergegeven onder 4.26. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. De beschuldigingen die door [appellante] in de e-mails zijn geuit en door [geïntimeerde] zijn betwist, zijn van uiteenlopende aard: de FIOD-inval bij Strukton die zou zijn aangezet door [geïntimeerde] door middel van haar contacten met de AIVD, de door haar gepleegde fraude (waaronder ook het ten onrechte uitkeren van een flinke bonus en het wegsluizen van gelden naar Gambia), haar contacten met de moslimorganisatie ISA waarmee de Nederlandse infrastructuur zou worden overgenomen, de intimidatie en manipulatie van rechters, de betrokkenheid bij drugstransporten en de porno-industrie, als crimineel journalisten omkopen, haar betrokkenheid bij een Afrikaanse sekte/commune, het plegen van valsheid in geschrifte, plegen van diverse andere strafbare feiten, enzovoort (zoals weergegeven onder 5.1 van het bestreden vonnis).

4.39

Voor al deze beschuldigingen is geen feitenmateriaal of enige onderbouwing voorhanden, zelfs niet in dit hoger beroep terwijl stellig door [appellante] is beweerd dat er voldoende bewijs is.

4.40

Volgens [appellante] is op basis van het Lumen Lawyers rapport het bewijs geleverd dat [geïntimeerde] frauduleus/onrechtmatig heeft gehandeld. [appellante] heeft over dit rapport in eerste aanleg aangevoerd dat de omstandigheid dat het rapport niet onafhankelijk is verklaard, niet wil zeggen dat de volledige inhoud onjuist/niet-onafhankelijk/uit de duim gezogen is. Deze verwijzing naar het Lumen Lawyers rapport volstaat echter niet. Lumen Lawyers, een advocatenkantoor dat [partner appellante ] (en/of DSS en Strukton) ook strafrechtelijk bijstond, heeft in opdracht van DSS onderzoek gedaan naar de vraag of [geïntimeerde] fraude heeft gepleegd. Dit betreft geen onafhankelijk onderzoek (de betrokken advocaat is hiervoor disciplinair gestraft) en [appellante] heeft in hoger beroep niet concreet toegelicht welke onderbouwing dit rapport oplevert dat [geïntimeerde] frauduleus heeft gehandeld. Hiertegenover heeft [geïntimeerde] erop gewezen dat in opdracht van Lumen Lawyers ook onderzoek is verricht door Grant Thornton en dat dit juist duidelijk heeft gemaakt dat [geïntimeerde] geen zonnepanelen naar Gambia heeft weggesluisd en dus niet frauduleus heeft gehandeld. Daarop is [appellante] niet ingegaan. Gezien de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden heeft [appellante] onvoldoende onderbouwing gegeven voor haar stelling dat op basis van het Lumen Lawyers rapport het bewijs is geleverd dat [geïntimeerde] frauduleus/onrechtmatig heeft gehandeld.

[appellante] wijst verder nog op de beschikking in hoger beroep van dit hof van 1 maart 2021 in een gevoerde arbeidsrechtelijke procedure tussen [geïntimeerde] en Centric. In die beschikking is beslist dat [geïntimeerde] geen recht heeft op een transitievergoeding omdat zij jegens Centric ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in verband met het aan zichzelf laten uitbetalen van een bonus over 2018, het toekennen van een vergoeding aan een andere persoon en het toekennen van een salaris bij Wagner Solar. De uitlatingen van [appellante] en [partner appellante ] zijn echter niet beperkt tot deze in dit arbeidsgeschil door het hof vastgestelde verwijtbaarheid op drie punten. In de beschikking is ook niet vastgesteld dat [geïntimeerde] fraude heeft gepleegd. Daarom kan ook niet op basis van deze beschikking de stelling van [appellante] ondersteund worden dat [appellante] frauduleus/onrechtmatig heeft gehandeld.

4.41

Het gaat hier om een grote hoeveelheid e-mails die zijn verzonden aan onder meer ministers, staatssecretarissen, ambtenaren van de belastingdienst en het openbaar ministerie, journalisten en zakelijke relaties van [partner appellante ] . De in deze e-mails vervatte beschuldigingen zijn daarom, anders dan [appellante] naar voren heeft gebracht, in zeer brede kring geuit. Uit de overgelegde overzichten van [geïntimeerde] blijkt immers dat e-mails niet alleen naar bestuurders, directie of werknemers van Centric en Strukton zijn gezonden, maar ook naar de hiervoor vermelde derden. Volgens [appellante] zijn de uitingen gedaan in het kader van een (straf)onderzoek naar Strukton en betreft het uitingen die [partner appellante ] heeft gedaan als slachtoffer van fraude. Ook wijst [appellante] erop dat [partner appellante ] misstanden binnen zijn bedrijven heeft aangetroffen en zich tot de autoriteiten gewend. Van deze vermeende misstanden is echter onvoldoende duidelijk geworden dat deze een basis hebben in het destijds beschikbare feitenmateriaal. Het is onduidelijk waarom het veelvuldig e-mailen van al deze personen met de betreffende inhoud van de berichten (met een zeer brede strekking) gerechtvaardigd wordt door de door [appellante] genoemde reden van een (strafrechtelijk) onderzoek. Verder weegt mee dat gelet op de aard van de in de e-mails vervatte beschuldigingen kan worden aangenomen dat de ernst van de te verwachten gevolgen voor [geïntimeerde] groot is. [geïntimeerde] heeft hierover naar voren gebracht dat zij zich voortdurend moet blijven verdedigen tegen de beschuldigingen en dat dit een negatief effect heeft gehad op haar carrière en een grote impact heeft op haar leven. De e-mails vormen daarmee een ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer en de eer en goede naam van [geïntimeerde] , die geen publieke figuur is. [appellante] is daarnaast geen journalist die een maatschappelijke misstand aan de kaak wil stellen (en waarvoor dan nog altijd geldt dat er hoor en wederhoor zou moeten plaatsvinden). De belangen van [appellante] en [geïntimeerde] tegen elkaar afwegend leidt het hof tot het oordeel dat de belangen van [geïntimeerde] op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer, eer en goede naam zwaarder wegen dan het belang van [appellante] op de vrijheid van meningsuiting.

Het verwijt over het verrichten van onderzoek

4.42

Naast het verzenden van e-mails heeft [geïntimeerde] gesteld dat [appellante] onrechtmatig onderzoek naar haar heeft verricht of laten verrichten. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis (onder meer) [appellante] verboden om onderzoek te (laten) doen naar het handelen van [geïntimeerde] . In hoger beroep komt [appellante] hiertegen op. Zij voert hiervoor kort gezegd aan (1) dat haar bevindingen niet als onderzoeken kunnen worden bestempeld, (2) dat zij hiervoor niet verantwoordelijk is als hierover is gemaild vanaf mailaccounts van [partner appellante ] , (3) dat het haar is toegestaan onderzoek te doen en zij vanwege haar SPD-diploma’s kundig is op het gebied van financiën en administratie, (4) dat het verbod te ruim is en in strijd met artikel 6 EVRM waarbij minstens een uitzondering moet worden gemaakt voor procedures en (5) dat [geïntimeerde] geen belang heeft bij een verbod omdat geen sprake is van een reële dreiging van het plegen van een nieuwe onrechtmatige daad. In reactie hierop wijst [geïntimeerde] erop dat het niet gaat om de kwalificatie als onderzoek of bevindingen, maar dat deze onderzoeken en/of bevindingen verzonnen getallen en verhalen zijn die erop zijn gericht om de valse beschuldigingen kracht bij te zetten. De omstandigheid dat [appellante] boekhouddiploma’s heeft behaald maakt haar volgens [geïntimeerde] geen fraudedeskundige.

4.43

Het hof is van oordeel dat [appellante] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat zij onderzoek heeft gedaan naar [geïntimeerde] . De omstandigheid dat over de bevindingen hiervan via het e-mailaccount van [partner appellante ] is gemaild, doet (zoals hiervoor is overwogen) er niet aan af dat [appellante] hiervoor (mede) verantwoordelijk is. [geïntimeerde] heeft er op gewezen dat zij in de gegeven omstandigheden een zwaarwichtig belang heeft om gevrijwaard te blijven van nog meer onderzoeken als daar geen goede redenen voor bestaan, terwijl die redenen hier niet zijn gebleken. Hierin gaat het hof mee. Wat betreft de omvang van het verbod zal het hof, anders dan de rechtbank heeft beslist onder 5.2 van het bestreden vonnis, bepalen dat dit verbod zich enkel uitstrekt tot (verder) onderzoek doen naar de door [appellante] geuite beschuldigingen jegens [geïntimeerde] waarvan in dit arrest is geoordeeld dat deze onrechtmatig zijn.

Het handelen van [appellante] na 20 januari 2021 tot 16 maart 2023

4.44

[geïntimeerde] heeft voorts gesteld dat [appellante] ook ná 20 januari 2021 met het verzenden van e-mails met valse beschuldigingen richting [geïntimeerde] is doorgegaan en daarmee onrechtmatig is blijven handelen. [geïntimeerde] heeft de gedragingen van [appellante] onderverdeeld in vier categorieën en deze gedragingen toegelicht en onderbouwd met vindplaatsen en producties; het betreft de periode tot en met 16 maart 2023 (dit is de dag van de zitting die in eerste aanleg plaatsvond).

A) Valse beschuldigingen doen in honderden e-mails aan tientallen ontvangers (ministers, Kamerleden, overheidsinstanties, journalisten, zakenrelaties, vrienden, familie en andere derden).

B) Schending van de privacy/persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] door zich de toegang te verschaffen tot haar zakelijk e-mailaccount van DSS met e-mails en onder andere ook financiële gegevens, persoonlijke foto’s en vertrouwelijke correspondentie en deze documenten door te sturen naar derden.

C) Het (laten) verrichten van onderzoeken naar [geïntimeerde] waarin valse beschuldigingen staan (met vervalste bewijsstukken) en deze onderzoeken te verspreiden onder derden (o.a. het al eerder genoemde Lumen Lawyers rapport).

D) Het financieren en instrueren van lasterwebsites, zoals die van journalist [naam1] . Het hof heeft in het arrest van 2 april 2024 14 geoordeeld dat [partner appellante ] en [appellante] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] hebben gehandeld door [naam1] flinke sommen geld te betalen en van informatie te voorzien om negatieve berichten over [geïntimeerde] te publiceren, waarbij zij zelf buiten beeld bleven.

4.45

De hierboven onder A), C) en D) weergegeven, met stukken onderbouwde stellingen zijn niet (meer) gemotiveerd bestreden door [appellante] . Wat betreft het verwijt onder B) dat [appellante] zich de toegang heeft verschaft tot haar zakelijk e-mail account heeft het hof onvoldoende concrete aanknopingspunten gevonden. Wel staat genoegzaam vast, zoals hiervoor al is geoordeeld, dat [appellante] de daardoor verkregen vertrouwelijke gegevens heeft doorgestuurd aan derden. Geconcludeerd kan worden dat [appellante] ook in deze periode onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld; kortheidshalve verwijst het hof voor de motivering hiervoor naar 4.41.

Het handelen van [appellante] na 16 maart 2023

4.46

In de memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] met stukken onderbouwd dat [appellante] ook na 16 maart 2023 is doorgegaan met het verspreiden van de al eerder gedane en weergegeven, maar ook nieuwe, beschuldigingen. Het gaat volgens [geïntimeerde] om 40 (nieuwe) beschuldigingen over [geïntimeerde] die door [appellante] zijn verspreid (en in productie 254 bij memorie van antwoord zijn toegelicht). Dit is allemaal niet bestreden door [appellante] . Een flink aantal beschuldigingen bevat een herhaling van de al eerder genoemde beschuldigingen (o.a. fraude, diefstal, omkoping van rechters en journalisten, veroorzaken van de FIOD-inval bij Strukton, lidmaatschap van een criminele organisatie enzovoort). Het hof zal volstaan met een aantal voorbeelden: in mei-juni 2023 zijn door [appellante] vanaf het zakelijk e-mailaccount van [partner appellante ] brieven/e-mails gezonden aan Kamerleden, gemeenteraadsleden en wethouders in vele gemeenten met als titel “ernstige waarschuwing” waarin [geïntimeerde] wordt beschuldigd van fraude en diefstal en met een downloadlink naar meer dan 100 bestanden waarin nog veel meer brieven en documenten zitten met valse beschuldigingen aan het adres van [geïntimeerde] . Aan journalisten zijn e-mails gestuurd met een groot aantal bijlagen waarin [geïntimeerde] opnieuw wordt beschuldigd van fraude met verwijzing naar het Lumen Lawyers rapport. Verder staan er in die e-mails downloadlinks met de naamgeving “illegale overneming bedrijven” en “illegaal bewijsbeslag”. In dit laatste document wordt [geïntimeerde] , aangeduid als “de vermoedelijke aanstichter van onze ellende”, beschuldigd van het laten plegen van huisvredebreuk, het plaatsen van afluisterapparatuur in de woning van [appellante] , het opzettelijk/wederrechtelijk binnendringen in de computers van [appellante] , sabotage van het remsysteem van de auto van [appellante] , het vernielen en/of installeren van malware op de computers van [appellante] (dit alles kennelijk tijdens leggen van het bewijsbeslag bij [appellante] , toev. hof). Een journalist die deze e-mail met bijlagen had ontvangen heeft hierover een artikel gepubliceerd en deze beschuldigingen direct gekoppeld aan [geïntimeerde] . Het hof acht het aannemelijk dat [appellante] deze e-mails (mede) zelf heeft geschreven en verstuurd, onder de naam van [partner appellante ] , zoals dat ook bij de andere e-mails het geval is geweest.

4.47

Sinds februari 2024 maken [appellante] en [partner appellante ] gebruik van een ander e-mailadres zo is door [geïntimeerde] onweersproken aangevoerd. Vanaf dit e-mailaccount [partner appellante ] @gmx.de worden brieven/e-mails verstuurd die soms medeondertekend worden door [appellante] (“ [appellante] ”) en MaMoMo, met vermelding van een adres in Duitsland en een Duits telefoonnummer. Vanaf dit e-mailaccount worden in ieder geval sinds april 2024 valse beschuldigingen over [geïntimeerde] verspreid, zo heeft [geïntimeerde] onbestreden en onderbouwd met stukken aangevoerd. Als voorbeeld kan genoemd worden de e-mails van 22 april 2024 met een groot aantal bijlagen die in naam van [partner appellante ] zijn gestuurd aan de rechtbank Oost-Brabant, de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof, de premier van België, de directeur van het EU-agentschap Eurojust en de directeur van de Tsjechische veiligheidsdienst BIS. In deze e-mails worden zeker 20, volgens [geïntimeerde]

valse, beschuldigingen gedaan aan het adres van [geïntimeerde] (het plegen van meerdere strafbare feiten, oplichting, chantage, afpersing, vervalsen van een grosse tot het leggen van bewijsbeslag, poging tot doodslag, diefstal, enzovoort enzovoort). Dit alles is niet weersproken door [appellante] . Het hof acht het aannemelijk dat [appellante] deze e-mails (mede) zelf heeft geschreven en verstuurd, onder de naam van [partner appellante ] , zoals dat ook bij de andere e-mails het geval is geweest.

4.48

Op 10 mei 2024 zijn vanaf het Duitse e-mailaccount drie e-mails gestuurd aan Dilan Yeşilgöz (toen minister van Justitie), Rinus Otte (voorzitter College van procureurs-generaal) en het hof Den Haag die ondertekend zijn door [partner appellante ] Investments BV, MaMoMo en [partner appellante ] en [voornaam appellante] [partner appellante ] . In deze e-mail wordt onder meer gerefereerd aan de sabotage van de auto van [appellante] en aan sabotage van de auto van [partner appellante ] : Bij haar auto was met het remsysteem geknoeid, zodanig, dat zij er waarschijnlijk mee verongelukt was, als ze het niet bijtijds had ontdekt. (…) Dit incident heeft zich voorgedaan op 22 december 2021. Het kan bijna niet anders dan dat de software in de auto [van [partner appellante ] , toev., hof] gemodificeerd is (in de auto van mijn vrouw is dat vastgesteld) en wel zo, dat op afstand te volgen is waar de auto rijdt en dat op afstand de bediening van de handrem mogelijk is. (…) Wanneer wij op hoge snelheid in de auto zouden rijden en de handrem plotseling geactiveerd wordt, stopt de auto abrupt en is volstrekt onbestuurbaar. Inmiddels heb ik vernomen dat mevrouw [geïntimeerde] , die ik voor beide pogingen doodslag verantwoordelijk houd, een derde poging wil ondernemen tot een aanslag op ons leven.

Voor deze beschuldiging door [appellante] is geen enkele onderbouwing te vinden in de stukken.

