Terug naar de uitspraak

Gerechtshof Den Haag 16-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:696

Datum publicatie28-04-2025
Zaaknummer200.337.050/01 & 200.337.051/01
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie. Einde/afbouw/matiging alimentatie. Einde/afbouw/matiging alimentatie door de rechter. Grievend gedrag ex-echtgenoot. IPR familierecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Zeer conflictueuze echtscheiding. Verzoek om partneralimentatie afgewezen wegens grievend gedrag. Man belast met eenhoofdig gezag over de kinderen. Hof verklaart zich onbevoegd met betrekking tot de verdeling van een perceel grond te Spanje.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie

zaaknummers : 200.337.050/01 en 200.337.051/01

rekestnummer rechtbank : FA RK 22-2721

zaaknummer rechtbank : C/09/628719

beschikking van de meervoudige kamer van 16 april 2025

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. M. Groenleer te Den Haag

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. A. van Toorn te Rotterdam.

In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming,

locatie Haaglanden,

hierna te noemen: de raad.

1Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 november 2023, uitgesproken onder voormeld rekest- en zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2De procedure in hoger beroep

2.1

De man is op 19 januari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De vrouw heeft op 21 mei 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3

De man heeft op 11 juli 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4

Bij e-mail van 23 juli 2024 heeft mr. Van Toorn bezwaar gemaakt tegen de gewijzigde verzoeken van de man bij zijn verweerschrift op het incidenteel hoger beroep. Het hof heeft mr. Van Toorn bericht tijdens de mondelinge behandeling van de zaak op de bezwaren te zullen beslissen.

2.5

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de man:

- op 8 maart 2024 een e-mail met bijlage;

- op 17 april 2024 een brief van 16 april 2024 met bijlage;

- op 10 februari 2025 een e-mail met bijlagen;

- op 11 februari 2025 een e-mail met bijlage;

- op 17 februari 2025 een e-mail met bijlagen;

- op 19 februari 2025 een e-mail met bijlagen;

van de zijde van de vrouw:

- op 10 februari 2025 twee e-mails met bijlagen;

- op 11 februari 2025 een e-mail met bijlagen;

- op 11 februari 2025 een videobestand;

- op 12 februari 2025 twee e-mails met bijlagen.

2.6

De mondelinge behandeling heeft, tezamen met de mondelinge behandeling van het turbospoedappel met zaaknummer 200.351.095/01, op 21 februari 2025 plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

Verschenen zijn:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en [tolk] , tolk in de taal Engels;

- de raad, vertegenwoordigd door [naam 1] .

De advocaat van de man heeft een e-mail van Veilig Thuis Haaglanden van 20 februari 2025 overgelegd.

Het hof heeft in het turbospoedappel tijdens de mondelinge behandeling uitspraak gedaan. De uitspraak is op 25 februari 2025 schriftelijk vastgelegd en samen met het proces-verbaal op die dag naar (de advocaten van) partijen verstuurd.

2.7

Na de zitting is conform afspraak de jaaropgaaf 2024 van de zijde van de man nagestuurd.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2016 te [plaats 1] , Spanje.

3.3

Zij zijn de ouders van de minderjarige kinderen:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), en

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),

gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.

3.4

De vrouw en de man oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.

3.5

De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Spaanse nationaliteit.

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in elk geval beiden zowel de Nederlandse als de Spaanse nationaliteit.

3.6

Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden naar Spaans recht, inhoudende een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen.

3.7

In hoger beroep is gebleken dat de echtscheidingsbeschikking (zijnde de bestreden beschikking) op 2 januari 2024 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.8

De man is op 7 november 2024 een wijzigingsprocedure (o.a. ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW)) gestart bij de rechtbank Den Haag. Er is ten tijde van de mondelinge behandeling van onderhavige zaak nog geen zittingsdatum gepland.

3.9

Voorts is in hoger beroep gebleken dat de man de kinderen sinds 30 december 2024 niet meer heeft gezien, omdat de vrouw met de kinderen is ondergedoken op een voor de man onbekende plek en de kinderen niet meer naar school heeft laten gaan vanaf januari 2025.

