ABONNEER NU!

EN KRIJG TOEGANG TOT VAKKENNIS


Probeer de eerste maand GRATIS
Daarna slechts € 230 per jaar (excl. btw)
Huidige filter(s):

Gerechtshof Amsterdam 19-08-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:2182

Essentie (redactie)

Conflict tussen wensouders en draagmoeder. Ouderlijk gezag bij vader en draagmoeder. Appellanten, vader en moeder 1, verzoeken ondermeer vervangende toestemming tot inschrijving minderjarige in de BRP op hun adres ipv op adres draagmoeder. Hof overweegt in voorlopig oordeel, onder verwijzing naar Wet BRP, dat dit onderdeel van geschil niet valt onder artikel 1:253a BW, omdat het geen geschil is over uitoefening gezamenlijk ouderlijk gezag. Inhoud OSP doet hieraan niet af. Partijen krijgen gelegenheid daarop te reageren.


Datum publicatie25-08-2025
Zaaknummer200.350.605/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezagsgeschil 1:253a BW;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Art. 1:253a BW. Art. 1.1 lid 1, aanhef en onder o, sub 1 Wet BRP, art. 2:39 Wet BRP en art. 2:48 Wet BRP. Appellanten verzoeken wijziging van de zorgregeling en van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, alsmede vervangende toestemming inschrijving van de minderjarige op een andere basisschool, bij hun huisarts en bij hun tandarts. Het hof acht wijziging van dit alles in het belang van minderjarige niet wenselijk. Appellanten verzoeken ook vervangende toestemming tot inschrijving minderjarige in de BRP op hun adres. Het hof overweegt in een voorlopig oordeel, onder verwijzing naar bepalingen uit de Wet BRP, dat dit onderdeel van hun geschil niet valt onder artikel 1:253a BW, omdat het niet een geschil over de uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag is (zie rov. 5.11.1 t/m 5.11.3). Partijen krijgen gelegenheid daarop te reageren.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.350.605/01

zaaknummer rechtbank: C/13/734554 FA RK 23-3589 (EP/HH)

beschikking van de meervoudige kamer van 19 augustus 2025 in de zaak van

[de vader] ,

en

[moeder 1] ,

beiden wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,

verzoekers in hoger beroep,

hierna respectievelijk: de vader en moeder [moeder 1] , en gezamenlijk ook: verzoekers,

advocaat: mr. D.J.I. Kroezen te Amsterdam,

en

[moeder 2] ,

wonende te [plaats B] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna: moeder [moeder 2] ,

advocaat: mr. I. van Dijk-van Oosterhout te Eindhoven.

Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:

- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] );

Het hof heeft als informant aangemerkt:

- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] (hierna: de GI).

In de procedure heeft een adviserende taak:

de Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,

hierna: de raad.

1De zaak in het kort

1.1

De zaak gaat over de zorgregeling voor [minderjarige] (8 jaar), haar hoofdverblijfplaats, en de verzoeken tot het verlenen van vervangende toestemming voor de aanvraag van een tweede paspoort voor [minderjarige] en voor wijziging van haar hoofdverblijfplaats, school, huisarts, tandarts en inschrijving in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP).

1.2

De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van
31 oktober 2024 (hierna: de bestreden beschikking) – kort gezegd – de verzoeken van de vader en moeder [moeder 1] ten aanzien van de zorgregeling, de hoofdverblijfplaats en het verlenen van vervangende toestemming voor wijziging van de huisarts en tandarts van [minderjarige] afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank partijen naar het traject Ouderschap Blijft van Altra verwezen. Over de inschrijving van [minderjarige] in de BRP bij de vader heeft de rechtbank geen (expliciete) beslissing gegeven. De vader en moeder [moeder 1] zijn het niet eens met de bestreden beschikking en willen dat hun inleidende verzoeken alsnog worden toegewezen. Moeder [moeder 2] wil dat de beslissing van de rechtbank in stand blijft.

2De procedure in hoger beroep

2.1

De vader en moeder [moeder 1] zijn [in ] 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

Moeder [moeder 2] heeft op 3 april 2025 een verweerschrift ingediend.

2.3

Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:

- een bericht van de vader en moeder [moeder 1] van 24 februari 2025, met bijlagen;

- een bericht van de vader en moeder [moeder 1] van 24 maart 2025, met bijlage;

- een bericht van moeder [moeder 2] van 25 maart 2025;

- een bericht van moeder [moeder 2] van 22 april 2025, met bijlage;

- een bericht van de vader en moeder [moeder 1] van 23 april 2025, met bijlage.

2.4

De voorzitter heeft [minderjarige] op 29 april 2025, in het bijzijn van de griffier, gesproken. De inhoud van het gesprek is ter zitting zakelijk weergegeven. Partijen hebben toen de gelegenheid gehad om daarop te reageren.

2.5

De zitting heeft op 7 mei 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:

- verzoekers, bijgestaan door hun advocaat;

- moeder [moeder 2] , bijgestaan door haar advocaat;

- een vertegenwoordiger van de GI;

- de raad, vertegenwoordigd door M. Eijpe.

De advocaat van verzoekers heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3De feiten

3.1

De vader en moeder [moeder 1] zijn [in ] 2016 met elkaar getrouwd. Zij hebben moeder [moeder 2] ontmoet via een platform voor wensouders (Stichting Meer dan Gewenst). Zij hadden allen een kinderwens.

3.2

[minderjarige] is geboren [in ] 2016 te [plaats B] , uit moeder [moeder 2] . De vader heeft [minderjarige] erkend. Hij oefent samen met moeder [moeder 2] het gezag over [minderjarige] uit.

3.3

Verzoekers en moeder [moeder 2] zijn op 25 mei 2016, voorafgaand aan de geboorte van [minderjarige] , een ouderschapsplan overeengekomen. Daarin hebben zij, voor zover hier van belang, het volgende afgesproken:

“5. Het is de bedoeling dat het kind uiteindelijk evenveel tijd zal doorbrengen bij [moeder 2] enerzijds als bij [de vader] en [moeder 1] anderzijds. Daarvoor is een opbouw nodig. Zij zullen nader en naar bevind van zaken met elkaar overleggen over deze opbouw en het moment waarop de volledige regeling zal ingaan. [moeder 2] , [de vader] en [moeder 1] vinden het in het belang van het kind dat dit een zo goed mogelijk contact heeft met elk van hen drieën.

(…)

7. Indien specifieke zwaarwegende omstandigheden dit vragen kan de zorgregeling in de toekomst in onderling overleg worden aangepast.

