ABONNEER NU!

EN KRIJG TOEGANG TOT VAKKENNIS


Probeer de eerste maand GRATIS
Daarna slechts € 230 per jaar (excl. btw)

Gerechtshof Den Haag 16-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:696

Essentie (redactie)

Hof belast de man met het eenhoofdig gezag over de kinderen, gezien de ernstige conflicten tussen de ouders. De vrouw sluit de man uit en dook maandenlang met de kinderen onder. De beschuldigingen van seksueel misbruik zijn niet gefundeerd. Hof oordeelt dat zij misbruik maakt van het gezag.
Zij heeft hem tweemaal ten onrechte beschuldigd van seksueel misbruik. Hof oordeelt dat dit dermate grievend is dat van hem niet meer gevergd kan worden partneralimentatie te voldoen.


Datum publicatie28-04-2025
Zaaknummer200.337.050/01 & 200.337.051/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Grievend gedrag ex-echtgenoot;
IPR familierecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Zeer conflictueuze echtscheiding. Verzoek om partneralimentatie afgewezen wegens grievend gedrag. Man belast met eenhoofdig gezag over de kinderen. Hof verklaart zich onbevoegd met betrekking tot de verdeling van een perceel grond te Spanje.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie

zaaknummers : 200.337.050/01 en 200.337.051/01

rekestnummer rechtbank : FA RK 22-2721

zaaknummer rechtbank : C/09/628719

beschikking van de meervoudige kamer van 16 april 2025

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. M. Groenleer te Den Haag

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. A. van Toorn te Rotterdam.

In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming,

locatie Haaglanden,

hierna te noemen: de raad.

1Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 november 2023, uitgesproken onder voormeld rekest- en zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2De procedure in hoger beroep

2.1

De man is op 19 januari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De vrouw heeft op 21 mei 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3

De man heeft op 11 juli 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4

Bij e-mail van 23 juli 2024 heeft mr. Van Toorn bezwaar gemaakt tegen de gewijzigde verzoeken van de man bij zijn verweerschrift op het incidenteel hoger beroep. Het hof heeft mr. Van Toorn bericht tijdens de mondelinge behandeling van de zaak op de bezwaren te zullen beslissen.

2.5

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de man:

- op 8 maart 2024 een e-mail met bijlage;

- op 17 april 2024 een brief van 16 april 2024 met bijlage;

- op 10 februari 2025 een e-mail met bijlagen;

- op 11 februari 2025 een e-mail met bijlage;

- op 17 februari 2025 een e-mail met bijlagen;

- op 19 februari 2025 een e-mail met bijlagen;

van de zijde van de vrouw:

- op 10 februari 2025 twee e-mails met bijlagen;

- op 11 februari 2025 een e-mail met bijlagen;

- op 11 februari 2025 een videobestand;

- op 12 februari 2025 twee e-mails met bijlagen.

2.6

De mondelinge behandeling heeft, tezamen met de mondelinge behandeling van het turbospoedappel met zaaknummer 200.351.095/01, op 21 februari 2025 plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

Verschenen zijn:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en [tolk] , tolk in de taal Engels;

- de raad, vertegenwoordigd door [naam 1] .

De advocaat van de man heeft een e-mail van Veilig Thuis Haaglanden van 20 februari 2025 overgelegd.

Het hof heeft in het turbospoedappel tijdens de mondelinge behandeling uitspraak gedaan. De uitspraak is op 25 februari 2025 schriftelijk vastgelegd en samen met het proces-verbaal op die dag naar (de advocaten van) partijen verstuurd.

2.7

Na de zitting is conform afspraak de jaaropgaaf 2024 van de zijde van de man nagestuurd.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2016 te [plaats 1] , Spanje.

3.3

Zij zijn de ouders van de minderjarige kinderen:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), en

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),

gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.

3.4

De vrouw en de man oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.

3.5

De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Spaanse nationaliteit.

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in elk geval beiden zowel de Nederlandse als de Spaanse nationaliteit.

3.6

Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden naar Spaans recht, inhoudende een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen.

3.7

In hoger beroep is gebleken dat de echtscheidingsbeschikking (zijnde de bestreden beschikking) op 2 januari 2024 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.8

De man is op 7 november 2024 een wijzigingsprocedure (o.a. ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW)) gestart bij de rechtbank Den Haag. Er is ten tijde van de mondelinge behandeling van onderhavige zaak nog geen zittingsdatum gepland.

3.9

Voorts is in hoger beroep gebleken dat de man de kinderen sinds 30 december 2024 niet meer heeft gezien, omdat de vrouw met de kinderen is ondergedoken op een voor de man onbekende plek en de kinderen niet meer naar school heeft laten gaan vanaf januari 2025.

3.10

Bij uitspraak van 7 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter (gelet op het feit dat er een aangifte ligt en de kinderen door de politie zullen worden gehoord en Veilig Thuis een onderzoek doet) – voor zover hier van belang – als volgt beslist:

“in conventie

5.1.

schort de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 2] met de man op, totdat Veilig Thuis heeft aangegeven dat [minderjarige 2] veilig naar de man toe kan, al dan niet met te maken veiligheidsafspraken;

5.2.

schort de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 1] met de man op totdat het studioverhoor bij de politie heeft plaatsgevonden […]

in reconventie

5.6.

veroordeelt de vrouw tot nakoming van de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 1] vanaf het moment dat het studioverhoor bij de politie heeft plaatsgevonden;

5.7.

gelast de vrouw om de kinderen vanaf maandag 10 februari 2025 naar school te brengen, behoudens ziekte aan te tonen middels een doktersverklaring, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, met een maximum van € 25.000,- […]”

3.11

Het hof heeft op 21 februari 2025 mondeling uitspraak gedaan in het turbospoedappel met zaaknummer 200.351.095/01 dat zich richtte tegen voormelde uitspraak van 7 februari 2025 van de voorzieningenrechter. De beslissing van het hof luidt als volgt:

“- vernietigt het bestreden vonnis van 7 februari 2025 met betrekking tot punt 5.1. tot en met 5.6 en, in zoverre opnieuw rechtdoende, veroordeelt de vrouw om uitvoering te geven aan de zorgregeling die bij beschikking van 7 november 2023 door de rechtbank is vastgesteld, en indien de vrouw geen uitvoering geeft aan deze zorgregeling dan verbeurt zij een boete van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,-;

- compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;

- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;

- verklaart het arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

- bekrachtigt het bestreden vonnis van 7 februari 2025 voor het overige.”

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts:

- bepaald dat de kinderen de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;

- bepaald dat de kinderen met ingang van 8 januari 2024 (de eerste maandag na de kerstvakantie 2023) in het kader van een co-ouderschapsregeling week-op-week-af bij de man en vervolgens bij de vrouw zullen verblijven, waarbij het wisselmoment zal zijn op maandag, voor [minderjarige 1] op school en voor [minderjarige 2] (althans totdat zij naar de basisschool gaat) op het kinderdagverblijf en indien er geen school is op maandag 9.00 uur;

- bepaald dat de korte schoolvakanties aldus worden verdeeld, dat de kinderen tijdens:

de voorjaarsvakantie in de even jaren bij de man verblijven en de oneven jaren bij de vrouw;

de meivakantie in de even jaren de eerste week bij de man verblijven en de tweede week bij de vrouw en in de oneven jaren vice versa;

de herfstvakantie in de even jaren bij de vrouw verblijven en in de oneven jaren bij de man;

- bepaald dat de zomervakantie aldus wordt verdeeld dat de kinderen tijdens de even jaren de eerste twee weken bij de man verblijven, de volgende twee weken bij de vrouw en vervolgens één week bij de man en één week bij de vrouw, en in de oneven jaren vice versa;

- bepaald dat de kerstvakantie, inclusief de daarin vallen feestdagen, aldus worden verdeeld dat:

de kinderen in de even jaren de eerste week bij de man verblijven en de tweede week bij de vrouw en in de oneven jaren vice versa; met (in de eerste week) als wisselmoment van vrijdag na school tot de daaropvolgende zaterdag 17.00 uur en waarbij de tweede week loopt van voornoemde zaterdag 17.00 uur tot maandag naar school;

de kinderen in de even jaren eerste Kerstdag bij de man verblijven en tweede Kerstdag bij de vrouw van 9.30 uur tot 17.30 uur en in de oneven jaren vice versa;

de kinderen Oudejaarsdag en -avond vieren bij de ouder bij wie zij die Kerstvakantieweek zijn en op Nieuwjaarsdag van 10.00 uur tot 17.30 uur bij de andere ouder;

- bepaald dat de overige feestdagen aldus worden verdeeld dat de kinderen:

eerste Paasdag en eerste Pinksterdag, respectievelijk tweede Paasdag en tweede Pinksterdag zijn bij die ouder bij wie zij op dat moment in het kader van dc co-ouderschapsregeling al zijn, met als wisselmoment ‘maandag’ 9.30 uur;

tijdens Hemelvaart (donderdag en vrijdag) in de even jaren verblijven bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw, met als wisselmoment donderdag 9.00 uur en vrijdag 17.30 uur;

- bepaald dat de vrouw binnen een week na de afgiftedatum van deze beschikking de Nederlandse paspoorten van de kinderen aan de man dient af te geven (ofwel in beheer dient te geven) en dat de vrouw de Spaanse paspoorten van de kinderen zal blijven beheren;

- toestemming aan de vrouw verleend - welke toestemming die van de man vervangt - om met de kinderen naar Spanje te reizen, mits zij kan aantonen dat zij de man tijdig (een week van tevoren) per e-mailbericht heeft geïnformeerd over haar reisgegevens, haar reisbestemming en over de locatie(s) waar zij tijdens de vakantie(s) verblijft;

- bepaald dat de man aan de vrouw, met ingang van 1 september 2023, een kinderalimentatie ten behoeve van de kinderen van € 242,- per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

- bepaald dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 631,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

- de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen als volgt vastgesteld:

met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres 1] , de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen, nummers [nummers] bij [bank] en het vergoedingsrecht van de man jegens de vrouw uit hoofde van de door hem betaalde additionele investeringen in de woning:

1. de woning wordt toegedeeld aan de man op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:

a) de man dient binnen twee maanden na dagtekening van deze beschikking aan de vrouw aan te tonen dat hij de woning tegen de getaxeerde waarde van € 1.550.000,- kan overnemen met ontslag van de vrouw (voor de helft) uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;

b) de overwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld. De overwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde van € 1.550.000,- minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht minus het vergoedingsrecht van € 84.304,- dat de man op de eenvoudige gemeenschap (van woning) heeft ter zake van de door hem betaalde additionele investeringen in de woning aan [adres 1] ;

[…]

3. vastgesteld dat de man een vergoedingsrecht van € 84.304,- heeft op de eenvoudige gemeenschap ter zake van de door hem betaalde additionele investeringen in de woning aan [adres 1] en dat dit vergoedingsrecht zal worden verrekend met de (verdeling van de) overwaarde van de woning op de wijze zoals hiervoor is uiteengezet;

- bepaald dat de (gezamenlijke) inboedel in de woning aan de [adres 1] , zal worden verdeeld conform het voorstel van de man zoals neergelegd in diens productie 117, dat aan de beschikking is gehecht en als zodanig hiervan onderdeel uitmaakt;

- met betrekking tot het perceel land te [plaats 2] , Spanje (plot nummer 188, onderdeel van plan [plan] :

het perceel wordt toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:

a) (eventuele) kosten van de notariële overdracht worden door de vrouw, als kosten koper, voldaan;

b) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;

c) dat de vrouw aan de man een bedrag zal voldoen van € 20.000,-;

- bepaald dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de woning aan [adres 1] , en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, onder de voorwaarde dat de man deze woning op het moment van die inschrijving bewoont en aan de vrouw uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;

- de man veroordeeld – per 22 april 2022 tot de datum van overdracht van de woning aan [adres 1] , aan de man dan wel aan een derde – tot het voldoen van een gebruiksvergoeding aan de vrouw ter hoogte van de helft van de totale hypotheekrente en de helft van de overige eigenaarslasten, voor zover deze kosten door de vrouw zijn betaald;

- de man veroordeeld tot het voldoen van een vergoedingsrecht van € 5.000,- aan de vrouw uit hoofde van haar financiële bijdrage aan de aankoop van de auto merk Toyota, Rav4, kenteken [kenteken] ;

- vastgesteld dat partijen over en weer recht hebben op de (wettelijke) pensioenverevening, overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten.

De beschikking is – met uitzondering van de beslissing tot echtscheiding – tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts is bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt en het meer of anders verzochte is afgewezen (waaronder het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag over de kinderen).

4.2

De man verzoekt – na wijziging/aanpassing van zijn petitum – het hof om, voor zover mogelijk met uitvoerbaar bij voorraad verklaring, alle verzoeken van de vrouw in hoger beroep af te wijzen, en

I. De bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de kinderen in de even jaren eerste Kerstdag bij de man verblijven en tweede Kerstdag bij de vrouw van 9.30 uur tot 17.30 uur en in de oneven jaren vice versa en, opnieuw beschikkende, voornoemde tijdstippen aan te passen naar respectievelijk van 13.00 uur op tweede Kerstdag tot 10.00 uur de volgende dag (27 december).

II. De bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij aan de vrouw toestemming is gegeven – die de toestemming van de man vervangt – om altijd met de kinderen naar Spanje te mogen reizen en, opnieuw beschikkende, het daartoe strekkende inleidende verzoek van de vrouw af te wijzen.

III. In aanvulling op de bestreden beschikking de man voortaan met het eenhoofdig gezag te belasten.

IV. In aanvulling op de bestreden beschikking en met vernietiging van de bestreden beschikking voor zover daarbij het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw is vastgesteld, te bepalen en opnieuw beschikkende, dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij beide ouders zullen hebben alsmede te bepalen dat de kinderen primair bij de man moeten worden ingeschreven, dan wel subsidiair dat [minderjarige 2] op het woonadres van de man wordt ingeschreven.

V. In aanvulling op de bestreden beschikking aan de man vervangende toestemming te geven om [minderjarige 1] zijn zwemdiploma’s ABC (nationale norm zwemveiligheid) te laten behalen en daarbij te bepalen dat de ouder die de kinderalimentatie ontvangt deze zwemles dient te betalen.

VI. De bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij kinderalimentatie ten laste van de man is vastgesteld die geldt vanaf 1 juli 2024 en, opnieuw beschikkende, ten laste van de man een kinderalimentatie vast te stellen als het hof juist acht met ingang van 1 juli 2024 tot de datum waarop de kinderen worden ingeschreven op het adres van de man en vanaf die datum van wijziging registratieadres van de kinderen ten laste van de vrouw een kinderalimentatie te bepalen als het hof juist acht, met dien verstande dat indien enkel [minderjarige 2] wordt ingeschreven op het adres van de man ten laste van de vrouw een kinderalimentatie als het hof juist acht voor [minderjarige 2] wordt vastgesteld vanaf de datum dat [minderjarige 2] bij de man wordt ingeschreven, met bepaling dat in dat geval de vrouw de verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige 1] voldoet. Dit alles met veroordeling van de vrouw om de door haar op grond van de door het hof te geven beschikking teveel ontvangen kinderalimentatie binnen drie weken na dagtekening van deze beschikking aan de man terug te betalen.

VII. De bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij ten laste van de man partneralimentatie is vastgesteld en, opnieuw beschikkende, het daartoe strekkende inleidende verzoek van de vrouw af te wijzen en de vrouw te veroordelen de door haar op grond van de door het hof te geven beschikking teveel ontvangen partneralimentatie binnen drie weken na dagtekening van deze beschikking aan de man terug te betalen.

VIII. De bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de vrouw voor toedeling van de grond in Spanje aan haar € 20.000,- moet betalen aan de man en, opnieuw beschikkende, de door de vrouw aan de man te betalen uitkoopsom vast te stellen op € 40.378,40 en te bepalen dat de levering van de grond aan de vrouw, inclusief de betaling aan de man binnen vijf maanden na dagtekening van de beschikking van het hof gerealiseerd moet zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat de vrouw deze termijn niet nakomt, te beginnen op de dag na ommekomst van de vijf maanden termijn.

IX. De bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is vastgesteld dat partijen recht hebben op verevening van tijdens hun huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken conform de WVPS en, opnieuw beschikkende, vast te stellen dat partijen geen recht hebben op verevening van tijdens hun huwelijk opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen.

