ABONNEER NU!

EN KRIJG TOEGANG TOT VAKKENNIS


Probeer de eerste maand GRATIS
Daarna slechts € 230 per jaar (excl. btw)

Gerechtshof Den Haag 03-06-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1070

Essentie (gemaakt door AI)

Hoger beroep van moeder tegen teruggelasting van kind naar Spanje. Het hof bekrachtigt de beschikking: de overbrenging was ongeoorloofd en er is geen ernstig risico voor het kind bij terugkeer. Anders dan moeder stelt, kan niet van vader worden gevergd dat hij alle mogelijke voorzieningen treft die moeder verlangt. Het is de eigen verantwoordelijkheid van moeder om te onderzoeken hoe zij in Spanje in haar inkomen en woonruimte zou kunnen voorzien. Zoals door moeder bevestigd, heeft zij daartoe geen enkele poging gedaan.


Datum publicatie13-06-2025
Zaaknummer200.353.991/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2025:8034, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Internationale kinderontvoering. Beroep op weigeringsgronden van artikelen 13 lid 1 sub b en 13 lid 2 van het Verdrag slagen niet. Teruggeleiding naar Spanje gelast.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie

zaaknummer : 200.353.991/01

rekestnummer rechtbank : FA RK 25-100

zaaknummer rechtbank : C/09/678222

beschikking van de meervoudige kamer van 3 juni 2025

inzake

[de moeder] ,

wonende op een bij het hof bekend adres,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda,

tegen

[de vader] ,

wonende in Spanje,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. I.M.G. Maste te Almere.

Als belanghebbende is aangemerkt:

[de bijzondere curator] ,

kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,

in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarige,

hierna te noemen: de bijzondere curator.

In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,

hierna te noemen: de raad.

1De zaak en de beschikking in het kort

1.1

Deze zaak gaat over de teruggeleiding van de hierna te noemen minderjarige vanuit Nederland naar Spanje. De rechtbank Den Haag heeft in de beschikking van 22 april 2025 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de minderjarige toegewezen.

1.2

De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Zij wil dat de bestreden beschikking vernietigd wordt en het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige naar Spanje alsnog wordt afgewezen. De vader heeft hiertegen verweer gevoerd. Hij wil dat de bestreden beschikking bekrachtigd wordt.

1.3

In deze beschikking wijst het hof het hoger beroep van de moeder af. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking bekrachtigt en geen andere beslissing neemt dan de rechtbank.

1.4

Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en het geschil in hoger beroep. Daarna geeft het hof de standpunten van partijen weer en motiveert het hof zijn beslissing.

2Het geding in hoger beroep

2.1

De moeder is op 30 april 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De vader heeft op 12 mei 2025 een verweerschrift ingediend.

2.3

Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de moeder

  • op 14 mei 2025 een brief van 12 mei 2025 met bijlagen;

  • op 15 mei 2025 een e-mailbericht met bijlagen;

van de zijde van de vader

  • op 15 mei 2025 een e-mailbericht met bijbehorend journaalbericht en bijlage;

  • op 19 mei 2025 een e-mailbericht met bijbehorend journaalbericht en bijlagen.

2.4

Van de bijzondere curator is op 15 mei 2025 een brief van diezelfde datum ingekomen met het verslag van haar gesprek met de minderjarige op 13 mei 2025.

2.5

Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het hof de minderjarige, in het bijzijn van de bijzondere curator en bijgestaan door tolk in de Arabische taal, [tolk 1] , gehoord.

2.6

De mondelinge behandeling heeft op 20 mei 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en met de tolk in de Arabische taal [tolk 2] ;

  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en met de tolk in de Arabische taal [tolk 3] ;

  • de bijzondere curator;

  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

2.7

De advocaten hebben ter zitting het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities die aan het dossier zijn toegevoegd.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de feiten zoals de rechtbank die in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Partijen zijn op [huwelijksdatum] in [plaats] , Marokko, met elkaar getrouwd.

3.3

Zij zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: de minderjarige), geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] , Marokko.

3.4

Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige uit.