3.10

Bij uitspraak van 7 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter (gelet op het feit dat er een aangifte ligt en de kinderen door de politie zullen worden gehoord en Veilig Thuis een onderzoek doet) – voor zover hier van belang – als volgt beslist:

“in conventie

5.1.

schort de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 2] met de man op, totdat Veilig Thuis heeft aangegeven dat [minderjarige 2] veilig naar de man toe kan, al dan niet met te maken veiligheidsafspraken;

5.2.

schort de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 1] met de man op totdat het studioverhoor bij de politie heeft plaatsgevonden […]

in reconventie

5.6.

veroordeelt de vrouw tot nakoming van de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 1] vanaf het moment dat het studioverhoor bij de politie heeft plaatsgevonden;

5.7.

gelast de vrouw om de kinderen vanaf maandag 10 februari 2025 naar school te brengen, behoudens ziekte aan te tonen middels een doktersverklaring, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, met een maximum van € 25.000,- […]”

3.11

Het hof heeft op 21 februari 2025 mondeling uitspraak gedaan in het turbospoedappel met zaaknummer 200.351.095/01 dat zich richtte tegen voormelde uitspraak van 7 februari 2025 van de voorzieningenrechter. De beslissing van het hof luidt als volgt:

“- vernietigt het bestreden vonnis van 7 februari 2025 met betrekking tot punt 5.1. tot en met 5.6 en, in zoverre opnieuw rechtdoende, veroordeelt de vrouw om uitvoering te geven aan de zorgregeling die bij beschikking van 7 november 2023 door de rechtbank is vastgesteld, en indien de vrouw geen uitvoering geeft aan deze zorgregeling dan verbeurt zij een boete van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,-;

- compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;

- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;

- verklaart het arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

- bekrachtigt het bestreden vonnis van 7 februari 2025 voor het overige.”

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts:

- bepaald dat de kinderen de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;

- bepaald dat de kinderen met ingang van 8 januari 2024 (de eerste maandag na de kerstvakantie 2023) in het kader van een co-ouderschapsregeling week-op-week-af bij de man en vervolgens bij de vrouw zullen verblijven, waarbij het wisselmoment zal zijn op maandag, voor [minderjarige 1] op school en voor [minderjarige 2] (althans totdat zij naar de basisschool gaat) op het kinderdagverblijf en indien er geen school is op maandag 9.00 uur;

- bepaald dat de korte schoolvakanties aldus worden verdeeld, dat de kinderen tijdens:

de voorjaarsvakantie in de even jaren bij de man verblijven en de oneven jaren bij de vrouw;

de meivakantie in de even jaren de eerste week bij de man verblijven en de tweede week bij de vrouw en in de oneven jaren vice versa;

de herfstvakantie in de even jaren bij de vrouw verblijven en in de oneven jaren bij de man;

- bepaald dat de zomervakantie aldus wordt verdeeld dat de kinderen tijdens de even jaren de eerste twee weken bij de man verblijven, de volgende twee weken bij de vrouw en vervolgens één week bij de man en één week bij de vrouw, en in de oneven jaren vice versa;

- bepaald dat de kerstvakantie, inclusief de daarin vallen feestdagen, aldus worden verdeeld dat:

de kinderen in de even jaren de eerste week bij de man verblijven en de tweede week bij de vrouw en in de oneven jaren vice versa; met (in de eerste week) als wisselmoment van vrijdag na school tot de daaropvolgende zaterdag 17.00 uur en waarbij de tweede week loopt van voornoemde zaterdag 17.00 uur tot maandag naar school;

de kinderen in de even jaren eerste Kerstdag bij de man verblijven en tweede Kerstdag bij de vrouw van 9.30 uur tot 17.30 uur en in de oneven jaren vice versa;

de kinderen Oudejaarsdag en -avond vieren bij de ouder bij wie zij die Kerstvakantieweek zijn en op Nieuwjaarsdag van 10.00 uur tot 17.30 uur bij de andere ouder;