4.3

De vrouw verweert zich tegen de verzoeken van de man en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, rechtdoende, in principaal hoger beroep de man niet- ontvankelijk te verklaren in zijn beroep dan wel het hoger beroep van de man af te wijzen, en in

incidenteel hoger beroep:

a. gezag

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij het verzoek van de vrouw tot verkrijging van het eenhoofdig gezag over de kinderen is afgewezen en, opnieuw beschikkende, de vrouw te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen;

b. zorgregeling

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank daarbij heeft beslist dat de kerstdagen worden opgesplitst tussen de ouders en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de kinderen de beide kerstdagen verblijven bij de ouder waar zij die week zijn conform de kerstvakantieregeling en dat de kinderen oud en nieuw vieren bij de ouder waar zij die week zijn, eveneens conform de kerstvakantieregeling;

c. paspoorten & ID kaarten

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de man het beheer zal hebben over de Nederlandse paspoorten van de kinderen en, opnieuw beschikkende, te bepalen:

primair dat de man binnen een week na de afgifte datum van de beschikking in hoger beroep de Nederlandse paspoorten van de kinderen aan de vrouw dient af te geven ofwel in beheer dient te geven,

subsidiair dat de vrouw het beheer zal hebben over de Nederlandse ID kaarten van de kinderen, de man op eerste verzoek daartoe van de vrouw zijn medewerking dient te verlenen aan het verkrijgen van ID kaarten voor de kinderen en dat wanneer de man zijn medewerking niet verleent deze beschikking zo nodig in de plaats treedt van de noodzakelijke wilsverklaring/medewerking of handtekening van de man, en

primair en subsidiair dat de kosten voor de paspoorten en de ID kaarten door beide partijen, ieder voor de helft, dienen te worden voldaan met terugwerkende kracht vanaf 22 april 2022;

d. vervangende toestemming tot reizen

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank het verzoek van de vrouw tot verkrijging vervangende toestemming om met de kinderen binnen Europa te mogen reizen heeft afgewezen en, opnieuw beschikkende, de vrouw vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen binnen Europa te reizen gedurende de periode dat de kinderen bij de vrouw zijn conform de zorgregeling en er geen verplichting is voor de kinderen om op school te zijn;

e. kosten kinderen/kinderalimentatie

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij door de rechtbank is beslist dat de behoefte van de kinderen € 1.832,- per maand bedraagt en de hoogte van de kinderalimentatie met ingang van 1 september 2023 op een bedrag van € 242,- per maand is bepaald en, opnieuw beschikkende, de behoefte van de kinderen gelijk te stellen aan de daadwerkelijke kosten van de kinderen en te bepalen dat de man met ingang van 22 april 2022 de helft van de daadwerkelijke kosten van de kinderen dient te betalen dan wel een bedrag zoals het hof in goede justitie juist acht onder verrekening van het reeds door de man betaalde bedrag aan kinderalimentatie;

f. partneralimentatie

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij de hoogte van de door de man te betalen partneralimentatie op € 631,- per maand is bepaald en, opnieuw beschikkende, de hoogte van de door de man te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 2.500,- per maand dan wel een bedrag te bepalen zoals het hof in goede justitie juist acht;

g. gebruiksvergoeding genot woning

de bestreden beschikking te wijzigen voor zover de rechtbank de hoogte van de door de man te betalen gebruiksvergoeding heeft vastgesteld op een bedrag gelijk aan de helft van de totale hypotheekrente en de helft van de overige eigenaarslasten, voor zover deze door de vrouw zijn betaald en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man de vrouw op grond van artikel 3:196 BW schadeloos dient te stellen voor het uitsluitend gebruik en genot dat hij heeft gehad van de gezamenlijke woning van partijen over de periode 22 april 2022 tot en met 2 januari 2024 en primair de hoogte van deze schadeloosstelling vast te stellen op een bedrag van € 55.000,- en

subsidiair de vergoeding vast te stellen op 4% van het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de gezamenlijke woning;

h. vergoedingsrecht € 84.304,-

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de man een vergoedingsrecht ter hoogte van € 84.304,- zou hebben op de eenvoudige gemeenschap;

de man te veroordelen om binnen een week na datum dagtekening van de beschikking in onderhavige procedure een bedrag van € 42.152,- aan de vrouw dient te voldoen uit hoofde van onverschuldigde betaling;

i. inboedel

de bestreden beschikking te vernietigen ter zake van de verdeling van de inboedel en, opnieuw beschikkende, de verdeling vast te stellen volgens bijgaande opgave van de vrouw (zie productie 19) en de man te veroordelen om binnen een week na dagtekening van de in deze procedure te geven beschikking een bedrag van € 21.569,33 aan de vrouw dient te voldoen uit hoofde van de verdeling van de inboedel;

j. auto

de bestreden beschikking te wijzigen voor zover daarbij de man is veroordeeld om een vergoedingsrecht van € 5.000,- aan de vrouw te voldoen uit hoofde van haar financiële bijdrage aan de aankoop van de auto en, opnieuw beschikkende, de man te veroordelen om een vergoedingsrecht van € 39.000,- aan de vrouw te voldoen uit hoofde van haar bijdrage in de aankoop van de auto onder verrekening van het reeds door de man betaalde bedrag van € 5.000,-

k. vergoedingsrecht vrouw gezamenlijke bankrekening

de man te veroordelen om een vergoedingsrecht van € 52.638,86 aan de vrouw te voldoen uit hoofde van haar hogere bijdrage aan de gezamenlijke rekening van partijen;

l. belastingteruggave

de man te veroordelen om het bedrag ter hoogte van € 2.262,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 november 2022, binnen een week na dagtekening van de in deze procedure te geven beschikking aan de vrouw te voldoen;

m. subsidiegelden en belastingvoordeel verduurzaming woning

de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen de helft van de gelden die hij heeft ontvangen ter zake van de door de man aangevraagde subsidie voor de gezamenlijke woning alsmede de helft van het bedrag gelijk aan het belastingvoordeel dat de man heeft genoten vanwege verduurzaming van de woning;

n. kinderopvangtoeslag

te verklaren voor recht dat de vrouw recht heeft op de helft van de kinderopvangtoeslag die partijen over de jaren 2018 tot en met 2022 hebben ontvangen en tevens de man te veroordelen om het bedrag van € 12.620,63, te vermeerderen met de wettelijke rente per datum ontvangst van deze gelden door de man, binnen een week na dagtekening van de in deze procedure te geven beschikking aan de vrouw te voldoen;

o. compensatie op grond van het Spaanse Burgerlijk Wetboek

te bepalen dat de vrouw op grond van artikel 1438 van het Spaanse Burgerlijk Wetboek aanspraak heeft op een vergoeding ten laste van de man ter hoogte van € 67.496,- en de man deze vergoeding binnen een week na dagtekening van de beschikking in de onderhavige procedure aan de vrouw dient te voldoen;

perceel grond

p. primair de beschikking van de rechtbank in eerste aanleg ten aanzien van het perceel in Spanje te bekrachtigen, subsidiair te bepalen dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap dan wel op de man ter hoogte van € 8.615,17 en dat dit bedrag verrekend dient te worden met het bedrag dat de vrouw de man – uit hoofde van diens vergoedingsrecht ter zake – verschuldigd zal zijn.

4.4

De man verzet zich hiertegen middels zijn ‘verweerschrift op incidenteel appel, tevens houdende nieuwe grieven, aanpassing van grieven en nieuwe verzoeken’.

4.5

De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de gewijzigde verzoeken van de man bij zijn verweerschrift op het incidenteel hoger beroep en het hof verzocht de bezwaren van de vrouw toe te wijzen, de man niet toe te laten in zijn nieuwe verzoeken en vermeerderingen van verzoeken dan wel de man daarin niet-ontvankelijk te verklaren en de man te veroordelen tot vergoeding van de kosten die de vrouw heeft moeten maken om zich hiertegen te verweren ter hoogte van
€ 1.000,- ex 21% BTW, door de man aan de vrouw per omgaande te voldoen.

4.6

Het hof heeft ter zitting de bezwaren van de vrouw afgewezen en geoordeeld dat de nieuwe verzoeken en vermeerdering van de verzoeken van de man toelaatbaar zijn. De nieuwe verzoeken en vermeerderingen van de verzoeken van de man waartegen de vrouw bezwaar maakt, zien op verzoeken van de man met betrekking tot de gezamenlijke gezagsuitoefening ex artikel 1:253a BW (waaronder de hoofdverblijfplaats en zorgregeling), het verzoek tot het toekennen van het eenhoofdig gezag en verzoeken wat betreft de kinderalimentatie. De aard van het geschil brengt echter in dit geval mee dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd of zodanige verandering of vermeerdering van verzoek kan plaatsvinden, zodat het hof, zoals ter zitting is beslist, aan de bezwaren van de vrouw voorbij gaat.

5De motivering van de beslissing

Gezag en hoofdverblijfplaats kinderen

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is om naar Nederlands recht te beslissen over de verzoeken met betrekking tot het gezag over de kinderen, omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland is.

Juridisch kader

5.2

Op grond van artikel 1:251a, lid 1 BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood, op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien: a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

Standpunten van partijen

5.3

De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot eenhoofdig gezag nader toegelicht. Hij had gehoopt ook na het uiteengaan van partijen samen het gezag over de kinderen uit te kunnen oefenen, maar dit lukt al drie jaar niet. De vrouw sluit de man volledig buiten. [minderjarige 2] is nu nog maar vier jaar oud, dus er zijn nog heel veel jaren te gaan waarin beslissingen moeten worden genomen. De man heeft zich uiteindelijk genoodzaakt gevoeld om het verzoek tot eenhoofdig gezag in te dienen. Hij heeft nu voor de tweede keer de kinderen maanden niet gezien door toedoen van de vrouw en is ten einde raad.

5.4

De vrouw heeft haar standpunt tijdens de mondelinge behandeling als volgt toegelicht. Zij kan haar ouderlijk gezag niet uitoefenen samen met de man. Zij stelt hem op de hoogte, zelfs via Excel sheets, maar in plaats van normale communicatie krijgt zij dag en nacht e-mails van de man. In elke e-mail van de man aan de vrouw staat dat zij de wet overtreedt. Zij heeft de man moeten blokkeren, hetgeen geadviseerd werd door haar coach van het traject solo parallel ouderschap. Partijen hebben al jaren afzonderlijk gesprekken op school. Ondanks het feit dat de overdracht van de kinderen op school plaats moet hebben ter voorkoming van spanningen, kwam de man zo maar bij de vrouw langs. Ook wordt de vrouw moe van de financiële controle door de man en heeft hij geld weggenomen dat bestemd was voor de kinderen.

Overwegingen van het hof

5.5

Het hof is van oordeel dat het verzoek van de man om belast te worden met het eenhoofdig gezag kan worden meegenomen in deze procedure, nu de kwestie van het gezag aan het hof voorligt. Zoals hiervoor in rov. 4.6 al is overwogen, passeert het hof het bezwaar van de vrouw tegen het verzoek van de man om toekenning van het eenhoofdig gezag.

Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is gebleken dat de verhouding tussen partijen dermate is verstoord dat de kinderen ernstig klem en verloren zitten tussen hun ouders. De vrouw beschuldigt de man van seksueel misbruik. Dit heeft ertoe geleid dat zij in 2022 maanden is ondergedoken met de kinderen en de man verstoken is geweest van enig contact met de kinderen. Ook ging [minderjarige 1] in die tijd niet naar school. Afgelopen december is de vrouw wederom met de kinderen ondergedoken en gingen de kinderen tot het vonnis van de voorzieningenrechter niet naar school en buitenschoolse activiteiten. In 2022 betrof het de beschuldiging van seksueel misbruik door de man van [minderjarige 1] en nu betreft het de beschuldiging van seksueel misbruik door de man van [minderjarige 2] . De vrouw spreekt van signalen die zij krijgt van de kinderen en niet kan negeren en heeft ten bewijze filmpjes van de kinderen gemaakt en overgelegd waaruit deze signalen zouden moeten blijken. Het hof is echter niet gebleken dat de beschuldigingen gefundeerd zijn. Van seksueel misbruik van [minderjarige 1] door de man is destijds niet gebleken. Uit het gesprek op 17 februari 2025 tussen [minderjarige 2] en de zedenrechercheur is evenmin gebleken van seksueel misbruik, zo blijkt uit de overgelegde e-mail van Veilig Thuis Haaglanden van 20 februari 2025. De raad heeft verklaard zich aan te sluiten bij de bevindingen van de zedenrechercheur, gezien diens kennis en ervaring hiermee. Veilig Thuis zal op 5 maart 2025 met de kinderen spreken op school en onderzoek doen. Het hof is van oordeel dat gebleken is dat de vrouw misbruik maakt van haar gezag. Het feit dat zij de kinderen nu ten tweede malen uit hun veilige omgeving heeft gehaald en hen filmt, acht het hof in strijd met de belangen van de kinderen. Het solo parallel ouderschap dat de vrouw ambieert, waarbij zij de man volledig uit haar leven bant, werkt niet en is schadelijk voor de kinderen. Van ouders mag verwacht worden dat zij zich inzetten om hun onderlinge problematiek te boven te komen en in ieder geval als ouders rond de tafel gaan zitten om beslissingen over de kinderen gezamenlijk te nemen. De vrouw heeft echter meerdere keren te kennen gegeven dat zij niet met de man in contact wil treden en dit ook tijdens de mondelinge behandeling herhaald. Ook volgt uit de stukken dat de vrouw geheel op eigen houtje beslissingen neemt over de kinderen zonder de man daarbij te betrekken, laat staan zijn toestemming te vragen. Zo wist de man niet van activiteiten die de kinderen bij de vrouw ondernemen, zoals cello- en balletles. Van kinderen kan niet verwacht worden dat zij in twee parallelle werelden leven zoals de vrouw voorstaat. Nu gebleken is dat de vrouw geheel niet met de man in contact wil komen, acht het hof het noodzakelijk in het belang van de kinderen dat de man met het eenhoofdig gezag over hen wordt belast. Niet gebleken is dat de man niet wil communiceren met de vrouw of haar niet op de hoogte houdt over de kinderen. Integendeel, de vrouw heeft duidelijk te kennen gegeven niet gediend te zijn van de overvloed aan e-mails die de man haar stuurt. Het hof gaat ervan uit dat de man hier aandacht aan zal gaan besteden. Het zou partijen sieren om in het belang van de kinderen hulpverlening te zoeken om tot een verbetering van de verhoudingen te komen. Wellicht dat op termijn partijen alsdan weer gezamenlijk het gezag over de kinderen kunnen uitoefenen, zoals de man wenst. Nu het hof de man met het eenhoofdig gezag zal belasten, hoeven de (voorwaardelijke) verzoeken van de man en die van de vrouw die betrekking hebben op de uitoefening van de gezamenlijke gezagsuitoefening ex artikel 1:253a BW (zoals wat betreft zwemles en identiteitsbewijzen) geen bespreking meer bij gebrek aan belang. Het hof gaat er echter wel vanuit dat de man hier loyaal mee omgaat en de vrouw betrekt bij zijn beslissingen ten aanzien van de kinderen.

Zorgregeling

5.6

Het hof vindt dat de rechtbank op goede gronden de zorgregeling heeft vastgesteld. Het hof maakt, na eigen afweging, de gronden tot de zijne. Daar komt bij dat ook tijdens de mondelinge behandeling de raad heeft betoogd dat de zorgregeling, ondanks de spanningen tussen de ouders, wel tussen beide ouders en de kinderen liep.

Kerst en oud en nieuw

5.7

Het hof zal bepalen dat de zorgregeling doorloopt met kerst en oud en nieuw, zodat partijen ieder een week met de kinderen doorbrengt gedurende de kerstvakantie. Ervan uitgaande dat de kinderen in de even weken bij de man zijn, betekent dit dat zij de komende twee kerstvakanties met kerst bij de man zijn en met oud en nieuw bij de vrouw. Op deze wijze kan de vrouw met de kinderen in de kerstvakantie naar haar familie in Spanje. Nu de man het in 2023 ook mogelijk heeft gemaakt dat de kinderen een van de kerstdagen bij de vrouw doorbrachten, gaat het hof ervan uit dat de man dit de komende twee jaren ook zal faciliteren nu dit in het belang van de kinderen is.

Kinderalimentatie

5.8

Met betrekking tot de kinderalimentatie heeft de man bij brief van 19 februari 2025 zijn verzoek tot kinderalimentatie als volgt geformuleerd:

VI. De bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij kinderalimentatie ten laste van de man is vastgesteld die geldt vanaf 1 juli 2024 en opnieuw beschikkende ten laste van de man een kinderalimentatie vast te stellen als het hof juist acht met ingang van 1 juli 2024 tot de datum waarop de kinderen worden ingeschreven op het adres van de man en vanaf die datum van wijziging registratieadres van de kinderen ten laste van de vrouw een kinderalimentatie te bepalen als het hof juist acht, met dien verstande dat indien enkel [minderjarige 2] wordt ingeschreven op het adres van de man ten laste van de vrouw een kinderalimentatie als het hof juist acht voor [minderjarige 2] wordt vastgesteld vanaf de datum dat [minderjarige 2] bij de man wordt ingeschreven, met bepaling dat in dat geval de vrouw de verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige 1] voldoet. Dit alles met veroordeling van de vrouw om de door haar op grond van de door het hof te geven beschikking teveel ontvangen kinderalimentatie binnen drie weken na dagtekening van deze beschikking aan de man terug te betalen.

5.9

Het hof heeft niet in het appel van de man gelezen dat hij de hoogte van de behoefte van de kinderen aan de orde stelt.

5.10

De vrouw verzoekt in incidenteel appel:

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij door de rechtbank is beslist dat de behoefte van de kinderen € 1.832,- per maand bedraagt en de hoogte van de kinderalimentatie met ingang van 1 september 2023 op een bedrag van € 242,- per maand is bepaald en, opnieuw beschikkende, de behoefte van de kinderen gelijk te stellen aan de daadwerkelijke kosten van de kinderen en te bepalen dat de man met ingang van 22 april 2022 de helft van de daadwerkelijke kosten van de kinderen dient te betalen dan wel een bedrag zoals het hof in goede justitie juist acht onder verrekening van het reeds door de man betaalde bedrag aan kinderalimentatie;

5.11

Het hof overweegt als volgt. Het hof begrijpt uit het incidenteel appel van de vrouw dat zij de behoefte van de kinderen aan de orde stelt. In de randnummers 52 tot en met 71 van het verweerschrift van de vrouw, tevens houdende incidenteel appel, alsmede onder grief 6 van haar incidenteel appel (randnummers 255 tot en met 305 ), gaat de vrouw in op de kinderalimentatie, echter zij geeft niet concreet aan wat in haar visie de behoefte van de kinderen in deze is. In randnummer 64 stelt zij dat partijen hoge inkomens hebben en toepassing van de Tremanormen en Nibud-tabellen in deze situatie tot een onredelijke uitkomst leidt. De man brengt in zijn verweerschrift op het incidenteel appel in randnummers 8.16 en 8.18 naar voren dat de rechtbank de behoefte van de kinderen (voor de periode tot 1 september 2024) op juiste wijze heeft vastgesteld en de vrouw niet heeft onderbouwd waarom het resultaat van de Nibud-tabel voor de kinderen onredelijk zou zijn wegens specifieke hogere kosten.

Het hof is van oordeel dat de vrouw niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de rechtbank niet op een correcte wijze de behoefte van de kinderen heeft vastgesteld. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden de behoefte van de kinderen vastgesteld. Het hof neemt de gronden van de rechtbank in deze over na een eigen afweging.

5.12

Nu het hof hiervoor heeft overwogen dat de man met het eenhoofdig gezag zal worden belast, gaat het hof ervan uit dat de kinderen op het adres van de man zullen worden ingeschreven en dat de man de kinderbijslag ontvangt en de verblijfsoverstijgende lasten van de kinderen draagt. De kosten van het verblijf van de kinderen bij de ouders komen voor rekening van de ouder bij wie zij op dat moment blijven. Uit de overgelegde jaaropgaven van partijen blijkt aan de zijde van de man een inkomen van € 201.425,- in 2024 en dat van de vrouw € 148.261,-. Uitgaande van de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen in 2023 van € 1.432,-, geïndexeerd naar 2024 van € 1.521,- en een zorgkorting van 35% levert dit een verwaarloosbaar bedrag aan door de vrouw te betalen kinderalimentatie op. Het hof zal dan ook geen onderhoudsbijdrage vaststellen met ingang vanaf de datum van deze beschikking van het hof. De inkomens van partijen zijn verder dermate hoog dat zij ruimschoots in de behoefte van de kinderen kunnen voorzien. Het hof acht het bovendien onder de gegeven omstandigheden mede bezien de ernstige conflicten tussen partijen niet wenselijk dat er tussen partijen discussie ontstaat over de kinderalimentatie. Derhalve acht het hof het ook om die reden redelijk en billijk dat de vrouw alleen de kosten van de kinderen draagt als zij bij haar zijn. Het hof is zich ervan bewust dat hij in dit specifieke geval afwijkt van de Tremanormen.