8. Het kind zal zijn hoofdverblijf hebben bij [moeder 2] en op haar adres in de basisregistratie

personen bij de gemeente worden ingeschreven.

(…)

9. Het paspoort van het kind zal in beheer zijn bij [moeder 2] . Zij zal het paspoort afgeven aan [de vader] en/of [moeder 1] indien nodig voor onder andere een buitenlandse vakantie.(…)”

3.4

[minderjarige] is ingeschreven in de BRP op het adres van moeder [moeder 2] .

3.5

Bij beschikking van 23 augustus 2023 heeft de rechtbank het verzoek van de vader en moeder [moeder 1] tot het verlenen van vervangende toestemming voor het aanvragen van een tweede paspoort voor [minderjarige] en wijziging van haar school vanaf het schooljaar 2023/2024 afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken ten aanzien van de zorgregeling, de hoofdverblijfplaats en het verlenen van vervangende toestemming voor wijziging van de huisarts, tandarts en de inschrijving in het BRP van [minderjarige] in afwachting van onderzoek door de raad aangehouden. Alhoewel in de overwegingen van die beschikking het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator is afgewezen, is die afwijzing niet opgenomen in het dictum van die beschikking.

3.6

Bij beschikking van 26 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld tot 26 augustus 2025.

4De omvang van het hoger beroep

4.1

De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, de volgende verzoeken van de vader dan wel van de verzoekers gezamenlijk afgewezen:

  • het verzoek tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hen;

  • de verzoeken tot het verlenen van vervangende toestemming aan de vader voor wijziging van de school, huisarts en tandarts van [minderjarige] ;

  • het voorwaardelijke verzoek tot wijziging van de zorgregeling, in die zin dat [minderjarige] om de week in het weekend bij moeder [moeder 2] verblijft. De ene keer is dit van vrijdag uit school tot zondag einde van de middag en de andere keer van vrijdag uit school tot zaterdag einde van de ochtend, waarbij verzoekers [minderjarige] op zaterdag en zondag bij moeder [moeder 2] ophalen;

  • het meer of anders verzochte.

Daarnaast heeft de rechtbank partijen naar het traject Ouderschap Blijft van Altra verwezen.

4.2

De vader en moeder [moeder 1] verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken van de vader, respectievelijk van hen samen alsnog toe te wijzen en:

(verzoeken van de vader:)

  • te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader op het woonadres van de vader aan de [A-straat] te [plaats A] is;

  • de vader vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven in de BRP van de gemeente [gemeente] op het woonadres van de vader aan de [A-straat] te [plaats A] ;

  • de vader vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op de basisschool ‘ [basisschool 1] ’ of ‘ [basisschool 2] ’ te [plaats A] , waar zij vanaf de aanvang van het schooljaar 2025/2026 op 25 augustus 2025 schoolgaand zal zijn;

  • de vader vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag en afgifte van een identiteitskaart en/of paspoort ten name van [minderjarige] op basis van art. 34 lid 2 Paspoortwet, dan wel op grond van artikel 1:253a BW en te bepalen dat het paspoort en/of de identiteitskaart van [minderjarige] in het beheer van vader wordt gegeven en door hem wordt gehouden;

  • de vader vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven bij de huisartsenpraktijk De [huisarts] Huisartsen, [B-straat] te [plaats A] en bij de tandartsenpraktijk [tandarts] Mondzorg, [C-straat] te [plaats C] ;

(verzoeken van de vader en moeder [moeder 1] samen:)

  • een bijzondere curator te benoemen om te onderzoeken welke zorgregeling in het belang van [minderjarige] is, dan wel – voorwaardelijk (naar het hof begrijpt: indien het hof de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] wijzigt zoals door de vader verzocht) en als te dienen grondslag voor een dergelijke benoeming – de volgende zorgregeling te bepalen:

  • [minderjarige] verblijft bij moeder [moeder 2] tweewekelijks van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur en tweewekelijks van vrijdag uit school tot zaterdag 12.00 uur, waarbij verzoekers [minderjarige] op zaterdag en zondag bij moeder [moeder 2] ophalen. De overige tijd verblijft [minderjarige] bij verzoekers. Voor de schoolvakanties zal een afwijkende regeling moeten worden getroffen, waardoor verzoekers met [minderjarige] op vakantie kunnen gaan.

4.3

Moeder [moeder 2] verzoekt verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren in het door hun ingestelde hoger beroep, dan wel hun verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen

De vader en moeder [moeder 1]

5.1.1

De vader en moeder [moeder 1] vinden dat de rechtbank onterecht geoordeeld heeft dat moeder [moeder 2] een vrijere opvoeding voor [minderjarige] hanteert dan de meer strakkere of strengere opvoeding van verzoekers, en dat dit het moeilijk maakt voor [minderjarige] om zich tussen deze twee verschillende werelden te bewegen. Ook heeft de rechtbank ten onrechte uitdrukkelijk overwogen dat [minderjarige] bij alle ouders fysiek veilig is. Verder is de rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan dat in het kader van de ondertoezichtstelling (hierna: OTS) op een juiste en constructieve wijze zicht wordt gehouden op de situatie van [minderjarige] bij moeder [moeder 2] thuis. De overwegingen van de rechtbank komen niet overeen met de werkelijkheid en verzoekers zijn juist minder streng dan moeder [moeder 2] . Moeder [moeder 2] bemoeilijkt de situatie door de houding die zij inneemt en dat is belastend voor [minderjarige] . Zij lijkt niet aan te kunnen sluiten bij de behoeftes van [minderjarige] . De door de GI ingeschakelde jeugdprofessional komt op verzoekers onprofessioneel over en zij achten hem niet deskundig genoeg om de situatie bij moeder [moeder 2] als veilig aan te kunnen merken. De jeugdprofessional heeft zelf met zijn eigen kind ook ervaringen op gebied van een omgangsregeling. Hij heeft zijn eigen problematiek daaromtrent met de ouders gedeeld. Door zijn eigen achtergrond en beleving is hij niet onpartijdig en neutraal. Er wordt dan ook niet op een juiste en constructieve wijze zicht gehouden op de situatie bij moeder [moeder 2] thuis, zoals de rechtbank heeft overwogen.