3.5

De moeder heeft de Marokkaanse nationaliteit, de vader heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit en de minderjarige heeft de Nederlandse nationaliteit.

3.6

De moeder en de minderjarige staan sinds 20 november 2024 ingeschreven in de Basisregistratie Personen in Nederland.

3.7

De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de terugkeer van de minderjarige naar Spanje gelast, uiterlijk op 9 mei 2025, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Spanje en bevolen, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar Spanje, dat de moeder de minderjarige met zijn paspoort en de benodigde reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 9 mei 2025, opdat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Spanje. Het meer of anders verzochte is afgewezen en er is bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

4.2

De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de vader – inhoudende de minderjarige terug te geleiden naar Spanje – alsnog af te wijzen, met veroordeling van de vader tot vergoeding aan de moeder van de door haar gemaakte kosten in beide procedures.

4.3

De vader verzoekt het hof primair de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met bepaling van een nieuwe datum voor de teruggeleiding.

5De motivering van de beslissing

Vooraf

5.1

Het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag), waarbij zowel Nederland als Spanje partij is.

5.2

Aangezien de minderjarige op dit moment zijn werkelijke verblijfplaats heeft in Nederland, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om kennis te nemen van het teruggeleidingsverzoek (zie Hoge Raad 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:LBU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag, en daarmee als enige appelinstantie het Hof Den Haag, bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.

5.3

Het Verdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.

Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding (artikel 3 van het Verdrag)

Wat staat er in het Verdrag?

5.4

Op grond van artikel 3 van het Verdrag is sprake van een ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren van het kind geschiedt in strijd met het gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.

Standpunten van partijen

5.5

Niet in geschil is dat de minderjarige onmiddellijk voor zijn overbrenging naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in Spanje had en dat partijen op dat moment daadwerkelijk gezamenlijk het gezag uitoefenden over de minderjarige. Wel in geschil is of de vader voorafgaande aan de overbrenging van de minderjarige naar Nederland aan de moeder toestemming heeft gegeven voor een verhuizing van de minderjarige naar Nederland.

5.6

De moeder stelt dat uit de inhoud van de door haar overgelegde WhatsApp-berichten toestemming van de vader volgt voor de verhuizing van de minderjarige naar Nederland. Verder voert zij aan dat uit de gedragingen van de vader niet kan worden afgeleid dat de vader geen toestemming heeft verleend voor de verhuizing. Dat de vader kort na de verhuizing contact heeft opgenomen met de Spaanse Centrale Autoriteit doet daaraan niet af.

5.7

De vader stelt dat de moeder er niet in is geslaagd om aan te tonen dat de vader heeft ingestemd met of heeft berust in een verhuizing van de minderjarige naar Nederland. De vader stelt dat toestemming voor een verhuizing expliciet en ondubbelzinnig moet worden gegeven en berusting slechts onder strenge voorwaarden kan worden aangenomen. Daarvan is op geen enkel moment sprake geweest. Ook blijkt niet uit de gedragingen van de vader dat een dergelijke toestemming is gegeven.

Oordeel van het hof

5.8

Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de overbrenging van de minderjarige naar Nederland ongeoorloofd is in de zin van artikel 3 van het Verdrag. Het hof neemt het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dit oordeel berust over en maakt deze, na eigen afweging, tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel leiden. Uit de door de moeder overgelegde WhatsApp-berichten volgt geenszins dat de vader, expliciet dan wel impliciet, heeft ingestemd met een verhuizing van de minderjarige naar Nederland. Het hof leidt uit deze berichten juist af dat de vader in een vroeg stadium informeert naar zijn zoon en de verblijfplaats van de zoon. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de moeder de inhoud van de door haarzelf in het geding gebrachte vertalingen in twijfel getrokken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze vertalingen. Voor zover de moeder stelt dat uit de gedragingen van de vader moet worden afgeleid dat hij naderhand in het niet doen terugkeren heeft berust, wordt deze stelling ook weerlegd door deze feiten. Gelet op het voorgaande is sprake van een ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige naar Nederland zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag.

Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag

Wat staat er in het Verdrag?

5.9

Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.