5.13

Gezien de conflictsituatie tussen partijen en de hoogte van de inkomens van partijen zijn er naar het oordeel van het hof geen rechtens relevante omstandigheden aanwezig om de bestreden beschikking met betrekking tot de kinderalimentatie te vernietigen tot aan de datum van de beschikking van het hof. Voorkomen moet worden dat er wederom om relatief kleine financiële bedragen een procedure tussen partijen wordt opgestart. Dit is noch in het belang van partijen noch van de kinderen. Eenvoudig gezegd, tot aan de datum van deze beschikking van het hof blijft de bestreden beschikking met betrekking tot de kinderalimentatie intact.

Partneralimentatie

5.14

De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op een bedrag van € 7.662,- per maand in 2023. Het hof verwijst naar bladzijde 15 van de bestreden beschikking.

5.15

De man heeft onder 10.3 van zijn appelschrift gesteld dat de rechtbank ten onrechte de behoefte van de vrouw heeft vastgesteld op basis van de hofnorm. In 10.12 heeft de man gesteld dat de rechtbank op basis van de hofnorm een verkeerde berekening heeft gemaakt. In randnummer 10.24 stelt de man dat het netto besteedbaar gezinsinkomen gemiddeld € 12.555,- bedroeg. De man berekent de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw op € 6.681,- in 2023. In randnummer 11.3 stelt de man dat als de vrouw volledig werkt zij een netto besteedbaar inkomen kan behalen van € 7.934,-. De man heeft voorts betoogd dat als gevolg van de verbreking van de lotsverbondenheid van partijen, de vrouw geen aanspraak kan maken op partneralimentatie. Door de man wordt wat betreft de gedragingen van de vrouw jegens de man onder meer aangevoerd:

    aanhoudende valse beschuldiging van kindermishandeling en huiselijk geweld;

    valse beschuldigingen van geweld bij [minderjarige 1] ’s school, [minderjarige 2] ’s kinderopvang en diverse instanties;

    valse politie-aangiftes namens de kinderen jegens de man;

    suggesties door de vrouw over seksueel misbruik van [minderjarige 1] bij de politie en het CJG;

    valse beschuldigingen over de man bij [werkgever] -collega van de man [naam 2] ;

    maandenlang onttrekken van de kinderen aan het gezag van de man;

    video’s van de kinderen en geluidsopnames om de man in een kwaad daglicht te plaatsen;

    medische handelingen bij de kinderen zonder enige vorm van overleg met de man;

    destructieve houding van de vrouw bij pogingen tot overleg en hulpverlening;

    weghouden van [minderjarige 1] bij school en uit de vertrouwde omgeving halen van [minderjarige 2] ;

    minachtende houding van de vrouw richting de rechtspraak;

    beschuldiging van seksueel misbruik van [minderjarige 2] .

5.16

Door de vrouw is betwist dat sprake is van wangedrag aan haar zijde. In de visie van de vrouw was sprake van huiselijk geweld en was zij genoodzaakt om de woning te verlaten.

5.17

Bij de beantwoording van de vraag of van een gewezen echtgenoot een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de andere echtgenoot kan worden gevergd en, zo ja, tot welk bedrag, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoud verzoekende echtgenoot. De vraag die daarbij speelt, is of van de alimentatieplichtige in redelijkheid nog kan worden gevergd dat hij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde, met andere woorden, of de lotsverbondenheid die uit het ontbonden huwelijk voortvloeit als gevolg van gedragingen van de onderhoudsgerechtigde als verbroken kan worden beschouwd. In uitzonderlijke gevallen kan worden geconcludeerd dat aan de lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten, welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van een onderhouds-verplichting als bedoeld in artikel 1:157 BW, een einde is gekomen op de grond dat de één zich zodanig grievend jegens de ander heeft gedragen dat in redelijkheid betaling van partneralimentatie door die ander niet langer gevergd kan worden. Daarbij geldt als criterium of voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken, die maken dat van de alimentatieplichtige in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd in het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde te voorzien. Lotsverbondenheid is een van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht. Niet het mogelijke wangedrag op zichzelf, maar het bij dergelijk gedrag vorderen van steun kan in dat geval een zo kwetsende bejegening van de aangesprokene opleveren, dat van deze laatste betaling van onderhoud moreel niet of niet ten volle kan worden gevergd. De enkele constatering van grievend gedrag jegens de onderhoudsplichtige van degene die alimentatie verzoekt, leidt niet zonder meer er toe dat de lotsverbondenheid niet langer aanwezig is. Voorts dient in het algemeen terughoudendheid te worden betracht bij de beoordeling of zich in een concreet geval een zodanige situatie voordoet, mede gelet op het onherroepelijk karakter van een beëindiging of matiging van de onderhoudsverplichting. Ook dient te worden bedacht dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel een echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen.

5.18

De vrouw heeft de man tweemaal ten onrechte beschuldigd van seksueel misbruik. Eerst met betrekking tot [minderjarige 1] en nadien met betrekking tot [minderjarige 2] . De officier van justitie heeft met betrekking tot het vermeende seksueel misbruik van [minderjarige 1] meegedeeld dat de man niet wordt aangemerkt als verdachte in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Uit de brief van Veilig Thuis volgt wederom dat er niet sprake is van seksueel misbruik van de zijde van de man jegens [minderjarige 2] . Ook is niet komen vast te staan dat sprake is geweest van huiselijk geweld. Ook de werkgever van de man is door de vrouw op de hoogte gesteld van het gedrag van de man binnen het gezin. Het hof is van oordeel dat de vrouw dermate grievend jegens de man heeft gehandeld dat niet van hem kan worden gevergd dat hij jegens haar een onderhoudsbijdrage betaalt. Voor zover de man op basis van de bestreden beschikking de door de rechtbank bepaalde partneralimentatie van € 631,- per maand heeft voldaan, dient de vrouw de teveel ontvangen partneralimentatie aan de man terug te betalen. Het hof heeft kunnen vaststellen dat de vrouw over voldoende vermogen en inkomen beschikt om hieraan te voldoen. Ten overvloede merkt het hof op dat het inkomen van de vrouw dermate hoog is dat zij zelf in haar behoefte kan voorzien. De vrouw heeft ook geen nadere onderbouwing gegeven voor een aanvullende alimentatie van € 2.500,- per maand, ondanks het feit dat het hof daar nog ter zitting naar heeft gevraagd. Op de vrouw rust een stelplicht ten aanzien van haar behoefte en in de visie van het hof heeft de rechtbank op correcte wijze conform de hofnorm de behoefte vastgesteld.

Huwelijksvermogensrecht en pensioenverevening

5.19

Partijen zijn gehuwd in Spanje onder het maken van Spaanse huwelijkse voorwaarden. Nu partijen in artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden uitdrukkelijk zijn overeengekomen het Spaanse recht te kiezen als het recht dat de gevolgen van hun toekomstige huwelijk zal beheersen, is – zoals de rechtbank eveneens heeft overwogen en waartegen niet is gegriefd – het Spaanse huwelijksvermogensrecht van toepassing. Uit de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden van partijen blijkt dat sprake is van een scheiding van vermogens van partijen. Voorts volgt daaruit dat beide partijen een gelijk aandeel in de kosten van de huishouding dienen te voldoen.

5.20

Het hof heeft voorafgaand aan de zitting aan partijen een agenda toegestuurd. In deze agenda heeft het hof onder meer gevraagd naar de juridische grondslag van de door de vrouw gestelde vergoedingsrechten en of dit naar Spaans dan wel Nederlands recht moet worden beoordeeld.

5.21

Naar het oordeel van het hof dienen de artikelen 1:87, 1:95 en 1:96 BW gekwalificeerd te worden als bepalingen van huwelijksvermogensrecht en niet als bepalingen van een persoonlijke rechtsbetrekking tussen echtgenoten (waarop ingevolge artikel 10:36 (oud) BW mogelijk het Nederlands recht van toepassing zou zijn als het recht van de staat waar zij elk hun gewone verblijfplaats hebben). Het hof verwijst voor de kwalificatie van de artikelen 1:87, 1:95 en 1:96 BW (over vergoedingen tussen echtgenoten) als huwelijksvermogensrechtelijk van aard naar Asser/Vonken & Ibili 10-II 2021/154. Het vorenstaande impliceert dat als er vergoedingsrechten zijn, deze beoordeeld dienen te worden naar Spaans recht, behoudens voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is op een vergoedingsrecht en daartegen niet is gegriefd.

Perceel land te Spanje

5.22

Door partijen is aan de orde gesteld de verdeling van de grond in Spanje die partijen in mede eigendom toebehoort. Partijen hebben een geschil met betrekking tot de waarde van de grond, maar eveneens over de gelden die partijen in de grond uit eigen middelen hebben geïnvesteerd. In de aan partijen toegestuurde agenda heeft het hof ook aan de orde gesteld of het hof bevoegd was om kennis te nemen met betrekking tot het onroerend goed wat in Spanje is gelegen en niet aangemerkt kan worden als huwelijksvermogensrecht.

Het perceel in Spanje behoort partijen gemeenschappelijk toe ingevolge het algemene vermogensrecht en niet vanwege het huwelijk (partijen zijn immers gehuwd met scheiding van vermogens). Een geschil over een dergelijke eenvoudige gemeenschap is een burgerlijke en handelszaak omdat het geschil zijn oorsprong vindt in het algemene vermogensrecht. De Brussel I bis-verordening (Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012) is van toepassing, nu een dergelijk geschil dus niet kwalificeert als huwelijksvermogensrechtelijke kwestie en dus ook niet is uitgesloten van het materiële toepassingsbereik van Brussel I bis (zie artikel 1 lid 1 en 2 Brussel I bis). Met betrekking tot het onroerend goed in Spanje is het hof van oordeel dat het hof niet bevoegd is om kennis te nemen van de verdeling (artikel 24 lid 1 Brussel I bis). Dit is voorbehouden aan de Spaanse rechter. De Spaanse rechter is ook beter geëquipeerd dan de Nederlandse rechter om te oordelen over het onroerend goed dat in Spanje is gelegen en waarop Spaans recht van toepassing is. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en zich onbevoegd verklaren met betrekking tot de verdeling van het Spaanse onroerend goed.

Investeringen in de woning in Den Haag en overige bezittingen in Nederland

5.23

De vrouw heeft in haar verweerschrift tevens incidenteel appel een groot aantal vorderingen op de man aan de orde gesteld. Dit betreft:

    een vordering van € 84.304,- met betrekking tot de woning die partijen in mede eigendom toebehoorde te [adres 1] . De vrouw is van mening dat de man geen vergoeding toekomt van de door hem gedane investering van € 84.304,-. Het hof verwijst naar randnummer 332 van de vrouw;

    gezamenlijke bankrekening; de vrouw stelt een vordering op de man te hebben van € 20.638,86, zie randnummer 363; de vrouw is van mening dat zij meer op de gemeenschappelijke bankrekening heeft gestort dan de man;

    een vordering op de man van € 16.000,- omdat de man niet verantwoord heeft waaraan hij een bedrag van € 32.000,- heeft besteed (zie randnummers 364 en 367);

    een vergoedingsrecht op de man van € 39.000,- ter zake van de Toyota Rav;

    een vergoedingsrecht op de man wegens een belastingteruggave van € 2.260,-, zie randnummer 372;

    een vergoedingsrecht op de man van € 12.620,63 ter zake van de kinderopvangtoeslagen, zie randnummer 378;

    een vordering op de man ter zake van subsidieaanvragen en belastingvoordeel voor verduurzaming woning; de vrouw noemt geen bedrag.

5.24

Met betrekking tot de investeringen van de man in de woning aan de [adres 1] heeft de rechtbank overwogen dat Nederlands recht van toepassing is op de door de man gedane investeringen in een in Nederland gelegen woning en vastgesteld dat de man uit zijn privé vermogen een bedrag heeft geïnvesteerd van € 84.304,-. Aangezien geen grief door partijen is gericht tegen de toepassing van het Nederlands recht op het door de man gestelde vergoedingsrecht met betrekking tot zijn investeringen in de woning aan de [adres 1] , zal het hof ook in hoger beroep daarvan uitgaan. Het hof leidt uit het gedrag van partijen af dat de investeringen door de man in het pand ook de instemming van de vrouw hadden. De man mocht er derhalve op vertrouwen dat hij de gelden die hij uit privémiddelen had geïnvesteerd in het huis vergoed zou krijgen bij een verdeling dan wel bij verkoop van de woning. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man heeft aangetoond dat hij uit zijn privérekening de werkzaamheden aan de woning heeft bekostigd. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne, na een eigen afweging. De vrouw heeft in appel geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. In randnummer 336 stelt de vrouw dat partijen hun financiën strikt gescheiden hebben gehouden en de man zorgde er altijd voor dat partijen hun betalingen tijdig verrichtten naar de gezamenlijke rekening. De man heeft gedurende het huwelijk het beheer gehad over de administratie van partijen. In randnummer 337 stelt de vrouw dat na de aankoop van de woning door beide partijen extra stortingen op de gezamenlijke bankrekening zijn gedaan. De man bepaalde deze extra stortingen en vertelde de vrouw wanneer en met welk bedrag zij extra moest bijdragen aan de gezamenlijke rekening. Gezien de opleiding van de vrouw, haar werkzaamheden in het bankwezen, was en is het de verantwoordelijkheid van de vrouw om de administratie van haar financiën op een deugdelijke wijze bij te houden. Nu zij dat niet heeft gedaan, komt dat voor haar rekening en risico. Ook van haar kan worden verlangd dat als zij meent dat als zij met privé vermogen gelden in de gemeenschappelijke woning heeft geïnvesteerd, zij dit ook aan de hand van een deugdelijke administratie kan aantonen. Ten overvloede wijst het hof erop dat door de investering van de man in het pand ook de waarde is toegenomen.

5.25

De vrouw heeft gesteld dat zij een vordering op de man heeft van € 39.000,- met betrekking tot de auto. De vrouw heeft ter zitting als grondslag voor haar vordering aangegeven ongerechtvaardigde verrijking naar Spaans recht. De vrouw stelt in randnummer 370 dat zij een bedrag van € 39.000,- heeft gestort op de gezamenlijke rekening. Vanuit die gezamenlijke rekening is de auto betaald, aldus de vrouw. In de visie van de vrouw is het geen gemeenschappelijke uitgave geweest. Door de man is in zijn verweerschrift op het incidenteel hoger beroep gesteld onder 11.27 dat de man € 34.422,- aan de auto had betaald en dat de vrouw vanuit haar privé rekening € 5.000,- heeft betaald.

Op basis van hetgeen de vrouw heeft gesteld, en mede bezien het verweer van de man, kan het hof niet vaststellen of de vrouw op basis van ongerechtvaardigde verrijking naar Spaans recht een vordering heeft van € 39.000,-. De vrouw heeft niet voldaan aan haar stelplicht.

5.26

Met betrekking tot de belastingteruggave, de kinderopvangtoeslag en de subsidiegelden overweegt het hof als volgt. Uit het verweer van de man volgt dat er geen grondslag is voor de vorderingen van de vrouw. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen, heeft het hof voorafgaand aan de zitting verzocht kenbaar te maken wat de grondslag van de mogelijke vorderingen is. Ter zitting heeft de vrouw wederom verklaard dat de grondslag van haar vorderingen ter zake van de belastingteruggave, kinderopvangtoeslag en subsidiegelden ongerechtvaardigde verrijking is naar Spaans recht. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet aan haar stelplicht voldaan door niet aan te geven waaruit de verarming en de verrijking zouden bestaan. Het hof gaat ervan uit dat de kosten van kinderopvangtoeslag zullen zijn aangewend voor de kosten van de opvang van de kinderen van partijen. Hetgeen betekent dat de teruggave is aangewend ten behoeve van de kosten van de huishouding. Een belastingteruggave komt in beginsel toe aan de partij op wiens naam de aanslag en de teruggave is gesteld en het hof gaat ervan uit dat in dit specifieke geval de aanslag c.q. de teruggave op naam van de man is gesteld, hetgeen impliceert dat het tot zijn vermogen is gaan behoren. Indien de man een subsidieaanvraag heeft gedaan met betrekking tot isolatie en aan hem is die subsidie toegekend, dan komt de subsidie aan hem toe en niet aan de vrouw.

Inboedel

5.27

De rechtbank heeft overeenkomstig de door de man in het geding gebrachte inboedellijst de inboedel verdeeld. Uit het appel van de vrouw volgt dat zij het niet eens is met de wijze waarop de rechtbank de inboedel heeft verdeeld. De vrouw heeft in appel als productie 19 een lijst van goederen in het geding gebracht. Bij enkele goederen is een prijs vermeld. De lijst omvat bijvoorbeeld: “Entrance plant Linea pots (4 items, 2 big, 2 small), belongs to [de vrouw] ”, “Standing Lamp, [de man] to pay 56,7 euros”, “Tupperware glass Tefal, share equally”.

Op basis van deze lijst kan het hof op geen enkele wijze vaststellen wat de omvang en de samenstelling van de inboedel is. De vrouw stelt dat de man voor een bedrag van € 21.569,33 is overbedeeld. Echter het hof heeft voor dit bedrag geen enkele onderbouwing in de processtukken kunnen vinden. De vrouw heeft derhalve niet aan haar stelplicht voldaan en de grief treft geen doel.

De vordering van de vrouw op basis van artikel 1438 BW Spaans recht

5.28

In de randnummers 393 t/m 400 stelt de vrouw dat zij een vordering op de man heeft van € 67.496,-. Zij baseert haar vordering op artikel 1438 van het Spaans BW. In randnummer 396 stelt zij dat zij over een periode van 30 maanden fulltime voor de kinderen en het huishouden heeft gezorgd en dat zij in die periode minder inkomen had. De vrouw heeft op deze wijze dubbel bijgedragen aan de gemeenschappelijke lasten van partijen, aldus de vrouw. De man heeft fulltime gewerkt en zorgde in die periode niet voor de kinderen. Voor de hoogte van de vergoeding heeft de vrouw aansluiting gezocht bij het geldende minimumloon, zijnde € 1.934,40.

5.29

Door de man is verweer gevoerd. Door hem is gesteld dat de vrouw tijdens het huwelijk altijd fulltime of bijna fulltime heeft gewerkt. Het hof verwijst naar randnummer 13.2 van het verweerschrift op het incidenteel appel. Voorts is door de man gesteld dat hij tijdens het huwelijk vanuit huis werkte en de primaire zorgouder was. Hij bracht [minderjarige 1] naar school, de huisarts en de zwemles. In de visie van de man was de vrouw tot laat op kantoor.