4.49

In juni 2024 zijn nog meerdere e-mails gezonden vanaf het Duitse e-mailaccount aan verschillende personen (onder meer de voormalig premier, Kamerleden, de minister van Justitie, de staatssecretaris voor Rechtsbescherming) en (gerechtelijke) instanties. Ook hierin worden vele beschuldigingen geuit en herhaald. De naam van [geïntimeerde] wordt in de e-mail van 30 juni 2024 niet met zoveel woorden genoemd, maar uit de context van de beschuldigingen is het duidelijk, aldus [geïntimeerde] die dat onbestreden heeft aangevoerd, dat zij (en haar advocaat en derden) wordt beschuldigd van vervalsing van een grosse, het plaatsen van afluisterapparatuur, diefstal, het plaatsen van malware, sabotage van de auto van [appellante] , een tweede inbraak, vernieling, oplichting, afpersing en corruptie. In een eerdere e-mail van 18 juni 2024 aan diverse personen/instanties, die ondertekend is door [partner appellante ] , staat onder meer geschreven over de rol of inbreng van [appellante] : In uw emails van 13 juni 2024 en 17 juni 2024 noemt u mij mevrouw [appellante] . Dat ben ik niet. Emails voor mevrouw [appellante] kunt u richten aan [partner appellante ] Investments t.a.v. mij, [partner appellante ] , omdat [partner appellante ] de vrijwaring aanvaard heeft. Mevrouw [appellante] , mijn echtgenote, heeft een vrijwaring van mij en [partner appellante ] Investments. [partner appellante ] Investments treedt in plaats van MaMoMo, MaMoMo Holding en [appellante] . (…). [geïntimeerde] heeft betwist dat die vrijwaring zou bestaan en voert aan dat [appellante] hiervan ook geen bewijs heeft overgelegd. [geïntimeerde] houdt [appellante] dan ook verantwoordelijk voor de inhoud van deze e-mails, zo verstaat het hof, en zij is volgens [geïntimeerde] naast [partner appellante ] hoofdelijk aansprakelijk voor de onrechtmatige uitlatingen/gedragingen tegenover [geïntimeerde] .

4.50

Naar het oordeel van het hof kan ook hier aangenomen worden dat [appellante] de e-mails vanuit het Duitse e-mailaccount zelf heeft opgesteld (al dan niet met instemming van [partner appellante ] ) en verzonden. Hetzelfde geldt voor de andere e-mails die in juli 2024 zijn verzonden vanuit het Duitse e-mailaccount die [appellante] in een enkel geval ook met haar eigen naam heeft ondertekend. [partner appellante ] schrijft zelf geen e-mails, zo is al eerder vastgesteld. De zogeheten vrijwaring waarover [partner appellante ] schrijft, en wat die ook moge betekenen, is niet komen vast te staan en ontslaat [appellante] niet van haar verantwoordelijkheid ten opzichte van derden. Ook als in de e-mails niet de naam van [geïntimeerde] wordt genoemd is uit de repeterende beschuldigingen eenvoudig te begrijpen dat de beschuldigingen ook [geïntimeerde] betreffen. Voor deze beschuldigingen is geen onderbouwing gegeven. Het hof herhaalt hier kortheidshalve hetgeen is overwogen en geoordeeld onder 4.41 gelezen in het toetsingskader als weergegeven onder 4.26: de inhoud van de hierboven weergegeven e-mails is onrechtmatig tegenover [geïntimeerde] .

Het handelen van journalist [naam8]

4.51

Ten behoeve van de mondelinge behandeling op 16 april 2025 heeft [geïntimeerde] een akte met aanvullende producties overgelegd die specifiek zien op het handelen van journalist [naam8] . Deze stukken heeft [geïntimeerde] verkregen vanuit een bewijsbeslag ten laste van [naam8] op 7 augustus 2024 en een daarop volgend kort geding van 20 november 2024 (artikel 843a Rv) . 15 Het gaat hier specifiek om de beschuldigingen dat er tijdens het bewijsbeslag bij [appellante] op 22 december 2021 door de deurwaarders en hun assistent (in opdracht van [geïntimeerde] ) is geknoeid met de (software voor de) remmen van haar auto en met de computers. [appellante] heeft [geïntimeerde] stelselmatig beschuldigd van een poging doodslag.

4.52

In twee beëdigde verklaringen van 14 november 2023 en 5 december 2023 heeft [naam8] tegenover de notaris verklaard dat hij van de deurwaarder en de assistent had vernomen dat er (inderdaad) aan de auto van [appellante] kort gezegd “geknoeid” zou zijn. Zowel de deurwaarder als de assistent hebben in een schriftelijke verklaring van 18 maart 2024 respectievelijk 20 maart 2024 verklaard dat de verklaringen van [naam8] onjuist en/of volledig verzonnen zijn.

4.53

De beëdigde verklaringen van [naam8] zijn door [appellante] met e-mails meegestuurd aan de hierboven eerder genoemde personen ter onderbouwing van de beschuldiging dat [geïntimeerde] een poging tot doodslag zou hebben gepleegd door (in haar opdracht, zo begrijpt het hof) het laten saboteren van de remmen van haar auto.

4.54

[geïntimeerde] heeft een selectie gemaakt van 100 e-mails die afkomstig zijn uit het bewijsbeslag en deze bij de akte ten behoeve van de mondelinge behandeling als producties overgelegd en toegelicht. Hierop heeft [appellante] niet gerespondeerd omdat zij niet op de mondelinge behandeling is verschenen. Uit die producties blijkt genoegzaam dat [naam8] tegen betaling door “ [partner appellante ] en [voornaam appellante] ” de beëdigde verklaringen heeft afgelegd, die later via e-mails zijn verstuurd aan derden. Voor deze door [appellante] geuite, ernstige beschuldigingen is geen steun te vinden in het beschikbare feitenmateriaal. De beëdigde verklaringen van [naam8] leiden niet tot een ander oordeel, mede gelet op de verklaringen van de deurwaarder en de assistent die zijn overgelegd en waaruit volgt dat de opmerkingen van [naam8] onjuist zijn. De reden voor [geïntimeerde] om deze producties over het inschakelen van [naam8] over te leggen zijn er in gelegen dat volgens haar hiermee vast staat dat [appellante] vrijwel direct na het bestreden vonnis van 28 juni 2023 is doorgegaan om [geïntimeerde] door tussenkomst/medewerking van derden (hier [naam8] ) weer zwart te maken en dat daarom de vermeerderde eis moet worden toegewezen.

Conclusie ten aanzien van het handelen van [appellante]

4.55

Het hof heeft hierboven geoordeeld dat de inhoud van de e-mails die vanaf verschillende e-mailaccounts door [appellante] (al dan niet tezamen met [partner appellante ] ) zijn bedacht en zijn geschreven en verstuurd in de verschillende periodes vanaf april 2019 tot midden 2024 onrechtmatig is jegens [geïntimeerde] . Voor al deze beschuldigingen is geen feitenmateriaal of enige onderbouwing voorhanden. Deze jarenlange beschuldigingen zijn in zeer brede kring verspreid en vormen daarmee een ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] . Het is meer dan aannemelijk dat met deze ongefundeerde beschuldigingen de eer en goede naam van [geïntimeerde] is aangetast. Gezien het toetsingskader als weergegeven onder 4.26 en het oordeel hierover eerder in dit arrest, wegen de belangen van [geïntimeerde] op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer, eer en goede naam zwaarder dan het belang van [appellante] op de vrijheid van meningsuiting. Ook heeft [appellante] onrechtmatig gehandeld door schending van de privacy/persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] door het verspreiden van financiële gegevens, persoonlijke foto’s en vertrouwelijke correspondentie naar derden, onderzoek te (laten) verrichten naar [geïntimeerde] en deze onderzoeken te verspreiden onder derden en het (mede) financieren en instrueren van lasterwebsites. [appellante] is met de onterechte beschuldigingen doorgegaan door die te (blijven) verspreiden in brede kring en ook dit is onrechtmatig jegens [geïntimeerde] .

De mogelijkheid dat schade is geleden door het onrechtmatig handelen van [appellante]

4.56

Het hof oordeelt de mogelijkheid dat [geïntimeerde] schade heeft geleden door het hiervoor vastgestelde onrechtmatig handelen voldoende aannemelijk is. De vastgestelde onrechtmatige aantasting in de persoonlijke levenssfeer, eer en goede naam betekent dat [geïntimeerde] in ieder geval mogelijk immateriële schade heeft geleden zoals omschreven in artikel 6:106 aanhef onder a. en b. BW. Tussen de onrechtmatige uitlatingen en de daardoor ontstane (immateriële) schade bestaat dan ook causaal verband.

4.57

[geïntimeerde] is niet gehouden haar schade in deze procedure te begroten en zij kan volstaan met verwijzing naar de schadestaatprocedure als bedoeld in artikel 612 Rv. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad voldoende dat de eisende partij de mogelijkheid van schade aannemelijk heeft gemaakt, hetgeen hier dus het geval is. 16

De positie van de vennootschappen MaMoMo c.s.

4.58

Niet in discussie is dat [appellante] enig aandeelhouder en bestuurder is van de vennootschappen MaMoMo Allround Solutions Holding B.V., MaMoMo Allround Solutions B.V. en MaMoMoSolutions B.V., kortweg MaMoMo c.s. Deze vennootschappen zijn (of waren) alle op hetzelfde adres in [plaats1] gevestigd en hebben geen werknemers in dienst. Volgens [geïntimeerde] zijn MaMoMo c.s. met [appellante] vervlochten en lopen vele e-mails door elkaar heen en is het vaak niet duidelijk vanuit welke MaMoMo-entiteit [appellante] handelt. [appellante] vereenzelvigt zich met MaMoMo c.s. [geïntimeerde] meent dan ook dat ook MaMoMo c.s. jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld door de verzending van de vele e-mails vanuit de zakelijke e-mailadressen.

4.59

Het hof volgt [geïntimeerde] niet in haar stelling dat ook MaMoMo c.s. zelfstandig, naast [appellante] onrechtmatig hebben gehandeld. Het verzenden van e-mails door [appellante] vanuit de zakelijke e-mailaccounts van MaMoMo c.s. is onvoldoende om hieruit tot onrechtmatig handelen van MaMoMo c.s. te concluderen. [appellante] heeft enkel de zakelijke e-mailadressen gebruikt als vehikel om haar beschuldigingen jegens [geïntimeerde] te uiten; [appellante] zelf handelt onrechtmatig door het versturen van deze beschuldigingen. Dat zij dit mede heeft gedaan in haar hoedanigheid van (indirect) bestuurder van MaMoMo c.s. en dus namens deze vennootschappen is onvoldoende gebleken. In zoverre oordeelt het hof anders dan de rechtbank heeft gedaan.

De conclusie ten aanzien van het (principaal) hoger beroep van [appellante]

4.60

Op een enkel punt na slaagt het principaal hoger beroep van [appellante] niet. In de procedure tussen [appellante] en [geïntimeerde] in het principale hoger beroep krijgt [appellante] daarom hoofdzakelijk ongelijk en zal het hof [appellante] veroordelen in de proceskosten van [geïntimeerde] . In de procedure tussen MaMoMo c.s. en [geïntimeerde] krijgt [geïntimeerde] ongelijk en zal het hof [geïntimeerde] veroordelen in de proceskosten van MaMoMo c.s. Aangezien niet is gebleken dat MaMoMo c.s. hiervoor ten opzichte van de procedure met [appellante] afzonderlijke kosten hebben moeten maken, begroot het hof deze kosten op nihil. Dit geldt zowel voor de eerste aanleg als het principale en het hierna te bespreken incidentele hoger beroep.

De gevraagde en op te leggen sanctie bij eisvermeerdering in incidenteel hoger beroep

4.61

In incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] haar petitum als volgt gewijzigd en geformuleerd. Zij vordert overweging 5.1 van het bestreden vonnis (waarin de onrechtmatige uitlatingen/beschuldigingen staan opgenomen) te vernietigen (voor zover gewezen tussen [geïntimeerde] enerzijds en [appellante] en MaMoMo c.s. anderzijds) en opnieuw rechtdoende [appellante] en MaMoMo c.s. met onmiddellijke ingang te verbieden om in woord en geschrift (...):

II. primair: beschuldigingen te (doen) uiten over [geïntimeerde] die haar eer en goede naam beschadigen;

en

subsidiair: de beschuldigingen te (doen) uiten over [geïntimeerde] die zijn opgesomd in overweging 5.1 van het (bestreden) vonnis, aangevuld met de beschuldigingen die zijn opgenomen in productie 254;

III. overweging 5.3 van het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen enerzijds [geïntimeerde] en anderzijds [appellante] en MaMoMo c.s. te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:

- [appellante] en MaMoMo c.s. voor iedere overtreding van de aan hen opgelegde verboden hoofdelijk een dwangsom verbeuren van € 50.000 per keer en/of per dag (…) dat zij het verbod overtreden, met een maximum van € 5.000.000;

en dat

- zodra dit maximum is bereikt, de aan [appellante] en MaMoMo c.s. opgelegde verboden voor een periode van vijf jaar (…) ten uitvoer kunnen worden gelegd door [appellante] in lijfsdwang te nemen, en de duur van de lijfsdwang te bepalen op een periode van dertig dagen per afzonderlijke overtreding met een maximumduur van één jaar (…);

IV. overweging 5.8 van het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen enerzijds [geïntimeerde] en anderzijds [appellante] en MaMoMo c.s.
primair te vernietigen en voor recht te verklaren dat het handelen van [appellante] en MaMoMo c.s. (…) kwalificeert als een onrechtmatige daad jegens [geïntimeerde] en [appellante] en MaMoMo te veroordelen de schade te vergoeden die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van dit onrechtmatig handelen, welke schade nader wordt opgemaakt bij staat;

subsidiair te vernietigen en [appellante] en MaMoMo c.s. te veroordelen de schade te vergoeden die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van hun onrechtmatig handelen, welke schade nader wordt opgemaakt bij staat;
en meer subsidiair te bekrachtigen;

en

V. voor het overige het vonnis te bekrachtigen.

Voorts vordert [geïntimeerde] [appellante] en MaMoMo c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.

Alle vorderingen uitvoerbaar bij voorraad.

Het op te leggen uitingsverbod

4.62

Het onder II. primair gevorderde verbod is breed geformuleerd omdat het ziet op alle beschuldigingen die (kunnen) worden geuit die de eer en goede naam van [geïntimeerde] (kunnen) beschadigen. Als onderbouwing voor dit breed geformuleerde verbod voert [geïntimeerde] aan dat [appellante] steeds nieuwe beschuldigingen heeft geuit en dat na het verbod van de rechtbank in het bestreden vonnis die zien op achttien specifieke beschuldigingen [appellante] nog ten minste 37 andere valse beschuldigingen heeft geuit. [geïntimeerde] acht aannemelijk dat [appellante] nog meer valse beschuldigingen heeft geuit waarmee [geïntimeerde] nu niet bekend is. Als er een breed uitingsverbod wordt opgelegd behoeft [geïntimeerde] niet voor iedere volgende nieuwe beschuldiging te procederen om ook hiervoor een specifiek uitingsverbod te krijgen. Dit brede uitingsverbod moet nog worden versterkt met voldoende afschrikwekkende dwangsommen en/of lijfsdwang, aldus nog steeds [geïntimeerde] .

4.63

Het hof zal het onder II. primair gevorderde afwijzen. Daarvoor is het navolgende redengevend. Een algemeen geformuleerd uitingsverbod levert een vergaande beperking van de vrijheid van meningsuiting op. Of sprake is van een onrechtmatige uiting die leidt tot aantasting van eer en goede naam (reputatieschending, schending van de persoonlijke levenssfeer), zal steeds getoetst moeten worden aan de feiten en omstandigheden van het geval, waarbij een belangenafweging dient plaats te vinden. Bij een breed geformuleerd verbod kan onzekerheid of twijfel bestaan of een bepaalde uiting (beschuldiging) onrechtmatig is en tot aantasting van eer en goede naam leidt. Deze onzekerheid of twijfel kan weer leiden tot executiegeschillen. De door [appellante] onrechtmatig geoordeelde uitingen/beschuldigingen bestrijken al een breed pallet van uitingen over diverse onderwerpen aan het adres van [geïntimeerde] . Het hof ziet geen aanleiding om de vrijheid van meningsuiting nog verdergaand te beperken tot mogelijke ándere uitingen die [appellante] nog zou kunnen doen.

4.64

Het hof zal het onder II. subsidiair gevorderde deels toewijzen. De achttien beschuldigingen die zijn opgesomd in het dictum onder 5.1 van het bestreden vonnis zijn alle terug te voeren op herhaalde beschuldigingen in e-mails die het hof, net als de rechtbank, onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft geoordeeld. De in productie 254 opgesomde 40 beschuldigingen zijn deels een herhaling van de uitingen die onder 5.1 van het bestreden vonnis zijn opgenomen en deels betreft het uitingen die zo algemeen zijn geformuleerd dat een verbod tot het doen van die uitingen zou neerkomen op een te algemeen geformuleerd uitingsverbod waarvoor het hof geen grondslag ziet (zie hiervoor onder 4.63). Het hof ziet wel aanleiding om [appellante] te verbieden uitingen/onrechtmatige beschuldigingen te doen die zien op de beslaglegging die op 21 december 2021 plaatsvond bij [appellante] en waarbij [geïntimeerde] beschuldigd wordt van betrokkenheid bij de uitvoering daarvan (zie onder 4.46). Het gaat dan om beschuldigingen van huisvredebreuk op basis van een valse grosse, het plaatsen van afluisterapparatuur in de woning, het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen van haar computers, mogelijk ernstige gevolgen voor inzittenden van haar auto door de sabotage van het remsysteem, diefstal/vermissing van haar paspoort, haar huissleutels en haar reserve autosleutel, vernieling van de poort tijdens de uitvoering van het bewijsbeslag en het niet terugkrijgen van de inbeslaggenomen computers in originele staat.

De op te leggen dwangmaatregelen

4.65

[geïntimeerde] heeft onder III. eerste gedachtestreepje een dwangsomveroordeling gevorderd voor het geval, kort gezegd, [appellante] niet aan de veroordeling van het hof voldoet. Deze vordering was ook al door de rechtbank toegewezen. [appellante] is tegen deze veroordeling door de rechtbank opgekomen. [appellante] heeft hiertegen onder meer aangevoerd dat zijzelf geen (andere) bron van inkomsten heeft en omdat haar reputatie volledig is verwoest heeft zij geen andere manieren meer om in de toekomst inkomsten te genereren uit haar ondernemingen. Door de hoogte van de dwangsom heeft deze veroordeling volgens [appellante] een punitief karakter gekregen en dient de dwangsom daarom ook te worden gematigd.