Standpunten van partijen

5.10

Volgens de moeder zullen zij en de minderjarige in geval van een teruggeleiding naar Spanje in een ondragelijke toestand komen omdat zij daar geen woning en geen werk heeft. De moeder betoogt dat uit (internationale) rechtspraak volgt dat van de achtergebleven ouder het nodige wordt verwacht om een terugkeer en ‘zachte landing’ mogelijk te maken. Het is volgens de moeder dus aan de vader om voldoende adequate voorzieningen te treffen zodat het risico dat de minderjarige in een ondragelijke toestand terechtkomt, voorkomen wordt. In dit verband verwijst de moeder onder mee naar de uitspraak van The Royal Courts of Justice London van 29 januari 2025 (HC/E/UKe 1607) en de uitspraak van het Court of Appeal (Civil Division, England and Wales) van 1 december 2023 (HC/E/UKe 1598). De moeder stelt dat de vader hiertoe onvoldoende heeft gedaan. Zo heeft hij geen informatie gegeven over de wijze waarop hij de minderjarige en de moeder in geval van terugkeer zou kunnen huisvesten in Spanje.

5.11

De vader stelt dat de door de moeder aangevoerde omstandigheden in dit verband, onvoldoende zijn om de terugkeer van de minderjarige te weigeren. De vader stelt dat hij beschikt over een ruime woning, waar de minderjarige terecht kan. De vader is in staat om de minderjarige in Spanje op te voeden en te verzorgen. Ook kan hij uitvoering geven aan een zorgregeling aldaar. Het is niet aan de vader om de moeder te voorzien in inkomen en huisvesting in Spanje. Daarbij zijn er voldoende mogelijkheden voor de moeder om in Spanje een goed inkomen te verwerven en een betaalbare (huur)woning te vinden. Als de moeder in Spanje geen baan kan vinden, dan is er een – met Nederland vergelijkbaar – sociaal vangnet waar zij een beroep op kan doen. In Nederland is de moeder op dit moment ook afhankelijk van een uitkering. Ongeacht de teruggeleiding van de minderjarige naar Spanje, staat het de moeder vrij om niet terug te keren. De vader vindt het wel wenselijk dat de minderjarige opgroeit met beide ouders in zijn nabijheid.

Oordeel van het hof

5.12

Het hof stelt voorop dat op grond van vaste rechtspraak artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag restrictief moet worden toegepast en dat een beroep op deze weigeringsgrond slechts in uitzonderlijke situaties kan worden gehonoreerd. Als uitgangspunt geldt dat, in geval van kinderontvoering, terugkeer naar de staat van de gewone verblijfplaats in het belang van het kind is en dat de verzochte terugkeer alleen in bijzondere omstandigheden geweigerd wordt. De rechter van de aangezochte staat mag in de voornoemde verdragsbepaling gestelde voorwaarden niet reeds vervuld achten louter op grond van zijn oordeel dat het belang van het kind in het land van herkomst minder goed gediend is dan in het land van de aangezochte rechter. De belangenafweging bij de vraag waar en bij wie van de ouders het kind uiteindelijk zijn verblijfplaats moet hebben, moet immers plaatsvinden in een bodemprocedure en past niet in de onderhavige procedure, waarin slechts een ordemaatregel wordt getroffen (zie HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4795).

5.13

Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een ernstig risico dat de minderjarige bij terugkeer naar Spanje in een ondragelijke toestand zal komen te verkeren. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze – na een eigen afweging – tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andersluidend oordeel leiden. Het hof neemt hierbij het volgende nog in aanmerking. Uit de rechtspraak waarnaar door de moeder is verwezen, kan niet worden afgeleid dat van de vader kan worden gevergd dat hij alle mogelijke voorzieningen treft die de moeder van hem verlangt. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de moeder om te onderzoeken hoe zij in Spanje in haar inkomen zou kunnen voorzien en op welke wijze zij daar in eigen woonruimte zou kunnen voorzien. Zoals door de moeder ter zitting bevestigd, heeft zij daartoe geen enkele poging gedaan. De vader heeft gesteld dat zijn woonsituatie en de voorzieningen in zijn woonplaats voorzien in de behoefte van de minderjarige. Dat deze voorzieningen ontoereikend zijn voor de minderjarige – zoals door de moeder gesteld – is door haar niet onderbouwd. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat de omstandigheden in Spanje voor de minderjarige zodanig zijn dat deze voor de minderjarige een ondragelijke toestand opleveren om hiernaar terug te keren.

Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag

Wat staat er in het Verdrag?

5.14

Op grond van artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechter weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien hij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Daarbij is van belang of het verzet van de minderjarige tegen zijn terugkeer naar Spanje verder strekt dan de enkele wens om bij de ontvoerende ouder te blijven, hoe de minderjarige tot zijn bezwaar tegen de terugkeer naar Spanje is gekomen en of deze bezwaren gebaseerd zijn op een volledig beeld van de realiteit.

Standpunten van partijen

5.15

De moeder voert aan dat de minderjarige zich zeer gemotiveerd verzet tegen een terugkeer naar Spanje. Hoewel hij nog jong is, kan hij de gevolgen van een verblijf in Nederland of Spanje goed overzien en met elkaar vergelijken. De minderjarige heeft aan de bijzondere curator, de rechtbank en het hof consistent, gedetailleerd en uitgebreid verteld waarom hij niet terug wil naar Spanje en ook niet naar zijn vader. De wijze waarop de minderjarige dit naar voren heeft gebracht, laat zien dat hij de leeftijd en rijpheid heeft die rechtvaardigen dat met zijn mening rekening wordt gehouden.

5.16

Dat de minderjarige het leuk heeft in Nederland, maakt volgens de vader nog niet dat sprake is van verzet zoals bedoeld in het Verdrag. Nu de minderjarige op dit moment volledig van zijn moeder afhankelijk is voor zijn dagelijkse verzorging, is het begrijpelijk dat hij loyaal is aan zijn moeder. Een sterke wens van de minderjarige om bij de moeder te blijven of de angst om van haar gescheiden te worden is niet gelijk aan gegrond verzet van het kind. De bijzondere curator heeft ook niet geconstateerd dat er sprake is van verzet bij de minderjarige. De vader en de minderjarige hebben een goede band met elkaar.

5.17

De bijzondere curator heeft opnieuw met de minderjarige gesproken in het kader van dit hoger beroep, waarvan zij verslag heeft uitgebracht. Ter zitting heeft zij naar voren gebracht dat de minderjarige zegt dat het niet goed met hem gaat sinds de bestreden beschikking. Hij heeft het fijn in Nederland en denkt niet dat zijn leven in Spanje ook fijn zou kunnen zijn. Gelet op zijn leeftijd is dit beeld gebaseerd op school, zijn vriendjes en activiteiten. Gelet op zijn leeftijd is dat op dit moment ook de kern van zijn bestaan. Voor hem is met name belangrijk dat hij niet van zijn moeder gescheiden wordt. De minderjarige laat zich nu negatief uit over zijn vader, terwijl duidelijk zichtbaar is dat de minderjarige en de vader een goede band met elkaar hebben. Hieruit maakt de bijzondere curator op dat zijn wens om in Nederland te blijven erg groot is. Of deze wens (mede) voortkomt uit loyaliteit naar zijn moeder is voor de bijzondere curator niet goed te beoordelen.

5.18

De raad constateert dat de minderjarige met name behoefte heeft aan stabiliteit, waarvoor hij afhankelijk is van zijn ouders. Uit bepaalde uitlatingen van de minderjarige leidt de raad af dat er een erg zware last op de schouders van de minderjarige rust. Dat is erg verdrietig voor de minderjarige. De raad hoopt dat de ouders het belang van de minderjarige voorop zullen stellen, in plaats van hun eigen belangen. De raad is bereid om, indien de bestreden beschikking bekrachtigd wordt, een zorgmelding te doen om te kijken hoe vader en zoon ondersteund kunnen worden. Aangezien het gedrag van de minderjarige op school in Nederland ook zorgelijk blijkt, kan ook voor deze problematiek extra aandacht worden gevraagd bij het doen van een zorgmelding.