5.1.2

De vader en moeder [moeder 1] menen verder dat de rechtbank ten onrechte een wijziging van de zorgregeling niet in belang van [minderjarige] hebben geacht en hebben geoordeeld dat, gelet op de onderlinge verhouding tussen verzoekers en moeder [moeder 2] en het loyaliteitsconflict bij [minderjarige] , de kans te groot zou zijn dat de rol van moeder [moeder 2] bij wijziging van de zorgregeling telkens verder ingeperkt zal worden. Het gaat verzoekers niet erom dat de rol van moeder [moeder 2] in het leven van [minderjarige] wordt beperkt; zij willen alleen de behoeftes van [minderjarige] en haar veiligheid voorop zetten en dat doet moeder [moeder 2] niet. De huidige co-ouderschapsregeling vraagt te veel van [minderjarige] en moeder [moeder 2] . Uit het gedrag van [minderjarige] blijkt dat zij meer behoefte heeft aan tijd met verzoekers en zij is erg gehecht aan hen. De zorgregeling verloopt niet goed. [minderjarige] heeft veel moeite met de verdeling van de tijd tussen haar beide oudergezinnen en zij laat dit al lange tijd merken, ook al voordat de ouders problemen met elkaar kregen. [minderjarige] zegt al geruime tijd dat moeder [moeder 2] vaak boos is en haar pijn doet/heeft gedaan. Zij heeft vaak moeite om weer naar moeder [moeder 2] te gaan en is bij de overdracht erg verdrietig. Tijdens een overdrachtsmoment heeft zich een incident voorgedaan, waardoor daar nu mensen uit de netwerken van de vader en moeder [moeder 1] en van moeder [moeder 2] bij zijn.

5.1.3

De rechtbank heeft volgens de vader en moeder [moeder 1] verder ten onrechte geoordeeld dat een wijziging van hoofdverblijf of zorgregeling niet de oplossing is. Ondanks dat verzoekers begrijpen dat de rechtbank het probleem niet kan oplossen, moet op grond van de artikelen 3, 18 en 19 IVRK wel een verbetering van de situatie voor [minderjarige] worden nagestreefd. De rechtbank heeft ter zake van de hoofdverblijfplaats een onjuist criterium toegepast. Het criterium voor bepaling van de hoofdverblijfplaats van een persoon die op meer dan één adres woont wordt volgens verzoekers ingevolge een uitspraak van de Hoge Raad (HR 13 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1872) bepaald door artikel 1.1 aanhef en onder o, sub 1 Wet BRP. Daarin is bepaald dat het woonadres het adres is waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten. Dat is bij verzoekers. [minderjarige] verblijft meer dan de helft van de tijd in [plaats A] en vaststelling van haar hoofdverblijfplaats daar leidt dan ook niet tot grote veranderingen voor haar. Ook kan zij dan haar sociale leven in [plaats A] verder gaan ontwikkelen.

5.1.4

De rechtbank is daarnaast ten onrechte eraan voorbijgegaan dat de vader ook gevraagd had om de inschrijving in het BRP op zijn woonadres te bepalen. De rechtbank heeft nagelaten om het verzoek ten aanzien van de inschrijving BRP te behandelen ofwel de afwijzing van het verzoek onvoldoende gemotiveerd.

5.1.5

De vader en moeder [moeder 1] komen ook op tegen de afwijzing van het verzoek van de vader ten aanzien van de vervangende toestemming voor de wijziging van de tandarts en huisarts van [minderjarige] . Moeder [moeder 2] sluit hen al jarenlang buiten en laat na om essentiële informatie aan hen te verstrekken. Hierdoor zijn zij niet goed op de hoogte van het welzijn van [minderjarige] . Zo kwam [minderjarige] bij hen met een oorontsteking en heeft moeder [moeder 2] na de doktersbezoeken niets meer laten weten. Ook heeft moeder [moeder 2] hen een keer voorafgaand aan het brengen van [minderjarige] niet geïnformeerd dat zij hoge koorts had. Daarnaast heeft moeder [moeder 1] , die tandartsassistente is, zorgen over het gebit van [minderjarige] , maar biedt moeder [moeder 2] haar geen ingang om dit te bespreken.

5.1.6

Ook heeft de rechtbank ten onrechte het verzoek tot vervangende toestemming voor de aanvraag en afgifte van een paspoort en/of ID-kaart voor [minderjarige] in de beschikking van 23 augustus 2023 afgewezen. Dit deel van de beschikking van 23 augustus 2023 betrof een eindoordeel op het verzochte en moet vanwege proceseconomische redenen alsnog worden behandeld, aldus verzoekers. De rechtbank heeft de afwijzing van dit verzoek niet dan wel onvoldoende gemotiveerd. Verzoekers willen uitstapjes kunnen maken met [minderjarige] en met haar op vakantie kunnen gaan. Zij zijn nog nooit met [minderjarige] naar het buitenland geweest. Dat beperkt haar ontwikkeling en vormt een inbreuk op het privéleven van verzoekers, omdat zij [minderjarige] meer van de wereld willen laten zien.

5.1.7

De rechtbank had in deze situatie een bijzondere curator moeten benoemen. Alle betrokkenen menen dat [minderjarige] in de knel zit. Daarom moet op grond van artikel 1:250 BW alsnog een bijzondere curator worden benoemd. De bijzondere curator moet onderzoek doen naar de veiligheid en leefomstandigheden van [minderjarige] . Ook moet de bijzondere curator onderzoeken welke zorgregeling voor haar passend is en welke vakantieregeling in het belang van [minderjarige] is, aldus verzoekers.

5.1.8

Verder stellen verzoekers dat zij met de huidige basisschool ingestemd hebben, omdat moeder [moeder 2] geen auto had en [minderjarige] op de fiets naar school moest kunnen brengen. Uiteindelijk bleek echter dat moeder [moeder 2] over een auto beschikte en [minderjarige] wel kon brengen. De locatie van de huidige basisschool, in [plaats] , beperkt [minderjarige] in haar sociale ontwikkeling. Dit omdat zij in een plaats naar school gaat waar zij later niet naar de middelbare school zal gaan, waar zij niet naar een sport of andere buitenschoolse activiteit gaat en waar haar vrienden niet wonen. [minderjarige] kan wortelen in [plaats A] als zij daar naar school gaat. Vader en moeder [moeder 1] komen regelmatig te laat op school door files, maar omdat moeder [moeder 2] tegen de files inrijdt om op school te komen, heeft zij daar geen last van. Moeder [moeder 2] laat bovendien na om verzoekers van informatie over de school te voorzien. Zo heeft zij hen niet op de hoogte gebracht van de ouderapp die de basisschool gebruikt.