- bepaald dat de overige feestdagen aldus worden verdeeld dat de kinderen:

eerste Paasdag en eerste Pinksterdag, respectievelijk tweede Paasdag en tweede Pinksterdag zijn bij die ouder bij wie zij op dat moment in het kader van dc co-ouderschapsregeling al zijn, met als wisselmoment ‘maandag’ 9.30 uur;

tijdens Hemelvaart (donderdag en vrijdag) in de even jaren verblijven bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw, met als wisselmoment donderdag 9.00 uur en vrijdag 17.30 uur;

- bepaald dat de vrouw binnen een week na de afgiftedatum van deze beschikking de Nederlandse paspoorten van de kinderen aan de man dient af te geven (ofwel in beheer dient te geven) en dat de vrouw de Spaanse paspoorten van de kinderen zal blijven beheren;

- toestemming aan de vrouw verleend - welke toestemming die van de man vervangt - om met de kinderen naar Spanje te reizen, mits zij kan aantonen dat zij de man tijdig (een week van tevoren) per e-mailbericht heeft geïnformeerd over haar reisgegevens, haar reisbestemming en over de locatie(s) waar zij tijdens de vakantie(s) verblijft;

- bepaald dat de man aan de vrouw, met ingang van 1 september 2023, een kinderalimentatie ten behoeve van de kinderen van € 242,- per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

- bepaald dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 631,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

- de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen als volgt vastgesteld:

met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres 1] , de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen, nummers [nummers] bij [bank] en het vergoedingsrecht van de man jegens de vrouw uit hoofde van de door hem betaalde additionele investeringen in de woning:

1. de woning wordt toegedeeld aan de man op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:

a) de man dient binnen twee maanden na dagtekening van deze beschikking aan de vrouw aan te tonen dat hij de woning tegen de getaxeerde waarde van € 1.550.000,- kan overnemen met ontslag van de vrouw (voor de helft) uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;

b) de overwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld. De overwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde van € 1.550.000,- minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht minus het vergoedingsrecht van € 84.304,- dat de man op de eenvoudige gemeenschap (van woning) heeft ter zake van de door hem betaalde additionele investeringen in de woning aan [adres 1] ;

[…]

3. vastgesteld dat de man een vergoedingsrecht van € 84.304,- heeft op de eenvoudige gemeenschap ter zake van de door hem betaalde additionele investeringen in de woning aan [adres 1] en dat dit vergoedingsrecht zal worden verrekend met de (verdeling van de) overwaarde van de woning op de wijze zoals hiervoor is uiteengezet;

- bepaald dat de (gezamenlijke) inboedel in de woning aan de [adres 1] , zal worden verdeeld conform het voorstel van de man zoals neergelegd in diens productie 117, dat aan de beschikking is gehecht en als zodanig hiervan onderdeel uitmaakt;

- met betrekking tot het perceel land te [plaats 2] , Spanje (plot nummer 188, onderdeel van plan [plan] :

het perceel wordt toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:

a) (eventuele) kosten van de notariële overdracht worden door de vrouw, als kosten koper, voldaan;

b) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;

c) dat de vrouw aan de man een bedrag zal voldoen van € 20.000,-;

- bepaald dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de woning aan [adres 1] , en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, onder de voorwaarde dat de man deze woning op het moment van die inschrijving bewoont en aan de vrouw uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;

- de man veroordeeld – per 22 april 2022 tot de datum van overdracht van de woning aan [adres 1] , aan de man dan wel aan een derde – tot het voldoen van een gebruiksvergoeding aan de vrouw ter hoogte van de helft van de totale hypotheekrente en de helft van de overige eigenaarslasten, voor zover deze kosten door de vrouw zijn betaald;

- de man veroordeeld tot het voldoen van een vergoedingsrecht van € 5.000,- aan de vrouw uit hoofde van haar financiële bijdrage aan de aankoop van de auto merk Toyota, Rav4, kenteken [kenteken] ;

- vastgesteld dat partijen over en weer recht hebben op de (wettelijke) pensioenverevening, overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten.