Oordeel van het hof

5.19

Voor de beantwoording van de vraag of verzet in de zin van artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan worden aangenomen, zal het hof eerst moeten vaststellen of de minderjarige een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigen dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Gelet op de leeftijd van de minderjarige, de eigen waarnemingen van het hof tijdens het kindgesprek en de verslagen van de bijzondere curator in eerste aanleg en in hoger beroep, is het hof van oordeel dat de minderjarige nog niet die mate van rijpheid heeft bereikt. Het hof heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat de minderjarige in een loyaliteitsconflict zit en de last van het geschil en de onzekerheid die dat met zich brengt, zwaar op hem drukt. Voor zover de minderjarige deze mate van rijpheid wel zou hebben bereikt, merkt het hof op dat het Verdrag hoge eisen stelt aan deze weigeringsgrond. De enkele omstandigheid dat de minderjarige het op dit moment leuker vindt in Nederland is niet voldoende om tot het oordeel te komen dat hij zich tegen zijn terugkeer verzet.

Conclusie

5.20

Gelet op het voorgaande zal het hof het hoger beroep van de moeder afwijzen. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en, net als de rechtbank, de teruggeleiding van de minderjarige naar Spanje zal gelasten.

5.21

Ter zitting is het belang van stabiliteit in het leven van de minderjarige benadrukt, ook in het geval dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd en de minderjarige dus terug zal keren naar Spanje. Het is aan de beide ouders om daarbij hun verantwoordelijkheid te nemen.

5.22

De bijzondere curator zal van haar taak worden ontslagen met ingang van de datum van teruggeleiding, zodat zij de beslissing van het hof nog met de minderjarige kan bespreken.

5.23

Nu de door de rechtbank bepaalde datum van teruggeleiding als gevolg van het hoger beroep inmiddels verstreken is, zal het hof bepalen dat de moeder de minderjarige uiterlijk op 16 juni 2025 terug dient te brengen naar Spanje. Indien de moeder nalaat om de minderjarige terug te brengen naar Spanje, beveelt het hof dat de moeder de minderjarige zal afgeven uiterlijk op 16 juni 2025, zodat de vader de minderjarige zelf kan meenemen naar Spanje. In het laatste geval gaat het hof ervan uit dat de moeder de benodigde geldige reisdocumenten van de minderjarige aan de vader zal afgeven.

Proceskosten

5.24

Het hof ziet, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, geen aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep dan ook compenseren, in die zin dat de moeder en de vader ieder hun eigen kosten dragen. Het hof zal de bestreden beschikking ook bekrachtigen voor zover daarin de proceskosten in eerste aanleg zijn gecompenseerd. Het verzoek van de moeder tot veroordeling van de vader in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep wordt derhalve afgewezen.

6De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking waarin de terugkeer van de minderjarige naar Spanje is gelast, met dien verstande dat het hof:

de terugkeer gelast van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] , Marokko naar Spanje uiterlijk 16 juni 2025, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Spanje en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar Spanje, dat de moeder de minderjarige aan de vader zal afgeven uiterlijk op 16 juni 2025, zodat de vader de minderjarige zelf kan terugnemen naar Spanje;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep tussen de partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

ontslaat de bijzondere curator [de bijzondere curator] van haar taak met ingang van de datum van teruggeleiding;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, I. Reijngoud en E.B.J. van Elden, bijgestaan door mr. S.V.B. Bours als griffier, en is op 3 juni 2025 uitgesproken door mr. A.A.F. Donders in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

meer blogs >> podcasts >>

BLOGS en PODCASTS

Er zijn geen blogs of artikelen gevonden bij:
Social media in het familierecht

×
Ga nu naar Overzicht wetten - Ga naar wetsartikel:

Wetten, regelgeving en verdragen

Geen wetnummer opgegeven.

Wetten en regelgeving

Verdragen en uitvoeringswetten

Beschikbare Officiële bekendmakingen in de kennisbank:

Informatie

Wanneer er op een icoon is geklikt in een Artikel, dan kan hier extra informatie komen te staan.
Lexicon
BRONNEN