4.66

De vordering tot veroordeling van een dwangsom is gegrond op artikel 611a Rv. Het op te leggen verbod aan [appellante] ziet op het nalaten van het doen van de onrechtmatig geoordeelde beschuldigingen aan het adres van [geïntimeerde] en het onderzoek daarnaar. Dat betekent heel eenvoudig gezegd dat als [appellante] deze beschuldigingen en die onderzoeken niet meer doet, er dan ook geen dwangsommen worden verbeurd. In zoverre is het argument dat zij geen inkomen meer heeft en dat de dwangsomveroordeling daarmee een punitief karakter krijgt niet valide: zij hoeft niets te doen maar enkel na te laten opnieuw de onrechtmatig geoordeelde beschuldigingen te uiten en de onderzoeken daarnaar te (laten) doen. De dwangsomveroordeling is immers niets meer en niets minder dan een prikkel om het verbod na te leven. Gezien de lange duur van de onrechtmatig geoordeelde beschuldigingen (ruim vijf jaren) en de uiteenlopende aard van deze beschuldigingen oordeelt het hof dat een hoge dwangsomveroordeling op zijn plaats is ten aanzien van [appellante] , zoals gevorderd. Voor matiging van de dwangsommen ziet het hof geen grond.

4.67

[geïntimeerde] heeft in hoger beroep onder III. tweede gedachtestreepje veroordeling tot lijfsdwang gevorderd indien de dwangsommen, kort gezegd, zijn volgelopen. Volgens [geïntimeerde] is voldaan aan de wettelijke vereisten hiervoor (in de artikelen 585 aanhef onder a Rv en artikel 587 Rv) . Volgens [geïntimeerde] laat [appellante] zich niet stoppen met verspreiden van valse beschuldigingen nu gebleken is dat de eerder opgelegde dwangsommen niet voldoende afschrikwekkend zijn gebleken.

4.68

Toepassing van lijfsdwang betekent een vrijheidsbeneming. Uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang is daarom een ultimum remedium waarmee wordt bedoeld dat het slechts kan worden toegepast indien van geen ander executiemiddel het beoogde effect te verwachten is (subsidiariteitsvereiste). Daarbij is vereist dat het belang van de schuldeiser bij toepassing van lijfsdwang zwaarder weegt dan het belang van de schuldenaar om daarvan gespaard te blijven (proportionaliteitsvereiste). De rechter heeft hierin een discretionaire bevoegdheid. Het hof stelt vast dat [appellante] , op één uitzondering na (het inschakelen van journalist [naam1] ), niet eerder is veroordeeld voor de onrechtmatig geoordeelde beschuldigingen maar dat die veroordelingen voornamelijk [partner appellante ] (en zijn bedrijven en/of anderen) betroffen. In die zaken zijn inderdaad dwangsommen verbeurd. Deze veroordelingen kunnen [appellante] niet aangerekend worden. In zoverre kan niet geoordeeld worden dat andere executiemiddelen ten aanzien van [appellante] niet het beoogde effect hebben gehad.

4.69

In één zaak is [appellante] wel als partij betrokken geweest en dat betreft de zaak over het inschakelen van journalist [naam1] om tegen betaling negatieve berichten over [geïntimeerde] op zijn websites te publiceren. 17 Hierbij is het [appellante] (en [partner appellante ] , die alleen in eerste aanleg was betrokken) verboden om 1) aan derden opdracht te geven om artikelen over [geïntimeerde] te (laten) publiceren waarin de goede naam en reputatie van [geïntimeerde] wordt aangetast en 2) het FIOD-pv op enigerlei wijze te verspreiden of openbaar te (laten) maken. Voorts is het [appellante] verboden om, samengevat, het rapport van Lumen Lawyers te (laten) verspreiden of openbaar te (laten) maken. Aan deze verboden zijn dwangsommenveroordelingen gekoppeld. Niet gesteld of gebleken is dat er door [appellante] (en/of [partner appellante ] ) dwangsommen zijn verbeurd.

4.70

Verder slaat het hof acht op het feit dat [appellante] op deze vordering tot uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang, een vergaand dwangmiddel, niet is gehoord.

4.71

Al met al ziet het hof onvoldoende grond om de gevorderde veroordeling bij lijfsdwang toe te wijzen.

De gevorderde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure

4.72

Gezien de hiervoor onder 4.55-4.57 weergegeven oordelen kan de vordering onder IV primair worden toegewezen ten aanzien van [appellante] .

Nog een losstaand punt in incidenteel hoger beroep

4.73

[geïntimeerde] is met grief 1 in het incidenteel hoger beroep opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank inzake de vorderingen jegens [naam3] (rechtsoverweging 4.35), namelijk dat niet is komen vast te staan dat [naam3] in strijd met de waarheid heeft verklaard dat de relatie tussen [geïntimeerde] en [partner appellante ] in 2008 is geëindigd. Volgens [geïntimeerde] heeft zij een affectieve relatie met [partner appellante ] gehad tot 11 november 2018. Voor [geïntimeerde] is het van belang dat de feiten rondom de relatie tussen haar en [partner appellante ] juist worden vastgesteld.

4.74

Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] geen belang bij een beoordeling hierover nu het hier ten eerste gaat om een uiting die [naam3] heeft gedaan, die in hoger beroep geen partij meer is in deze procedure; ten tweede heeft deze ‘feitenvaststelling’ geen invloed (gehad) op het onderhavige hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerde] en op de beslissingen van het hof. Er is aan deze ‘feitenvaststelling’ ook geen rechtsvordering gekoppeld van [geïntimeerde] . Deze grief faalt dan ook.

Geen bewijslevering

4.75

[appellante] heeft in haar memorie van grieven een bewijsaanbod gedaan. Aangezien zij niet meer wordt bijgestaan door een advocaat en zij zonder advocaat geen proceshandelingen kan verrichten, is alleen al hierom geen plaats voor bewijslevering.

De conclusie ten aanzien van het incidenteel hoger beroep en de eisvermeerdering

4.76

Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] tegen [appellante] slaagt deels; de eisvermeerdering kan deels worden toegewezen. Het hof oordeelt een kostencompensatie op zijn plaats.

De conclusie ten aanzien van het bestreden vonnis

4.77

De beslissingen (in het dictum van het vonnis) worden in zoverre vernietigd dat deze veroordelingen niet gelden voor MaMoMo c.s.

Het hof zal de beslissing onder 5.1 van de rechtbank vernietigen zoals [geïntimeerde] heeft gevorderd en zal de onrechtmatig geoordeelde uitingen (beschuldigingen) opnemen die bestaan uit de door de rechtbank opgenomen beschuldigingen, aangevuld met de door het hof onrechtmatig geoordeelde uitingen.

Wat de beslissing onder 5.2 van de rechtbank betreft zal het hof het verbod voor [appellante] vernietigen en hiervoor in de plaats een beperkter verbod uitspreken dat zich enkel uitstrekt tot (verder) onderzoek doen naar de door [appellante] geuite onrechtmatige beschuldigingen jegens [geïntimeerde] , zoals hiervoor weergegeven onder 4.43.

[geïntimeerde] heeft vernietiging van de dwangsomveroordeling onder 5.3 van het vonnis gevorderd. Het hof zal de door [geïntimeerde] in hoger beroep gevorderde dwangsom toewijzen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

De beslissing onder 5.8 van de rechtbank wordt aangevuld met de gevorderde verklaring voor recht dat het handelen van [appellante] kwalificeert als een onrechtmatige daad jegens [geïntimeerde] , een en ander zoals is beslist onder 4.55, met veroordeling tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat, een en ander zoals beslist onder 4.56-4.57.

De overige beslissingen van de rechtbank die ten laste van [appellante] zijn uitgesproken onder 5.10 en 5.11 blijven in stand.

5De beslissing

Het hof:

5.1

vernietigt de beslissing van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 28 juni 2023, onder 5.1, 5.2, 5.3 en 5.10 voor zover gewezen tussen [geïntimeerde] en MaMoMo c.s.;

5.2

vernietigt de beslissing van deze rechtbank onder 5.1 en onder 5.3 voor zover gewezen tussen [geïntimeerde] en [appellante] en doet in zoverre opnieuw recht:

5.3

verbiedt [appellante] om met onmiddellijke ingang op enigerlei wijze in woord of geschrift, direct of indirect, de hierna genoemde beschuldigingen te (doen) uiten over [geïntimeerde] :

 dat zij ( [geïntimeerde] ) zou hebben gefraudeerd (in de boekhouding) bij de bedrijven Dutch Solar Systems B.V. (“DSS”), Wagner Solar GmbH (“Wagner GmbH”) en Wagner Solar Gambia (“Wagner Gambia”);

 dat zij zonnepanelen zou hebben ontvreemd bij de bedrijven DSS en Wagner GmbH en die onder het mom van hulpgoederen heeft verkocht in Gambia;

 dat zij diefstal heeft gepleegd bij DSS (via bonussen in 2012, via vriendendiensten, de verkoop van computers);

 dat zij de FIOD-inval bij het bedrijf Strukton heeft veroorzaakt;

 dat zij de moordaanslag op haar voormalige advocaat Philippe Schol zou hebben beraamd en laten uitvoeren;

 dat zij een souteneur zou zijn;

 dat zij seks zou hebben met Afrikaanse criminelen;

 dat zij lid zou zijn van een Afrikaanse moslimsekte die via haar de Nederlandse infrastructuur wil overnemen;

 dat zij vier terabytes porno op de server van het bedrijf DSS zou hebben geplaatst;

 dat zij activiteiten zou ontplooien in de porno-industrie, waaronder het exploiteren van sekslijnen;

 dat zij via het Tor-netwerk namaakaccounts op Twitter heeft gemaakt om daarmee de boekpresentatie van [appellante] zwart te maken;

 dat zij journalisten zou omkopen;

 dat zij in de drugs zou zitten en drugs zou transporteren met behulp van haar familieleden;

 dat zij de administratie en data van onder meer DSS vernietigd heeft;

 dat zij valsheid in geschrifte heeft gepleegd;

 dat zij rechters en relaties van rechters intimideert;

 dat zij spionagesoftware op de telefoon van [partner appellante ] heeft geplaatst, waardoor [geïntimeerde] zich tot februari 2019 voor [partner appellante ] kon uitgeven;

 dat zij brieven zou hebben gestuurd naar alle klanten en relaties van [partner appellante ] ;

 dat ter gelegenheid van het bewijsbeslag op 21 december 2021 onrechtmatige handelingen hebben plaatsgevonden, zoals huisvredebreuk op basis van een valse grosse, het plaatsen van afluisterapparatuur in de woning, het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen van de computers, het veroorzaken van mogelijk ernstige gevolgen voor inzittenden van haar auto door de sabotage van (de software voor) het remsysteem, diefstal/vermissing van het paspoort, de huissleutels en de reserve autosleutel van [appellante] , vernieling van de poort tijdens de uitvoering van het bewijsbeslag en het niet terugkrijgen van de inbeslaggenomen computers in originele staat;

 dat [geïntimeerde] dader is van een vervalste grosse en van een poging tot doodslag.

5.4

verbiedt [appellante] met onmiddellijke ingang onderzoek te (laten) doen naar de onrechtmatig geoordeelde en hierboven weergegeven beschuldigingen die [geïntimeerde] betreffen;

5.5

bepaalt dat [appellante] voor iedere overtreding van de onder 5.3 en 5.4 opgelegde verboden een dwangsom verbeurt van € 50.000,- per keer en/of per dag, een deel van de dag daaronder begrepen, dat zij het verbod overtreedt, met een maximum van € 5.000.000,-;

5.6

verklaart voor recht dat het handelen van [appellante] kwalificeert als een onrechtmatige daad jegens [geïntimeerde] , en veroordeelt [appellante] tot vergoeding van de schade die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van dit onrechtmatig handelen, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat;

5.7

bekrachtigt de proceskostenveroordeling onder 5.10 van het bestreden vonnis ten aanzien van [appellante] ;

5.8

bekrachtigt de uitvoerbaar bij voorraadverklaring onder 5.11 van het bestreden vonnis ten aanzien van [appellante] ;

5.9

veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in principaal hoger beroep:

€ 343,- aan griffierecht en € 3.035,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2,5 procespunten x appeltarief II)

en bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag; als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;

5.10

compenseert de proceskosten tussen [geïntimeerde] en [appellante] in het incidenteel hoger beroep;

5.11

veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de proceskosten van MaMoMo c.s. in eerste aanleg en in het principaal en incidenteel hoger beroep, en begroot deze kosten op nihil;

5.12

verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

5.13

wijst af wat verder anders of meer is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, C. Bakker en V. van der Kuil, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025.

1

ECLI:NL:RBOVE:2023:2423

2

Rb. Overijssel 25 juni 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:2141 met bekrachtiging Hof Arnhem-Leeuwarden 2 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1808

3

Rb. Amsterdam 24 september 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7000 met gedeeltelijke vernietiging Hof Amsterdam 9 april 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:862

4

Rb. Overijssel 15 december 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:4278

5

Zie onder andere: Rb. Overijssel 2 augustus 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:2727 met bekrachtiging Hof Arnhem-Leeuwarden 2 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1809 (verbeuring dwangsommen [partner appellante ] ); Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8890 (verbeuring dwangsommen DSS); Rb. Den Haag 5 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:1943 (verbeuring dwangsommen [partner appellante ] ) ; Rb. Den Haag 25 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12952 (verbeuring dwangsommen [partner appellante ] ) met gedeeltelijke vernietiging Hof Den Haag 16 mei 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:847 en verwerping cassatieberoep HR 27 september 2014, ECLI:NL:HR:2024:1323

6

Rb. Overijssel 28 juni 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1891 met gedeeltelijke vernietiging Hof Arnhem-Leeuwarden 2 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2236

7

Rb. Amsterdam 13 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5871

8

Rb. Den Haag 23 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13888

9

Rb. Rotterdam 5 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:4465

10

Hof Arnhem-Leeuwarden 20 februari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1252

11

ECLI:NL:RBAMS:2022:5871

12

Rb. Den Haag 25 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12952

13

HR 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221, NJ 1984/801, HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230

14

ECLI:NL:GHARL:2024:2236

15

Rb. Zeeland-West-Brabant 20 november 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:7929

16

Zie o.a. HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7435

17

ECLI:NL:RBOVE:2022:1891 met gedeeltelijke vernietiging hof Arnhem-Leeuwarden ECLI:NL:GHARL:2024:2236

meer blogs >> podcasts >>

BLOGS en PODCASTS

Podcastgesprek: Meer fiscale opties pensioenverrekening samenwoners
Mr. Rob Welling en Drs. Jasper Horsthuis, 06-05-2025
Jasper Horsthuis en Rob Welling gaan in gesprek over een recente uitbreiding van de fiscale mogelijkheden voor pensioenverrekening door samenwoners. Zij bepleiten een verdere verruiming van de regeling.
Podcastgesprek: Nieuwe inzichten fiscale gevolgen verrekening lijfrente (II)
Mr. Rob Welling en Drs. Jasper Horsthuis, 22-04-2025
De Belastingdienst heeft - opnieuw - een standpunt gepubliceerd over de fiscale afwikkeling van een lijfrentepolis bij echtscheiding. Rob Welling en Jasper Horsthuis bespreken de gevolgen hiervan.
Podcastgesprek: Breaking! Vóórhuwelijks vergoedingsrecht halveert niet!
Drs. Jasper Horsthuis en Mr. Rob Welling, 08-04-2025
Onze redacteur Jasper Horsthuis en scheidingsfiscalist Rob Welling gingen in gesprek over de belangrijke uitspraak van de Hoge Raad op 21-03-2025. Super heldere uitleg over inhoud en gevolgen van de uitspraak!
Alimentatie berekenen bij samengestelde gezinnen: een tussenstand
Mr. Hedy Bollen, 17-12-2024
Diverse auteurs deden de laatste jaren voorstellen om het alimentatierekenen voor samengestelde gezinnen te verbeteren. De auteur zet de voorstellen op rij en geeft ze een persoonlijke score.
Podcastgesprek: Nieuwe rekenmethodiek voor kinderalimentatie bij samengestelde gezinnen? (II)
Mr. Jan Bram de Groot en Mr. Rob van Coolwijk, 13-11-2024
Nadat in het eerste deel van dit tweeluik de achtergrond van de discussie werd geschetst, zoomen Rob van Coolwijk en Jan Bram de Groot in dit deel nader in op de door De Groot voorgestelde rekenmethodiek.
Podcastgesprek: Nieuwe rekenmethodiek voor kinderalimentatie bij samengestelde gezinnen? (I)
Mr. Jan Bram de Groot en Mr. Rob van Coolwijk, 11-11-2024
Wat zou er moeten wijzigen voor kinderalimentatie bij samengestelde gezinnen en waarom? Rob van Coolwijk gaat hierover in gesprek met Jan Bram de Groot, voorzitter van de Expertgroep Alimentatienormen.
Vaststelling vaderschap van een overleden man: kan daar verweer tegen worden gevoerd?
Mr. dr. Myriam Lückers, 05-11-2024
De weduwe wordt niet aangemerkt als belanghebbende bij een verzoek gerechtelijke vaststelling vaderschap van haar overleden man, aldus HR 4 oktober 2024. Is verweer in een dergelijke zaak dan niet mogelijk?
Unieke beschikking: van rechtswege onstaan ouderlijk gezag aangetekend in gezagsregister
Michelle Booij-Smid, 05-11-2024
Meeroudergezinnen lopen nog altijd tegen problemen aan met betrekking tot juridisch ouderschap en gezag. In deze zaak bood Rechtbank Amsterdam de moeders en hun kind een oplossing.
Verjaarde vorderingen en de verdeling van de nalatenschap
Mr. Arend de Bakker, 08-10-2024
Kunnen verjaarde rechtsvorderingen in de verdeling van de nalatenschap betrokken worden? De auteur analyseert diepgaand de literatuur en de jurisprudentie hierover. Een blog, bestemd voor de superspecialist!
Aansprakelijkheid bij scheidingsbegeleiding? Een reëel risico
Drs. Jasper Horsthuis, 08-10-2024
In een uitspraak van de rechtbank Den Haag werd een mediator aansprakelijk gesteld voor vermeende tekortkomingen bij de begeleiding. Wat mag van een scheidingsprofessional worden verwacht?
×

Rapport alimentatienormen versie 2025

 

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord
1. Inleiding
2. Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen
2.1 Inleiding
2.2 Modellen voor het bepalen van het netto besteedbaar (gezins)inkomen
2.3 Verschillende soorten inkomen
2.4 Kindgebonden budget
3. Behoefte
3.1. Algemeen
3.2 Het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen
3.3 Behoefte van de ex-partner
4. Draagkracht
4.1 Algemeen
4.2 Berekening van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie (algemeen)
4.3 Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar
4.4 Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie
4.5 Inkomensvergelijking (voorheen jusvergelijking)
4.6 Bijzondere omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden
4.7 Inkomensverlies van een onderhoudsplichtige
4.8 Uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn
4.9 Fiscale gevolgen van het hebben van een auto van de zaak
4.10 Draagkracht bij verpleging in een instelling voor langdurige zorg
5. Stappenplannen en rekenvoorbeelden
5.1 Stappenplan kinderalimentatie
5.2 Stappenplan partneralimentatie
5.3 Rekenvoorbeelden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten
5.4 Rekenvoorbeeld aanvaardbaarheidstoets

Voorwoord

Wettelijke maatstaven

De hoogte van kinder- en partneralimentatie is afhankelijk van de behoefte van degene die recht heeft op alimentatie en van de draagkracht van degene die de alimentatie moet betalen. Behoefte en draagkracht zijn open normen, dat wil zeggen dat niet in wet- of andere regelgeving is vastgelegd wat daaronder precies moet worden verstaan.