De beschikking is – met uitzondering van de beslissing tot echtscheiding – tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts is bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt en het meer of anders verzochte is afgewezen (waaronder het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag over de kinderen).

4.2

De man verzoekt – na wijziging/aanpassing van zijn petitum – het hof om, voor zover mogelijk met uitvoerbaar bij voorraad verklaring, alle verzoeken van de vrouw in hoger beroep af te wijzen, en

I. De bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de kinderen in de even jaren eerste Kerstdag bij de man verblijven en tweede Kerstdag bij de vrouw van 9.30 uur tot 17.30 uur en in de oneven jaren vice versa en, opnieuw beschikkende, voornoemde tijdstippen aan te passen naar respectievelijk van 13.00 uur op tweede Kerstdag tot 10.00 uur de volgende dag (27 december).

II. De bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij aan de vrouw toestemming is gegeven – die de toestemming van de man vervangt – om altijd met de kinderen naar Spanje te mogen reizen en, opnieuw beschikkende, het daartoe strekkende inleidende verzoek van de vrouw af te wijzen.

III. In aanvulling op de bestreden beschikking de man voortaan met het eenhoofdig gezag te belasten.

IV. In aanvulling op de bestreden beschikking en met vernietiging van de bestreden beschikking voor zover daarbij het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw is vastgesteld, te bepalen en opnieuw beschikkende, dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij beide ouders zullen hebben alsmede te bepalen dat de kinderen primair bij de man moeten worden ingeschreven, dan wel subsidiair dat [minderjarige 2] op het woonadres van de man wordt ingeschreven.

V. In aanvulling op de bestreden beschikking aan de man vervangende toestemming te geven om [minderjarige 1] zijn zwemdiploma’s ABC (nationale norm zwemveiligheid) te laten behalen en daarbij te bepalen dat de ouder die de kinderalimentatie ontvangt deze zwemles dient te betalen.

VI. De bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij kinderalimentatie ten laste van de man is vastgesteld die geldt vanaf 1 juli 2024 en, opnieuw beschikkende, ten laste van de man een kinderalimentatie vast te stellen als het hof juist acht met ingang van 1 juli 2024 tot de datum waarop de kinderen worden ingeschreven op het adres van de man en vanaf die datum van wijziging registratieadres van de kinderen ten laste van de vrouw een kinderalimentatie te bepalen als het hof juist acht, met dien verstande dat indien enkel [minderjarige 2] wordt ingeschreven op het adres van de man ten laste van de vrouw een kinderalimentatie als het hof juist acht voor [minderjarige 2] wordt vastgesteld vanaf de datum dat [minderjarige 2] bij de man wordt ingeschreven, met bepaling dat in dat geval de vrouw de verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige 1] voldoet. Dit alles met veroordeling van de vrouw om de door haar op grond van de door het hof te geven beschikking teveel ontvangen kinderalimentatie binnen drie weken na dagtekening van deze beschikking aan de man terug te betalen.

VII. De bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij ten laste van de man partneralimentatie is vastgesteld en, opnieuw beschikkende, het daartoe strekkende inleidende verzoek van de vrouw af te wijzen en de vrouw te veroordelen de door haar op grond van de door het hof te geven beschikking teveel ontvangen partneralimentatie binnen drie weken na dagtekening van deze beschikking aan de man terug te betalen.

VIII. De bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de vrouw voor toedeling van de grond in Spanje aan haar € 20.000,- moet betalen aan de man en, opnieuw beschikkende, de door de vrouw aan de man te betalen uitkoopsom vast te stellen op € 40.378,40 en te bepalen dat de levering van de grond aan de vrouw, inclusief de betaling aan de man binnen vijf maanden na dagtekening van de beschikking van het hof gerealiseerd moet zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat de vrouw deze termijn niet nakomt, te beginnen op de dag na ommekomst van de vijf maanden termijn.