Moeder [moeder 2]

5.2.1

Moeder [moeder 2] is het eens met de overweging van de rechtbank dat de ouders verschillende opvoedstijlen hebben. Dit is moeilijk voor [minderjarige] en het is van belang dat hulpverlening wordt ingezet voor ouders om hun opvoeding beter op elkaar te kunnen laten aansluiten. Zij wijst erop dat volgens de ingeschakelde spoedhulp de situatie bij haar niet onveilig is. De raad bevestigt dit. De spoedhulp, die deskundig is, heeft geapporteerd dat moeder [moeder 2] goed aansluit bij de behoeften van [minderjarige] . De GI heeft er blijk van gegeven dat er op de juiste wijze zicht wordt gehouden op de situatie bij moeder [moeder 2] en heeft daarnaar gehandeld.

5.2.2

De stelling van verzoekers dat [minderjarige] meer gehecht is aan hen is volgens moeder [moeder 2] ongefundeerd. De huidige co-ouderschapsregeling vraagt niet te veel van [minderjarige] en moeder [moeder 2] , maar de conflictsituatie tussen de ouders onderling wel. Verzoekers stellen nu in hoger beroep voor het eerst dat [minderjarige] al voordat de ouders problemen met elkaar kregen liet merken dat de zorgregeling te veel voor haar is. Uit de uitlatingen van verzoekers blijkt dat zij niet openstaan voor het idee dat [minderjarige] in twee gezinnen groot gebracht wordt. Moeder [moeder 2] wil zich ervoor inzetten om, met behulp van hulpverlening, te bewerkstellingen dat de ouders geen conflicten meer met elkaar hebben. Verzoekers voeren aan dat het hoofdverblijf van [minderjarige] ook naar [plaats A] kan worden gewijzigd als de huidige zorgregeling ongewijzigd blijft. Het is echter onduidelijk wat het belang daarbij is en daarnaast is dat in strijd met de oorspronkelijke afspraak tussen partijen. De verhuiscriteria zijn in dit geval van toepassing en daaraan is niet voldaan.

5.2.3

De voorgestelde zorgregeling zal de rol van moeder [moeder 2] in het leven van [minderjarige] beperken en zal hun band negatief beïnvloeden. Het ontneemt haar de mogelijkheid om in het weekend iets leuks te gaan doen met [minderjarige] . Ook heeft moeder [moeder 2] dan nog amper contact met school.

Uit de artikelen 3, 18 en 19 IVRK volgt juist dat [minderjarige] belang heeft bij een volwaardige opvoeding door beide ouders en het hebben en houden van een goede band met hen. Daarnaast rust op de vader een verplichting om de banden met de andere ouder te bevorderen. In het raadsonderzoek wordt geadviseerd de zorgregeling en het hoofdverblijf niet te wijzigen. [minderjarige] heeft belang bij rust en wijziging van het hoofdverblijf en de verzochte zorgregeling leidt niet tot verbetering voor haar. In de uitspraak van de Hoge Raad, waar verzoekers naar verwijzen, was de casus aanzienlijk anders dan in deze zaak. De Hoge Raad sluit voor de hoofdverblijfplaats aan bij de ouder bij wie het zwaartepunt van de zorgregeling ligt. In deze zaak kan het zwaartepunt echter niet worden vastgesteld omdat de zorg tussen partijen is verdeeld. Hoewel als uitgangspunt geldt dat de hoofdverblijfplaats van een kind de plaats is waar het kind feitelijk het meest verblijft, kan daarvan worden afgeweken, zo blijkt ook uit de conclusie van de A-G bij de door de vader en moeder [moeder 1] bedoelde zaak. Partijen hebben evenwichtige afspraken gemaakt die passen bij co-ouderschap. Vanwege het werk van moeder [moeder 1] is gekozen voor de huidige zorgregeling, waarbij [minderjarige] net iets meer bij verzoekers is. De intentie was, en is voor moeder [moeder 2] nog steeds, dat er co-ouderschap is. De voorgestelde regeling doet geen recht aan gelijkwaardig ouderschap. Indien nodig kan moeder [moeder 2] ermee instemmen dat geen hoofdverblijfplaats wordt vastgesteld, mits [minderjarige] ingeschreven blijft staan op haar adres. De motivering van het verzoek tot vervangende toestemming voor inschrijving in de BRP op het adres van verzoekers ontbreekt. [minderjarige] staat al sinds haar geboorte op het adres van moeder [moeder 2] ingeschreven en er is geen aanleiding om deze inschrijving te wijzigen.

5.2.4

Verzoekers hebben geen enkel belang bij vervangende toestemming tot wijziging van de tandarts en huisarts. Zij hebben namelijk zelf al ervoor gekozen om naar een (tweede) huisarts en tandarts in [plaats A] te gaan met [minderjarige] (zonder overleg). Moeder [moeder 2] acht dit overigens onwenselijk, in verband met mogelijke tegenstrijdige adviezen en het feit dat [minderjarige] hierdoor twee keer eenzelfde medische behandeling moet ondergaan. Daarnaast draagt moeder [moeder 2] zorg voor tandartsbezoeken en goede verzorging van het gebit van [minderjarige] . Er is echter veel wantrouwen vanuit verzoekers waardoor zij dit niet aannemen. Moeder [moeder 2] informeert verzoekers over fysiotherapie, kinderartsbezoeken en overige zaken die [minderjarige] aangaan.

5.2.5

In de beschikking van 23 augustus 2023 zijn de verzoeken tot verlenen van vervangende toestemming voor de aanvraag/het beheer van een paspoort voor [minderjarige] en het benoemen van een bijzondere curator afgewezen. Dit zijn eindbeslissingen. Daartegen had binnen drie maanden na 23 augustus 2023 hoger beroep ingesteld moeten worden. Het hoger beroep is op deze onderdelen te laat ingesteld en verzoekers zijn niet-ontvankelijk in deze verzoeken.

Volgens moeder [moeder 2] is een bijzondere curator voorts niet nodig, omdat de raad al is ingeschakeld en zicht houdt op de situatie.

5.2.6

Verder merkt moeder [moeder 2] op dat zij een school heeft voorgesteld in Wormerveer, vlak bij het treinstation, zodat zij [minderjarige] met de trein naar school kan brengen. Verzoekers vonden deze school echter niet geschikt en hebben de huidige school voorgesteld. De reisafstand tussen school en beide woningen scheelt slechts vijf minuten. Ook is de reistijd van en naar [plaats A] niet zodanig lang dat een wijziging van school is gerechtvaardigd. Verzoekers hebben altijd de intentie gehad om naar [plaats B] te verhuizen. Er is geen enkele reden om te wisselen van school. [school] is een prettige school. [minderjarige] doet het daar goed, vindt het leuk en heeft een groep vriendinnen. Het is niet in het belang van [minderjarige] als zij nu nog van school moet wisselen. Zij is al lange tijd gewend aan de school en veel van haar vriendinnen zullen naar verwachting op dezelfde plek naar de middelbare school gaan.