Aanbevelingen en rekenmodellen

In het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) doet de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) aanbevelingen voor het concretiseren en toepassen van deze open normen in het juridische debat en voor het aan de hand van deze wettelijke maatstaven berekenen van de hoogte van kinder- en partneralimentatie.

Met deze aanbevelingen beoogt de expertgroep de rechtseenheid te bevorderen en bij te dragen aan de voorspelbaarheid van de uitkomst van een alimentatieprocedure. Het rapport is uitdrukkelijk niet bedoeld als handboek voor alles wat met alimentatie te maken heeft. Het rapport bevat ook geen aanbevelingen voor onderwerpen die buiten de reikwijdte van de begrippen behoefte en draagkracht en het aan de hand daarvan berekenen van alimentatie vallen. Die onderwerpen komen daarom in dit rapport niet aan bod. Als een vraag daarover voorligt, zal de rechter een op het geval toegesneden oordeel geven.

Voor het berekenen van alimentatie heeft de expertgroep modellen ontwikkeld (zie bijlage 1). Verschillende uitgevers brengen rekenprogramma’s uit die gebaseerd zijn op deze rekenmodellen. Voor de leesbaarheid is het rapport in de wij-vorm geschreven. Waar staat dat ‘wij’ iets doen mag gelezen worden dat de expertgroep aanbeveelt om dat zo te doen.

Gebruik van het rapport

Dit rapport is geschreven door rechters met het doel de aanbevelingen toe te passen bij de beoordeling van aan hen voorgelegde alimentatiegeschillen. Rechters kunnen van de aanbevelingen afwijken. Zij zullen dat in de regel alleen doen als er bijzondere omstandig- heden zijn. Bij die beoordeling speelt wat partijen stellen en hoe zij dat onderbouwen een belangrijke rol. Een relatief strikte toepassing van de aanbevelingen bevordert de rechtseenheid en de voorspelbaarheid van rechterlijke beslissingen.

Advocaten, mediators en anderen maken voor hun advieswerk en (rechts)bijstand gebruik van het rapport. Bij de meeste alimentatiekwesties maken partijen zelf afspraken, zonder tussenkomst van een rechter. Dat staat partijen vrij. Belangrijk is dat zij bij die afspraken binnen de wettelijke kaders blijven.
Gemeenten kunnen de aanbevelingen in dit rapport gebruiken bij verhaal van bijstands- uitkeringen. Vragen rond bijstandsverhaal vallen buiten het bestek van dit rapport.

Rapport 2025

De tabellen Eigen Aandeel in de Kosten van Kinderen zijn in 2025 gewijzigd. In de tabellen is het hoogste inkomen opgehoogd van € 6.000 naar € 7.500 met de bijbehorende tussenkolommen (van € 6.500 en van € 7.000). Het laagste inkomen is verhoogd van € 1.500 naar € 2.000 euro omdat het sociaal minimum inclusief zorgtoeslag meer dan € 2.000 bedraagt.

De bedragen voor lage en voor hoge inkomens vallen iets lager uit dan in de tabellen voor 2024: bij de lage inkomens hangt dat samen met de nieuwe definitie van de armoedegrens. De procentuele kosten van kinderen bij een hoog inkomen zijn lager op basis van de (voorlaatste) CBS-publicatie over kosten van kinderen.

In paragraaf 4.3.5 is een aanbeveling opgenomen voor de situatie dat de ouders samen voldoende draagkracht hebben en de zorgkorting hoger is dan de draagkracht van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft.

Den Haag, december 2024

mr. J.B. de Groot, voorzitter

mr. Y. Oosting, secretaris

De editie van 2024 bevat een belangrijke wijziging. Met ingang van 2023 is ook voor de bepaling van de draagkracht voor partneralimentatie het forfaitaire systeem van toepassing. Uitgangspunt daarbij is dat de onderhoudsplichtige een budget voor de eigen lasten heeft. Voor bijzondere lasten die volgens de onderhoudsplichtige niet uit dat budget kunnen worden bestreden (bijvoorbeeld herinrichtingskosten, advocaatkosten etc.) gelden nu zowel voor kinderalimentatie als voor partneralimentatie dezelfde uitgangspunten (zie hoofdstuk 4.6).

Den Haag, december 2023

mr. J.B. de Groot, voorzitter

mr. Y. Oosting, secretarisLeeuwarden, december 2022

1. INLEIDING

In artikel 1:392, lid 1, BW staat wie op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden zijn tot het verstrekken van levensonderhoud. Dat zijn de ouders, de kinderen en behuwd- kinderen, schoonouders en stiefouders. In deze wetsbepaling staat niet wie de onderhouds- gerechtigden zijn. Dat kunnen we afleiden uit de formulering en uit andere artikelen in Titel 17 van Boek 1, BW.

In dit rapport doet de expertgroep aanbevelingen voor het vaststellen of wijzigen van de hoogte van kinder- en/of partneralimentatie na het verbreken van de relatie (alleen bij kinderalimentatie), echtscheiding, na het verbreken van een geregistreerd partnerschap en na scheiding van tafel en bed.

Het gaat daarbij om:

  • een bijdrage van de ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn of haar kind(eren) aan de andere ouder  (kinderalimentatie) of direct aan het kind (indien dat 18 jaar of ouder is);
  • een uitkering tot levensonderhoud aan de gewezen echtgeno(o)t(e), de echtgenoot van wie iemand gescheiden is van tafel en bed en de gewezen geregistreerde partner (partneralimentatie). Hierna spreken wij in al deze gevallen van ex-partners.

Op grond van artikel 1:404, lid 1, BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Gedurende het huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn ook stiefouders onderhoudsplichtig voor de minderjarige kinderen van hun echtgenoot of geregistreerde partner die tot hun gezin behoren (art. 1:395 BW). Ouders, en in voorkomend geval stiefouders, zijn ook onderhoudsplichtig voor hun kinderen van 18 tot 21 jaar (artikel 1:395a BW). Voor kinderen vanaf 21 jaar zijn ouders onderhoudsplichtig op grond van artikel 1:392, lid 1, BW.

Als ouders uit elkaar gaan, moeten zij afspraken maken over de verdeling van de kosten van hun kind of kinderen. In de praktijk betekent dit meestal dat de ene ouder aan de andere (verzorgende) ouder – dat is de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft – of aan het kind zelf als dat 18 jaar of ouder is (kinder)alimentatie moet betalen. Als de ouders er samen niet uitkomen, zal de rechter op verzoek bepalen welk bedrag aan kinderalimentatie een ouder moet betalen.

Als een ex-partner partneralimentatie moet betalen aan de andere partner, kunnen zij daar samen afspraken over maken. Als zij daar met elkaar niet uitkomen, zal de rechter daarover desgevraagd beslissen. 

Of en welke bedrag(en) iemand aan alimentatie moet betalen hangt ervan af: 

  1. of er een onderhoudsverplichting is, en
  2. of sprake is van behoeftigheid (dit geldt niet voor kinderen tot 21 jaar), en
  3. of de onderhoudsgerechtigde behoefte heeft aan een financiële bijdrage, en
  4. of de onderhoudsplichtige draagkracht heeft om de bijdrage te betalen.

ad 1. Rangorde onderhoudsverplichtingen

Kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, hebben voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden. Deze voorrangsregel is aan de orde als iemand verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen, terwijl hij of zij onvoldoende draagkracht heeft om dit levensonderhoud aan alle onderhoudsgerechtigden volledig te verschaffen (art. 1:400, lid 1, BW).

Door deze voorrangsregel moet een onderhoudsplichtige eerst de kinderalimentatie voor kinderen en stiefkinderen tot 21 jaar betalen en pas daarna (als aan de overige voorwaarden is voldaan) de alimentatie voor (stief)kinderen vanaf 21 jaar en de partneralimentatie.

ad 2. Behoeftigheid

Voor het opleggen van een alimentatieverplichting moet bij ex-partners en kinderen vanaf 21 jaar sprake zijn van behoeftigheid. Een onderhoudsgerechtigde is behoeftig:

  • wanneer hij of zij niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien, omdat hij of zij de nodige eigen middelen mist; én
  • hij of zij deze eigen middelen niet in redelijkheid kan verwerven.

Indien de onderhoudsgerechtigde geen of onvoldoende inkomsten heeft om in het levensonderhoud te voorzien, kan er aanleiding zijn om rekening te houden met een bepaalde verdiencapaciteit. Dat wil zeggen de mogelijkheid om in redelijkheid inkomen te verwerven. Of er aanleiding bestaat om met een verdiencapaciteit rekening te houden is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals opleiding, werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid en de zorg voor kinderen.

Als een onderhoudsgerechtigde over vermogen beschikt, kan het onder omstandigheden redelijk zijn dat we verlangen dat iemand op dit vermogen inteert.

De expertgroep geeft geen richtlijnen over de behoeftigheid.

Ad 3 en 4. Behoefte en draagkracht

Behoefte

Behoefte is – ook bij kinderen – een van de wettelijke maatstaven voor vaststelling van alimentatie. Volgens vaste jurisprudentie is behoefte geen absoluut begrip. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen af van de individuele omstandigheden en moeten we van geval tot geval bepalen. Allerlei omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen.

In elk geval is behoefte niet beperkt tot het bestaansminimum.

Draagkracht

Of iemand draagkracht heeft om alimentatie te betalen hangt enerzijds af van de inkomsten en het vermogen en anderzijds van de noodzakelijke uitgaven die daarop in mindering komen.

Daarbij gaat het niet alleen om de middelen waarover de onderhoudsplichtige beschikt, maar ook over die waarover hij redelijkerwijze had kunnen beschikken. Bij de uitgaven gaat het niet alleen om de uitgaven voor de onderhoudsplichtige zelf, maar kunnen ook de uitgaven een rol spelen voor anderen van wie het onderhoud voor rekening van de onderhoudsplichtige komt.

De vast te stellen alimentatie mag niet hoger zijn dan enerzijds de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en anderzijds de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

De laagste van die twee vormt de maximale bijdrage. De omstandigheden van partijen kunnen aanleiding geven de alimentatie lager dan dit maximum vast te stellen.

Opbouw van het rapport

In hoofdstuk 2 leggen we de begrippen netto besteedbaar inkomen en netto besteedbaar gezinsinkomen uit en laten we zien hoe we deze berekenen. In hoofdstuk 3 gaan we in op het bepalen van de behoefte voor zowel kinderalimentatie als partneralimentatie. In hoofdstuk 4 staan we stil bij het bepalen van de draagkracht voor kinder- en partneralimentatie. In dat hoofdstuk gaan we ook in op de zorgkorting die een rol speelt bij het bepalen van het bedrag aan kinderalimentatie dat iemand moet betalen. In hoofdstuk 5 zetten we aan de hand van twee stappenplannen met voorbeelden uiteen hoe we de behoefte en de draagkracht en uiteindelijk het bedrag aan kinder- en partneralimentatie bepalen.

Achter het rapport zitten de volgende bijlagen:

  • Bijlage 1 Modellen voor netto- en brutomethode
  • Bijlage 2 Diverse tarieven.
  • Bijlage 3 Tarieven en tabellen
  • Bijlage 4 Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen
  • Bijlage 5 Draagkrachttabel kinderalimentatie

2 Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen

2.1 Inleiding

Behoefte en draagdracht bepalen we voor kinder- en partneralimentatie op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen respectievelijk het netto besteedbaar inkomen. Bij kinderalimentatie speelt naast het netto besteedbaar (gezins)inkomen het kindgebonden budget een rol.

In dit hoofdstuk bespreken we de begrippen netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen.

Onder netto besteedbaar inkomen verstaan we het bruto inkomen verminderd met de daarover verschuldigde of ingehouden premies sociale verzekeringen (inclusief de inkomens- afhankelijke bijdrage premie zorgverzekeringswet) en loon- en/of inkomstenbelasting. Het netto besteedbaar gezinsinkomen is het gezamenlijke netto besteedbare inkomen van de (ex-)partners toen zij nog een gezin vormden.

2.2 Modellen voor het bepalen van het netto besteedbaar (gezins)inkomen

De expertgroep heeft twee modellen gemaakt waarmee we het netto besteedbaar inkomen berekenen: het netto model en het bruto model. Beide modellen staan in Bijlage 1 bij dit rapport.

In het netto model gebruiken we netto inkomensgegevens om het netto besteedbaar (gezins)inkomen te bepalen. In het bruto model berekenen we het netto besteedbaar inkomen aan de hand van (onder andere) de bruto inkomensgegevens.

2.2.1 Het netto model

We kunnen het netto model gebruiken bij het bepalen van de draagkracht van een onder- houdsplichtige met een inkomen uit dienstbetrekking of een uitkering van minder dan € 2.125 bruto per maand (incl. vakantietoeslag). Het bruto inkomen vinden we in een loon- of salarisspecificatie of in een specificatie van de uitkering. Ook het daarvan resterende netto inkomen blijkt uit die specificaties. De gehele berekening voeren we vervolgens uit met nettobedragen op maandbasis.

Het netto model kunnen we ook gebruiken als het inkomen niet is onderworpen aan de heffing van loon- en inkomstenbelasting in Nederland.

Het netto besteedbaar inkomen vinden we in het netto model bij post 8.

  

2.2.2 Het bruto model

We gebruiken het bruto model bij bruto inkomens vanaf € 2.930 per maand en bij alle inkomens buiten dienstbetrekking (bijvoorbeeld bij IB-ondernemers). We gebruiken het bruto model ook als er fiscale voordelen zijn (bijvoorbeeld bij uitgaven voor inkomens- voorzieningen), fiscale bijtellingen, bij bezittingen die in box 3 belast zijn of als specifieke heffingskortingen een rol spelen. Het invullen van dit bruto model is in grote lijnen vergelijkbaar met het invullen van een aangifte voor de inkomstenbelasting.

In het bruto model vinden we het netto besteedbaar inkomen bij post 121.

2.3 Verschillende soorten inkomen

2.3.1 Inkomen uit dienstbetrekking of uitkering

Werknemers en uitkeringsgerechtigden kunnen hun inkomen met loonstroken, uitkerings- specificaties en/of één of meer jaaropgaven aantonen.

2.3.2 Winst uit onderneming

Een natuurlijke persoon die een onderneming op eigen naam of in samenwerking met anderen drijft (IB-ondernemer), geniet winst uit onderneming. De ondernemer moet inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen betalen over de gerealiseerde winst, na aftrek van ondernemersaftrekken en eventuele andere aftrekposten. Het komt regelmatig voor dat een ondernemer niet de gehele nettowinst (het netto besteedbaar inkomen dat volgt uit de berekening met het bruto model) voor het levensonderhoud gebruikt. Een deel van de winst (waar al inkomstenbelasting over is betaald) blijft dan in de onderneming achter, bijvoorbeeld om daarmee investeringen te doen of om (bedrijfs)schulden af te lossen. Het netto besteedbaar inkomen is dan lager.

Bij het bepalen van de draagkracht van een ondernemer kijken we naar wat deze ondernemer in redelijkheid aan inkomen uit de onderneming kan verwerven zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. We moeten daarom een schatting makenvan de toekomstige ontwikkelingen in de onderneming (een prognose). In de praktijk lijkt de gedachte te bestaan dat we daarvoor moeten kijken naar het gemiddelde resultaat van de laatste drie jaren. Hoewel dat gemiddelde resultaat helpend kan zijn bij het maken van de prognose (en inzage in recente jaarstukken van de ondernemer daarvoor onmisbaar is), is dat gemiddelde resultaat slechts één van de omstandigheden die bij het maken van de prognose een rol kan spelen.