IX. De bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is vastgesteld dat partijen recht hebben op verevening van tijdens hun huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken conform de WVPS en, opnieuw beschikkende, vast te stellen dat partijen geen recht hebben op verevening van tijdens hun huwelijk opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen.

4.3

De vrouw verweert zich tegen de verzoeken van de man en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, rechtdoende, in principaal hoger beroep de man niet- ontvankelijk te verklaren in zijn beroep dan wel het hoger beroep van de man af te wijzen, en in

incidenteel hoger beroep:

a. gezag

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij het verzoek van de vrouw tot verkrijging van het eenhoofdig gezag over de kinderen is afgewezen en, opnieuw beschikkende, de vrouw te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen;

b. zorgregeling

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank daarbij heeft beslist dat de kerstdagen worden opgesplitst tussen de ouders en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de kinderen de beide kerstdagen verblijven bij de ouder waar zij die week zijn conform de kerstvakantieregeling en dat de kinderen oud en nieuw vieren bij de ouder waar zij die week zijn, eveneens conform de kerstvakantieregeling;

c. paspoorten & ID kaarten

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de man het beheer zal hebben over de Nederlandse paspoorten van de kinderen en, opnieuw beschikkende, te bepalen:

primair dat de man binnen een week na de afgifte datum van de beschikking in hoger beroep de Nederlandse paspoorten van de kinderen aan de vrouw dient af te geven ofwel in beheer dient te geven,

subsidiair dat de vrouw het beheer zal hebben over de Nederlandse ID kaarten van de kinderen, de man op eerste verzoek daartoe van de vrouw zijn medewerking dient te verlenen aan het verkrijgen van ID kaarten voor de kinderen en dat wanneer de man zijn medewerking niet verleent deze beschikking zo nodig in de plaats treedt van de noodzakelijke wilsverklaring/medewerking of handtekening van de man, en

primair en subsidiair dat de kosten voor de paspoorten en de ID kaarten door beide partijen, ieder voor de helft, dienen te worden voldaan met terugwerkende kracht vanaf 22 april 2022;

d. vervangende toestemming tot reizen

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank het verzoek van de vrouw tot verkrijging vervangende toestemming om met de kinderen binnen Europa te mogen reizen heeft afgewezen en, opnieuw beschikkende, de vrouw vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen binnen Europa te reizen gedurende de periode dat de kinderen bij de vrouw zijn conform de zorgregeling en er geen verplichting is voor de kinderen om op school te zijn;

e. kosten kinderen/kinderalimentatie

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij door de rechtbank is beslist dat de behoefte van de kinderen € 1.832,- per maand bedraagt en de hoogte van de kinderalimentatie met ingang van 1 september 2023 op een bedrag van € 242,- per maand is bepaald en, opnieuw beschikkende, de behoefte van de kinderen gelijk te stellen aan de daadwerkelijke kosten van de kinderen en te bepalen dat de man met ingang van 22 april 2022 de helft van de daadwerkelijke kosten van de kinderen dient te betalen dan wel een bedrag zoals het hof in goede justitie juist acht onder verrekening van het reeds door de man betaalde bedrag aan kinderalimentatie;

f. partneralimentatie

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij de hoogte van de door de man te betalen partneralimentatie op € 631,- per maand is bepaald en, opnieuw beschikkende, de hoogte van de door de man te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 2.500,- per maand dan wel een bedrag te bepalen zoals het hof in goede justitie juist acht;

g. gebruiksvergoeding genot woning

de bestreden beschikking te wijzigen voor zover de rechtbank de hoogte van de door de man te betalen gebruiksvergoeding heeft vastgesteld op een bedrag gelijk aan de helft van de totale hypotheekrente en de helft van de overige eigenaarslasten, voor zover deze door de vrouw zijn betaald en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man de vrouw op grond van artikel 3:196 BW schadeloos dient te stellen voor het uitsluitend gebruik en genot dat hij heeft gehad van de gezamenlijke woning van partijen over de periode 22 april 2022 tot en met 2 januari 2024 en primair de hoogte van deze schadeloosstelling vast te stellen op een bedrag van € 55.000,- en