[minderjarige] wordt steeds zelfstandiger en zal over één à twee jaar zelf naar school kunnen fietsen. Moeder [moeder 2] is slechts korte tijd eerder dan verzoekers toegevoegd aan de ouderapp van school en het is onjuist dat zij deelnam aan de groepsapp zonder hen dat te laten weten.

Het advies van de raad

5.3

De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. [minderjarige] voelt zich zowel bij verzoekers als bij moeder [moeder 2] prettig. Alle drie dragen veel bij aan [minderjarige] , maar [minderjarige] heeft last van de spanning tussen partijen. Er is sprake van loyaliteitsproblematiek, waardoor effectieve hulpverlening momenteel wordt belemmerd. De raad adviseert de inzet van Kinderen uit de Knel en benadrukt dat de ouders professionele hulp nodig hebben om met elkaar te communiceren. [minderjarige] is zwaar belast door de conflictsituatie en heeft ondersteuning nodig. Op school gaat het goed met [minderjarige] . De school vormt voor haar een vertrouwde plek. Ook is het in haar belang dat de huidige zorgregeling gehandhaafd blijft, wat ook door haar zelf is aangegeven. Benoeming van een bijzondere curator lijkt de raad niet noodzakelijk, gezien de lopende ondertoezichtstelling en de reeds aanwezige hulpverlening.

Beoordeling door het hof

5.4

Het hof overweegt als volgt en betrekt deze overwegingen op de beoordeling van de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats. Partijen hadden een duidelijke en weloverwogen kinderwens en zijn via ‘Meer dan Gewenst’ samengekomen. Zij hebben destijds bewust en zorgvuldig gekozen om in deze bijzondere omstandigheden en relatie een kind te verwekken. Gezamenlijk hebben zij overeenstemming bereikt over de wijze waarop zij invulling zullen geven aan het ouderschap waarvoor zij hebben gekozen. In het co-ouderschapsplan zijn partijen samen overeengekomen dat [minderjarige] evenveel tijd doorbrengt bij moeder [moeder 2] als bij de vader en moeder [moeder 1] . Ook is afgesproken dat haar hoofdverblijfplaats bij moeder [moeder 2] is en dat zij bij moeder [moeder 2] in de BRP zal worden ingeschreven. Partijen hebben echter geen (duidelijke) afspraken gemaakt over de communicatie met betrekking tot [minderjarige] en de wijze waarop deze dient te verlopen. Zij blijken het over veel zaken oneens te zijn, en [minderjarige] ondervindt aanzienlijke hinder van de spanning tussen hen. De rechtbank heeft partijen doorverwezen naar het traject ‘Ouderschap Blijft’ om hun onderlinge communicatie te verbeteren. Dit traject is echter niet van de grond gekomen. Ook een traject volgens de methode Kinderen uit de Knel acht de vader niet passend, omdat hij, in tegenstelling tot de gescheiden ouders die aan dat traject deelnemen, geen affectieve relatie heeft gehad met moeder [moeder 2] . De (deels voorwaardelijke) verzoeken van de vader en moeder [moeder 1] komen erop neer dat zij willen dat het zwaartepunt van de zorg- en opvoeding van [minderjarige] bij hen komt te berusten. De rol van moeder [moeder 2] zal onvermijdelijk hierdoor worden teruggedrongen. Het gaat in deze zaak in de kern om de vraag of dat in het belang van [minderjarige] wenselijk is.

Verdeling van de zorg- en opvoedtaken (zorgregeling )

5.5

Uit artikel 1:253a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Deze gewijzigde regeling kan op grond van artikel 1:253a lid 2 BW onder meer omvatten:

  1. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;

  2. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.

5.6

Nu de kern van de zaak neerkomt op de vraag naar de rol van beide partijen in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , ziet het hof aanleiding om eerst het voorwaardelijke verzoek van de vader en moeder [moeder 1] tot wijziging van de zorgregeling te behandelen, hoewel, zoals hierna nog zal blijken, de voorwaarde waaronder dit verzoek is gedaan niet in vervulling gaat.
Uit de stukken, het verhandelde ter zitting in hoger beroep en het kindgesprek blijkt dat [minderjarige] een door allen zeer gewenst kind is, dat een hechte band heeft met zowel verzoekers als met moeder [moeder 2] . Volgens verzoekers ervaart [minderjarige] last van de huidige zorgregeling en geeft zij aan, en blijkt ook uit haar gedrag, dat zij behoefte heeft om meer tijd bij verzoekers door te brengen. Naar het oordeel van het hof is deze stelling niet (voldoende) aannemelijk gemaakt. Evenmin is gebleken dat het huidige co-ouderschap op zichzelf een belasting vormt voor [minderjarige] . Ondanks de verschillende opvoedstijlen van partijen heeft [minderjarige] zich bij ieder van hen weten te wortelen en voelt zij zich bij ieder der partijen thuis.
Daarnaast is uit het kindgesprek gebleken dat [minderjarige] de huidige zorgregeling wil behouden en daarin het liefst geen verandering wil. Dat [minderjarige] last van spanning heeft, ziet het hof onder ogen. Dat vloeit echter niet voort uit de zorgregeling zelf, maar uit de spanning in de onderlinge verhouding tussen partijen, die [minderjarige] in een loyaliteitsconflict plaatst, zoals de raad naar voren heeft gebracht. De raad adviseert om de huidige zorgregeling te handhaven, maar benadrukt dat partijen met hulpverlening aan hun onderlinge verhouding moeten werken. Dit zal de last die [minderjarige] ervaart verlichten. Het hof neemt dit advies over.
Vader is van mening, zoals hiervoor weergegeven, dat een traject bij Kinderen uit de Knel niet passend is, omdat geen sprake is geweest van een affectieve relatie tussen hem en moeder [moeder 2] . Dit standpunt doet echter niet af aan het doel van het traject, namelijk het verbeteren van de communicatie en samenwerking tussen vader en moeder [moeder 2] als (gezaghebbende) ouders. Ondanks het ontbreken van een affectieve relatie bestaat, net als bij gescheiden ouders, een gezamenlijke ouderrelatie waarin partijen bewuste afspraken hebben gemaakt over de zorg voor hun kind en waarbij de onderlinge verstandhouding in de loop der tijd in ernstige mate is verslechterd. Kinderen uit de Knel kan helpen bij het verbeteren van die verstandhouding.
Het valt daarom te betreuren dat dit traject niet is gevolgd.