5.30

Naar het oordeel van het hof kan de vrouw geen aanspraak maken op een vergoeding conform artikel 1438 van het Spaans BW. Naar het oordeel van het hof werkten beide partijen en hadden beiden zorgtaken met betrekking tot de kinderen. Ook thans zijn de zorgtaken tussen de ouders gelijk verdeeld. Op basis van rechtspraak van de Spaanse Hoge Raad kan een vergoeding worden toegekend indien een van de echtgenoten een onevenredige last van het huishoudelijke werk draagt en dit ten koste van de loopbaan of persoonlijke economische vooruitgang van deze echtgenoot is gegaan. De vrouw heeft onvoldoende gesteld om te concluderen dat daar sprake van is.

Pensioenverevening

5.31

De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) heeft toegepast. De man stelt in randnummer 14.2 dat hij zich realiseert dat op basis van artikel 11 WVPS in de huwelijkse voorwaarden expliciet moet zijn vermeld dat de WVPS niet van toepassing is. In de Spaanse huwelijkse voorwaarden hebben partijen niet expliciet aangegeven dat de WVPS niet van toepassing is. De man pleit voor een minder strikte maatstaf dan wanneer partijen Nederlandse huwelijkse voorwaarden zouden zijn overeengekomen, zie randnummer 14.2.

5.32

Door de vrouw is gesteld dat de WVPS wel van toepassing is. Het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime is niet van belang, zie randnummer 118 van het verweerschrift tevens incidenteel appel. Door de vrouw wordt betwist dat partijen bij het opstellen en ondertekenen van de huwelijkse voorwaarden verevening van pensioenrechten hebben willen uitsluiten en meent dat voor het toepassen van een minder strikte maatstaf geen grond is.

5.33

Het hof overweegt als volgt. Uit artikel 1 lid 7 WVPS in combinatie met artikel 10:51 BW volgt dat een pensioen ingevolge een Nederlandse pensioenregeling, die is genoemd in artikel 1 lid 4-6 WVPS, wordt verevend overeenkomstig de Nederlandse WVPS, ongeacht het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Dit is anders als de echtgenoten de toepasselijkheid van de WVPS bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding hebben uitgesloten (artikel 2 lid 1 WVPS) . Dat laatste is het hof niet gebleken. Ter zake van pensioenrechten opgebouwd volgens een buitenlandse pensioenregeling blijft de hoofdregel van artikel 10:51 BW gelden, hetgeen betekent dat dergelijke rechten alleen overeenkomstig de WVPS worden verevend indien Nederlands recht het huwelijksvermogensregime beheerst hetgeen in casu niet het geval is, aangezien Spaans huwelijksvermogensrecht van toepassing is. Zie Nederlands internationaal personen- en familierecht (R&P nr. PFR3) 2022/5.3.5.12 en Asser/Vonken & Ibili 10-II 2021/382. De rechtbank heeft derhalve op goede gronden geoordeeld dat de in Nederland opgebouwde pensioenen dienen te worden verevend.

Gebruiksvergoeding echtelijke woning

5.34

De rechtbank heeft ter zake van de gebruiksvergoeding de man per 22 april 2022 tot de datum van de overdracht van de woning aan [adres 1] aan de man dan wel aan een derde, veroordeeld tot het voldoen van een gebruiksvergoeding aan de vrouw ter hoogte van de helft van de totale hypotheekrente en de helft van de overige eigenaarslasten, voor zover deze kosten door de vrouw zijn betaald. De man heeft hier geen grief tegen gericht. De vrouw heeft een grief gericht tegen de hoogte van de gebruiksvergoeding. De vrouw wenst een vergoeding te krijgen van
€ 2.500,- per maand naar het hof begrijpt. In randnummer 311 van haar verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep stelt de vrouw dat de grondslag voor haar vordering is het gemiste rendement doordat de vrouw verstoken blijft van haar aandeel in de waarde van de woning en ook het gemiste genot van het gebruik van de woning. In de visie van de vrouw bedraagt de huurwaarde van het pand € 5.000,- per maand. De man heeft gedurende 22 maanden het uitsluitend genot gehad en zulks resulteert in een vergoeding aan de vrouw van € 55.000,-. Door de man is verweer gevoerd. Uit het verweer van de man volgt dat partijen vanaf 22 april 2022 ieder hun eigen woonlasten hebben gedragen. Het hof begrijpt hieruit dat de man alle lasten heeft gedragen met betrekking tot het pand. Het hof verwijst naar randnummer 10.3 van het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep. In randnummer 10.4 stelt de man dat partijen op basis van artikel 1:81 BW verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen. Het hof begrijpt hieruit dat de man daaronder verstaat ook het verschaffen van woongenot. Het huwelijk van partijen is ontbonden op 2 januari 2024. Vanaf die datum heeft artikel 1:81 BW geen toepassing meer. Uit de processtukken volgt dat de man in mei/juni 2023 de woning aan [adres 1] voor een bedrag van € 1.550.000,- heeft overgenomen. Naar het oordeel van het hof komt aan de vrouw verder geen gebruiksvergoeding toe anders dan door de rechtbank is bepaald.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarbij vastgestelde hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw, de verdeling van de kerstvakantie, de vanaf heden te betalen kinderalimentatie, de vastgestelde partneralimentatie en de verdeling met betrekking tot het perceel land te [plaats 2] , Spanje, en in zoverre opnieuw beschikkende:

belast de man alleen met het gezag over de kinderen;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregister een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;

bepaalt dat de zorgregeling doorloopt in de kerstvakantie;

bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van de datum van deze beschikking op nihil;

wijst af het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van partneralimentatie en veroordeelt de vrouw, voor zover de man op basis van de bestreden beschikking partneralimentatie heeft voldaan, dit aan hem terug te betalen;

verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen over het verzoek met betrekking tot het perceel land te [plaats 2] , Spanje;

wijst af het verzoek tot het vaststellen van een hogere gebruiksvergoeding dan door de rechtbank is bepaald;

verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof voorgelegd voor het overige;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, G.G.B. Boelens en L.A.G.M. van der Geld, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier en is op 16 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

meer blogs >> podcasts >>

BLOGS en PODCASTS

Podcastgesprek: Uitspraken 2022 - dé keuze van de hoofdredactie (1)
Mr. Rob van Coolwijk en Mr. André van Oosten en Mr. Hanneke Moons, 06-12-2022
De drie hoofdredacteuren van de Kennisbank Familierecht gingen met elkaar om tafel. In deze tweedelige Podcast bespreken zij twaalf interessante uitspraken uit 2022.
Afkopen van partneralimentatie – nieuwe mogelijkheden
Mr. Geeske van Campen, 28-08-2019
De afkoop van partneralimentatie kan om meerdere redenen interessant zijn. Een nadeel is echter dat er ineens een grote som aan belasting over het bedrag moet worden betaald. Op dit punt is nu een nieuwe oplossing voorhanden.
Mogen ouders bij het maken van afspraken over kinderalimentatie nu wel of niet een niet-wijzigingsbeding overeenkomen?
Mr. Marijke Overmars, 18-06-2018
Kunnen ouders afwijken van de wettelijke maatstaven bij het maken van afspraken over kinderalimentatie? En is de rechter daaraan gebonden?
Wie heeft recht op de bruidsgave na echtscheiding?
Uit de media
Mr. drs. Jamal el Hannouche en Lara Mohamad, 19-08-2017
Bij een islamitisch huwelijk is de man verplicht om de vrouw een bruidsgave te geven. Over het algemeen bestaat deze uit sieraden of geld. Wat gebeurt er met deze bruidsgave na echtscheiding?
Afwijken van de wettelijke maatstaven en wijziging: een mijnenveld
Mr. Barbara van Dorp, 06-05-2016
Bij bewust afwijken van de wettelijke maatstaven op specifieke onderdelen, geldt bij een wijziging de strenge toets analoog aan 1:159 lid 3 BW enkel voor onderdelen waarop niet bewust is afgeweken.
×

Rapport alimentatienormen versie 2024

 

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord
1. Inleiding
2. Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen
2.1 Inleiding
2.2 Modellen voor het bepalen van het netto besteedbaar (gezins)inkomen
2.3 Verschillende soorten inkomen
2.4 Kindgebonden budget
3. Behoefte
3.1. Algemeen
3.2 Het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen
3.3 Behoefte van de ex-partner
4. Draagkracht
4.1 Algemeen
4.2 Berekening van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie (algemeen)
4.3 Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar
4.4 Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie
4.5 Inkomensvergelijking (voorheen jusvergelijking)
4.6 Bijzondere omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden
4.7 Inkomensverlies van een onderhoudsplichtige
4.8 Uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn
4.9 Fiscale gevolgen van het hebben van een auto van de zaak
4.10 Draagkracht bij verpleging in een instelling voor langdurige zorg
5. Stappenplannen en rekenvoorbeelden
5.1 Stappenplan kinderalimentatie
5.2 Stappenplan partneralimentatie
5.3 Rekenvoorbeelden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten
5.4 Rekenvoorbeeld aanvaardbaarheidstoets

Voorwoord

Wettelijke maatstaven

De hoogte van kinder- en partneralimentatie is afhankelijk van de behoefte van degene die recht heeft op alimentatie en van de draagkracht van degene die de alimentatie moet betalen (artikel 1:397, lid 1, Burgerlijk Wetboek). Behoefte en draagkracht zijn open normen, dat wil zeggen dat niet in wet- of andere regelgeving is vastgelegd wat daaronder precies moet worden verstaan.

Aanbevelingen en rekenmodellen

In het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) doet de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) aanbevelingen voor het concretiseren en toepassen van deze open normen in het juridische debat en voor het aan de hand daarvan berekenen van de hoogte van kinder- en partneralimentatie.

Met deze aanbevelingen beoogt de expertgroep de rechtseenheid te bevorderen en bij te dragen aan de voorspelbaarheid van de uitkomst van een alimentatieprocedure. Het rapport is uitdrukkelijk niet bedoeld als handboek voor alles wat met alimentatie te maken heeft. Het rapport bevat geen aanbevelingen voor onderwerpen die buiten de reikwijdte van de begrippen behoefte en draagkracht en het aan de hand daarvan berekenen van alimentatie vallen. Die onderwerpen komen daarom in dit rapport niet aan bod. Als een vraag daarover voorligt, zal de rechter een op het geval toegesneden oordeel geven.

Voor het berekenen van alimentatie heeft de expertgroep modellen ontwikkeld (zie bijlage 1). Verschillende uitgevers brengen rekenprogramma’s uit die gebaseerd zijn op deze reken- modellen.

Het rapport is in 2023 ingrijpend herschreven en gemoderniseerd: indeling, stijl en taalgebruik zijn gewijzigd, maar inhoudelijk zijn de aanbevelingen hetzelfde gebleven. Voor de leesbaarheid is het rapport in de wij-vorm geschreven. Waar staat dat ‘wij’ iets doen mag gelezen worden dat de expertgroep aanbeveelt om dat zo te doen.

Gebruik van het rapport

Dit rapport is geschreven door rechters met het doel de aanbevelingen toe te passen bij de beoordeling van aan hen voorgelegde alimentatiegeschillen. Rechters kunnen van de aanbevelingen afwijken. Zij zullen dat in de regel alleen doen als er bijzondere omstandig- heden zijn. Bij die beoordeling speelt wat partijen stellen en hoe zij dat onderbouwen een belangrijke rol. Een relatief strikte toepassing van de aanbevelingen bevordert de rechtseenheid en de voorspelbaarheid van rechterlijke beslissingen.

Advocaten, mediators en anderen maken voor hun advieswerk en (rechts)bijstand gebruik van het rapport. Bij de meeste alimentatiekwesties maken partijen zelf afspraken, zonder tussenkomst van een rechter. Dat staat partijen vrij. Belangrijk is dat zij bij die afspraken binnen de wettelijke kaders blijven.
Gemeenten kunnen de aanbevelingen in dit rapport gebruiken bij verhaal van bijstands- uitkeringen. De specifieke bestuursrechtelijke vragen rond bijstandsverhaal vallen buiten het bestek van dit rapport.

Rapport 2024

De editie van 2024 bevat een belangrijke wijziging. Met ingang van 2023 is ook voor de bepaling van de draagkracht voor partneralimentatie het forfaitaire systeem van toepassing. Uitgangspunt daarbij is dat de onderhoudsplichtige een budget voor de eigen lasten heeft. Voor bijzondere lasten die volgens de onderhoudsplichtige niet uit dat budget kunnen worden bestreden (bijvoorbeeld herinrichtingskosten, advocaatkosten etc.) gelden nu zowel voor kinderalimentatie als voor partneralimentatie dezelfde uitgangspunten (zie hoofdstuk 4.6).

Den Haag, december 2023

mr. J.B. de Groot, voorzitter

mr. Y. Oosting, secretarisLeeuwarden, december 2022

1. INLEIDING

In artikel 1:392, lid 1, BW staat wie op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden zijn tot het verstrekken van levensonderhoud. Dat zijn de ouders, de kinderen en behuwd- kinderen, schoonouders en stiefouders. In deze wetsbepaling staat niet wie de onderhouds- gerechtigden zijn. Dat kunnen we afleiden uit de formulering en uit andere artikelen in Titel 17 van Boek 1, BW.

In dit rapport doet de expertgroep aanbevelingen voor het vaststellen of wijzigen van de hoogte van kinder- en/of partneralimentatie na het verbreken van de relatie (alleen bij kinderalimentatie), echtscheiding, na het verbreken van een geregistreerd partnerschap en na scheiding van tafel en bed.

Het gaat daarbij om:

  • een bijdrage van de ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn of haar kind(eren) aan de andere ouder  (kinderalimentatie) of direct aan het kind (indien dat 18 jaar of ouder is);
  • een uitkering tot levensonderhoud aan de gewezen echtgeno(o)t(e), de echtgenoot van wie iemand gescheiden is van tafel en bed en de gewezen geregistreerde partner (partneralimentatie). Hierna spreken wij in al deze gevallen van ex-partners.

Op grond van artikel 1:404, lid 1, BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Gedurende het huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn ook stiefouders onderhoudsplichtig voor de minderjarige kinderen van hun echtgenoot of geregistreerde partner die tot hun gezin behoren (art. 1:395 BW). Ouders, en in voorkomend geval stiefouders, zijn ook onderhoudsplichtig voor hun kinderen van 18 tot 21 jaar (artikel 1:395a BW). Voor kinderen vanaf 21 jaar zijn ouders onderhoudsplichtig op grond van artikel 1:392, lid 1, BW.

Als ouders uit elkaar gaan, moeten zij afspraken maken over de verdeling van de kosten van hun kind of kinderen. In de praktijk betekent dit meestal dat de ene ouder aan de andere (verzorgende) ouder – dat is de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft – of aan het kind zelf als dat 18 jaar of ouder is (kinder)alimentatie moet betalen. Als de ouders er samen niet uitkomen, zal de rechter op verzoek bepalen welk bedrag aan kinderalimentatie een ouder moet betalen.

Als een ex-partner partneralimentatie moet betalen aan de andere partner, kunnen zij daar samen afspraken over maken. Als zij daar met elkaar niet uitkomen, zal de rechter daarover desgevraagd beslissen. 

Of en welke bedrag(en) iemand aan alimentatie moet betalen hangt ervan af: 

  1. of er een onderhoudsverplichting is, en
  2. of sprake is van behoeftigheid (dit geldt niet voor kinderen tot 21 jaar), en
  3. of de onderhoudsgerechtigde behoefte heeft aan een financiële bijdrage, en
  4. of de onderhoudsplichtige draagkracht heeft om de bijdrage te betalen.

ad 1. Rangorde onderhoudsverplichtingen

Kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, hebben voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden. Deze voorrangsregel is aan de orde als iemand verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen, terwijl hij of zij onvoldoende draagkracht heeft om dit levensonderhoud aan alle onderhoudsgerechtigden volledig te verschaffen (art. 1:400, lid 1, BW).

Door deze voorrangsregel moet een onderhoudsplichtige eerst de kinderalimentatie voor kinderen en stiefkinderen tot 21 jaar betalen en pas daarna (als aan de overige voorwaarden is voldaan) de alimentatie voor (stief)kinderen vanaf 21 jaar en de partneralimentatie.

ad 2. Behoeftigheid

Voor het opleggen van een alimentatieverplichting moet bij ex-partners en kinderen vanaf 21 jaar sprake zijn van behoeftigheid. Een onderhoudsgerechtigde is behoeftig:

  • wanneer hij of zij niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien, omdat hij of zij de nodige eigen middelen mist; én
  • hij of zij deze eigen middelen niet in redelijkheid kan verwerven.

Indien de onderhoudsgerechtigde geen of onvoldoende inkomsten heeft om in het levensonderhoud te voorzien, kan er aanleiding zijn om rekening te houden met een bepaalde verdiencapaciteit. Dat wil zeggen de mogelijkheid om in redelijkheid inkomen te verwerven. Of er aanleiding bestaat om met een verdiencapaciteit rekening te houden is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals opleiding, werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid en de zorg voor kinderen.

Als een onderhoudsgerechtigde over vermogen beschikt, kan het onder omstandigheden redelijk zijn dat we verlangen dat iemand op dit vermogen inteert.

De expertgroep geeft geen richtlijnen over de behoeftigheid.

Ad 3 en 4. Behoefte en draagkracht

Behoefte

Behoefte is – ook bij kinderen – een van de wettelijke maatstaven voor vaststelling van alimentatie. Volgens vaste jurisprudentie is behoefte geen absoluut begrip. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen af van de individuele omstandigheden en moeten we van geval tot geval bepalen. Allerlei omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen.

In elk geval is behoefte niet beperkt tot het bestaansminimum.

Draagkracht

Of iemand draagkracht heeft om alimentatie te betalen hangt enerzijds af van de inkomsten en het vermogen en anderzijds van de noodzakelijke uitgaven die daarop in mindering komen.

Daarbij gaat het niet alleen om de middelen waarover de onderhoudsplichtige beschikt, maar ook over die waarover hij redelijkerwijze had kunnen beschikken. Bij de uitgaven gaat het niet alleen om de uitgaven voor de onderhoudsplichtige zelf, maar kunnen ook de uitgaven een rol spelen voor anderen van wie het onderhoud voor rekening van de onderhoudsplichtige komt.

De vast te stellen alimentatie mag niet hoger zijn dan enerzijds de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en anderzijds de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

De laagste van die twee vormt de maximale bijdrage. De omstandigheden van partijen kunnen aanleiding geven de alimentatie lager dan dit maximum vast te stellen.

Opbouw van het rapport

In hoofdstuk 2 leggen we de begrippen netto besteedbaar inkomen en netto besteedbaar gezinsinkomen uit en laten we zien hoe we deze berekenen. In hoofdstuk 3 gaan we in op het bepalen van de behoefte voor zowel kinderalimentatie als partneralimentatie. In hoofdstuk 4 staan we stil bij het bepalen van de draagkracht voor kinder- en partneralimentatie. In dat hoofdstuk gaan we ook in op de zorgkorting die een rol speelt bij het bepalen van het bedrag aan kinderalimentatie dat iemand moet betalen. In hoofdstuk 5 zetten we aan de hand van twee stappenplannen met voorbeelden uiteen hoe we de behoefte en de draagkracht en uiteindelijk het bedrag aan kinder- en partneralimentatie bepalen.