subsidiair de vergoeding vast te stellen op 4% van het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de gezamenlijke woning;

h. vergoedingsrecht € 84.304,-

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de man een vergoedingsrecht ter hoogte van € 84.304,- zou hebben op de eenvoudige gemeenschap;

de man te veroordelen om binnen een week na datum dagtekening van de beschikking in onderhavige procedure een bedrag van € 42.152,- aan de vrouw dient te voldoen uit hoofde van onverschuldigde betaling;

i. inboedel

de bestreden beschikking te vernietigen ter zake van de verdeling van de inboedel en, opnieuw beschikkende, de verdeling vast te stellen volgens bijgaande opgave van de vrouw (zie productie 19) en de man te veroordelen om binnen een week na dagtekening van de in deze procedure te geven beschikking een bedrag van € 21.569,33 aan de vrouw dient te voldoen uit hoofde van de verdeling van de inboedel;

j. auto

de bestreden beschikking te wijzigen voor zover daarbij de man is veroordeeld om een vergoedingsrecht van € 5.000,- aan de vrouw te voldoen uit hoofde van haar financiële bijdrage aan de aankoop van de auto en, opnieuw beschikkende, de man te veroordelen om een vergoedingsrecht van € 39.000,- aan de vrouw te voldoen uit hoofde van haar bijdrage in de aankoop van de auto onder verrekening van het reeds door de man betaalde bedrag van € 5.000,-

k. vergoedingsrecht vrouw gezamenlijke bankrekening

de man te veroordelen om een vergoedingsrecht van € 52.638,86 aan de vrouw te voldoen uit hoofde van haar hogere bijdrage aan de gezamenlijke rekening van partijen;

l. belastingteruggave

de man te veroordelen om het bedrag ter hoogte van € 2.262,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 november 2022, binnen een week na dagtekening van de in deze procedure te geven beschikking aan de vrouw te voldoen;

m. subsidiegelden en belastingvoordeel verduurzaming woning

de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen de helft van de gelden die hij heeft ontvangen ter zake van de door de man aangevraagde subsidie voor de gezamenlijke woning alsmede de helft van het bedrag gelijk aan het belastingvoordeel dat de man heeft genoten vanwege verduurzaming van de woning;

n. kinderopvangtoeslag

te verklaren voor recht dat de vrouw recht heeft op de helft van de kinderopvangtoeslag die partijen over de jaren 2018 tot en met 2022 hebben ontvangen en tevens de man te veroordelen om het bedrag van € 12.620,63, te vermeerderen met de wettelijke rente per datum ontvangst van deze gelden door de man, binnen een week na dagtekening van de in deze procedure te geven beschikking aan de vrouw te voldoen;

o. compensatie op grond van het Spaanse Burgerlijk Wetboek

te bepalen dat de vrouw op grond van artikel 1438 van het Spaanse Burgerlijk Wetboek aanspraak heeft op een vergoeding ten laste van de man ter hoogte van € 67.496,- en de man deze vergoeding binnen een week na dagtekening van de beschikking in de onderhavige procedure aan de vrouw dient te voldoen;

perceel grond

p. primair de beschikking van de rechtbank in eerste aanleg ten aanzien van het perceel in Spanje te bekrachtigen, subsidiair te bepalen dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap dan wel op de man ter hoogte van € 8.615,17 en dat dit bedrag verrekend dient te worden met het bedrag dat de vrouw de man – uit hoofde van diens vergoedingsrecht ter zake – verschuldigd zal zijn.

4.4

De man verzet zich hiertegen middels zijn ‘verweerschrift op incidenteel appel, tevens houdende nieuwe grieven, aanpassing van grieven en nieuwe verzoeken’.