Dat [minderjarige] niet veilig zou zijn bij moeder [moeder 2] , of dat moeder [moeder 2] niet aansluit bij de behoeften van [minderjarige] , is evenmin voldoende aannemelijk gemaakt. Ook is niet gebleken van enige andere reden waarom wijziging van de zorgregeling in het belang van [minderjarige] wenselijk zou zijn. Dat de wensen of behoeften van partijen omtrent de uitvoering van het ouderschap of de zorgregeling in de loop der tijd zijn veranderd als gevolg van de veranderde onderlinge verhouding, betekent niet dat een wijziging van de zorgregeling de juiste oplossing is. Gezien de onderlinge verhouding tussen partijen is de kans groot dat bij een wijziging van de zorgregeling zoals verzocht, de rol van moeder [moeder 2] zeer zal worden ingeperkt. Dat acht het hof niet in het belang van [minderjarige] . Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat een wijziging van de zorgregeling in het belang van [minderjarige] onwenselijk is.

Benoeming bijzonder curator

5.7

In het verlengde daarvan overweegt het hof ten aanzien van het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator als volgt. Moeder [moeder 2] heeft aangevoerd dat verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep waar het betreft dit verzoek, omdat de rechtbank al bij beschikking van 23 augustus 2023 afwijzend op dit verzoek heeft beslist en verzoekers daarvan te laat in appel zijn gekomen. Daaraan gaat het hof voorbij. Die afwijzing was niet opgenomen in het dictum van die beschikking, terwijl pas bij de bestreden beschikking uiteindelijk ook het meer of anders verzochte is afgewezen. Op dit punt was de beschikking van 23 augustus 2023 dus geen eindbeschikking. Bovendien kan de rechter in elke fase van de procedure, ook in hoger beroep, op verzoek maar ook ambtshalve een bijzondere curator benoemen, als aan de eisen van artikel 1:250 lid 1 BW is voldaan.

Het hof is echter van oordeel dat het benoemen van een bijzondere curator niet noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] , reeds omdat het hof een wijziging van de zorgregeling niet in haar belang acht. De GI, belast met de uitvoering van de OTS, draagt al verantwoordelijkheid voor het behartigen van haar belangen. Onvoldoende duidelijk is welke meerwaarde een aanvullende benoeming van een bijzondere curator zou bieden. Indien de huidige zorgregeling op de lange duur toch niet in het belang van [minderjarige] zou zijn, zal dit blijken binnen het kader van de OTS. Het hof zal het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator afwijzen.

Hoofdverblijfplaats en inschrijving in de BRP

5.8

De vader verzoekt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen en verzoekt voorts vervangende toestemming om haar in de BRP op zijn adres in [plaats A] in te schrijven.
Daarover overweegt het hof als volgt. Waar het hof al heeft geoordeeld dat een wijziging van de zorgverdeling niet wenselijk is, moeten deze (onvoorwaardelijke) verzoeken van de vader kennelijk zo worden gezien dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , en haar inschrijving in de BRP, moeten aansluiten bij de feitelijke situatie, die inhoudt dat [minderjarige] meer nachten doorbrengt bij hem dan bij moeder [moeder 2] . Volgens de vader heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten te beslissen op het verzoek om hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] op zijn adres in de BRP in te schrijven. Daarin heeft hij op zichzelf gelijk.
Volgens artikel 23 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering beslist de rechter over alle vorderingen en verzoeken die partijen indienen. De rechtbank heeft nagelaten om (expliciet) een beslissing te nemen op het verzoek om de vader vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] op zijn adres in de BRP in te schrijven. Het hof zal dat verzoek alsnog beoordelen.

5.9

De vader wijst op artikel 1.1 aanhef en onder o, sub 1 Wet basisregistratie personen (hierna: Wet BRP) . Krachtens deze bepaling is, indien iemand op meer dan één adres woont, zijn woonadres het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten. De vader beroept zich op de beschikking van de Hoge Raad van 13 december 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1872). Hij legt die uitspraak kennelijk zo uit dat volgens hem de beslissing over de hoofdverblijfplaats steeds moet aansluiten bij voornoemd wettelijk criterium. Dat is echter naar het oordeel van het hof een onjuiste uitleg van die uitspraak. In die zaak ging het om een situatie waarin het kind slechts één nacht per week bij de moeder overnachtte en de overige nachten bij de vader. Desondanks zag het hof geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van het kind te verleggen van de moeder naar de vader. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof slechts gecasseerd omdat het hof verzuimd had ook nog (kenbaar) afzonderlijk en gemotiveerd te beslissen op het verzoek van de vader om vervangende toestemming om het kind op zijn adres in te schrijven, tegen de achtergrond van het voormelde criterium van artikel 1.1 aanhef en onder o, sub 1 Wet BRP.
Het cassatieberoep werd echter (onder toepassing van artikel 81 lid 1 Wet RO) verworpen waar het betrof de beslissing van het hof om de hoofdverblijfplaats ongewijzigd te laten.

5.10

Met betrekking tot het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] overweegt het hof nader als volgt. Bij de beoordeling van dit op artikel 1:253a lid 2 BW gebaseerd verzoek dient de rechter de beslissing te nemen die hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarbij moet de rechter volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden van het geval in acht nemen, waarbij het belang van het kind een eerste overweging vormt.

Partijen hebben in hun co-ouderschapsovereenkomst op het punt van de zorgregeling en het hoofdverblijf van [minderjarige] afspraken gemaakt. Aan die afspraken wordt thans uitvoering gegeven, waarbij partijen de zorgregeling na de geboorte van [minderjarige] nader hebben uitgewerkt. Zoals vermeld in punt 5 van het co-ouderschapsplan brengt [minderjarige] ongeveer evenveel tijd door bij moeder [moeder 2] als bij verzoekers. In punt 8 is overeengekomen dat haar hoofdverblijf bij moeder [moeder 2] is. De thans uitgevoerde regeling komt er echter op neer dat [minderjarige] één nacht per week meer bij verzoekers doorbrengt dan bij moeder [moeder 2] , vanwege de onvermijdelijke ongelijkheid in het aantal nachten per week en in verband met het werk van moeder [moeder 1] . Feitelijk is er echter geen sprake van dat het zwaartepunt in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij één van partijen ligt en zoals het hof al heeft overwogen, acht het een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken in het belang van [minderjarige] niet wenselijk. Ook van andere belangen die een wijziging van de hoofdverblijfplaats in belang van [minderjarige] wenselijk maken of die anderszins de doorslag zouden moeten geven in de richting van het verzochte is niet gebleken. Al met al is het naar het oordeel van het hof in het belang van [minderjarige] niet wenselijk om de hoofdverblijfplaats te wijzigen, zodat dit verzoek zal worden afgewezen en de bestreden beschikking in zoverre zal worden bekrachtigd. Hetgeen moeder [moeder 2] nog heeft opgemerkt over (de toepasselijkheid van) de zogenoemde verhuiscriteria, behoeft bij deze stand van zaken geen behandeling.