2.3.3 De directeur-grootaandeelhouder

De directeur-grootaandeelhouder in een vennootschap (meestal een BV) krijgt in de regel salaris, net als een werknemer in een ‘normale’ dienstbetrekking. Daarnaast kan hij winst- uitkeringen (dividend, winst uit aanmerkelijk belang) ontvangen. Wanneer een directeur-grootaandeelhouder privéuitgaven laat voorschieten door of geld leent van de BV die deze schuld in rekening-courant boekt, kan er aanleiding zijn om bij het bepalen van de behoefte en/of draagkracht met deze opnames rekening te houden. 

2.3.4 Inkomen uit vermogen

In bepaalde gevallen kunnen we bij het bepalen van het netto besteedbaar inkomen rekening houden met werkelijke inkomsten uit vermogen, zoals inkomen uit de verhuur van onroerend goed. Dat inkomen moet dan in elk geval bestendig beschikbaar (kunnen) zijn.

2.4 Kindgebonden budget

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke maandelijkse bijdrage van de overheid die bij alleenstaande ouders wordt verhoogd met een zogeheten ‘alleenstaande ouderkop’.

Het kindgebonden budget is bedoeld als inkomensondersteuning voor (in beginsel) de ouder die kinderbijslag voor het kind ontvangt.

3. BEHOEFTE

3.1 Algemeen

Bij het bepalen van het bedrag dat iemand aan kinder- en/of partneralimentatie moet betalen, houden we rekening met de behoefte van de onderhoudsgerechtigden (volgens art. 1:397, lid 1, BW). De wetgever heeft de betekenis van het begrip behoefte niet nader ingevuld. Het is een zogenoemde open norm. Behoefte kunnen we omschrijven als het bedrag dat nodig is voor de kosten van levensonderhoud en dat aansluit bij de mate van welstand waarin partijen tijdens hun samenleving hebben geleefd. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen dus af van de individuele omstandigheden. Daarbij kunnen algemene ervaringsregels een rol spelen (volgens art. 149, lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Bij kinderalimentatie houden we er rekening mee dat ouders de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen niet helemaal zelf hoeven te betalen. De kinderbijslag die de ouders (in de regel: de ouder bij wie een kind het hoofdverblijf heeft) ontvangen dekt een deel van die kosten. Het restant komt voor rekening van de ouders zelf. Dat restant noemen we in dit rapport ‘het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’.

Hierna gebruiken we in het kader van kinderalimentatie daarom niet de term ‘behoefte’, maar spreken we van ‘het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’ of kortweg ‘eigen aandeel’.

Bij partneralimentatie beveelt de expertgroep voor het bepalen van de behoefte het gebruik aan van een vuistregel, de zogenoemde hofnorm. Zie voor een uitleg van de hofnorm paragraaf 3.3.1 en 3.3.2.

3.2 Het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

3.2.1 Inleiding

De expertgroep doet in dit rapport een concrete aanbeveling voor het bepalen van het eigen aandeel. Deze aanbeveling berust op de algemene ervaringsregel dat ouders in gezinnen een vast percentage van het beschikbare inkomen besteden aan hun kind(eren).

We bepalen het eigen aandeel aan de hand van de Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen (Bijlage 4). In deze bijlage staat ook een toelichting op hoe de tabel werkt. In de tabel is rekening gehouden met de kinderbijslag. In de regel ontvangt de ouder bij wie een kind het hoofdverblijf heeft de kinderbijslag.

Hierna bespreken we de onderwerpen die van belang zijn bij het bepalen van het eigen aandeel.

3.2.2 De Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

De Tabel eigen aandeel is als volgt tot stand gekomen.

De welstand van het gezin waarin de ouders met de kinderen leven en daarmee de hoogte van de uitgaven voor de kinderen hangt samen met het netto besteedbaar gezinsinkomen.

Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) blijkt dat ouders een bepaald percentage van dat gezinsinkomen aan hun kinderen besteden.

De Tabel eigen aandeel is gebaseerd op dit onderzoek. Het systeem is uitgewerkt in het rapport Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie. https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/rapport-kosten-kkn-sept-2006.pdf  In 2018 hebben het CBS en het NIBUD voor het laatst onderzoek gedaan naar de percentages van het gezinsinkomen die ouders aan hun kinderen besteden. De bedragen in de Tabel eigen aandeel zijn sinds 2019 gebaseerd op de cijfers uit dit laatste onderzoek. Het Nibud actualiseert de bedragen in de tabel jaarlijks met de meest actuele percentages van de kosten van kinderen en de kinderbijslagbedragen. De bedragen in de tabel worden verder niet geïndexeerd.

We berekenen het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen na scheiding op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in de laatste periode dat de ouders en de kinderen een gezin vormden. Dit omdat de kinderen aan de welstand zoals die aanwezig was toen de ouders met de kinderen nog bij elkaar woonden gewend zijn geraakt en zij door de scheiding van de ouders – in beginsel – niet slechter af zouden moeten zijn.

Het eigen aandeel per kind is lager naarmate er meer kinderen in een gezin leven. Dat komt doordat de gemiddelde kosten per kind (door “schaalvoordelen”) dalen bij meer kinderen.

In de Tabel eigen aandeel houden we geen rekening met de leeftijd(en) van de kinderen.

De tabel is gebaseerd op gemiddelde bedragen aan kinderbijslag. Als er meer kinderen in een gezin zijn, bepalen we het eigen aandeel per kind door het tabelbedrag te delen door het aantal kinderen.

3.2.3 Bepalen eigen aandeel op basis van het laatste gezinsinkomen toen de ouders nog bij elkaar waren

In beginsel bepalen we het eigen aandeel op basis van het gezamenlijke inkomen dat ouders hadden toen zij nog bij elkaar waren, inclusief het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting).

Wanneer we het eigen aandeel vaststellen op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in een eerder jaar dan het jaar waarin de kinderalimentatie ingaat, indexeren we dat eigen aandeel naar het jaar van ingang. Daarbij maken we gebruik van het indexeringspercentage voor alimentatie (analoog naar/op de voet van artikel 1:402a BW)

3.2.4 Eigen aandeel bij gezinnen met minderjarige kinderen en kinderen van 18 tot 21 jaar

De Tabel eigen aandeel ziet op kosten van minderjarige kinderen. Bij het gebruik van de tabel gaan we er voor het aantal kinderen van uit dat alle kinderen minderjarig zijn, ook als er naast een minderjarig kind of kinderen één of meer kinderen van 18 tot 21 jaar zijn.

3.2.5 Eigen aandeel bij ouders die nooit met het kind of de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd

Wanneer ouders nooit in gezinsverband met het betrokken kind of de kinderen hebben samengeleefd, bepalen we het eigen aandeel door het gemiddelde te nemen van het eigen aandeel berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en het eigen aandeel op basis van het inkomen van de andere ouder. Op deze manier beoordelen we de welstand die het kind bij iedere ouder afzonderlijk ervaart of zou hebben ervaren als het alleen bij die ouder opgroeit of was opgegroeid. Met (inkomsten van) nieuwe partners houden we geen rekening.

Bij de bepaling van het inkomen van iedere ouder afzonderlijk houden we rekening met het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting), indien de ouder voldoet aan de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen of zou voldoen als het kind bij hem of haar zou opgroeien (zoals de inkomens- en vermogensgrens). Voor een ouder bij wie het kind niet opgroeit gaat het om een fictief bedrag (alsof het kind alleen bij die ouder zou opgroeien).

3.2.6 Bijzondere kosten

In de tabelbedragen zijn alle gebruikelijke kosten van een kind, zoals voeding, kleding en huisvesting begrepen. Allerlei kosten en activiteiten zijn uitwisselbaar. Zo kunnen ouders het bedrag voor ‘ontspanning’ in het eigen aandeel op verschillende manieren besteden: van voetbal tot paardrijden en van computergame tot vioolles. Uit het CBS-onderzoek blijkt dat hogere uitgaven in een gezin aan de ene post samengaan met lagere uitgaven aan een andere post. Met andere woorden, wanneer een gezin een meer dan gemiddeld bedrag aan bijvoorbeeld kleding besteedt, dan hoeft dat niet te betekenen dat voor de post kleding een correctie moet plaatsvinden. Ouders bezuinigen dan op één of meer andere posten. Vanwege die uitwisselbaarheid kunnen we slechts in globale termen aangeven in welke gevallen naast de tabelbedragen met bijzondere kosten rekening kan worden gehouden.

Bepaalde extra kosten kunnen zo uitzonderlijk zijn, dat ouders deze niet kunnen betalen uit de standaardbedragen in de tabel en deze uitgaven daadwerkelijk op het (gezins) inkomen drukken. Voorbeelden zijn de kosten voor:

  • een gehandicapt kind;
  • topsport;
  • privélessen;
  • extra hoge schoolgelden; en
  • kinderopvang of oppaskosten die – na aftrek van de kinderopvangtoeslag en eeneventuele bijdrage van de werkgever – zo hoog zijn dat deze niet gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten.

[[NOTE: Volgens het rapport Kosten van kinderen behoren ook hoge oppaskosten in verband met de verwerving van inkomsten tot de categorie bijzondere kosten die niet in de tabel verwerkt zijn. Uit onderzoek van het CBS uit de tijd voor de huidige systematiek van financiering van de kinderopvang is echter gebleken dabij een echtpaar oppaskosten niet leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen. Kennelijk worden in die situatie hoge oppaskosten of kosten van kinderopvang gecompenseerd met lagere uitgaven aan een andere post. Hoewel dit onderzoek dateert van de tijd vóór de huidige systematiek van financiering van kinderopvang, acht de expertgroep het aannemelijk dat dit in het merendeel van de gevallen nog steeds zo is. Indien echter sprake is van dermate hoge kosten voor kinderopvang of dermate hoge oppaskosten dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten, kan dat leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen dan het tabelbedrag.]]

Bij dergelijke bijzondere extra kosten berekenen we het eigen aandeel als volgt. Als ouders de betreffende extra kosten al voor de scheiding maakten, dan trekken we deze kosten (minus tegemoetkomingen daarop van bijvoorbeeld werkgever of overheid) af van het netto besteedbaar gezinsinkomen. Het eigen aandeel bepalen we vervolgens op basis van het resterende netto besteedbaar gezinsinkomen. Het nieuwe eigen aandeel bestaat uit het in de tabel gevonden bedrag plus de extra kosten na de scheiding, opnieuw verminderd met de eventuele tegemoetkomingen in die kosten.

Als de kosten pas na de scheiding zijn ontstaan, berekenen we het eigen aandeel op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen zonder correctie en tellen we de bijzondere kosten op bij het gevonden eigen aandeel.

3.2.7 Vermindering of wegvallen van inkomen van één van de ouders na (echt)scheiding

Vermindering of wegvallen van inkomen van een ouder na (echt)scheiding mag geen invloed hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Het welvaartsniveau ten tijde van het uit elkaar gaan blijft in beginsel bepalend. Wel kan dit lagere inkomen tot een lagere draagkracht en dus een lagere bijdrage leiden.

3.2.8 Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van een van de ouders

Wanneer het inkomen van een ouder na scheiding zodanig stijgt dat het hoger is dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk of de samenleving, is de expertgroep van mening dat dit invloed moet hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Indien het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat voor de kinderen zou zijn uitgegeven. In dat geval bepalen we het eigen aandeel op basis van dat hogere inkomen van die ouder opnieuw.

3.2.9 Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van één van de ouders die nooit met het kind/de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd

Ook voor kinderen van ouders die niet in gezinsverband hebben samengewoond, vindt de expertgroep dat een aanzienlijke inkomensstijging van één van de ouders invloed moet hebben op de vaststelling van het eigen aandeel. We berekenen het eigen aandeel opnieuw als het netto besteedbaar inkomen van één ouder stijgt tot boven de feitelijke netto besteed- bare inkomens van de ouders samen bij de eerdere vaststelling van het eigen aandeel (de drempel), vermeerderd met het destijds werkelijk genoten kindgebonden budget. Als de inkomensstijging de ouder betreft die voor het betreffende kind of kinderen geen kindge- bonden budget ontvangt, dan verstaan we onder het gestegen netto besteedbaar inkomen dat inkomen zonder bijtelling van een fictief kindgebonden budget.

Als de drempel is gehaald berekenen we het eigen aandeel vervolgens opnieuw op de wijze zoals hiervoor omschreven voor de berekening van het eigen aandeel van ouders die nooit hebben samengewoond, maar dan op basis van de actuele inkomens van de beide ouders.

Daarbij beoordelen we de situatie weer alsof het kind bij die ouder zou wonen, zodat wel met het (fictief) kindgebonden budget waar dan aanspraak op zou bestaan rekening moet worden gehouden én met eventuele heffingskortingen waar in die – fictieve – situatie aanspraak op zou bestaan.

3.2.10 De behoefte van kinderen van 18 tot 21 jaar

De Tabel eigen aandeel kunnen we niet gebruiken voor het bepalen van de behoefte van kinderen van 18 tot 21 jaar.

Studerenden

Voor kinderen van 18 tot 21 jaar die onder de Wet studiefinanciering (Wsf) vallen heeft de expertgroep geen aparte maatstaven ontwikkeld. We nemen voor het bepalen van de behoefte de normen van de Wsf tot uitgangspunt. Volgens de Wsf bestaat het budget voor een student uit een normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, een tegemoetkoming

in de kosten van lesgeld danwel het collegegeldkrediet en de reisvoorziening. Een student die stelt voor één of meer bepaalde posten een hoger budget nodig te hebben, moet dat aannemelijk maken. De aanspraken die een student heeft op studiefinanciering of een andere tegemoetkoming (zoals een bijdrage uit een privaat studiefonds) kunnen de behoefte onder omstandigheden verlagen. In het algemeen zijn de basisbeurs en de aanvullende beurs (een gift) behoefte verlagend, omdat van een student in redelijkheid mag worden verlangd dat hij binnen de genoemde termijn een diploma haalt. De rentedragende lening en het collegegeldkrediet moeten wel altijd worden terugbetaald en verlagen de behoefte in beginsel niet.

Heeft een thuiswonende student geen woonlast, dan kan dat de behoefte verlagen, bijvoorbeeld met een bedrag ter hoogte van de gemiddelde basishuur.

Niet studerenden

Voor niet-studerenden van 18 tot 21 jaar kunnen we bij het bepalen van de behoefte eveneens aansluiten bij het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud uit de Wsf.

De bedragen voor studiekosten (boeken en leermiddelen) die in de norm zitten, trekken we daar dan van af.

Eigen inkomsten van kinderen van 18 tot 21 jaar

Structurele eigen inkomsten van kinderen van 18 tot 21 jaar kunnen de behoefte verlagen.

Kind van 18 tot 21 jaar ontvangt zorgtoeslag

Uit het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud wordt een kind van 18 tot 21 jaar geacht ook de premie voor de zorgverzekering te voldoen. In dat normbedrag is al rekening gehouden met een ontvangen zorgtoeslag. Een eventuele zorgtoeslag hoeven we dus niet nog afzonderlijk in mindering te brengen.

3.2.11 De behoefte van kinderen vanaf 21 jaar

Ook een kind van 21 jaar en ouder kan behoefte hebben aan een bijdrage in zijn levensonderhoud.

Anders dan kinderen tot 21 jaar, kan een meerderjarig kind in beginsel alleen aanspraak maken op een bijdrage van een (van de) ouder(s) wanneer dat kind behoeftig is. Daarvan is sprake als het niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien omdat het:

a. de nodige eigen middelen mist en

b. deze in redelijkheid niet kan verwerven.

De behoefte van een kind vanaf 21 jaar kunnen we vervolgens op dezelfde wijze bepalen als die van kinderen van 18 tot 21 jaar.

3.3 Behoefte van de ex-partner

3.3.1 Inleiding

Voor het bepalen van de netto behoefte in het kader van partneralimentatie heeft de rechtspraak een eenvoudig te hanteren vuistregel ontwikkeld: de zogenoemde hofnorm.

De hofnorm berust op de algemene ervaringsregel dat de kosten van twee afzonderlijke huishoudens (dus na scheiding) hoger zijn dan de helft van de kosten van een gezin.

De hofnorm is volgens de expertgroep een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf die leidt tot een reële schatting van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde na het verbreken van het huwelijk of geregistreerd partnerschap.

Ontvangen kinderalimentatie, kinderbijslag en kindgebonden budget zijn geen inkomen van de onderhoudsgerechtigde ouder, maar zijn bedoeld voor de kinderen. Deze bedragen maken daarom geen deel uit van het eigen inkomen of de verdiencapaciteit van de onderhoudsgerechtigde.

3.3.2 Toepassing van de hofnorm

Uitgangspunt bij toepassing van de hofnorm is dat het gehele netto besteedbaar gezinsinkomen beschikbaar is geweest voor het levensonderhoud van beide partijen.

Wanneer in het gezin kinderen waren voor wie de ouders onderhoudsplichtig waren, dan verminderen we het netto besteedbaar gezinsinkomen met het eigen aandeel van de ouders in de kosten van die kinderen.

De behoefte op basis van de hofnorm bedraagt dan Netto besteedbaar gezinsinkomen

€ .....

Af: Eigen Aandeel kosten kinderen voor wie ouders onderhoudsplichtig waren

€ ..... -/-

Beschikbaar tijdens huwelijk / geregistreerd partnerschap

 ..... 

Behoefte: 60 %

€ .....