Achter het rapport zitten de volgende bijlagen:

  • Bijlage 1 Model voor de netto methode, model voor de bruto methode en de toelichting op de modellen.
  • Bijlage 2 Diverse tarieven.
  • Bijlage 3 Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen.
  • Bijlage 4 Draagkrachttabel kinderalimentatie.

2 Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen

2.1 Inleiding

Behoefte en draagdracht bepalen we voor kinder- en partneralimentatie op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen respectievelijk het netto besteedbaar inkomen. Bij kinderalimentatie speelt naast het netto besteedbaar (gezins)inkomen het kindgebonden budget een rol.

In dit hoofdstuk bespreken we de begrippen netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen.

Onder netto besteedbaar inkomen verstaan we het bruto inkomen verminderd met de daarover verschuldigde of ingehouden premies sociale verzekeringen (inclusief de inkomens- afhankelijke bijdrage premie zorgverzekeringswet) en loon- en/of inkomstenbelasting. Het netto besteedbaar gezinsinkomen is het gezamenlijke netto besteedbare inkomen van de (ex-)partners toen zij nog een gezin vormden.

2.2 Modellen voor het bepalen van het netto besteedbaar (gezins)inkomen

De expertgroep heeft twee modellen gemaakt waarmee we het netto besteedbaar inkomen berekenen: het netto model en het bruto model. Beide modellen staan in Bijlage 1 bij dit rapport.

In het netto model gebruiken we netto inkomensgegevens om het netto besteedbaar (gezins)inkomen te bepalen. In het bruto model berekenen we het netto besteedbaar inkomen aan de hand van (onder andere) de bruto inkomensgegevens.

2.2.1 Het netto model

We kunnen het netto model gebruiken bij het bepalen van de draagkracht van een onder- houdsplichtige met een inkomen uit dienstbetrekking of een uitkering van minder dan € 1.930 bruto per maand (incl. vakantietoeslag). Het bruto inkomen vinden we in een loon- of salarisspecificatie of in een specificatie van de uitkering. Ook het daarvan resterende netto inkomen blijkt uit die specificaties. De gehele berekening voeren we vervolgens uit met nettobedragen op maandbasis.

Het netto model kunnen we ook gebruiken als het inkomen niet is onderworpen aan de heffing van loon- en inkomstenbelasting in Nederland.

Het netto besteedbaar inkomen vinden we in het netto model bij post 8.

  

2.2.2 Het bruto model

We gebruiken het bruto model bij bruto inkomens vanaf € 1.930 per maand en bij alle inkomens buiten dienstbetrekking (bijvoorbeeld bij IB-ondernemers). We gebruiken het bruto model ook als er fiscale voordelen zijn (bijvoorbeeld bij uitgaven voor inkomens- voorzieningen), fiscale bijtellingen, bij bezittingen die in box 3 belast zijn of als specifieke heffingskortingen een rol spelen. Het invullen van dit bruto model is in grote lijnen vergelijkbaar met het invullen van een aangifte voor de inkomstenbelasting.

In het bruto model vinden we het netto besteedbaar inkomen bij post 121.

2.3 Verschillende soorten inkomen

2.3.1 Inkomen uit dienstbetrekking of uitkering

Werknemers en uitkeringsgerechtigden kunnen hun inkomen met loonstroken, uitkerings- specificaties en/of één of meer jaaropgaven aantonen.

2.3.2 Winst uit onderneming

Een natuurlijke persoon die een onderneming op eigen naam of in samenwerking met anderen drijft (IB-ondernemer), geniet winst uit onderneming. De ondernemer moet inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen betalen over de gerealiseerde winst, na aftrek van ondernemersaftrekken en eventuele andere aftrekposten. Het komt regelmatig voor dat een ondernemer niet de gehele nettowinst (het netto besteedbaar inkomen dat volgt uit de berekening met het bruto model) voor het levensonderhoud gebruikt. Een deel van de winst (waar al inkomstenbelasting over is betaald) blijft dan in de onderneming achter, bijvoorbeeld om daarmee investeringen te doen of om (bedrijfs)schulden af te lossen. Het netto besteedbaar inkomen is dan lager.

Bij het bepalen van de draagkracht van een ondernemer kijken we naar wat deze ondernemer in redelijkheid aan inkomen uit de onderneming kan verwerven zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. We moeten daarom een schatting makenvan de toekomstige ontwikkelingen in de onderneming (een prognose). In de praktijk lijkt de gedachte te bestaan dat we daarvoor moeten kijken naar het gemiddelde resultaat van de laatste drie jaren. Hoewel dat gemiddelde resultaat helpend kan zijn bij het maken van de prognose (en inzage in recente jaarstukken van de ondernemer daarvoor onmisbaar is), is dat gemiddelde resultaat slechts één van de omstandigheden die bij het maken van de prognose een rol kan spelen.

2.3.3 De directeur-grootaandeelhouder

De directeur-grootaandeelhouder in een vennootschap (meestal een BV) krijgt in de regel salaris, net als een werknemer in een ‘normale’ dienstbetrekking. Daarnaast kan hij winst- uitkeringen (dividend, winst uit aanmerkelijk belang) ontvangen. Wanneer een directeur-grootaandeelhouder privéuitgaven laat voorschieten door of geld leent van de BV die deze schuld in rekening-courant boekt, kan er aanleiding zijn om bij het bepalen van de behoefte en/of draagkracht met deze opnames rekening te houden. 

2.3.4 Inkomen uit vermogen

In bepaalde gevallen kunnen we bij het bepalen van het netto besteedbaar inkomen rekening houden met werkelijke inkomsten uit vermogen, zoals inkomen uit de verhuur van onroerend goed. Dat inkomen moet dan in elk geval bestendig beschikbaar (kunnen) zijn.

2.4 Kindgebonden budget

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke maandelijkse bijdrage van de overheid die bij alleenstaande ouders wordt verhoogd met een zogeheten ‘alleenstaande ouderkop’.

Het kindgebonden budget is bedoeld als inkomensondersteuning voor (in beginsel) de ouder die kinderbijslag voor het kind ontvangt.

3. BEHOEFTE

3.1 Algemeen

Bij het bepalen van het bedrag dat iemand aan kinder- en/of partneralimentatie moet betalen, houden we rekening met de behoefte van de onderhoudsgerechtigden (volgens art. 1:397, lid 1, BW). De wetgever heeft de betekenis van het begrip behoefte niet nader ingevuld. Het is een zogenoemde open norm. Behoefte kunnen we omschrijven als het bedrag dat nodig is voor de kosten van levensonderhoud en dat aansluit bij de mate van welstand waarin partijen tijdens hun samenleving hebben geleefd. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen dus af van de individuele omstandigheden. Daarbij kunnen algemene ervaringsregels een rol spelen (volgens art. 149, lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Bij kinderalimentatie houden we er rekening mee dat ouders de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen niet helemaal zelf hoeven te betalen. De kinderbijslag die de ouders (in de regel: de ouder bij wie een kind het hoofdverblijf heeft) ontvangen dekt een deel van die kosten. Het restant komt voor rekening van de ouders zelf. Dat restant noemen we in dit rapport ‘het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’.

Hierna gebruiken we in het kader van kinderalimentatie daarom niet de term ‘behoefte’, maar spreken we van ‘het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’ of kortweg ‘eigen aandeel’.

Bij partneralimentatie beveelt de expertgroep voor het bepalen van de behoefte het gebruik aan van een vuistregel, de zogenoemde hofnorm. Zie voor een uitleg van de hofnorm paragraaf 3.3.1 en 3.3.2.

3.2 Het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

3.2.1 Inleiding

De expertgroep doet in dit rapport een concrete aanbeveling voor het bepalen van het eigen aandeel. Deze aanbeveling berust op de algemene ervaringsregel dat ouders in gezinnen een vast percentage van het beschikbare inkomen besteden aan hun kind(eren).

We bepalen het eigen aandeel aan de hand van de Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen (Bijlage 4). In deze bijlage staat ook een toelichting op hoe de tabel werkt. In de tabel is rekening gehouden met de kinderbijslag. In de regel ontvangt de ouder bij wie een kind het hoofdverblijf heeft de kinderbijslag.

Hierna bespreken we de onderwerpen die van belang zijn bij het bepalen van het eigen aandeel.

3.2.2 De Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

De Tabel eigen aandeel is als volgt tot stand gekomen.

De welstand van het gezin waarin de ouders met de kinderen leven en daarmee de hoogte van de uitgaven voor de kinderen hangt samen met het netto besteedbaar gezinsinkomen.

Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) blijkt dat ouders een bepaald percentage van dat gezinsinkomen aan hun kinderen besteden.

De Tabel eigen aandeel is gebaseerd op dit onderzoek. Het systeem is uitgewerkt in het rapport Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie. https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/rapport-kosten-kkn-sept-2006.pdf  In 2018 hebben het CBS en het NIBUD voor het laatst onderzoek gedaan naar de percentages van het gezinsinkomen die ouders aan hun kinderen besteden. De bedragen in de Tabel eigen aandeel zijn sinds 2019 gebaseerd op de cijfers uit dit laatste onderzoek. Het Nibud actualiseert de bedragen in de tabel jaarlijks met de meest actuele percentages van de kosten van kinderen en de kinderbijslagbedragen. De bedragen in de tabel worden verder niet geïndexeerd.

We berekenen het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen na scheiding op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in de laatste periode dat de ouders en de kinderen een gezin vormden. Dit omdat de kinderen aan de welstand zoals die aanwezig was toen de ouders met de kinderen nog bij elkaar woonden gewend zijn geraakt en zij door de scheiding van de ouders – in beginsel – niet slechter af zouden moeten zijn.

Het eigen aandeel per kind is lager naarmate er meer kinderen in een gezin leven. Dat komt doordat de gemiddelde kosten per kind (door “schaalvoordelen”) dalen bij meer kinderen.

In de Tabel eigen aandeel houden we geen rekening met de leeftijd(en) van de kinderen.

De tabel is gebaseerd op gemiddelde bedragen aan kinderbijslag. Als er meer kinderen in een gezin zijn, bepalen we het eigen aandeel per kind door het tabelbedrag te delen door het aantal kinderen.

3.2.3 Bepalen eigen aandeel op basis van het laatste gezinsinkomen toen de ouders nog bij elkaar waren

In beginsel bepalen we het eigen aandeel op basis van het gezamenlijke inkomen dat ouders hadden toen zij nog bij elkaar waren, inclusief het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting).

Wanneer we het eigen aandeel vaststellen op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in een eerder jaar dan het jaar waarin de kinderalimentatie ingaat, indexeren we dat eigen aandeel naar het jaar van ingang.

3.2.4 Eigen aandeel bij gezinnen met minderjarige kinderen en kinderen van 18 tot 21 jaar

De Tabel eigen aandeel ziet op kosten van minderjarige kinderen. Bij het gebruik van de tabel gaan we er voor het aantal kinderen van uit dat alle kinderen minderjarig zijn, ook als er naast een minderjarig kind of kinderen één of meer kinderen van 18 tot 21 jaar zijn.

3.2.5 Eigen aandeel bij ouders die nooit met het kind of de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd

Wanneer ouders nooit in gezinsverband met het betrokken kind of de kinderen hebben samengeleefd, bepalen we het eigen aandeel door het gemiddelde te nemen van het eigen aandeel berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en het eigen aandeel op basis van het inkomen van de andere ouder. Op deze manier beoordelen we de welstand die het kind bij iedere ouder afzonderlijk ervaart of zou hebben ervaren als het alleen bij die ouder opgroeit of was opgegroeid. Met (inkomsten van) nieuwe partners houden we geen rekening.

Bij de bepaling van het inkomen van iedere ouder afzonderlijk houden we rekening met het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting), indien de ouder voldoet aan de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen of zou voldoen als het kind bij hem of haar zou opgroeien (zoals de inkomens- en vermogensgrens). Voor een ouder bij wie het kind niet opgroeit gaat het om een fictief bedrag (alsof het kind alleen bij die ouder zou opgroeien).

3.2.6 Bijzondere kosten

In de tabelbedragen zijn alle gebruikelijke kosten van een kind, zoals voeding, kleding en huisvesting begrepen. Allerlei kosten en activiteiten zijn uitwisselbaar. Zo kunnen ouders het bedrag voor ‘ontspanning’ in het eigen aandeel op verschillende manieren besteden: van voetbal tot paardrijden en van computergame tot vioolles. Uit het CBS-onderzoek blijkt dat hogere uitgaven in een gezin aan de ene post samengaan met lagere uitgaven aan een andere post. Met andere woorden, wanneer een gezin een meer dan gemiddeld bedrag aan bijvoorbeeld kleding besteedt, dan hoeft dat niet te betekenen dat voor de post kleding een correctie moet plaatsvinden. Ouders bezuinigen dan op één of meer andere posten. Vanwege die uitwisselbaarheid kunnen we slechts in globale termen aangeven in welke gevallen naast de tabelbedragen met bijzondere kosten rekening kan worden gehouden.

Bepaalde extra kosten kunnen zo uitzonderlijk zijn, dat ouders deze niet kunnen betalen uit de standaardbedragen in de tabel en deze uitgaven daadwerkelijk op het (gezins) inkomen drukken. Voorbeelden zijn de kosten voor:

  • een gehandicapt kind;
  • topsport;
  • privélessen;
  • extra hoge schoolgelden; en
  • kinderopvang of oppaskosten die – na aftrek van de kinderopvangtoeslag en eeneventuele bijdrage van de werkgever – zo hoog zijn dat deze niet gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten.

[[NOTE: Volgens het rapport Kosten van kinderen behoren ook hoge oppaskosten in verband met de verwerving

van inkomsten tot de categorie bijzondere kosten die niet in de tabel verwerkt zijn. Uit onderzoek van het

CBS uit de tijd voor de huidige systematiek van financiering van de kinderopvang is echter gebleken dat

bij een echtpaar oppaskosten niet leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen. Kennelijk worden in

die situatie hoge oppaskosten of kosten van kinderopvang gecompenseerd met lagere uitgaven aan een

andere post. Hoewel dit onderzoek dateert van de tijd vóór de huidige systematiek van financiering van

kinderopvang, acht de expertgroep het aannemelijk dat dit in het merendeel van de gevallen nog steeds

zo is. Indien echter sprake is van dermate hoge kosten voor kinderopvang of dermate hoge oppaskosten

dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten, kan dat

leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen dan het tabelbedrag.]]

Bij dergelijke bijzondere extra kosten berekenen we het eigen aandeel als volgt. Als ouders de betreffende extra kosten al voor de scheiding maakten, dan trekken we deze kosten (minus tegemoetkomingen daarop van bijvoorbeeld werkgever of overheid) af van het netto besteedbaar gezinsinkomen. Het eigen aandeel bepalen we vervolgens op basis van het resterende netto besteedbaar gezinsinkomen. Het nieuwe eigen aandeel bestaat uit het in de tabel gevonden bedrag plus de extra kosten na de scheiding, opnieuw verminderd met de eventuele tegemoetkomingen in die kosten.

Als de kosten pas na de scheiding zijn ontstaan, berekenen we het eigen aandeel op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen zonder correctie en tellen we de bijzondere kosten op bij het gevonden eigen aandeel.

3.2.7 Vermindering of wegvallen van inkomen van één van de ouders na (echt)scheiding

Vermindering of wegvallen van inkomen van een ouder na (echt)scheiding mag geen invloed hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Het welvaartsniveau ten tijde van het uit elkaar gaan blijft in beginsel bepalend. Wel kan dit lagere inkomen tot een lagere draagkracht en dus een lagere bijdrage leiden.

3.2.8 Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van een van de ouders

Wanneer het inkomen van een ouder na scheiding zodanig stijgt dat het hoger is dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk of de samenleving, is de expertgroep van mening dat dit invloed moet hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Indien het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat voor de kinderen zou zijn uitgegeven. In dat geval bepalen we het eigen aandeel op basis van dat hogere inkomen van die ouder opnieuw.

3.2.9 Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van één van de ouders die nooit met het kind/de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd

Ook voor kinderen van ouders die niet in gezinsverband hebben samengewoond, vindt de expertgroep dat een aanzienlijke inkomensstijging van één van de ouders invloed moet hebben op de vaststelling van het eigen aandeel. We berekenen het eigen aandeel opnieuw als het netto besteedbaar inkomen van één ouder stijgt tot boven de feitelijke netto besteed- bare inkomens van de ouders samen bij de eerdere vaststelling van het eigen aandeel (de drempel), vermeerderd met het destijds werkelijk genoten kindgebonden budget. Als de inkomensstijging de ouder betreft die voor het betreffende kind of kinderen geen kindge- bonden budget ontvangt, dan verstaan we onder het gestegen netto besteedbaar inkomen dat inkomen zonder bijtelling van een fictief kindgebonden budget.

Als de drempel is gehaald berekenen we het eigen aandeel vervolgens opnieuw op de wijze zoals hiervoor omschreven voor de berekening van het eigen aandeel van ouders die nooit hebben samengewoond, maar dan op basis van de actuele inkomens van de beide ouders.

Daarbij beoordelen we de situatie weer alsof het kind bij die ouder zou wonen, zodat wel met het (fictief) kindgebonden budget waar dan aanspraak op zou bestaan rekening moet worden gehouden én met eventuele heffingskortingen waar in die – fictieve – situatie aanspraak op zou bestaan.

3.2.10 De behoefte van kinderen van 18 tot 21 jaar

De Tabel eigen aandeel kunnen we niet gebruiken voor het bepalen van de behoefte van kinderen van 18 tot 21 jaar.

Studerenden

Voor kinderen van 18 tot 21 jaar die onder de Wet studiefinanciering (Wsf) vallen heeft de expertgroep geen aparte maatstaven ontwikkeld. We nemen voor het bepalen van de behoefte de normen van de Wsf tot uitgangspunt. Volgens de Wsf bestaat het budget voor een student uit een normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, een tegemoetkoming

in de kosten van lesgeld danwel het collegegeldkrediet en de reisvoorziening. Een student die stelt voor één of meer bepaalde posten een hoger budget nodig te hebben, moet dat aannemelijk maken. De aanspraken die een student heeft op studiefinanciering of een andere tegemoetkoming (zoals een bijdrage uit een privaat studiefonds) kunnen de behoefte onder omstandigheden verlagen. In het algemeen zijn de basisbeurs en de aanvullende beurs (een gift) behoefte verlagend, omdat van een student in redelijkheid mag worden verlangd dat hij binnen de genoemde termijn een diploma haalt. De rentedragende lening en het collegegeldkrediet moeten wel altijd worden terugbetaald en verlagen de behoefte in beginsel niet.