5.11.1

Met betrekking tot het verzoek van de vader tot vervangende toestemming tot wijziging van de inschrijving van [minderjarige] in de BRP overweegt het hof als volgt.

Artikel 2.39 lid 1 Wet BRP verplicht de ingezetene die zijn adres wijzigt hiervan schriftelijk aangifte te doen bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft. Ingevolge artikel 2.48, aanhef en onder a. Wet BRP rust bij verandering van het adres van een minderjarige jonger dan 16 jaar de verplichting tot aangifte daarvan op de ouders, de voogden en de verzorgenden. Waar het betreft de ouders stelt deze bepaling niet de eis dat het moet gaan om een ouder met gezag. Evenmin vloeit daaruit voort dat de verplichting rust op de ouders samen. Iedere ouder, voogd of verzorger is verplicht tot het doen van de aangifte. Dat was al zo onder de voorganger van de Wet BRP, de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (zie ABRvS 22-8-2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5382, rov. 2.3.1) en daarin heeft de invoering van de Wet BRP op 6 januari 2014 geen verandering gebracht (zie Kamerstukken II, 2013-2014, 30 072, nr. 33, p. 2 en 3).

5.11.2

De vader heeft ook dit verzoek (kennelijk) gegrond op artikel 1:253a BW.
Het hof is echter voorshands van oordeel dat het feit dat de beide ouders met gezag het niet eens zijn over de vraag bij wie [minderjarige] behoort te worden ingeschreven, geen geschil is omtrent de uitoefening van het gezag als bedoeld in artikel 1:253a BW en dus niet binnen de reikwijdte van die bepaling valt. Dat blijkt uit het feit dat een ouder individueel de aangifte kan en moet doen, ook als hij geen gezag heeft, en dat ook anderen dan de ouders, te weten voogden en verzorgers, verplicht zijn tot het doen van die aangifte. Het is vervolgens aan het college van burgermeester en wethouders van de desbetreffende gemeente om te beoordelen of zo’n aangifte rechtmatig is en daaraan al dan niet gevolg te geven. Ingevolge artikel 2.60 Wet BRP is een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om (onder meer) aan een aangifte geen of slechts ten dele gevolg te geven, dan wel ambtshalve over te gaan tot verbetering, aanvulling of verwijdering van een algemeen gegeven (waaronder begrepen het adres van een ingezetene), dan wel geen gevolg te geven aan een verzoek tot rectificatie van een gegeven, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Voor een belanghebbende staat daartegen dus een rechtsgang open bij de bestuursrechter.

5.11.3

Dat de ouders afspraken over de inschrijving van [minderjarige] hebben gemaakt in hun co-ouderschapsovereenkomst, maakt niet dat dit onderdeel van hun geschil alsnog onder de werking van artikel 1:253a BW valt, nog daargelaten dat het college van burgemeester en wethouders aan een dergelijke afspraak of een rechterlijke uitspraak omtrent hoofdverblijfplaats of toevertrouwing van een kind niet gebonden is (vgl. ABRvS 28-12-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3450, rov. 5). Het hof is dus voorshands van oordeel dat artikel 1:253a BW geen grondslag kan zijn voor het verzoek van de vader en is voornemens, bij gebreke van een andere wettelijke grondslag, om de vader bij de eindbeschikking in dat verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.

5.11.4

Partijen zijn echter nog niet in staat geweest om op deze voorlopige overwegingen en dit voornemen van het hof te reageren. Zij zullen daartoe in de gelegenheid worden gesteld, eerst de vader en dan moeder [moeder 2] , zoals hierna in de beslissing te melden. Het hof zal na ontvangst van de reacties beslissen, in beginsel zonder nadere mondelinge behandeling.

Vervangende toestemming inschrijving bij een huis- en tandarts

5.12

[minderjarige] is op dit moment ingeschreven bij de huisarts en tandarts van moeder [moeder 2] . Omstandigheden waarom het in het belang van [minderjarige] wenselijk is om daarvan af te wijken zijn niet aannemelijk geworden. De vader en moeder [moeder 1] hebben gesteld dat moeder [moeder 2] hen onvoldoende informeert en dat moeder [moeder 1] met haar zorgen over de mondhygiëne van [minderjarige] niet bij moeder [moeder 2] terecht kan. Dat is echter niet voldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. Partijen dienen te werken aan de verbetering van hun communicatie en als gezaghebbende ouder kan de vader gewenste informatie ook opvragen bij de behandelaren zelf en zorgen omtrent de gezondheid van [minderjarige] bij hen neerleggen.

Vervangende toestemming wijzigen school

5.13

Verzocht is om de vader vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] voor het schooljaar 2025/2026 in te schrijven op de basisschool ‘ [basisschool 1] ’ of ‘ [basisschool 2] ’, beide te [plaats A] . Het hof overweegt daartoe als volgt. Partijen zijn overeengekomen om [minderjarige] in te schrijven op een school in [plaats] , mede omdat deze redelijk centraal ligt tussen [plaats A] en [plaats B] , waar partijen respectievelijk wonen. Volgens de raad gaat het op school goed met [minderjarige] en ontwikkelt zij zich positief en is de huidige school voor [minderjarige] een vertrouwde en stabiele omgeving. Ook is de school niet de oorzaak van eventuele problematiek. De raad adviseert om in het belang van [minderjarige] geen wijziging van school aan te brengen. Het hof volgt de raad hierin en is van oordeel dat de huidige school van [minderjarige] voor haar een neutrale en stabiele plek is, die haar rust biedt in de situatie van spanning tussen haar ouders en die bijdraagt aan haar welzijn en ontwikkeling. De stelling dat [minderjarige] op school zorgelijke uitingen heeft gedaan die een schoolwissel zouden rechtvaardigen, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt. De sociale beperkingen die een schoolgang in een andere plaats dan een van de woonplaatsen van haar ouders voor [minderjarige] wellicht oplevert, weegt niet op tegen de stabiliteit die haar huidige school haar biedt. Een wijziging van school acht het hof dan ook niet in het belang van [minderjarige] wenselijk. Ook dit verzoek van de vader zal het hof afwijzen.