Toepassing van de hofnorm heeft als bijkomend voordeel dat ex-echtgenoten niet in een positie worden gebracht waarin zij zich genoodzaakt zien tot nodeloos escalerende discussies over individuele op een behoeftelijst voorkomende kostenposten, hoe gering van omvang ook. Indien een partij het niet eens is met de behoefte die is berekend aan de hand van de hofnorm, ligt het op de weg van die partij om toepassing van de hofnorm gemotiveerd te betwisten.

3.3.3 Nieuwe relatie onderhoudsgerechtigde zonder ‘samenwonen als waren zij gehuwd’ in de zin van artikel 1:160 BW

Een nieuwe relatie van de onderhoudsgerechtigde die niet het karakter heeft van ‘samen- leven als waren zij gehuwd’ of ‘als waren zij geregistreerd partner’ kan behoefte verlagend werken.

4. DRAAGKRACHT

4.1 Algemeen

Bij het bepalen van de hoogte van het bedrag van kinder- en partneralimentatie houden we (naast de behoefte van de onderhoudsgerechtigde, zie hoofdstuk 3) rekening met de draagkracht van de onderhoudsplichtige(n) (vgl. art. 1:397, lid 1, BW). Wij hanteren als uitgangspunt dat een onderhoudsplichtige voor het eigen levensonderhoud naast een bedrag voor wonen en ziektekosten ten minste een bedrag ter grootte van de bijstandsnorm nodig heeft.

Bij kinderalimentatie kunnen we het begrip draagkracht omschrijven als het bedrag dat een ouder kan bijdragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Bij partner­ alimentatie ziet het begrip draagkracht op het bedrag dat de onderhoudsplichtige (maximaal) kan betalen aan partneralimentatie. De expertgroep hanteert bij het bepalen van draagkracht als uitgangspunt dat een onderhoudsplichtige na het betalen van alimen- tatie genoeg geld overhoudt om in het eigen levensonderhoud te voorzien.

In par. 4.2.1. geven wij aan de hand van een kernschema aan hoe we draagkracht voor kinder- en partneralimentatie bepalen. In par. 4.2.2 volgt een toelichting op de begrippen die we daarbij gebruiken.

In par. 4.3 en verder gaan we in op van de verdeling van de kosten van de kinderen over de ouders en de berekening van het bedrag van kinderalimentatie.

In par. 4.4 gaan we in op de berekening van draagkracht voor en het bedrag aan partneralimentatie.

In par. 4.5 en verder staan we stil bij enkele bijzondere situaties.

4.2 Berekening van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie (algemeen)

4.2.1. Kernschema voor het berekenen van draagkracht

Draagkracht voor kinder- en partneralimentatie berekenen we aan de hand van het volgende kernschema:

inkomsten    
  Netto besteedbaar inkomen volgens bruto of netto methode €...  
  (alleen bij kinderalimentatie) kindgebonden budget €... +  
  €...
af: lasten    
  Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3) € …  
  Woonbudget (30% van het NBI) € …  
  Andere noodzakelijke lasten € … +  
Draagkrachtloos inkomen   €…
Draagkrachtruimte   €...

Draagkracht is een percentage (draagkrachtpercentage) van het bedrag aan draagkrachtruimte.

4.2.2 Toelichting op de begrippen in het kernschema

4.2.2.1 Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen

Zie voor de uitleg van deze begrippen hoofdstuk 2.

4.2.2.2 Draagkrachtloos inkomen

Het bedrag dat de onderhoudsplichtige nodig heeft voor zijn eigen noodzakelijke lasten en dat daarom geen draagkracht voor het betalen van alimentatie oplevert, noemen we het draagkrachtloos inkomen. Het draagkrachtloos inkomen bestaat uit de gecorrigeerde bijstandsnorm, het woonbudget en andere noodzakelijke lasten.

4.2.2.3 (Gecorrigeerde) bijstandsnorm

Bij de bepaling van de draagkracht hanteren we als uitgangspunt dat de onderhoudsplichtige voor zichzelf ten minste het bestaansminimum moet behouden naast een redelijk gedeelte van zijn draagkrachtruimte. Het bestaansminimum bepalen we aan de hand van de bijstandsnorm. Dat is het bedrag dat de onderhoudsplichtige bij afwezigheid van eigen middelen van bestaan als uitkering krachtens de Participatiewet zou ontvangen. Dit bedrag is afhankelijk van de (nieuwe) gezinssituatie. De Participatiewet onderscheidt diverse categorieën. Daarvan zijn er drie voor de draagkrachtberekening van belang: alleenstaanden (daaronder zijn ook alleenstaande ouders –ongeacht het aantal kinderen – begrepen), gehuwden (met of zonder kinderen) en pensioengerechtigden in de zin van art. 7a eerste lid van de Algemene Ouderdomswet. In artikel 22 Participatiewet is de verhoogde norm voor pensioengerechtigden opgenomen. In beginsel rekenen we met de  norm voor een alleenstaande en houden we geen rekening met de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet. Wel houden we rekening met de verhoogde norm voor pensioengerechtigden. De jongerennorm passen we niet toe.

Het bedrag van de bijstandsnorm verminderen we met de in de bijstandsnorm begrepen componenten voor wonen en zorgkosten en vermeerderen we met een vast bedrag voor de kosten van de zorgverzekering en – afhankelijk van de hoogte van het netto besteed- baar inkomen – een bedrag voor onvoorziene uitgaven. In het kernschema noemen we de uitkomst daarvan de gecorrigeerde bijstandsnorm.

Aldus bepalen we het bedrag van de gecorrigeerde bijstandsnorm (2025, eerste halfjaar) als volgt:

Rekenvoorbeeld alleenstaande tot 67 jaar

Bijstandsnorm tot 67 jaar  € 1.345  
Wooncomponent in bijstandsnorm € 197  
Bijstandsnorm zonder woonkosten   € 1.148
Premie Zvw  € 176  
Normpremie Zvw € 63  
Totaal ziektekosten   € 113
Onvoorzien   € 50 
Gecorrigeerde bijstandsnorm (afgerond op € 5)   € 1.310

Voor AOW-gerechtigden geldt op grond van de Participatiewet een bijstandsnorm van € 1.501 (2025, eerste halfjaar). Voor hen verhogen we het bedrag van de gecorrigeerde bijstandsnorm tot € 1.465.

4.2.2.4 Woonbudget

De onderhoudsplichtige wordt geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij zijn/haar inkomen te kunnen voldoen. Daaronder verstaan we onder meer:

  • voor een huurwoning: de huur (verminderd met eventuele huurtoeslag), verplichte servicekosten en lokale belastingen;
  • voor een koopwoning: de rente over de eigenwoningschuld verminderd met het fiscaal voordeel in verband met de eigen woning, gangbare aflossingen op die schuld, inleg voor spaar- of beleggingspolissen die aan de hypotheek zijn gekoppeld, premie voor de opstalverzekering, lokale belastingen en polder- of waterschapslasten en onderhoudskosten.

Voor zowel huur- als koopwoningen geldt dat de onderhoudsplichtige (redelijke) lasten voor gas, water en licht die meer bedragen dan het bedrag dat hij vanuit de bijstandsnorm kan voldoen ook vanuit het woonbudget moet betalen.

Als een onderhoudsplichtige duurzaam aanmerkelijk hogere woonlasten heeft dan het woonbudget kunnen we met die extra lasten rekening houden als we kunnen vaststellen dat deze lasten niet vermijdbaar zijn en dat het (voort)bestaan daarvan niet aan de onderhoudsplichtige kan worden verweten (zie 4.6.2).

Indien (mogelijk) sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte te voorzien en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van een onderhoudsplichtige duur- zaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget, bijvoorbeeld omdat deze samenwoont, kan er reden zijn om met een bedrag lager dan het woonbudget te rekenen.(Hoge Raad 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586.) Het ligt op de weg van de onderhoudsplichtige om in dat geval inzicht te geven in de eigen werkelijke woonlasten. Indien een onderhoudsplichtige samenwoont met een nieuwe partner, is bij de beoordeling of bij de onderhoudsplichtige sprake is van een duurzaam aanmerkelijk lagere werkelijke woonlast het uitgangspunt dat de partner de helft van de gezamenlijke woonlast kan dragen.

Het fiscaal voordeel dat betrekking heeft op de eigen woning tellen we niet bij het netto besteedbaar inkomen. Het fiscaal voordeel met betrekking tot de eigen woning evenals andere fiscale aspecten spelen wel een rol bij de bepaling van het verzamelinkomen, dat relevant is voor (bijvoorbeeld) de berekening van het kindgebonden budget.

4.2.2.5 Andere noodzakelijke lasten

Bij het bepalen van draagkracht kunnen we naast de gecorrigeerde bijstandsnorm en het woonbudget rekening houden met lasten van de onderhoudsplichtige die niet vermijdbaar en ook niet verwijtbaar zijn aangegaan of voortbestaan. We noemen die lasten ‘andere noodzakelijke lasten’. Een voorbeeld van een dergelijke last is de aflossing op schulden waarvoor beide partijen draagplichtig zijn. In par. 4.6.2 gaan we hier dieper op in.

4.2.2.6 Draagkrachtruimte

Het verschil tussen het netto besteedbaar inkomen en het draagkrachtloos inkomen noemen we de draagkrachtruimte. Bij een positieve draagkrachtruimte is de onderhoudsplichtige in staat alimentatie te betalen.

4.2.2.7 Draagkrachtpercentage, draagkracht en vrije ruimte

We hanteren als uitgangspunt dat we vanaf een bepaald inkomen niet de gehele draag- krachtruimte gebruiken voor het opleggen van een onderhoudsverplichting, maar dat we slechts een bepaald percentage daarvan bestempelen als draagkracht. Dit percentage noemen we het draagkrachtpercentage. We verdelen de draagkrachtruimte daardoor over onderhoudsplichtige en onderhoudsgerechtigde(n) in een verhouding die vastligt in het draagkrachtpercentage. Alle onderhoudsverplichtingen brengen we in beginsel ten laste van de draagkracht.

Voor kinderalimentatie is het beschikbare percentage te vinden in de draagkrachttabel (bijlage 4). Voor partneralimentatie hanteren we 60% procent als draagkrachtpercentage.

De resterende 40% van de draagkrachtruimte noemen we de vrije ruimte. Dit bedrag kan de onderhoudsplichtige gebruiken om vrij te besteden en/of om al dan niet tijdelijk hogere lasten van te betalen.

4.3 Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar

4.3.1 Inleiding

Ouders (en in voorkomend geval een stiefouder) zijn verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding respectievelijk levensonderhoud en studie van hun minderjarige kinderen en hun meerderjarige kinderen tot 21 jaar. In de praktijk komt het er voor minderjarige kinderen op neer dat de ene ouder aan de andere ouder (in de regel de ouder waar het kind het hoofdverblijf heeft) kinderalimentatie betaalt. Die andere ouder betaalt zelf ook mee aan de kosten van de kinderen. Waar wij hierna spreken over het bepalen van de draagkracht voor kinderalimentatie, bedoelen wij tevens het bepalen van de draagkracht van de verzorgende ouder om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding/de kosten van levensonderhoud en studie van de kinderen.

Kinderalimentatie heeft voorrang op alle andere onderhoudsverplichtingen. Daarom nemen we bij de bepaling van de draagkracht voor kinderalimentatie alleen de financiële situatie van de onderhoudsplichtige(n) in aanmerking. We houden geen rekening met een nieuwe partner/echtgeno(o)t/geregistreerde partner. De gedachte hierachter is dat een nieuwe partner in staat moet worden geacht in het eigen levensonderhoud te voorzien, terwijl we dit van een kind niet verwachten.

4.3.2 De draagkrachttabel (Bijlage 5)

In de draagkrachttabel in bijlage 5 geven we aan hoe we de draagkracht voor kinderalimentatie – uitgaande van het kernschema – bij een bepaald netto besteedbaar inkomen bepalen.

Daarvoor tellen we het na de scheiding (te) ontvangen kindgebonden budget op bij het netto besteedbaar inkomen van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. (Zie ECLI:NL:HR:2015:3011.)

Vanaf een bepaald netto besteedbaar inkomen plus kindgebonden budget (2025: € 2.025) hanteren we een draagkrachtpercentage van 70%. Bij lagere netto besteedbare inkomens is het draagkrachtpercentage hoger. Er resteert dan een lager of geen bedrag aan vrije ruimte.

Zie hiervoor de draagkrachttabel.

Bij de lagere inkomens verlagen we in de gecorrigeerde bijstandsnorm de post ‘onvoorzien’.

Bij een netto besteedbaar inkomen plus kindgebonden budget van € 1.875 (2025) of minder, gaan we uit van een minimumdraagkracht van € 25 voor één kind en € 50 voor twee of meer kinderen.

Vanaf de AOW-leeftijd gelden andere bedragen.

4.3.3 Ouder(s) met een uitkering krachtens de Participatiewet of met een inkomen tot bijstandsniveau

We nemen geen draagkracht aan bij een ouder bij wie een kind het hoofverblijf heeft en die een bijstandsuitkering ontvangt, ook niet als die ouder een kindgebonden budget ontvangt.

Het aannemen van draagkracht in een dergelijk geval leidt er namelijk toe dat het aandeel in de kosten van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft lager wordt. Dat zou de verhaalsmogelijkheid van de bijstand door de gemeente beperken. Daardoor draagt de gemeente (en niet de betreffende ouder) een deel van de kosten van de kinderen.

Bij een niet-verzorgende ouder met een uitkering krachtens de Participatiewet of bij één of beide ouders met een inkomen tot bijstandsniveau beveelt de expertgroep aan om wel een minimumdraagkracht aan te nemen. De bijdrage kan desondanks lager dan de minimum draagkracht uitvallen, bijvoorbeeld door de zorgkorting of als sprake is van niet vermijdbare

en niet vermijdbare lasten (zie par. 4.6.2 en verder).

Ter verduidelijking dient het volgende schema:

 

Minimale 

Draagkrachtvergelijking?
(par. 4.3.4)
Verzorgende ouder met bijstandsuitkering Nee Nee
Verzorgende ouder met inkomen tot bijstandsniveau Ja Ja *
Niet-verzorgende ouder met bijstandsuitkering Ja Ja *
Niet-verzorgende ouder met inkomen tot bijstandsniveau Ja Ja *

* Alleen als de gezamenlijke draagkracht van de ouders meer is dan het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen.

4.3.4 Verdelen van het eigen aandeel over de ouders met een draagkrachtvergelijking en toepassen van de zorgkorting

Nadat we het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen hebben bepaald en de draagkracht van de ouders hebben vastgesteld, kunnen we berekenen welk bedrag iedere ouder moet bijdragen in de kosten van de kinderen.

De verplichting tot bijdragen van een onderhoudsplichtige is mede afhankelijk van de draagkracht van andere onderhoudsplichtigen. Indien de ouders na de scheiding samen voldoende draagkracht hebben om volledig in het eigen aandeel te voorzien, berekenen we wie welk deel van dat eigen aandeel moet dragen. Hiervoor maken we een draagkrachtvergelijking.

Het is niet nodig een draagkrachtvergelijking te maken als de gezamenlijke draagkracht van de ouders gelijk is aan of minder is dan het eigen aandeel. Dan beperken we de bijdrage van de onderhoudsplichtige ouder tot diens draagkracht. We houden bij het bepalen van de draagkracht wel rekening met een extra heffingskorting en/of een kindgebonden budget waarvoor een ouder door aanwezigheid van deze kinderen in aanmerking kan komen.

Bij een gezamenlijke draagkracht die gelijk is aan het eigen aandeel of bij een tekort, verdelen we de beschikbare draagkracht in beginsel gelijk over alle kinderen waarvoor de betrokkene onderhoudsplichtig is, tenzij er een aantoonbaar verschil is in het eigen aandeel voor het ene en het andere kind.

4.3.5 Zorgkorting

Bij een zorg- of omgangsregeling voorziet de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft gedurende de tijd dat het kind bij die ouder verblijft ‘in natura’ in een deel van de kosten van het kind. Om die reden dalen de kosten die de ouder bij wie het kind het hoofverblijf heeft. We bepalen de kosten van de zorgregeling op basis van een percentage van het eigen aandeel. Dit percentage is afhankelijk van het gemiddeld aantal dagen per week – vakanties meegerekend – dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft.

We berekenen de zorgkorting over het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen volgens de betreffende tabel. We houden dus geen rekening met extra kosten.

De zorgkorting is:

  • 5% bij gedeelde zorg gedurende minder dan 1 dag per week;
  • 15% bij gedeelde zorg op gemiddeld 1 dag per week;
  • 25% bij gedeelde zorg op gemiddeld 2 dagen per week;
  • 35% bij gedeelde zorg op gemiddeld 3 dagen per week.

De zorgkorting bedraagt in beginsel ten minste 5% van het eigen aandeel (tabelbedrag), omdat ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot omgang.

In ieder geval tot dat bedrag zou de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft in de zorg moeten kunnen voorzien.

Verder hanteren we het uitgangspunt dat de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft de ‘verblijfsoverstijgende kosten’ (zoals schoolgeld, contributie voor sport, kleding en dergelijke) draagt. Daarvoor heeft deze ouder 30% van het eigen aandeel vermeerderd met de kinderbijslag ter beschikking.

Behoefte en draagkracht bepalen de bijdrage per ouder (financieel en in natura). Als de ouders samen voldoende draagkracht hebben en de zorgkorting hoger is dan de draagkracht van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft, dan kan die ouder verzoeken dat de andere ouder dat verschil betaalt. (Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1924)

Uitzonderingen op toepassing van de zorgkorting zijn mogelijk, bijvoorbeeld indien de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf niet heeft, zijn of haar verplichting tot omgang of verdeling van de zorg niet nakomt.