Voor studenten in het hoger onderwijs is de Wsf-norm voor thuiswonende studenten gelijk aan die voor uitwonende studenten. Heeft een thuiswonende student geen woon- last, dan kan dat de behoefte verlagen, bijvoorbeeld met een bedrag ter hoogte van de gemiddelde basishuur.

Niet studerenden

Voor niet-studerenden van 18 tot 21 jaar kunnen we bij het bepalen van de behoefte eveneens aansluiten bij het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud uit de Wsf.

De bedragen voor studiekosten (boeken en leermiddelen) die in de norm zitten, trekken we daar dan van af.

Eigen inkomsten van kinderen van 18 tot 21 jaar

Structurele eigen inkomsten van kinderen van 18 tot 21 jaar kunnen de behoefte verlagen.

Kind van 18 tot 21 jaar ontvangt zorgtoeslag

Uit het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud wordt een kind van 18 tot 21 jaar geacht ook de premie voor de zorgverzekering te voldoen. In dat normbedrag is al rekening gehouden met een ontvangen zorgtoeslag. Een eventuele zorgtoeslag hoeven we dus niet nog afzonderlijk in mindering te brengen.

3.2.11 De behoefte van kinderen vanaf 21 jaar

Ook een kind van 21 jaar en ouder kan behoefte hebben aan een bijdrage in zijn levensonderhoud.

Anders dan kinderen tot 21 jaar, kan een meerderjarig kind in beginsel alleen aanspraak maken op een bijdrage van een (van de) ouder(s) wanneer dat kind behoeftig is. Daarvan is sprake als het niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien omdat het:

a. de nodige eigen middelen mist en

b. deze in redelijkheid niet kan verwerven.

De behoefte van een kind vanaf 21 jaar kunnen we vervolgens op dezelfde wijze bepalen als die van kinderen van 18 tot 21 jaar.

3.3 Behoefte van de ex-partner

3.3.1 Inleiding

Voor het bepalen van de netto behoefte in het kader van partneralimentatie heeft de rechtspraak een eenvoudig te hanteren vuistregel ontwikkeld: de zogenoemde hofnorm.

De hofnorm berust op de algemene ervaringsregel dat de kosten van twee afzonderlijke huishoudens (dus na scheiding) hoger zijn dan de helft van de kosten van een gezin.

De hofnorm is volgens de expertgroep een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf die leidt tot een reële schatting van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde na het verbreken van het huwelijk of geregistreerd partnerschap.

Ontvangen kinderalimentatie, kinderbijslag en kindgebonden budget zijn geen inkomen van de onderhoudsgerechtigde ouder, maar zijn bedoeld voor de kinderen. Deze bedragen maken daarom geen deel uit van het eigen inkomen of de verdiencapaciteit van de onderhoudsgerechtigde.

3.3.2 Toepassing van de hofnorm

Uitgangspunt bij toepassing van de hofnorm is dat het gehele netto besteedbaar gezinsinkomen beschikbaar is geweest voor het levensonderhoud van beide partijen.

Wanneer in het gezin kinderen waren voor wie de ouders onderhoudsplichtig waren, dan verminderen we het netto besteedbaar gezinsinkomen met het eigen aandeel van de ouders in de kosten van die kinderen.

De behoefte op basis van de hofnorm bedraagt dan Netto besteedbaar gezinsinkomen

€ .....

Af: Eigen Aandeel kosten kinderen voor wie ouders onderhoudsplichtig waren

€ ..... -/-

Beschikbaar tijdens huwelijk / geregistreerd partnerschap

 ..... 

Behoefte: 60 %

€ .....

Toepassing van de hofnorm heeft als bijkomend voordeel dat ex-echtgenoten niet in een positie worden gebracht waarin zij zich genoodzaakt zien tot nodeloos escalerende discussies over individuele op een behoeftelijst voorkomende kostenposten, hoe gering van omvang ook. Indien een partij het niet eens is met de behoefte die is berekend aan de hand van de hofnorm, ligt het op de weg van die partij om toepassing van de hofnorm gemotiveerd te betwisten en te onderbouwen hoe hoog de behoefte volgens hem/haar is.

3.3.3 Nieuwe relatie onderhoudsgerechtigde zonder ‘samenwonen als waren zij gehuwd’ in de zin van artikel 1:160 BW

Een nieuwe relatie van de onderhoudsgerechtigde die niet het karakter heeft van ‘samen- leven als waren zij gehuwd’ of ‘als waren zij geregistreerd partner’ kan behoefte verlagend werken.

4. DRAAGKRACHT

4.1 Algemeen

Bij het bepalen van de hoogte van het bedrag van kinder- en partneralimentatie houden we (naast de behoefte van de onderhoudsgerechtigde, zie hoofdstuk 3) rekening met de draagkracht van de onderhoudsplichtige(n) (vgl. art. 1:397, lid 1, BW). Wij hanteren als uitgangspunt dat een onderhoudsplichtige voor het eigen levensonderhoud naast een bedrag voor wonen en ziektekosten ten minste een bedrag ter grootte van de bijstandsnorm nodig heeft.

Bij kinderalimentatie kunnen we het begrip draagkracht omschrijven als het bedrag dat een ouder kan bijdragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Bij partner­ alimentatie ziet het begrip draagkracht op het bedrag dat de onderhoudsplichtige (maximaal) kan betalen aan partneralimentatie. De expertgroep hanteert bij het bepalen van draagkracht als uitgangspunt dat een onderhoudsplichtige na het betalen van alimen- tatie genoeg geld overhoudt om in het eigen levensonderhoud te voorzien.

In par. 4.2.1. geven wij aan de hand van een kernschema aan hoe we draagkracht voor kinder- en partneralimentatie bepalen. In par. 4.2.2 volgt een toelichting op de begrippen die we daarbij gebruiken.

In par. 4.3 en verder gaan we in op van de verdeling van de kosten van de kinderen over de ouders en de berekening van het bedrag van kinderalimentatie.

In par. 4.4 gaan we in op de berekening van draagkracht voor en het bedrag aan partneralimentatie.

In par. 4.5 en verder staan we stil bij enkele bijzondere situaties.

4.2 Berekening van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie (algemeen)

4.2.1. Kernschema voor het berekenen van draagkracht

Draagkracht voor kinder- en partneralimentatie berekenen we aan de hand van het volgende kernschema:

inkomsten    
  Netto besteedbaar inkomen volgens bruto of netto methode €...  
  (alleen bij kinderalimentatie) kindgebonden budget €... +  
  €...
af: lasten    
  Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3) € …  
  Woonbudget (30% van het NBI) € …  
  Andere noodzakelijke lasten € … +  
Draagkrachtloos inkomen   €…
Draagkrachtruimte   €...

Draagkracht is een percentage (draagkrachtpercentage) van het bedrag aan draagkrachtruimte.

4.2.2 Toelichting op de begrippen in het kernschema

4.2.2.1 Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen

Zie voor de uitleg van deze begrippen hoofdstuk 2.

4.2.2.2 Draagkrachtloos inkomen

Het bedrag dat de onderhoudsplichtige nodig heeft voor zijn eigen noodzakelijke lasten en dat daarom geen draagkracht voor het betalen van alimentatie oplevert, noemen we het draagkrachtloos inkomen. Het draagkrachtloos inkomen bestaat uit de gecorrigeerde bijstandsnorm, het woonbudget en andere noodzakelijke lasten.

4.2.2.3 (Gecorrigeerde) bijstandsnorm

Bij de bepaling van de draagkracht hanteren we als uitgangspunt dat de onderhoudsplichtige voor zichzelf ten minste het bestaansminimum moet behouden naast een redelijk gedeelte van zijn draagkrachtruimte. Het bestaansminimum bepalen we aan de hand van de bijstandsnorm. Dat is het bedrag dat de onderhoudsplichtige bij afwezigheid van eigen middelen van bestaan als uitkering krachtens de Participatiewet zou ontvangen. Dit bedrag is afhankelijk van de (nieuwe) gezinssituatie. De Participatiewet onderscheidt diverse categorieën. Daarvan zijn er drie voor de draagkrachtberekening van belang: alleenstaanden (daaronder zijn ook alleenstaande ouders –ongeacht het aantal kinderen – begrepen), gehuwden (met of zonder kinderen) en pensioengerechtigden in de zin van art. 7a eerste lid van de Algemene Ouderdomswet. In artikel 22 Participatiewet is de verhoogde norm voor pensioengerechtigden opgenomen. In beginsel rekenen we met de  norm voor een alleenstaande en houden we geen rekening met de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet. Wel houden we rekening met de verhoogde norm voor pensioengerechtigden. De jongerennorm passen we niet toe.

Het bedrag van de bijstandsnorm verminderen we met de in de bijstandsnorm begrepen componenten voor wonen en zorgkosten en vermeerderen we met een vast bedrag voor de kosten van de zorgverzekering en – afhankelijk van de hoogte van het netto besteed- baar inkomen – een bedrag voor onvoorziene uitgaven. In het kernschema noemen we de uitkomst daarvan de gecorrigeerde bijstandsnorm.

Aldus bepalen we het bedrag van de gecorrigeerde bijstandsnorm (2024, eerste halfjaar) als volgt:

Bijstandsnorm   € 1.284
Af: Wooncomponent € 189  
Af: ziektekostencomponent € 42  
Bij: totaal ziektekosten € 166  
Onvoorzien € 50  
Totaal af/bij    -/- € 15
Gecorrigeerde bijstandsnorm (afgerond op € 5)   € 1.270

Voor AOW-gerechtigden geldt op grond van de Participatiewet een bijstandsnorm van € 1.426 (2024, eerste halfjaar). Voor hen verhogen we het bedrag van de gecorrigeerde bijstandsnorm tot € 1.415.

4.2.2.4 Woonbudget

De onderhoudsplichtige wordt geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij zijn/haar inkomen te kunnen voldoen. Daaronder verstaan we onder meer:

  • voor een huurwoning: de huur (verminderd met eventuele huurtoeslag), verplichte servicekosten en lokale belastingen;
  • voor een koopwoning: de rente over de eigenwoningschuld verminderd met het fiscaal voordeel in verband met de eigen woning, gangbare aflossingen op die schuld, inleg voor spaar- of beleggingspolissen die aan de hypotheek zijn gekoppeld, premie voor de opstalverzekering, lokale belastingen en polder- of waterschapslasten en onderhoudskosten.

Voor zowel huur- als koopwoningen geldt dat de onderhoudsplichtige (redelijke) lasten voor gas, water en licht die meer bedragen dan het bedrag dat hij vanuit de bijstandsnorm kan voldoen ook vanuit het woonbudget moet betalen.

Als een onderhoudsplichtige duurzaam aanmerkelijk hogere woonlasten heeft dan het woonbudget kunnen we met die extra lasten rekening houden als we kunnen vaststellen dat deze lasten niet vermijdbaar zijn en dat het (voort)bestaan daarvan niet aan de onderhoudsplichtige kan worden verweten (zie 4.6.2).

Indien (mogelijk) sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte te voorzien en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van een onderhoudsplichtige duur- zaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget, bijvoorbeeld omdat deze samenwoont, kan er reden zijn om met een bedrag lager dan het woonbudget te rekenen.(Hoge Raad 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586.) Het ligt op de weg van de onderhoudsplichtige om in dat geval inzicht te geven in de eigen werkelijke woonlasten. Indien een onderhoudsplichtige samenwoont met een nieuwe partner, is bij de beoordeling of bij de onderhoudsplichtige sprake is van een duurzaam aanmerkelijk lagere werkelijke woonlast het uitgangspunt dat de partner de helft van de gezamenlijke woonlast kan dragen.

Het fiscaal voordeel dat betrekking heeft op de eigen woning tellen we niet bij het netto besteedbaar inkomen. Het fiscaal voordeel met betrekking tot de eigen woning evenals andere fiscale aspecten spelen wel een rol bij de bepaling van het verzamelinkomen, dat relevant is voor (bijvoorbeeld) de berekening van het kindgebonden budget.

4.2.2.5 Andere noodzakelijke lasten

Bij het bepalen van draagkracht kunnen we naast de gecorrigeerde bijstandsnorm en het woonbudget rekening houden met lasten van de onderhoudsplichtige die niet vermijdbaar en ook niet verwijtbaar zijn aangegaan of voortbestaan. We noemen die lasten ‘andere noodzakelijke lasten’. Een voorbeeld van een dergelijke last is de aflossing op schulden waarvoor beide partijen draagplichtig zijn. In par. 4.6.2 gaan we hier dieper op in.

4.2.2.6 Draagkrachtruimte

Het verschil tussen het netto besteedbaar inkomen en het draagkrachtloos inkomen noemen we de draagkrachtruimte. Bij een positieve draagkrachtruimte is de onderhoudsplichtige in staat alimentatie te betalen.

4.2.2.7 Draagkrachtpercentage, draagkracht en vrije ruimte

We hanteren als uitgangspunt dat we vanaf een bepaald inkomen niet de gehele draag- krachtruimte gebruiken voor het opleggen van een onderhoudsverplichting, maar dat we slechts een bepaald percentage daarvan bestempelen als draagkracht. Dit percentage noemen we het draagkrachtpercentage. We verdelen de draagkrachtruimte daardoor over onderhoudsplichtige en onderhoudsgerechtigde(n) in een verhouding die vastligt in het draagkrachtpercentage. Alle onderhoudsverplichtingen brengen we in beginsel ten laste van de draagkracht.

Voor kinderalimentatie is het beschikbare percentage te vinden in de draagkrachttabel (bijlage 4). Voor partneralimentatie hanteren we 60% procent als draagkrachtpercentage.

De resterende 40% van de draagkrachtruimte noemen we de vrije ruimte. Dit bedrag kan de onderhoudsplichtige gebruiken om vrij te besteden en/of om al dan niet tijdelijk hogere lasten van te betalen.

4.3 Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar

4.3.1 Inleiding

Ouders (en in voorkomend geval een stiefouder) zijn verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding respectievelijk levensonderhoud en studie van hun minderjarige kinderen en hun meerderjarige kinderen tot 21 jaar. In de praktijk komt het er voor minderjarige kinderen op neer dat de ene ouder aan de andere ouder (in de regel de ouder waar het kind het hoofdverblijf heeft) kinderalimentatie betaalt. Die andere ouder betaalt zelf ook mee aan de kosten van de kinderen. Waar wij hierna spreken over het bepalen van de draagkracht voor kinderalimentatie, bedoelen wij tevens het bepalen van de draagkracht van de verzorgende ouder om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding/de kosten van levensonderhoud en studie van de kinderen.

Kinderalimentatie heeft voorrang op alle andere onderhoudsverplichtingen. Daarom nemen we bij de bepaling van de draagkracht voor kinderalimentatie alleen de financiële situatie van de onderhoudsplichtige(n) in aanmerking. We houden geen rekening met een nieuwe partner/echtgeno(o)t/geregistreerde partner. De gedachte hierachter is dat een nieuwe partner in staat moet worden geacht in het eigen levensonderhoud te voorzien, terwijl we dit van een kind niet verwachten.

4.3.2 De draagkrachttabel (Bijlage 5)

In de draagkrachttabel in bijlage 5 geven we aan hoe we de draagkracht voor kinderalimentatie – uitgaande van het kernschema – bij een bepaald netto besteedbaar inkomen bepalen.

Daarvoor tellen we het na de scheiding (te) ontvangen kindgebonden budget op bij het netto besteedbaar inkomen van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. (Zie ECLI:NL:HR:2015:3011.)

Vanaf een bepaald netto besteedbaar inkomen plus kindgebonden budget (2024: € 1.965) hanteren we een draagkrachtpercentage van 70%. Bij lagere netto besteedbare inkomens is het draagkrachtpercentage hoger. Er resteert dan een lager of geen bedrag aan vrije ruimte.

Zie hiervoor de draagkrachttabel.

Bij de lagere inkomens verlagen we in de gecorrigeerde bijstandsnorm de post ‘onvoorzien’.

Bij een netto besteedbaar inkomen plus kindgebonden budget van € 1.815 (2024) of minder, gaan we uit van een minimumdraagkracht van € 25 voor één kind en € 50 voor twee of meer kinderen.

Vanaf de AOW-leeftijd gelden andere bedragen.

4.3.3 Ouder(s) met een uitkering krachtens de Participatiewet of met een inkomen tot bijstandsniveau

We nemen geen draagkracht aan bij een ouder bij wie een kind het hoofverblijf heeft en die een bijstandsuitkering ontvangt, ook niet als die ouder een kindgebonden budget ontvangt.

Het aannemen van draagkracht in een dergelijk geval leidt er namelijk toe dat het aandeel in de kosten van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft lager wordt. Dat zou de verhaalsmogelijkheid van de bijstand door de gemeente beperken. Daardoor draagt de gemeente (en niet de betreffende ouder) een deel van de kosten van de kinderen.

Bij een niet-verzorgende ouder met een uitkering krachtens de Participatiewet of bij één of beide ouders met een inkomen tot bijstandsniveau beveelt de expertgroep aan om wel een minimumdraagkracht aan te nemen. De bijdrage kan desondanks lager dan de minimum draagkracht uitvallen, bijvoorbeeld door de zorgkorting of als sprake is van niet vermijdbare

en niet vermijdbare lasten (zie par. 4.6.2 en verder).

Ter verduidelijking dient het volgende schema:

 

Minimale 

Draagkrachtvergelijking?
(par. 4.3.4)
Verzorgende ouder met bijstandsuitkering Nee Nee
Verzorgende ouder met inkomen tot bijstandsniveau Ja Ja *
Niet-verzorgende ouder met bijstandsuitkering Ja Ja *
Niet-verzorgende ouder met inkomen tot bijstandsniveau Ja Ja *

* Alleen als de gezamenlijke draagkracht van de ouders meer is dan het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen.

4.3.4 Verdelen van het eigen aandeel over de ouders met een draagkrachtvergelijking en toepassen van de zorgkorting

Nadat we het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen hebben bepaald en de draagkracht van de ouders hebben vastgesteld, kunnen we berekenen welk bedrag iedere ouder moet bijdragen in de kosten van de kinderen.

De verplichting tot bijdragen van een onderhoudsplichtige is mede afhankelijk van de draagkracht van andere onderhoudsplichtigen. Indien de ouders na de scheiding samen voldoende draagkracht hebben om volledig in het eigen aandeel te voorzien, berekenen we wie welk deel van dat eigen aandeel moet dragen. Hiervoor maken we een draagkrachtvergelijking.