Ontvankelijkheid verzoek vervangende toestemming ID-kaart en/of paspoort

5.14

Met betrekking tot het verzoek van de vader vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag en afgifte van een identiteitskaart en/of paspoort ten name van [minderjarige] overweegt het hof als volgt. Artikel 34, tweede lid, van de Paspoortwet bepaalt dat, indien bij gezamenlijke gezagsuitoefening één van de personen die het gezag uitoefenen over een minderjarige weigert een verklaring van toestemming als bedoeld in het eerste lid af te geven, deze weigering op verzoek van de andere gezagsdrager kan worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter. Het verzoek van de vader is echter bij de eerder genoemde beschikking van 23 augustus 2023 reeds afgewezen. Die beslissing was een eindbeslissing waartegen de vader geen, dan wel niet tijdig, beroep heeft ingesteld. In zoverre zal de vader daarom niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep worden verklaard. De suggestie van verzoekers om vanwege proceseconomische redenen dit verzoek alsnog te behandelen, kan hun niet baten. Dat zou neerkomen op een doorbreking van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, dat van openbare orde is. Overigens wijst het hof erop dat in het co-ouderschapsplan is opgenomen dat moeder [moeder 2] het paspoort van [minderjarige] aan verzoekers zal afgeven als dat nodig is voor een buitenlandse vakantie.

Het voorwaardelijke verzoek

5.15

Omdat het hof de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij moeder [moeder 2] in stand laat, gaat de voorwaarde waaronder het voorwaardelijke verzoek van de vader en moeder [moeder 1] met betrekking tot de zorgregeling is ingediend niet in vervulling. Het hof komt dus uiteindelijk niet toe aan een beslissing daarover.

6De beslissing

Het hof:

verklaart de verzoekers niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beschikking van 23 augustus 2023, voor zover dit ziet op de afwijzing van het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag en afgifte van een identiteitskaart en/of paspoort op naam van [minderjarige] ;

wijst af het verzoek van de vader en moeder [moeder 1] tot benoeming van een bijzondere curator;

stelt de vader in de gelegenheid om binnen vier weken na heden schriftelijk te reageren op hetgeen het hof heeft overwogen onder rov. 5.11.1 t/m 5.11.3 met betrekking tot het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot inschrijving in de BRP, onder toezending van een afschrift van die reactie aan moeder [moeder 2] ;

stelt moeder [moeder 2] in de gelegenheid om binnen vier weken na ontvangst van voornoemde reactie schriftelijk daarop te reageren, onder toezending van een afschrift van die reactie aan de vader;

houdt iedere verdere beslissing omtrent het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot inschrijving in de BRP aan;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.V.T. de Bie en mr. M.C. Braak, in tegenwoordigheid van R.B. Cuba als griffier en is op 19 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.

meer blogs >> podcasts >>

BLOGS en PODCASTS

Podcastgesprek: Uitspraken 2022 - dé keuze van de hoofdredactie (1)
Mr. Rob van Coolwijk en Mr. André van Oosten en Mr. Hanneke Moons, 06-12-2022
De drie hoofdredacteuren van de Kennisbank Familierecht gingen met elkaar om tafel. In deze tweedelige Podcast bespreken zij twaalf interessante uitspraken uit 2022.
Internationaal huwelijk – vermogensrechtelijke gevolgen
Mr. Irene Kroezen, 01-02-2022
Op het huwelijksvermogen van expats kunnen in de loop van de tijd twee verschillende stelsels van toepassing worden. De auteur licht toe tot welke - mogelijk ongewenste - gevolgen dat kan leiden.
Huwelijk naar burgerlijk én islamitisch recht: do’s en don’ts
Florian Drenth, LLM, 21-12-2021
Hoe om te gaan met de islamitische huwelijkssluiting binnen de Nederlandse rechtsorde? In dit artikel passeren verschillende aspecten de revue.
Internationaal huwelijk: toepasselijk recht huwelijksvermogensregime
Mr. Irene Kroezen en Mr. Sandra Verburgt, 28-09-2021
Aanstaande echtgenoten hebben vaak weinig aandacht voor hun huwelijksvermogensregime. Maar bij een internationaal huwelijk kan de vraag naar het toepasselijke recht dan tot een juridische puzzel leiden.
Nederlandse rechter breidt rechtsmacht uit tijdens coronapandemie
Mr. Maria Bowmer, 24-05-2021
De coronapandemie en bijkomende reisbeperkingen bemoeilijken een echtscheiding in het buitenland. In een recente uitspraak breidde de Rechtbank Den Haag daarom haar bevoegdheid uit op grond van forum necessitatis.
Meerderjarigenbescherming: Nederland een bemoeizuchtig forum?
Mr. Alexander Leuftink, 01-03-2021
Veel problemen die voortvloeien uit grensoverschrijdende migratie van kwetsbare volwassenen kunnen worden opgelost door ratificatie van het Haags verdrag bescherming volwassenen 2000. Meer hierover in dit artikel.
Tips voor een ouderschapsplan bij internationale echtscheidingen
Mr. Maria Bowmer, 04-07-2019
Waar moet je aan denken bij het opstellen van een ouderschapsplan als de ex-partners na de scheiding in verschillende landen gaan wonen? Maria Bowmer geeft in deze blog een aantal tips uit de praktijk.
Internationaal huwelijk? Expats, let op! De nieuwe EU-verordening is in werking getreden
Uit de media
Mr. Marina Marić, 13-06-2019
Als een Europees echtpaar in Nederland is gevestigd en besluit te gaan scheiden, welk recht is dan van toepassing op de verdeling van het huwelijksvermogen? En kan er een rechtskeuze worden gemaakt voor een ander rechtsstelsel?
Procederen in het erfrecht: een vak apart
Mr. Ton van Acht, 29-04-2019
Het erfrecht is een lappendeken van verzoekschriftprocedures (verzoeken) en dagvaardingsprocedures (vorderingen) die niet in één procesinleiding kunnen worden gecombineerd. Vaak is er echter júist een combinatie van beide nodig.
Internationale omgangsregelingen: waar moet je op letten?
Mr. Marjet Groenleer, 12-09-2018
Er worden steeds meer internationale relaties aangegaan. Het aantal internationale relatiebreuken stijgt daarmee ook. Niet zelden zijn er kinderen betrokken. Maar het vaststellen van een internationale omgangsregeling is complex.
×
Ga nu naar Overzicht wetten - Ga naar wetsartikel:

Wetten, regelgeving en verdragen

Geen wetnummer opgegeven.

Wetten en regelgeving

Verdragen en uitvoeringswetten

Beschikbare Officiële bekendmakingen in de kennisbank:

Informatie

Wanneer er op een icoon is geklikt in een Artikel, dan kan hier extra informatie komen te staan.
Lexicon
BRONNEN