Zorgkorting bij co-ouderschap

Co-ouderschap is een niet-wettelijke term die in de praktijk gangbaar is voor verschillende varianten van gedeelde zorg. Ook hier is het uitgangspunt dat de ouders naar rato van hun draagkracht in de kosten van een kind bijdragen. De zorgkorting verwerken we op de in hoofdstuk 5 bij stap 6 beschreven wijze in de berekening, waarbij wij geen onderscheid maken tussen ruime zorgregelingen en co-ouderschap.

Het is mogelijk dat de co-ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft voor de inkomstenbelasting voor een kind aanspraak maakt op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Als dat het geval is houden we hier rekening mee bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van die ouder.

4.4 Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie

4.4.1 Inleiding

Bij de berekening van draagkracht voor partneralimentatie gelden grotendeels dezelfde uitgangspunten als die wij hiervoor bij de kinderalimentatie hebben uiteengezet. Ook hier is het netto besteedbare inkomen van de onderhoudsplichtige het vertrekpunt.

4.4.2 Afwijkingen in het kernschema

Op grond van artikel 1:400, lid 1, BW heeft kinderalimentatie voorrang boven alle andere onderhoudsverplichtingen. Als de gewezen partner niet alleen aanspraak maakt op partneralimentatie, maar ook op kinderalimentatie, maken we eerst een draagkrachtberekening voor kinderalimentatie. Op basis van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders maken we een draagkrachtvergelijking.

Vervolgens maken we een draagkrachtberekening op de hiervoor onder 4.2.1 omschreven wijze voor de vaststelling van partneralimentatie. Het aandeel van de ouder in de kosten van de kinderen brengen we in mindering op de berekende draagkracht. De resterende draagkracht kunnen we aanwenden voor partneralimentatie.

Anders dan bij kinderalimentatie tellen we bij het berekenen van draagkracht voor partneralimentatie een eventueel (te) ontvangen kindgebonden budget niet op bij het netto besteedbare inkomen.

Fiscale aftrekbaarheid betaalde partneralimentatie

Bij partneralimentatie heeft de onderhoudsplichtige op grond van artikel 6.3, lid 1, Wet IB 2001 recht op een persoonsgebonden aftrekpost voor de betaalde alimentatie.

De onderhoudsplichtige die inkomstenbelasting verschuldigd is, kan in het betreffende jaar in aanmerking komen voor vermindering of teruggaaf van inkomensheffing. Dit noemen we ook wel 'fiscaal voordeel'.

Als de onderhoudsplichtige recht heeft op deze persoonsgebonden aftrek dan neemt zijn betaalcapaciteit in feite toe, zodat die persoon per saldo meer kan missen dan het bedrag van de berekende draagkracht. Indien een onderhoudsplichtige daadwerkelijk aanspraak kan maken op een fiscaal voordeel, is dus sprake van ‘extra draagkracht’ gelijk aan het voorzienbare fiscaal voordeel. Bij de laagste inkomens, te weten de inkomens onder € 1.400 bruto per maand inclusief vakantietoeslag (ongeveer € 1.090 netto), laten we deze extra draagkracht buiten beschouwing, omdat door heffingskortingen toch al geen inkomsten- belasting hoeft te worden betaald. Bij hogere inkomens hevelen we het fiscaal voordeel in de bruto methode over naar de onderhoudsgerechtigde(n).

4.5 Inkomensvergelijking (voorheen jusvergelijking)

Als sprake is van eigen inkomen van een onderhoudsgerechtigde en/of van een relatief hoge behoefte en draagkracht, kan het redelijk zijn dat we de financiële situatie van partijen nader vergelijken. De expertgroep vindt het redelijk dat de onderhoudsgerechtigde inclusief de partneralimentatie niet meer te besteden heeft dan de onderhoudsplichtige. Met andere woorden: de onderhoudsgerechtigde hoeft niet in een betere financiële positie te worden gebracht dan de onderhoudsplichtige. Daarvoor berekenen we bij welk bedrag aan partneralimentatie het besteedbaar inkomen van partijen gelijk is. Eventuele bijzondere niet verwijtbare en niet vermijdbare lasten aan de zijde van de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde nemen we mee in de vergelijking. Dit geldt ook voor eventuele kosten van kinderen, voor zover deze hoger zijn dan een te ontvangen kindgebonden budget door de betreffende partij. Als voor de onderhoudsgerechtigde dan een hoger bedrag resteert dan voor de onderhoudsplichtige vindt een correctie van de hoogte van de alimentatie plaats en verlagen we deze in beginsel tot een zodanige alimentatie waarbij beide partijen een gelijk besteedbaar inkomen hebben. Met behulp van een alimentatierekenprogramma kan dit bedrag eenvoudig worden berekend.

De kinderalimentatie die de onderhoudsgerechtigde ontvangt, rekenen we toe aan de desbetreffende kinderen en geldt voor die ouder niet als inkomen. Wel houden we bij de bepaling van het inkomen van die ouder rekening met de eventuele inkomensafhankelijke combinatiekorting in verband met de aanwezigheid van kinderen in het gezin.

Het schema (in een situatie waarin de onderhoudsplichtige een niet vermijdbare extra last heeft en kinderalimentatie betaalt, terwijl de onderhoudsgerechtigde een kindgebonden budget ontvangt) kan voorgaande beschrijving van een vergelijking verduidelijken.

Onderhoudsplichtige   Onderhoudsgerechtigde    
NBI volgens post 120 € ... NBI volgens post 120   € ...
Af: niet vermijdbare lasten € ...      
Resteert € ...      
Af: aandeel in kosten kinderen € ... Af: aandeel in kosten kinderen € ...  
    Minus ontvangen KGB € ...  
    Totaal kosten kinderen (KGB > aandeel: 0)   € ...
Inkomen voor vergelijking € ... Inkomen voor vergelijking   € ...

De beide inkomens voor de vergelijking tellen we vervolgens bij elkaar op en delen we door twee. Als de onderhoudsgerechtigde na betaling van de berekende partneralimentatie een hoger bedrag overhoudt dan de uitkomst van die som, dan stellen we dat bedrag op verzoek van de alimentatieplichtige naar beneden bij.

4.6 Bijzondere omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden

4.6.1 Inleiding

Een alimentatieverplichting die een rechter heeft opgelegd mag niet tot gevolg hebben dat de onderhoudsplichtige niet meer in de eigen noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien.

Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin we met een hoger draagkrachtloos inkomen rekening houden dan enkel de som van de (forfaitaire) woonlast en de gecorri-  geerde bijstandsnorm.

Als een onderhoudsplichtige niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten heeft, kunnen we met die lasten rekening houden bij het bepalen van het draagkrachtloos inkomen.

Zie par. 4.6.2.

Als een onderhoudsplichtige lasten heeft die we als niet-vermijdbaar maar wel als verwijtbaar aanmerken, dan kan dat reden zijn om de aanvaardbaarheidstoets toe te passen.

Die houdt – kort gezegd – in dat we toetsen of een onderhoudsplichtige na aftrek van zijn lasten (waaronder alimentatie) minder dan 95% van de geldende bijstandsnorm overhoudt.

Zie par. 4.6.3.

In par. 4.6.4 beschrijven we hoe we kunnen omgaan met de draagkracht van iemand die is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering of in een buitenwettelijk schuldsaneringstraject is opgenomen.

Hoe we omgaan met een inkomensverlies dat een onderhoudsplichtige zelf heeft veroorzaakt behandelen we in par. 4.7.(ECLI:NL:HR:1998:ZC2556)

In par. 4.10 gaan we in op de draagkracht bij verpleging van een onderhoudsplichtige in een instelling voor langdurige zorg.

4.6.2 Lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn

We kunnen het draagkrachtloos inkomen verhogen als bepaalde niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten vaststaan, ongeacht of die lasten voor, tijdens of na het huwelijk zijn ontstaan. Na deze verhoging brengen we het draagkrachtloos inkomen in mindering op het netto besteedbaar inkomen. Wat overblijft is de draagkrachtruimte. Daarvan is in beginsel 70% beschikbaar voor kinderalimentatie en 60% voor partneralimentatie. De resterende 30% respectievelijk 40%: de draagkrachtvrije ruimte, dient -mede- om financiële tegenvallers op te vangen.

Een vermijdbare last is een last waarvan de betaler zich geheel of gedeeltelijk kan bevrijden. Dat is bijvoorbeeld het geval als de betaler de schuld met spaartegoed kan aflossen. De betaler kan zich dan geheel bevrijden van de last. Als de betaler de hoogte van zijn maandelijkse aflossingen kan verlagen, kan hij zich gedeeltelijk van die last bevrijden: de hogere aflossing is dan vermijdbaar. Ook een last die een betaler ergens anders binnen het budget kan opvangen is vermijdbaar (bijvoorbeeld binnen de post ‘onvoorzien’ in de gecorrigeerde bijstandsnorm of met de draagkrachtvrije ruimte). Omdat een vermijdbare last niet op het inkomen hoeft te drukken, houden we daar geen rekening mee in de draagkrachtberekening.

Een verwijtbare last is een last die de onderhoudsplichtige met het oog op zijn onder- houdsverplichting niet had mogen laten ontstaan of die hij niet mag laten voortbestaan.

Een verwijtbare last drukt wel op het inkomen van de onderhoudsplichtige, maar heeft geen voorrang op de betaling van alimentatie. De onderhoudsplichtige dient deze last in beginsel uit zijn vrije ruimte te voldoen. Indien door het opleggen van een alimentatieverplichting een onaanvaardbare situatie zou ontstaan, kan de onderhoudsplichtige een beroep doen op de aanvaardbaarheidstoets (zie hierna par. 4.6.3).

Een last die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar is, drukt op het inkomen van de onderhouds­plichtige: hij kan zich niet van die last bevrijden. Een dergelijke last nemen we daarom op in het draagkrachtloos inkomen als deze last voorrang moet hebben op de kosten van ver­ zorging en opvoeding, levensonderhoud en studie van de kinderen en/of de kosten van levensonderhoud van de ex-partner.

Voorbeelden van lasten die op deze wijze in het draagkrachtloos inkomen zouden kunnen worden opgenomen zijn (niet uitputtend):

  • Rente en aflossing van de restschuld van de voormalige gezamenlijke woning;
  • Herinrichtingskosten (voor zover niet te bestrijden uit het woonbudget);
  • Kosten voor (verplichte) bijstand van een advocaat;
  • Reiskosten voor werk.

Woonlasten voormalige echtelijke woning als niet verwijtbare en niet vermijdbare last

Als een onderhoudsplichtigde lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk) betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, passen we het woonbudget voor beiden aan door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.

4.6.3 Verwijtbare lasten: de aanvaardbaarheidstoets

Elke onderhoudsplichtige dient de eigen financiële huishouding en daarmee zijn of haar draagkracht zo goed mogelijk in te richten. Het aangaan van extra lasten kan verwijtbaar zijn als de onderhoudsplichtige die last met het oog op zijn of haar onderhoudsverplichting niet had mogen aangaan of laten voortbestaan. Met een verwijtbare last houden we bij het bepalen van de draagkracht geen rekening.

Als de onderhoudsplichtige zich niet van die verwijtbare last kan bevrijden en na betaling van de op te leggen alimentatie niet meer in staat is om in de eigen noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, dan kan hij of zij een beroep doen op de aanvaardbaarheidstoets.

In het algemeen vinden we dat sprake is van een onaanvaardbare situatie als de onderhoudsplichtige minder dan 95% van het voor hem of haar geldende bedrag van de bijstandsnorm (art. 22a Participatiewet) overhoudt om in de noodzakelijke lasten te voorzien. De onderhoudsplichtige moet – onderbouwd met onderliggende stukken – stellen dat van een dergelijke situatie sprake is door volledig en duidelijk inzicht te geven in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen.

4.6.4 Schuldsanering

Een onderhoudsplichtige ouder die is toegelaten tot de Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen kan de rechter-commissaris verzoeken bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen. Onder omstandigheden mogen we van de onderhoudsplichtige ouder verwachten dat hij van

deze mogelijkheid gebruik maakt, bijvoorbeeld indien duidelijk is dat de financiële positie van de ouders gezamenlijk zodanig is dat sprake is van een klemmend tekort om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Als de rechter-commissaris geen rekening houdt met de zorg- of onderhoudsverplichting of als een toegekende correctie onvoldoende is om aan de alimentatieplicht te voldoen, dan beveelt de expertgroep aan de te betalen bijdrage op nihil te bepalen voor de duur van de schuldsanering.

Voor een ouder die een minnelijk schuldsaneringstraject doorloopt, geldt hetzelfde: deze kan de bewindvoerder vragen bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen.

4.7 Inkomensverlies van een onderhoudsplichtige

Nadat partijen de hoogte van kinder- en/of partneralimentatie zijn overeengekomen of de rechter die heeft vastgesteld, kan de hoogte van het inkomen van een onderhoudsplichtige veranderen. Als een onderhoudsplichtige buiten zijn schuld (een deel van) zijn inkomen verliest, houden we in beginsel rekening met het nieuwe (lagere) inkomen. We verwachten van die onderhoudsplichtige dat hij er alles aan doet om snel weer zijn oude inkomen te verwerven. Als dat niet lukt dan ligt het op zijn weg om dit te stellen en te onderbouwen.

Indien een onderhoudsplichtige zelf een inkomensvermindering heeft veroorzaakt, hangt de beslissing om deze vermindering van inkomen bij de bepaling van zijn draagkracht al dan niet buiten beschouwing te laten af van het antwoord op de vraag of:

1. hij redelijkerwijs het oude inkomen weer kan verwerven; en

2. of dit van hem kan worden gevergd.

Is het antwoord op beide vragen positief, dan gaan we uit van het oorspronkelijke inkomen.

Is echter het antwoord op (één van) beide vragen negatief, dan hangt het van de omstandigheden van het geval af of we een inkomensvermindering geheel of ten dele buiten beschouwing laten. In het bijzonder moeten we bezien of de onderhoudsplichtige uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde zich met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot inkomensvermindering hebben geleid. Is dat niet het geval, dan rekenen we met het nieuwe verminderde inkomen.

Is dat wel het geval dan rekenen we met het oude fictieve inkomen. Het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering mag in beginsel niet ertoe leiden dat de onderhoudsplichtige als gevolg van zijn aldus berekende fictieve draagkracht bij de voldoening aan zijn onderhoudsplicht feitelijk niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt en in ieder geval niet over minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Hierbij gaan we in beginsel ervan uit dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet niet voor hem geldt.

4.8 Uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn

Bij uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn hanteren wij het volgende uitgangspunt: wanneer we die uitgaven als persoonsgebonden aftrekpost meenemen bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen, dan nemen wij die uitgaven ook mee als lasten bij de berekening van de draagkracht en de alimentatie. Als we bepaalde (aftrekbare) uitgaven niet meenemen als lasten bij de berekening van de draagkracht van de onderhoudsplichtige, dan nemen we de fiscale voordelen van deze uitgaven ook niet mee in de berekening. Anders zouden we alleen de ‘lusten’ optellen bij het netto besteedbaar inkomen en de lasten niet meenemen bij het berekenen van het draagkrachtloos inkomen. Op sommige werknemers en op de genieters van resultaat uit overige werkzaamheden, ondernemers en directeuren-grootaandeelhouder zijn de werknemersverzekeringen en/of pensioenvoorzieningen niet van toepassing. Uitgaven voor inkomensvoorzieningen, bijvoorbeeld in verband met arbeidsongeschiktheid of pensioen, kunnen we, indien deze niet bovenmatig zijn, in aanmerking nemen. Bij de vaststelling van de draagkracht voor partneralimentatie wordt het netto besteedbaar inkomen verminderd met de netto premie, dat wil zeggen de premie verminderd met eventueel fiscaal voordeel.

4.9 Fiscale gevolgen van het hebben van een auto van de zaak

Met de fiscale bijtelling vanwege een auto van de zaak houden we geen rekening.

4.10 Draagkracht bij verpleging in een instelling voor langdurige zorg

Een onderhoudsplichtige die wordt verpleegd in een instelling voor langdurige zorg is daarvoor een eigen bijdrage verschuldigd. Conform de handelwijze van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) stellen we deze bijdrage vast op basis van het verzamelinkomen van de onderhoudsplichtige. We kunnen onder omstandigheden rekening houden met een onderhoudsverplichting jegens minderjarige kinderen en kinderen tussen de 18 en 21 jaar. Het verdient aanbeveling de draagkracht zo te berekenen dat we het netto inkomen van de onderhoudsplichtige verminderen met de noodzakelijke lasten (denk aan kleding en ontspanning en de eigen bijdrage.

5. Stappenplannen en rekenvoorbeelden

5.1 Stappenplan kinderalimentatie

We laten hierna in drie stappen met rekenvoorbeelden zien hoe we het bedrag aan kinderalimentatie bepalen. Na het stappenplan geven we enkele rekenvoorbeelden voor bijzondere situaties.

De rekenvoorbeelden laten zien hoe we bepaalde berekeningen maken. De bedragen in de rekenvoorbeelden zijn fictief. Alle bedragen zijn steeds per maand en afgerond op hele euro’s, tenzij anders vermeld.

Waar we hierna bij het berekenen van draagkracht ‘ouders’ schrijven, bedoelen we ook onderhoudsplichtige stiefouders.

Stap 1: Vaststellen van het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

Voor het vaststellen van het eigen aandeel bepalen we eerst het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk/samenleving. netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk/samenleving.

Rekenvoorbeeld

Besteedbaar inkomen ouder I € 1.800
Besteedbaar inkomen ouder II € 1.150
Aanspraak kindgebonden budget € 50
Totaal besteedbaar gezinsinkomen € 3.000

Aan de hand van de Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen (Bijlage 4) bepalen we op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen inclusief kindgebonden budget het eigen aandeel. Voor een gezin met één kind is dat € 395 per maand.