Het is niet nodig een draagkrachtvergelijking te maken als de gezamenlijke draagkracht van de ouders gelijk is aan of minder is dan het eigen aandeel. Dan beperken we de bijdrage van de onderhoudsplichtige ouder tot diens draagkracht. We houden bij het bepalen van de draagkracht wel rekening met een extra heffingskorting en/of een kindgebonden budget waarvoor een ouder door aanwezigheid van deze kinderen in aanmerking kan komen.

Bij een gezamenlijke draagkracht die gelijk is aan het eigen aandeel of bij een tekort, verdelen we de beschikbare draagkracht in beginsel gelijk over alle kinderen waarvoor de betrokkene onderhoudsplichtig is, tenzij er een aantoonbaar verschil is in het eigen aandeel voor het ene en het andere kind.

4.3.5 Zorgkorting

Bij een zorg- of omgangsregeling voorziet de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft gedurende de tijd dat het kind bij die ouder verblijft ‘in natura’ in een deel van de kosten van het kind. Om die reden dalen de kosten die de ouder bij wie het kind het hoofverblijf heeft. We bepalen de kosten van de zorgregeling op basis van een percentage van het eigen aandeel. Dit percentage is afhankelijk van het gemiddeld aantal dagen per week – vakanties meegerekend – dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft.

We berekenen de zorgkorting over het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen volgens de betreffende tabel. We houden dus geen rekening met extra kosten.

De zorgkorting is:

  • 5% bij gedeelde zorg gedurende minder dan 1 dag per week;
  • 15% bij gedeelde zorg op gemiddeld 1 dag per week;
  • 25% bij gedeelde zorg op gemiddeld 2 dagen per week;
  • 35% bij gedeelde zorg op gemiddeld 3 dagen per week.

De zorgkorting bedraagt in beginsel ten minste 5% van het eigen aandeel (tabelbedrag), omdat ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot omgang.

In ieder geval tot dat bedrag zou de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft in de zorg moeten kunnen voorzien.

Verder hanteren we het uitgangspunt dat de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft de ‘verblijfsoverstijgende kosten’ (zoals schoolgeld, contributie voor sport, kleding en dergelijke) draagt. Daarvoor heeft deze ouder 30% van het eigen aandeel vermeerderd met de kinderbijslag ter beschikking.

Uitzonderingen op toepassing van de zorgkorting zijn mogelijk, bijvoorbeeld indien de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf niet heeft, zijn of haar verplichting tot omgang of verdeling van de zorg niet nakomt.

Zorgkorting bij co-ouderschap

Co-ouderschap is een niet-wettelijke term die in de praktijk gangbaar is voor verschillende varianten van gedeelde zorg. Ook hier is het uitgangspunt dat de ouders naar rato van hun draagkracht in de kosten van een kind bijdragen. De zorgkorting verwerken we op de in hoofdstuk 5 bij stap 6 beschreven wijze in de berekening, waarbij wij geen onderscheid maken tussen ruime zorgregelingen en co-ouderschap.

Het is mogelijk dat de co-ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft voor de inkomstenbelasting voor een kind aanspraak maakt op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Als dat het geval is houden we hier rekening mee bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van die ouder.

4.4 Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie

4.4.1 Inleiding

Bij de berekening van draagkracht voor partneralimentatie gelden grotendeels dezelfde uitgangspunten als die wij hiervoor bij de kinderalimentatie hebben uiteengezet. Ook hier is het netto besteedbare inkomen van de onderhoudsplichtige het vertrekpunt.

4.4.2 Afwijkingen in het kernschema

Op grond van artikel 1:400, lid 1, BW heeft kinderalimentatie voorrang boven alle andere onderhoudsverplichtingen. Als de gewezen partner niet alleen aanspraak maakt op partneralimentatie, maar ook op kinderalimentatie, maken we eerst een draagkrachtberekening voor kinderalimentatie. Op basis van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders maken we een draagkrachtvergelijking.

Vervolgens maken we een draagkrachtberekening op de hiervoor onder 4.2.1 omschreven wijze voor de vaststelling van partneralimentatie. Het aandeel van de ouder in de kosten van de kinderen brengen we in mindering op de berekende draagkracht. De resterende draagkracht kunnen we aanwenden voor partneralimentatie.

Anders dan bij kinderalimentatie tellen we bij het berekenen van draagkracht voor partneralimentatie een eventueel (te) ontvangen kindgebonden budget niet op bij het netto besteedbare inkomen.

Fiscale aftrekbaarheid betaalde partneralimentatie

Bij partneralimentatie heeft de onderhoudsplichtige op grond van artikel 6.3, lid 1, Wet IB 2001 recht op een persoonsgebonden aftrekpost voor de betaalde alimentatie.

De onderhoudsplichtige die inkomstenbelasting verschuldigd is, kan in het betreffende jaar in aanmerking komen voor vermindering of teruggaaf van inkomensheffing. We duiden dit wel als fiscaal voordeel.

Als de onderhoudsplichtige recht heeft op deze persoonsgebonden aftrek dan neemt zijn betaalcapaciteit in feite toe, zodat die persoon per saldo meer kan missen dan het bedrag van de berekende draagkracht. Indien een onderhoudsplichtige daadwerkelijk aanspraak kan maken op een fiscaal voordeel, is dus sprake van ‘extra draagkracht’ gelijk aan het voorzienbare fiscaal voordeel. Bij de laagste inkomens, te weten de inkomens onder € 1.400 bruto per maand inclusief vakantietoeslag (ongeveer € 1.090 netto), laten we deze extra draagkracht buiten beschouwing, omdat door heffingskortingen toch al geen inkomsten- belasting hoeft te worden betaald. Bij hogere inkomens hevelen we het fiscaal voordeel in de bruto methode over naar de onderhoudsgerechtigde(n).

4.5 Inkomensvergelijking (voorheen jusvergelijking)

Als sprake is van eigen inkomen van een onderhoudsgerechtigde en/of van een relatief hoge behoefte en draagkracht, kan het redelijk zijn dat we de financiële situatie van partijen nader vergelijken. De expertgroep vindt het redelijk dat de onderhoudsgerechtigde inclusief de partneralimentatie niet meer te besteden heeft dan de onderhoudsplichtige. Met andere woorden: de onderhoudsgerechtigde hoeft niet in een betere financiële positie te worden gebracht dan de onderhoudsplichtige. Daarvoor berekenen we bij welk bedrag aan partneralimentatie het besteedbaar inkomen van partijen gelijk is. Eventuele bijzondere niet verwijtbare en niet vermijdbare lasten aan de zijde van de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde nemen we mee in de vergelijking. Dit geldt ook voor eventuele kosten van kinderen, voor zover deze hoger zijn dan een te ontvangen kindgebonden budget door de betreffende partij. Als voor de onderhoudsgerechtigde dan een hoger bedrag resteert dan voor de onderhoudsplichtige vindt een correctie van de hoogte van de alimentatie plaats en verlagen we deze in beginsel tot een zodanige alimentatie waarbij beide partijen een gelijk besteedbaar inkomen hebben. Met behulp van een alimentatierekenprogramma kan dit bedrag eenvoudig worden berekend.

De kinderalimentatie die de onderhoudsgerechtigde ontvangt, rekenen we toe aan de desbetreffende kinderen en geldt voor die ouder niet als inkomen. Wel houden we bij de bepaling van het inkomen van die ouder rekening met de eventuele inkomensafhankelijke combinatiekorting in verband met de aanwezigheid van kinderen in het gezin.

Het schema (in een situatie waarin de onderhoudsplichtige een niet vermijdbare extra last heeft en kinderalimentatie betaalt, terwijl de onderhoudsgerechtigde een kindgebonden budget ontvangt) kan voorgaande beschrijving van een vergelijking verduidelijken.

Onderhoudsplichtige   Onderhoudsgerechtigde    
NBI volgens post 120 € ... NBI volgens post 120   € ...
Af: niet vermijdbare lasten € ...      
Resteert € ...      
Af: aandeel in kosten kinderen € ... Af: aandeel in kosten kinderen € ...  
    Minus ontvangen KGB € ...  
    Totaal kosten kinderen (KGB > aandeel: 0)   € ...
Inkomen voor vergelijking € ... Inkomen voor vergelijking   € ...

De beide inkomens voor de vergelijking tellen we vervolgens bij elkaar op en delen we door twee. Als de onderhoudsgerechtigde na betaling van de berekende partneralimentatie een hoger bedrag overhoudt dan de uitkomst van die som, dan stellen we dat bedrag op verzoek van de alimentatieplichtige naar beneden bij.

4.6 Bijzondere omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden

4.6.1 Inleiding

Een alimentatieverplichting die een rechter heeft opgelegd mag niet tot gevolg hebben dat de onderhoudsplichtige niet meer in de eigen noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien.

Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin we met een hoger draagkrachtloos inkomen rekening houden dan enkel de som van de (forfaitaire) woonlast en de gecorri-  geerde bijstandsnorm.

Als een onderhoudsplichtige niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten heeft, kunnen we met die lasten rekening houden bij het bepalen van het draagkrachtloos inkomen.

Zie par. 4.6.2.

Als een onderhoudsplichtige lasten heeft die we als niet-vermijdbaar maar wel als verwijtbaar aanmerken, dan kan dat reden zijn om de aanvaardbaarheidstoets toe te passen.

Die houdt – kort gezegd – in dat we toetsen of een onderhoudsplichtige na aftrek van zijn lasten (waaronder alimentatie) minder dan 95% van de geldende bijstandsnorm overhoudt.

Zie par. 4.6.3.

In par. 4.6.4 beschrijven we hoe we kunnen omgaan met de draagkracht van iemand die is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering of in een buitenwettelijk schuldsaneringstraject is opgenomen.

Hoe we omgaan met een inkomensverlies dat een onderhoudsplichtige zelf heeft veroorzaakt behandelen we in par. 4.7.(ECLI:NL:HR:1998:ZC2556)

In par. 4.10 gaan we in op de draagkracht bij verpleging van een onderhoudsplichtige in een instelling voor langdurige zorg.

4.6.2 Lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn

We kunnen het draagkrachtloos inkomen verhogen als bepaalde niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten vaststaan, ongeacht of die lasten voor, tijdens of na het huwelijk zijn ontstaan. Na deze verhoging brengen we het draagkrachtloos inkomen in mindering op het netto besteedbaar inkomen. Wat overblijft is de draagkrachtruimte. Daarvan is in beginsel 70% beschikbaar voor kinderalimentatie en 60% voor partneralimentatie. De resterende 30% respectievelijk 40%: de draagkrachtvrije ruimte, dient -mede- om financiële tegenvallers op te vangen.

Een vermijdbare last is een last waarvan de betaler zich geheel of gedeeltelijk kan bevrijden. Dat is bijvoorbeeld het geval als de betaler de schuld met spaartegoed kan aflossen. De betaler kan zich dan geheel bevrijden van de last. Als de betaler de hoogte van zijn maandelijkse aflossingen kan verlagen, kan hij zich gedeeltelijk van die last bevrijden: de hogere aflossing is dan vermijdbaar. Ook een last die een betaler ergens anders binnen het budget kan opvangen is vermijdbaar (bijvoorbeeld binnen de post ‘onvoorzien’ in de gecorrigeerde bijstandsnorm of met de draagkrachtvrije ruimte). Omdat een vermijdbare last niet op het inkomen hoeft te drukken, houden we daar geen rekening mee in de draagkrachtberekening.

Een verwijtbare last is een last die de onderhoudsplichtige met het oog op zijn onder- houdsverplichting niet had mogen laten ontstaan of die hij niet mag laten voortbestaan.

Een verwijtbare last drukt wel op het inkomen van de onderhoudsplichtige, maar heeft geen voorrang op de betaling van alimentatie. De onderhoudsplichtige dient deze last in beginsel uit zijn vrije ruimte te voldoen. Indien door het opleggen van een alimentatieverplichting een onaanvaardbare situatie zou ontstaan, kan de onderhoudsplichtige een beroep doen op de aanvaardbaarheidstoets (zie hierna par. 4.6.3).

Een last die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar is, drukt op het inkomen van de onderhouds­plichtige: hij kan zich niet van die last bevrijden. Een dergelijke last nemen we daarom op in het draagkrachtloos inkomen als deze last voorrang moet hebben op de kosten van ver­ zorging en opvoeding, levensonderhoud en studie van de kinderen en/of de kosten van levensonderhoud van de ex-partner.

Voorbeelden van lasten die op deze wijze in het draagkrachtloos inkomen zouden kunnen worden opgenomen zijn (niet uitputtend):

  • Rente en aflossing van de restschuld van de voormalige gezamenlijke woning;
  • Herinrichtingskosten (voor zover niet te bestrijden uit het woonbudget);
  • Kosten voor (verplichte) bijstand van een advocaat;
  • Reiskosten voor werk.

Woonlasten voormalige echtelijke woning als niet verwijtbare en niet vermijdbare last

Als een onderhoudsplichtigde lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk) betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, passen we het woonbudget voor beiden aan door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.

4.6.3 Verwijtbare lasten: de aanvaardbaarheidstoets

Elke onderhoudsplichtige dient de eigen financiële huishouding en daarmee zijn of haar draagkracht zo goed mogelijk in te richten. Het aangaan van extra lasten kan verwijtbaar zijn als de onderhoudsplichtige die last met het oog op zijn of haar onderhoudsverplichting niet had mogen aangaan of laten voortbestaan. Met een verwijtbare last houden we bij het bepalen van de draagkracht geen rekening.

Als de onderhoudsplichtige zich niet van die verwijtbare last kan bevrijden en na betaling van de op te leggen alimentatie niet meer in staat is om in de eigen noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, dan kan hij of zij een beroep doen op de aanvaardbaarheidstoets.

In het algemeen vinden we dat sprake is van een onaanvaardbare situatie als de onderhoudsplichtige minder dan 95% van het voor hem of haar geldende bedrag van de bijstandsnorm (art. 22a Participatiewet) overhoudt om in de noodzakelijke lasten te voorzien. De onderhoudsplichtige moet – onderbouwd met onderliggende stukken – stellen dat van een dergelijke situatie sprake is door volledig en duidelijk inzicht te geven in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen.

4.6.4 Schuldsanering

Een onderhoudsplichtige ouder die is toegelaten tot de Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen kan de rechter-commissaris verzoeken bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen. Onder omstandigheden mogen we van de onderhoudsplichtige ouder verwachten dat hij van

deze mogelijkheid gebruik maakt, bijvoorbeeld indien duidelijk is dat de financiële positie van de ouders gezamenlijk zodanig is dat sprake is van een klemmend tekort om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Als de rechter-commissaris geen rekening houdt met de zorg- of onderhoudsverplichting of als een toegekende correctie onvoldoende is om aan de alimentatieplicht te voldoen, dan beveelt de expertgroep aan de te betalen bijdrage op nihil te bepalen voor de duur van de schuldsanering.

Voor een ouder die een minnelijk schuldsaneringstraject doorloopt, geldt hetzelfde: deze kan de bewindvoerder vragen bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen.

4.7 Inkomensverlies van een onderhoudsplichtige

Nadat partijen de hoogte van kinder- en/of partneralimentatie zijn overeengekomen of de rechter die heeft vastgesteld, kan de hoogte van het inkomen van een onderhoudsplichtige veranderen. Als een onderhoudsplichtige buiten zijn schuld (een deel van) zijn inkomen verliest, houden we in beginsel rekening met het nieuwe (lagere) inkomen. We verwachten van die onderhoudsplichtige dat hij er alles aan doet om snel weer zijn oude inkomen te verwerven. Als dat niet lukt dan ligt het op zijn weg om dit te stellen en te onderbouwen.

Indien een onderhoudsplichtige zelf een inkomensvermindering heeft veroorzaakt, hangt de beslissing om deze vermindering van inkomen bij de bepaling van zijn draagkracht al dan niet buiten beschouwing te laten af van het antwoord op de vraag of:

1. hij redelijkerwijs het oude inkomen weer kan verwerven; en

2. of dit van hem kan worden gevergd.

Is het antwoord op beide vragen positief, dan gaan we uit van het oorspronkelijke inkomen.

Is echter het antwoord op (één van) beide vragen negatief, dan hangt het van de omstandigheden van het geval af of we een inkomensvermindering geheel of ten dele buiten beschouwing laten. In het bijzonder moeten we bezien of de onderhoudsplichtige uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde zich met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot inkomensvermindering hebben geleid. Is dat niet het geval, dan rekenen we met het nieuwe verminderde inkomen.

Is dat wel het geval dan rekenen we met het oude fictieve inkomen. Het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering mag in beginsel niet ertoe leiden dat de onderhoudsplichtige als gevolg van zijn aldus berekende fictieve draagkracht bij de voldoening aan zijn onderhoudsplicht feitelijk niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt en in ieder geval niet over minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Hierbij gaan we in beginsel ervan uit dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet niet voor hem geldt.

4.8 Uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn

Bij uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn hanteren wij het volgende uitgangspunt: wanneer we die uitgaven als persoonsgebonden aftrekpost meenemen bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen, dan nemen wij die uitgaven ook mee als lasten bij de berekening van de draagkracht en de alimentatie. Als we bepaalde (aftrekbare) uitgaven niet meenemen als lasten bij de berekening van de draagkracht van de onderhoudsplichtige, dan nemen we de fiscale voordelen van deze uitgaven ook niet mee in de berekening. Anders zouden we alleen de ‘lusten’ optellen bij het netto besteedbaar inkomen en de lasten niet meenemen bij het berekenen van het draagkrachtloos inkomen. Op sommige werknemers en op de genieters van resultaat uit overige werkzaamheden, ondernemers en directeuren-grootaandeelhouder zijn de werknemersverzekeringen en/of pensioenvoorzieningen niet van toepassing. Uitgaven voor inkomensvoorzieningen, bijvoorbeeld in verband met arbeidsongeschiktheid of pensioen, kunnen we, indien deze niet bovenmatig zijn, in aanmerking nemen. Bij de vaststelling van de draagkracht voor partneralimentatie wordt het netto besteedbaar inkomen verminderd met de netto premie, dat wil zeggen de premie verminderd met eventueel fiscaal voordeel.

4.9 Fiscale gevolgen van het hebben van een auto van de zaak

Met de fiscale bijtelling vanwege een auto van de zaak houden we geen rekening.

4.10 Draagkracht bij verpleging in een instelling voor langdurige zorg

Een onderhoudsplichtige die wordt verpleegd in een instelling voor langdurige zorg is daarvoor een eigen bijdrage verschuldigd. Conform de handelwijze van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) stellen we deze bijdrage vast op basis van het verzamelinkomen van de onderhoudsplichtige. We kunnen onder omstandigheden rekening houden met een onderhoudsverplichting jegens minderjarige kinderen en kinderen tussen de 18 en 21 jaar. Het verdient aanbeveling de draagkracht zo te berekenen dat we het netto inkomen van de onderhoudsplichtige verminderen met de noodzakelijke lasten (denk aan kleding en ontspanning en de eigen bijdrage.