In de tabellen voor 2025 is rekening gehouden met kinderbijslag vanaf 1 januari 2025.

Rekenvoorbeeld berekenen eigen aandeel bij netto besteedbaar gezinsinkomen tussen twee kolombedragen

Ligt het netto besteedbaar gezinsinkomen tussen twee tabelbedragen in, dan verhogen we het eigen aandeel vanaf het laagste tabelbedrag naar rato.

Stap 2: Bepalen van de draagkracht van de ouders

Rekenvoorbeeld bepalen draagkracht ouders

De draagkracht van een ouder berekenen we in beginsel op basis van het eigen netto besteedbaar inkomen en (indien van toepassing) het kindgebonden budget op het moment dat de kinderalimentatie ingaat of wijzigt.

De ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft (in dit voorbeeld: ouder I) heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.000. Deze ouder ontvangt een kindgebonden budget van € 400.

De ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft (ouder II), heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.600. Deze ouder draagt een niet verwijtbare en niet vermijdbare last (dat is een andere noodzakelijke last) van € 200.

De onderstaande berekeningen kunnen we samenvatten in de formule:

Draagkracht = 70%

[NBI -/- (0,3 x NBI + gecorrigeerde bijstandsnorm + overige noodzakelijke lasten)]

Draagkracht Ouder I    
Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen € 2.000  
Kindgebonden Budget € 400  
Totaal   € 2400
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3) € 1.310  
Woonbudget € 720  
Andere noodzakelijke lasten € –  
Totaal (= draagkrachtloos inkomen)    € 2.030
Draagkrachtruimte   € 370
Draagkracht 70% (afgerond)   € 259
     
Draagkracht Ouder II    
Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen € 2.600  
Kindgebonden Budget € –  
Totaal    € 2.600
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3)  € 1.310  
Woonbudget € 780  
Andere noodzakelijke lasten € 200  
Totaal (= draagkrachtloos inkomen)   € 2.290
Draagkrachtruimte   € 310
Draagkracht 70% (afgerond)   € 217

Stap 3: Draagkrachtvergelijking, zorgkorting en bepalen hoogte van dekinderalimentatie

We verdelen van het eigen aandeel over de ouders door het maken van een draagkrachtvergelijking.

Rekenvoorbeeld draagkrachtvergelijking

De ouders in het rekenvoorbeeld in stap 2 hebben één kind en het eigen aandeel is € 450.

De gezamenlijke draagkracht van ouder I en ouder II is (€ 259 + € 217 =) € 476.

De kosten verdelen we over beide ouders volgens de formule:

Formule:

eigen draagkracht / gezamenlijke draagkracht x eigen aandeel

Het aandeel van ouder I bedraagt (afgerond):

Formule:

259 / 476 x 450 = 245

Het aandeel van ouder II bedraagt (afgerond):

Formule:

217 / 476 x 450 = 205

Samen € 450

Eigen Aandeel   € 450
Draagkracht Ouder I € 259  
Draagkracht Ouder II € 217  
Totale draagkracht    € 476
Ouder I draagt  € 245  
Ouder II draagt  € 205  

Voor het berekenen van het bedrag aan kinderalimentatie dat de ouder bij wie het kind niet staat ingeschreven moet betalen aan de andere ouder brengen we zorgkorting in mindering op het bedrag dat die ouder draagt.

Rekenvoorbeeld zorgkorting

Ouder II draagt  € 205
Zorgkorting 15%  € 68
Ouder II betaalt  € 138

Bijzondere situaties

Rekenvoorbeeld bepalen eigen aandeel van ouders die nooit in gezinsverband hebbensamengeleefd (par. 3.2.4)

Ouders hebben samen met het kind nooit samengewoond en een gezin gevormd. Het kind heeft het hoofdverblijf bij ouder I. Het eigen aandeel van de ouders is het gemiddelde van het bedrag dat elk van hen aan het kind zou besteden als dit bij hem/haar woont/zou wonen.

Rekenvoorbeeld Eigen Aandeel nooit samengewoond

Besteedbaar inkomen ouder I  € 2.000
Kindergebonden Budget  €  400
Totaal  € 2.400
Eigen Aandeel ouder I volgens tabel  € 268
   
Besteedbaar inkomen ouder II  € 2.600
Kindergebonden Budget (fictief)  € 200
Totaal  € 2.800
Eigen Aandeel ouder II volgens tabel  € 339
   
Eigen Aandeel ouder I volgens tabel  € 268
Eigen Aandeel ouder II volgens tabel  € 339
Totaal Eigen Aandeel beide ouders  € 607
Waarvan de helft  € 304

Bij een tekort aan gezamenlijk draagkracht van ouders om in het eigen aandeel te voorzien

Als de gezamenlijke draagkracht van ouders onvoldoende is om het eigen aandeel volledig te kunnen bekostigen, moeten zij in elk geval tot de grens van hun draagkracht bijdragen. 

Tekort aan gezamenlijke draagkracht en zorgkorting

Als sprake is van een zorgregeling, maken we een uitzondering op de regel dat de zorgkorting de bijdrage vermindert. Uitgangspunt is dat de ouders ieder de helft van het tekort dragen.

Als de helft van het tekort minder is dan de zorgkorting, dan brengen we de helft van het tekort in mindering op de zorgkorting. Het restant van de zorgkorting brengen we in mindering op de te betalen bijdrage.

Rekenvoorbeeld

Eigen Aandeel    € 600
Zorgkorting 15%  € 90  
Draagkracht Ouder I  € 259  
Draagkracht Ouder II  € 217  
Totale draagkracht    € 476
Draagkrachttekort    € 124
Helft tekort    € 62
     
Draagkracht Ouder II    € 217
Zorgkorting  € 90  
Af: helft tekort  € 62  
In aanmerking te nemen zorgkorting    € 23
Ouder II betaalt aan Ouder I    € 189

Als de helft van het tekort meer is dan het bedrag van de zorgkorting dan verminderen we de te betalen bijdrage niet met zorgkorting.

Rekenvoorbeeld draagkrachttekort en zorgkorting

Eigen Aandeel    € 800
zorgkorting 15%  € 120  
Draagkracht Ouder I  € 259  
Draagkracht Ouder II  € 217  
Totale draagkracht    € 476
draagkrachttekort    € 324
helft tekort    € 162
     
Draagkracht Ouder II    € 217
zorgkorting  € 120  
af: helft tekort  € 162  
in aanmerking te nemen zorgkorting    €–
Ouder II betaalt aan Ouder I    € 217

5.2 Stappenplan partneralimentatie

Hierna laten we in drie stappen met rekenvoorbeelden zien hoe we het bedrag aan partneralimentatie bepalen. De rekenvoorbeelden laten zien hoe we bepaalde berekeningen maken.

De bedragen in de voorbeelden zijn fictief. Alle bedragen zijn steeds per maand en afgerond op hele euro’s, tenzij anders vermeld.

Ontvangen kinderalimentatie, kinderbijslag en kindgebonden budget zijn bestemd om de kosten van levensonderhoud (verzorging en opvoeding) van de kinderen te bestrijden.

De (resterende) kosten van de kinderen drukken op het inkomen van de ouder(s) en zijn daarom van invloed op de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde en op de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

Stap 1: Bepalen van de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde

De resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde bepalen we – kortgezegd – door op de huwelijksgerelateerde behoefte zijn of haar eigen inkomen en/of verdiencapaciteit in mindering te brengen.

We bepalen de huwelijksgerelateerde behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan de hand van de hofnorm.

Volgens de hofnorm is de huwelijksgerelateerde behoefte:

60% [netto besteedbaar gezinsinkomen -/- (indien van toepassing) het (toen de ouders nog in gezinsverband leefden) voor rekening van de ouders komende eigen aandeel in de kosten van de kinderen].

Rekenvoorbeeld bepalen huwelijksgerelateerde behoefte

Het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige voordat partijen uit elkaar gingen was € 3.500 per maand.

Het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsgerechtigde voordat partijen uit elkaar gingen was € 2.000 per maand.

Tot het gezin behoren twee kinderen. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen is € 800 per maand.

De behoefte op basis van de hofnorm is dan

Rekenvoorbeeld behoefte volgens hofnorm 60%

Inkomen onderhoudsplichtige  € 4.000  
Inkomen onderhoudsgerechtigde  € 2.000  
Kindgebonden budget  € –  
Netto besteedbaar gezinsinkomen    € 6.000
Af: Eigen Aandeel kosten kinderen    € 1.380
Beschikbaar voor echtgenoten/partners    € 4.620
Behoefte volgens hofnorm: 60%    € 2.772

Vervolgens stellen we vast of de onderhoudsgerechtigde over de middelen beschikt om in de behoefte van € 2.772 te voorzien of die in redelijkheid kan verwerven (verdiencapaciteit).

De resterende behoefte is de behoefte volgens hofnorm -/- eigen inkomen / redelijkerwijs te verwerven inkomen.

Rekenvoorbeeld bepalen resterende behoefte (met kinderen)

Behoefte volgens hofnorm: 60%      € 3.000
Af: eigen inkomen onderhousgerechtigde  € 2.000    
Aanvullende verdiencapaciteit  € –    
Eigen inkomen inclusief verdiencapaciteit    € 2.000  
Aandeel in levensonderhoud kinderen  € 350    
Ontvangen KGB  € 250    
Kosten kinderen uit eigen inkomen    € 100  
Voor onderhoudsgerechtigde zelf beschikbaar      € 1.900
Resterende behoefte      € 1.100

Rekenvoorbeeld bepalen resterende behoefte (zonder kinderen)

Behoefte volgens hofnorm: 60%    € 3.000
Af: eigen inkomen onderhousgerechtigde  € 2.000  
Aanvullende verdiencapaciteit  € 500  
Eigen inkomen inclusief verdiencapaciteit    € 2.500
Resterende behoefte    € 500

Stap 2: Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie

De draagkracht voor partneralimentatie bepalen we op basis van het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige aan de hand van de in par. 4.4 genoemde uitgangspunten.

Rekenvoorbeeld: netto besteedbaar inkomen, draagkrachtloos inkomen,draagkrachtpercentage en draagkracht

Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen  € 4.000  
Bij: extra verdiencapaciteit  € –  
Totaal    € 4.000
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.4)  € 1.310  
Woonbudget  € 1.200  
Andere noodzakelijke lasten  € –  
Totaal (=draagkrachtloos inkomen)    € 2.510
Draagkrachtruimte    € 1.490
Draagkracht 60% (afgerond)    € 894

Voor het bepalen van de draagkracht van een onderhoudsplichtige is niet alleen diens feitelijke inkomen van belang, maar ook het inkomen dat hij of zij redelijkerwijs kan verwerven.

Bij partneralimentatie hanteren we een draagkrachtpercentage van 60. Op het gevonden bedrag brengen we het aandeel van de onderhoudsplichtige ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en de kosten van levensonderhoud en studie van kinderen tot 21 jaar in mindering. In dit voorbeeld gaan wij ervan uit dat dat aandeel € 450 is.

Rekenvoorbeeld

Draagkracht 60% (afgerond)  € 894
Aandeel in levensonderhoud kinderen  € 450
Resteert voor partneralimentatie  € 444

Omdat betaalde partneralimentatie fiscaal aftrekbaar is bruteren we dit netto bedrag.

Stap 3: Inkomensvergelijking

Rekenvoorbeeld inkomensvergelijking zonder kinderen

Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) Partner I  € 3.000  
Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) Partner II  € 2.000  
Netto Besteedbaar Gezinsinkomen (NBGI)  € 5.000  
Behoefte volgens Hofnorm € 3.000   € 3.000
af: NBI Partner II   € 2.000
Resterende behoefte Partner II (na aftrek NBI)    € 1.000
Draagrkracht Partner I voor PAL 2025  € 474  
Inkomensvergelijking     
NBGI x 0,5   € 2.500
af: NBI Partner II   € 2.000
bijdrage na inkomensvergelijking   € 500

De draagkracht van de onderhoudsplichtige is minder dan de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde. Daarom kan de partneralimentatie niet hoger zijn dan de laagste van deze twee: € 474 (netto).

Als de onderhoudsgerechtigde na ontvangst van partneralimentatie een hoger netto inkomen overhoudt dan de onderhoudsplichtige, dan kan de onderhoudsplichtige een beroep doen op inkomensvergelijking. Na vergelijking blijkt dat beide partijen een gelijk netto inkomen hebben als de partneralimentatie € 500 bedraagt. Onderhoudsgerechtigde en onderhoudsplichtige hebben dan allebei € 2.500 te besteden.

Rekenvoorbeeld inkomensvergelijking met kinderen

  Patner I Partner II  Totaal
Netto Besteedbaar Inkomen (NBI)    € 5.000 € 2.500 € 7.500
Kindgebonden Budget (KGB) tijdens huwelijk      € -
Netto Besteedbaar Gezinsinkomen (NBGI)      € 7.500
Eigen aandeel ouders      € 1.700
Beschikbaar voor (ex-)partners tijdens huwelijk      € 5.800
Behoefte volgens hofnorm     € 3.480 
KGB na scheiding  € – € 400  
NBI voor kinderalimentatie € 5.000 € 2.900  
Draagkracht KAL 2025  € 1.533 € 504  
Aandeel kosten kinderen  € 1.279 € 421  
Kosten kinderen na aftrek KGB  € - € 21  
       
Resterende behoefte (na aftrek eigen NBI)      € 3.459 
Draagkracht PAL 2025  € 1.314    
Resteert voor PAL na aandeel kosten kinderen      € 35 
Inkomen na aftrek kosten kinderen  € 3.721 € 2.479  
Inkomensvergelijking       € 621 

In dit voorbeeld is de draagkracht van de onderhoudsplichtige (na aftrek van de kinderalimentatie) lager dan de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en ook lager dan het bedrag (na inkomensvergelijking) waarbij partijen een gelijk besteedbaar inkomen hebben.

In dit geval beperken we de partneralimentatie tot € 35, de grens van de draagkrcht van Partner I.

5.3 Rekenvoorbeelden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten

Als een partij stelt en – al dan niet tegenover de betwisting door de wederpartij – voldoende onderbouwt dat sprake is van lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn, dan kunnen we deze lasten opnemen in het draagkrachtloos inkomen.

Rekenvoorbeeld niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten

NBI    € 2.500
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.310  
Woonbudget  € 750  
Aflossing restschuld  € 200  
Draagkrachtloos inkomen    € 2.260
Draagkrachtruimte    € 240
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 168
Draagkracht partneralimentatie (60%)    € 144

Woonlasten voormalige echtelijke woning

Indien een onderhoudsplichtige lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk)betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, passen we het woonbudget aan door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.

Rekenvoorbeeld woonlasten voormalige echtelijke woning

Netto besteedbaar inkomen van de vertrokken ouder/partner is € 3.500 per maand.

Zijn aandeel in de netto woonlast van de (voormalige) echtelijke woning is € 500 maand.

De eigen werkelijke woonlast is € 800 per maand. Het netto besteedbaar inkomen van ouder/partner die is achtergebleven is € 1.500 maand, het kindgebonden budget € 300 per maand en de woonlast € 200 per maand.

  Achterblijvende ouder / partner Vertrokken ouder / partner
NBI achterblijvende ouder/partner   € 1.500   € 3.500  
KGB   € 300   € -  
NBI voor kinderalimentatie    € 1.800   € 3.500
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.310   € 1.310  
Werkelijke woonlasten  € 200   € 800  
Lasten echtelijk woning € -   € 500  
Draagkrachtloos inkomen    € 1.510   € 2.610
Draagkrachtruimte    € 290   € 890
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 203   € 623
         

5.4 Rekenvoorbeeld aanvaardbaarheidstoets

In het onderstaande voorbeeld is sprake van fictieve bedragen!

Een alimentatieplichtige ouder heeft drie verwijtbare maar niet te vermijden lasten in totaal € 400 per maand. Het NBI van die ouder bedraagt € 1.775 en op basis daarvan is de draagkracht voor kinderalimentatie € 50 per maand voor twee kinderen.

De woonlasten bedragen € 500 en de woontoeslag is € 300. De premie zorgverzekering is € 140 per maand en de zorgtoeslag is € 27.

De aanvaardbaarheidstoets leidt tot een verlaging van de kinderalimentatie tot € 31 per maand.

NBI Alimentatieplichtige      €­ 1.775
Bijstandsnorm alleenstaande 2025  € 1.345    
Af: wooncomponent 2025  € 197    
Af: nominale premie ZVW 2025  € 63    
Bijstandsnorm minus woonlasten en ZVW    € 1.085  
       
95% daarvan    € 1.031  
Woonlasten  € 500    
Af: woontoeslag  € 300    
Werkelijke woonlasten    € 200  
Zorgverzekering  € 140    
Af: zorgtoeslag  € 27    
Overige zorgkosten  € –    
Werkelijke zorgkosten    € 113  
overige last (1)  € 100    
overige last (2)  € 125    
overige last (3)  € 175    
Overige (verwijtbare) lasten    € 400  
Totaal noodzakleijke lasten      € 1.744
Resteert      €­ 31
       
Draagkracht (tabel)      €­ 50
Te betalen      € 31
Ga nu naar Overzicht wetten - Ga naar wetsartikel:

Wetten, regelgeving en verdragen

Geen wetnummer opgegeven.

Wetten en regelgeving

Verdragen en uitvoeringswetten

Beschikbare Officiële bekendmakingen in de kennisbank:

Informatie

Wanneer er op een icoon is geklikt in een Artikel, dan kan hier extra informatie komen te staan.
Lexicon
BRONNEN