5. Stappenplannen en rekenvoorbeelden

5.1 Stappenplan kinderalimentatie

We laten hierna in drie stappen met rekenvoorbeelden zien hoe we het bedrag aan kinderalimentatie bepalen. Na het stappenplan geven we enkele rekenvoorbeelden voor bijzondere situaties.

De rekenvoorbeelden laten zien hoe we bepaalde berekeningen maken. De bedragen in de rekenvoorbeelden zijn fictief. Alle bedragen zijn steeds per maand en afgerond op hele euro’s, tenzij anders vermeld.

Waar we hierna bij het berekenen van draagkracht ‘ouders’ schrijven, bedoelen we ook onderhoudsplichtige stiefouders.

Stap 1: Vaststellen van het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

Voor het vaststellen van het eigen aandeel bepalen we eerst het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk/samenleving. netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk/samenleving

Besteedbaar inkomen ouder I € 1.800
Besteedbaar inkomen ouder II € 1.150
Aanspraak kindgebonden budget € 50
Totaal besteedbaar gezinsinkomen € 3.000

Aan de hand van de Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen (Bijlage 4) bepalen we op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen inclusief kindgebonden budget het eigen aandeel. Voor een gezin met één kind is dat € 395 per maand.

In de tabellen voor 2024 is rekening gehouden met kinderbijslag vanaf 1 januari 2024.

Daarnaast is rekening gehouden met de hoge inflatie van het afgelopen jaar. Het percentage kosten van kinderen is opgehoogd met 1 tot 2 procentpunt.

Rekenvoorbeeld berekenen eigen aandeel bij netto besteedbaar gezinsinkomen tussen twee kolombedragen

Ligt het netto besteedbaar gezinsinkomen tussen twee tabelbedragen in, dan verhogen we het eigen aandeel vanaf het laagste tabelbedrag naar rato.

Stap 2: Bepalen van de draagkracht van de ouders

Rekenvoorbeeld bepalen draagkracht ouders

De draagkracht van een ouder berekenen we in beginsel op basis van het eigen netto besteedbaar inkomen en (indien van toepassing) het kindgebonden budget op het moment dat de kinderalimentatie ingaat of wijzigt.

De ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft (in dit voorbeeld: ouder I) heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.000. Deze ouder ontvangt een kindgebonden budget van € 400.

De ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft (ouder II), heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.600. Deze ouder draagt een niet verwijtbare en niet vermijdbare last (dat is een andere noodzakelijke last) van € 200.

De onderstaande berekeningen kunnen we samenvatten in de formule:

Draagkracht = 70%

[NBI -/- (0,3 x NBI + gecorrigeerde bijstandsnorm + overige noodzakelijke lasten)]

Draagkracht Ouder I    
Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen € 2.000  
Kindgebonden Budget € 400  
Totaal   € 2400
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3) € 1.270  
Woonbudget € 720  
Andere noodzakelijke lasten € –  
Totaal (= draagkrachtloos inkomen)    € 1.990
Draagkrachtruimte   € 410
Draagkracht 70% (afgerond)   € 287
     
Draagkracht Ouder II    
Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen € 2.600  
Kindgebonden Budget € –  
Totaal    € 2.600
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3)  € 1.270  
Woonbudget € 780  
Andere noodzakelijke lasten € 200  
Totaal (= draagkrachtloos inkomen)   € 2.250
Draagkrachtruimte   € 350
Draagkracht 70% (afgerond)   € 245

Stap 3: Draagkrachtvergelijking, zorgkorting en bepalen hoogte van dekinderalimentatie

We verdelen van het eigen aandeel over de ouders door het maken van een draagkrachtvergelijking.

Rekenvoorbeeld draagkrachtvergelijking

De ouders in het rekenvoorbeeld in stap 2 hebben één kind en het eigen aandeel is € 450.

De gezamenlijke draagkracht van ouder I en ouder II is € 532 (€ 287 + € 245).

De kosten verdelen we over beide ouders volgens de formule:

Formule:

eigen draagkracht / gezamenlijke draagkracht x eigen aandeel

Het aandeel van ouder I bedraagt (afgerond):

Formule:

287 / 532 x 450 = 243

Het aandeel van ouder II bedraagt (afgerond):

Formule:

245 / 532 x 450 = 207

Samen € 450

Eigen Aandeel   € 450
Draagkracht Ouder I € 287  
Draagkracht Ouder II € 245  
Totale draagkracht    € 532
Ouder I draagt  € 243  
Ouder II draagt  € 207  

Voor het berekenen van het bedrag aan kinderalimentatie dat de ouder bij wie het kind niet staat ingeschreven moet betalen aan de andere ouder brengen we zorgkorting in mindering op het bedrag dat die ouder draagt.

Ouder II draagt  € 207
Zorgkorting 15%  € 68
Ouder II betaalt  € 139

Bijzondere situaties

Rekenvoorbeeld bepalen eigen aandeel van ouders die nooit in gezinsverband hebbensamengeleefd (par. 3.2.4)

Ouders hebben samen met het kind nooit samengewoond en een gezin gevormd. Het kind heeft het hoofdverblijf bij ouder I. Het eigen aandeel van de ouders is het gemiddelde van het bedrag dat elk van hen aan het kind zou besteden als dit bij hem/haar woont/zou wonen.

Besteedbaar inkomen ouder I  € 2.000
Kindergebonden Budget  €  400
Totaal  € 2.400
Eigen Aandeel ouder I volgens tabel  € 294
   
Besteedbaar inkomen ouder II  € 2.600
Kindergebonden Budget (fictief)  € 200
Totaal  € 2.800
Eigen Aandeel ouder II volgens tabel  € 361
   
Eigen Aandeel ouder I volgens tabel  € 294
Eigen Aandeel ouder II volgens tabel  € 361
Totaal Eigen Aandeel beide ouders  € 655
Waarvan de helft  € 328

Rekenvoorbeeld tekort aan gezamenlijke draagkracht van ouders om in het eigen aandeel te voorzien

Als de gezamenlijke draagkracht van ouders onvoldoende is om het eigen aandeel volledig te kunnen bekostigen, moeten zij in elk geval tot de grens van hun draagkracht bijdragen. In het onderstaande voorbeeld is het eigen aandeel € 800.

Voorbeeld

Draagkracht ouder I  € 354  
Draagkracht ouder II  € 312  
Totale draagkracht    € 666
Draagkrachttekort    € 135
     
Draagkracht ouder II    € 312
Ouder II betaalt aan ouder I    € 312

Tekort aan gezamenlijke draagkracht en zorgkorting

Als sprake is van een zorgregeling, maken we een uitzondering op de regel dat de zorgkorting de bijdrage vermindert. Uitgangspunt is dat de ouders ieder de helft van het tekort dragen.

Als de helft van het tekort minder is dan de zorgkorting, dan brengen we de helft van het tekort in mindering op de zorgkorting. Het restant van de zorgkorting brengen we in mindering op de te betalen bijdrage.

Voorbeeld

Eigen Aandeel    € 800
Zorgkorting 15%  € 120  
Draagkracht Ouder I  € 354  
Draagkracht Ouder II  € 312  
Totale draagkracht    € 666
Draagkrachttekort    € 135
Helft tekort    € 67
     
Draagkracht Ouder II    € 312
Zorgkorting  € 120  
Af: helft tekort  € 67  
In aanmerking te nemen zorgkorting    € 53
Ouder II betaalt aan Ouder I    € 259

Als de helft van het tekort meer is dan het bedrag van de zorgkorting dan verminderen we de te betalen bijdrage niet met zorgkorting.

Eigen Aandeel    € 1.200
zorgkorting 15%  € 180  
Draagkracht Ouder I  € 354  
Draagkracht Ouder II  € 312  
Totale draagkracht    € 666
draagkrachttekort    € 535
helft tekort    € 267
     
Draagkracht Ouder II    € 312
zorgkorting  € 180  
af: helft tekort  € 267  
in aanmerking te nemen zorgkorting    €–
Ouder II betaalt aan Ouder I    € 312

5.2 Stappenplan partneralimentatie

Hierna laten we in drie stappen met rekenvoorbeelden zien hoe we het bedrag aan partneralimentatie bepalen. De rekenvoorbeelden laten zien hoe we bepaalde berekeningen maken.

De bedragen in de voorbeelden zijn fictief. Alle bedragen zijn steeds per maand en afgerond op hele euro’s, tenzij anders vermeld.

Ontvangen kinderalimentatie, kinderbijslag en kindgebonden budget zijn bestemd om de kosten van levensonderhoud (verzorging en opvoeding) van de kinderen te bestrijden.

De (resterende) kosten van de kinderen drukken op het inkomen van de ouder(s) en zijn daarom van invloed op de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde en op de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

Stap 1: Bepalen van de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde

De resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde bepalen we – kortgezegd – door op de huwelijksgerelateerde behoefte zijn of haar eigen inkomen en/of verdiencapaciteit in mindering te brengen.

We bepalen de huwelijksgerelateerde behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan de hand van de hofnorm.

Volgens de hofnorm is de huwelijksgerelateerde behoefte:

60% [netto besteedbaar gezinsinkomen -/- (indien van toepassing) het (toen de ouders nog in gezinsverband leefden) voor rekening van de ouders komende eigen aandeel in de kosten van de kinderen].

Rekenvoorbeeld bepalen huwelijksgerelateerde behoefte

Het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige voordat partijen uit elkaar gingen was € 3.500 per maand.

Het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsgerechtigde voordat partijen uit elkaar gingen was € 2.000 per maand.

Tot het gezin behoren twee kinderen. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen is € 800 per maand.

De behoefte op basis van de hofnorm is dan

Inkomen onderhoudsplichtige  € 3.500  
Inkomen onderhoudsgerechtigde  € 2.000  
Kindgebonden budget  € –  
Netto besteedbaar gezinsinkomen    € 5.500
Af: Eigen Aandeel kosten kinderen    € 800
Beschikbaar voor echtgenoten/partners    € 4.700
Behoefte volgens hofnorm: 60%    € 2.820

Vervolgens stellen we vast of de onderhoudsgerechtigde over de middelen beschikt om in de behoefte van € 2.820 te voorzien of die in redelijkheid kan verwerven (verdiencapaciteit).

De resterende behoefte is de behoefte volgens hofnorm -/- eigen inkomen / redelijkerwijs te verwerven inkomen.

Rekenvoorbeeld bepalen resterende behoefte (zonder kinderen)

Behoefte volgens hofnorm: 60%    € 2.820
Af: eigen inkomen onderhousgerechtigde  € 2.000  
Aanvullende verdiencapaciteit  € 500  
Eigen inkomen inclusief verdiencapaciteit    € 2.500
Resterende behoefte    € 320

Rekenvoorbeeld bepalen resterende behoefte (met kinderen)

Behoefte volgens hofnorm: 60%      € 2.820
Af: eigen inkomen onderhousgerechtigde  € 2.000    
Aanvullende verdiencapaciteit  € –    
Eigen inkomen inclusief verdiencapaciteit    € 2.000  
Aandeel in levensonderhoud kinderen  € 350    
Ontvangen KGB  € 250    
Kosten kinderen uit eigen inkomen    € 100  
Voor onderhoudsgerechtigde zelf beschikbaar      € 1.900
Resterende behoefte      € 920

Stap 2: Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie

De draagkracht voor partneralimentatie bepalen we op basis van het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige aan de hand van de in par. 4.4 genoemde uitgangspunten.

Rekenvoorbeeld: netto besteedbaar inkomen, draagkrachtloos inkomen,draagkrachtpercentage en draagkracht

Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen  € 3.500  
Bij: extra verdiencapaciteit  € –  
Totaal    € 3.500
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.4)  € 1.175  
Woonbudget  € 1.050  
Andere noodzakelijke lasten  € –  
Totaal (=draagkrachtloos inkomen)    € 2.225
Draagkrachtruimte    € 1.275
Draagkracht 60% (afgerond)    € 765

Voor het bepalen van de draagkracht van een onderhoudsplichtige is niet alleen diens feitelijke inkomen van belang, maar ook het inkomen dat hij of zij redelijkerwijs kan verwerven.

Bij partneralimentatie hanteren we een draagkrachtpercentage van 60. Op het gevonden bedrag brengen we het aandeel van de onderhoudsplichtige ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en de kosten van levensonderhoud en studie van kinderen tot 21 jaar in mindering. In dit voorbeeld gaan wij ervan uit dat dat aandeel € 450 is.

Draagkracht 60% (afgerond)  € 765
Aandeel in levensonderhoud kinderen  € 450
Resteert voor partneralimentatie  € 315

Omdat betaalde partneralimentatie fiscaal aftrekbaar is (tot maximaal het gecombineerde tarief in de tweede schijf) bruteren we dit netto bedrag.

Stap 3: Inkomensvergelijking

Rekenvoorbeeld inkomensvergelijking zonder kinderen

Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) Partner I  € 3.000
Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) Partner II  € 2.000
Netto Besteedbaar Gezinsinkomen (NBGI)  € 5.000
Behoefte volgens Hofnorm  € 3.000
Resterende behoefte Partner II (na aftrek NBI)  € 1.000
Draagrkracht Partner I voor PAL 2023  € 555
Inkomensvergelijking  € -500

De draagkracht van de onderhoudsplichtige is minder dan de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde. Daarom kan de partneralimentatie niet hoger zijn dan de laagste van deze twee: € 555 (netto).

Als de onderhoudsgerechtigde na ontvangst van partneralimentatie een hoger netto inkomen overhoudt dan de onderhoudsplichtige, dan kan de onderhoudsplichtige een beroep doen op inkomensvergelijking. Na vergelijking blijkt dat beide partijen een gelijk netto inkomen hebben als de partneralimentatie € 500 bedraagt. Onderhoudsgerechtigde en onderhoudsplichtige hebben dan allebei € 2.500 te besteden.

Rekenvoorbeeld inkomensvergelijking met kinderen

  Patner I Partner II  
Netto Besteedbaar Inkomen (NBI)    € 3.000 € 2.000 € 5.000
Kindgebonden Budget tijdens huwelijk      € 200
Netto Besteedbaar Gezinsinkomen (NBGI)      € 5.200
Eigen aandeel ouders      € 600
Beschikbaar voor (ex-)partners tijdens huwelijk      € 4.600
Behoefte    € 2.760  
Draagkracht KAL 2023  € 648 € 158  
Aandeel kosten kinderen  € 483 € 117  
KGB na scheiding  € – € 400  
Kosten kinderen na aftrek KGB  € 483 € -  
Resterende behoefte (na aftrek eigen NBI)    € 760  
Draagkracht PAL 2023  € 555    
Resteert voor PAL na aandeel kosten kinderen  € 72    
Inkomen na aftrek kosten kinderen  € 2.517 € 2.000  
Inkomensvergelijking   € -259 € 259  

In dit voorbeeld is de draagkracht van de onderhoudsplichtige (na aftrek van de kinderalimentatie) lager dan de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en ook lager dan het bedrag (na inkomensvergelijking) waarbij partijen een gelijk besteedbaar inkomen hebben.

In dat geval beperken we de partneralimentatie tot € 259 netto per maand.

5.3 Rekenvoorbeelden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten

Als een partij stelt en – al dan niet tegenover de betwisting door de wederpartij – voldoende onderbouwt dat sprake is van lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn, dan kunnen we deze lasten opnemen in het draagkrachtloos inkomen.

Rekenvoorbeeld niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten

NBI    € 2.500
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.270  
Woonbudget  € 750  
Aflossing restschuld  € 200  
Draagkrachtloos inkomen    € 2.220
Draagkrachtruimte    € 280
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 196
Draagkracht partneralimentatie (60%)    € 168

Woonlasten voormalige echtelijke woning

Indien een onderhoudsplichtige lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk)betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, passen we het woonbudget aan door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.

Rekenvoorbeeld woonlasten voormalige echtelijke woning

Netto besteedbaar inkomen van de vertrokken ouder/partner is € 3.500 per maand.

Zijn aandeel in de netto woonlast van de (voormalige) echtelijke woning is € 500 maand.

De eigen werkelijke woonlast is € 800 per maand. Het netto besteedbaar inkomen van ouder/partner die is achtergebleven is € 1.500 maand, het kindgebonden budget € 300 per maand en de woonlast € 200 per maand.

NBI achterblijvende ouder/partner    € 1.500
KGB    € 300
NBI voor kinderalimentatie    € 1.800
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.270  
Werkelijke woonlasten  € 200  
Draagkrachtloos inkomen    € 1.470
Draagkrachtruimte    € 330
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 231
     
NBI vertrokken ouder/partner    € 3.500
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.270  
Eigen werkelijke woonlasten  € 800  
Lasten echtelijk woning  € 500  
Draagkrachtloos inkomen    € 2.570
Draagkrachtruimte    € 930
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 651

5.4 Rekenvoorbeeld aanvaardbaarheidstoets

In het onderstaande voorbeeld is sprake van fictieve bedragen!

Een alimentatieplichtige ouder heeft een verwijtbare maar niet te vermijden last van € 400 per maand. Het NBI van die ouder bedraagt € 1.800 en op basis daarvan is de draagkracht voor kinderalimentatie € 60 per maand.

De werkelijke woonlasten bedragen € 500 en de woontoeslag is € 100. De premie zorgverzekering is € 140 per maand en de zorgtoeslag is € 100.

De aanvaardbaarheidstoets leidt tot een verlaging van de kinderalimentatie tot € 39 per maand.

NBI Alimentatieplichtige      €­ 1.800
Bijstandsnorm alleenstaande 2024  € 1.284    
Af: wooncomponent 2023  € 189    
Af: nominale premie ZVW 2023  € 42    
Bijstandsnorm minus woonlasten en ZVW    € 1.137  
       
95% daarvan    € 1.080  
Woonlasten  € 500    
Af: huurtoeslag  € 100    
Werkelijke woonlasten    € 400  
Zorgverzekering  € 140    
Af: zorgtoeslag  € 100    
Overige zorgkosten  € –    
Werkelijke zorgkosten    € 40  
  €–    
  €–    
  €–    
Overige (verwijtbare) lasten    € 400  
Totaal noodzakleijke lasten      € 1.920
Resteert      €­ 39
       
Draagkracht/ geldende kinderalimentatie      €­ 60
Te betalen      € 39
Ga nu naar Overzicht wetten - Ga naar wetsartikel:

Wetten, regelgeving en verdragen

Geen wetnummer opgegeven.

Wetten en regelgeving

Verdragen en uitvoeringswetten

Beschikbare Officiële bekendmakingen in de kennisbank:

Informatie

Wanneer er op een icoon is geklikt in een Artikel, dan kan hier extra informatie komen te staan.
Lexicon
BRONNEN