4.5

De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de gewijzigde verzoeken van de man bij zijn verweerschrift op het incidenteel hoger beroep en het hof verzocht de bezwaren van de vrouw toe te wijzen, de man niet toe te laten in zijn nieuwe verzoeken en vermeerderingen van verzoeken dan wel de man daarin niet-ontvankelijk te verklaren en de man te veroordelen tot vergoeding van de kosten die de vrouw heeft moeten maken om zich hiertegen te verweren ter hoogte van
€ 1.000,- ex 21% BTW, door de man aan de vrouw per omgaande te voldoen.

4.6

Het hof heeft ter zitting de bezwaren van de vrouw afgewezen en geoordeeld dat de nieuwe verzoeken en vermeerdering van de verzoeken van de man toelaatbaar zijn. De nieuwe verzoeken en vermeerderingen van de verzoeken van de man waartegen de vrouw bezwaar maakt, zien op verzoeken van de man met betrekking tot de gezamenlijke gezagsuitoefening ex artikel 1:253a BW (waaronder de hoofdverblijfplaats en zorgregeling), het verzoek tot het toekennen van het eenhoofdig gezag en verzoeken wat betreft de kinderalimentatie. De aard van het geschil brengt echter in dit geval mee dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd of zodanige verandering of vermeerdering van verzoek kan plaatsvinden, zodat het hof, zoals ter zitting is beslist, aan de bezwaren van de vrouw voorbij gaat.

5De motivering van de beslissing

Gezag en hoofdverblijfplaats kinderen

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is om naar Nederlands recht te beslissen over de verzoeken met betrekking tot het gezag over de kinderen, omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland is.

Juridisch kader

5.2

Op grond van artikel 1:251a, lid 1 BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood, op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien: a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

Standpunten van partijen

5.3

De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot eenhoofdig gezag nader toegelicht. Hij had gehoopt ook na het uiteengaan van partijen samen het gezag over de kinderen uit te kunnen oefenen, maar dit lukt al drie jaar niet. De vrouw sluit de man volledig buiten. [minderjarige 2] is nu nog maar vier jaar oud, dus er zijn nog heel veel jaren te gaan waarin beslissingen moeten worden genomen. De man heeft zich uiteindelijk genoodzaakt gevoeld om het verzoek tot eenhoofdig gezag in te dienen. Hij heeft nu voor de tweede keer de kinderen maanden niet gezien door toedoen van de vrouw en is ten einde raad.

5.4

De vrouw heeft haar standpunt tijdens de mondelinge behandeling als volgt toegelicht. Zij kan haar ouderlijk gezag niet uitoefenen samen met de man. Zij stelt hem op de hoogte, zelfs via Excel sheets, maar in plaats van normale communicatie krijgt zij dag en nacht e-mails van de man. In elke e-mail van de man aan de vrouw staat dat zij de wet overtreedt. Zij heeft de man moeten blokkeren, hetgeen geadviseerd werd door haar coach van het traject solo parallel ouderschap. Partijen hebben al jaren afzonderlijk gesprekken op school. Ondanks het feit dat de overdracht van de kinderen op school plaats moet hebben ter voorkoming van spanningen, kwam de man zo maar bij de vrouw langs. Ook wordt de vrouw moe van de financiële controle door de man en heeft hij geld weggenomen dat bestemd was voor de kinderen.

Overwegingen van het hof

5.5

Het hof is van oordeel dat het verzoek van de man om belast te worden met het eenhoofdig gezag kan worden meegenomen in deze procedure, nu de kwestie van het gezag aan het hof voorligt. Zoals hiervoor in rov. 4.6 al is overwogen, passeert het hof het bezwaar van de vrouw tegen het verzoek van de man om toekenning van het eenhoofdig gezag.

Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is gebleken dat de verhouding tussen partijen dermate is verstoord dat de kinderen ernstig klem en verloren zitten tussen hun ouders. De vrouw beschuldigt de man van seksueel misbruik. Dit heeft ertoe geleid dat zij in 2022 maanden is ondergedoken met de kinderen en de man verstoken is geweest van enig contact met de kinderen. Ook ging [minderjarige 1] in die tijd niet naar school. Afgelopen december is de vrouw wederom met de kinderen ondergedoken en gingen de kinderen tot het vonnis van de voorzieningenrechter niet naar school en buitenschoolse activiteiten. In 2022 betrof het de beschuldiging van seksueel misbruik door de man van [minderjarige 1] en nu betreft het de beschuldiging van seksueel misbruik door de man van [minderjarige 2] . De vrouw spreekt van signalen die zij krijgt van de kinderen en niet kan negeren en heeft ten bewijze filmpjes van de kinderen gemaakt en overgelegd waaruit deze signalen zouden moeten blijken. Het hof is echter niet gebleken dat de beschuldigingen gefundeerd zijn. Van seksueel misbruik van [minderjarige 1] door de man is destijds niet gebleken. Uit het gesprek op 17 februari 2025 tussen [minderjarige 2] en de zedenrechercheur is evenmin gebleken van seksueel misbruik, zo blijkt uit de overgelegde e-mail van Veilig Thuis Haaglanden van 20 februari 2025. De raad heeft verklaard zich aan te sluiten bij de bevindingen van de zedenrechercheur, gezien diens kennis en ervaring hiermee. Veilig Thuis zal op 5 maart 2025 met de kinderen spreken op school en onderzoek doen. Het hof is van oordeel dat gebleken is dat de vrouw misbruik maakt van haar gezag. Het feit dat zij de kinderen nu ten tweede malen uit hun veilige omgeving heeft gehaald en hen filmt, acht het hof in strijd met de belangen van de kinderen. Het solo parallel ouderschap dat de vrouw ambieert, waarbij zij de man volledig uit haar leven bant, werkt niet en is schadelijk voor de kinderen. Van ouders mag verwacht worden dat zij zich inzetten om hun onderlinge problematiek te boven te komen en in ieder geval als ouders rond de tafel gaan zitten om beslissingen over de kinderen gezamenlijk te nemen. De vrouw heeft echter meerdere keren te kennen gegeven dat zij niet met de man in contact wil treden en dit ook tijdens de mondelinge behandeling herhaald. Ook volgt uit de stukken dat de vrouw geheel op eigen houtje beslissingen neemt over de kinderen zonder de man daarbij te betrekken, laat staan zijn toestemming te vragen. Zo wist de man niet van activiteiten die de kinderen bij de vrouw ondernemen, zoals cello- en balletles. Van kinderen kan niet verwacht worden dat zij in twee parallelle werelden leven zoals de vrouw voorstaat. Nu gebleken is dat de vrouw geheel niet met de man in contact wil komen, acht het hof het noodzakelijk in het belang van de kinderen dat de man met het eenhoofdig gezag over hen wordt belast. Niet gebleken is dat de man niet wil communiceren met de vrouw of haar niet op de hoogte houdt over de kinderen. Integendeel, de vrouw heeft duidelijk te kennen gegeven niet gediend te zijn van de overvloed aan e-mails die de man haar stuurt. Het hof gaat ervan uit dat de man hier aandacht aan zal gaan besteden. Het zou partijen sieren om in het belang van de kinderen hulpverlening te zoeken om tot een verbetering van de verhoudingen te komen. Wellicht dat op termijn partijen alsdan weer gezamenlijk het gezag over de kinderen kunnen uitoefenen, zoals de man wenst. Nu het hof de man met het eenhoofdig gezag zal belasten, hoeven de (voorwaardelijke) verzoeken van de man en die van de vrouw die betrekking hebben op de uitoefening van de gezamenlijke gezagsuitoefening ex artikel 1:253a BW (zoals wat betreft zwemles en identiteitsbewijzen) geen bespreking meer bij gebrek aan belang. Het hof gaat er echter wel vanuit dat de man hier loyaal mee omgaat en de vrouw betrekt bij zijn beslissingen ten aanzien van de kinderen.

Zorgregeling

5.6

Het hof vindt dat de rechtbank op goede gronden de zorgregeling heeft vastgesteld. Het hof maakt, na eigen afweging, de gronden tot de zijne. Daar komt bij dat ook tijdens de mondelinge behandeling de raad heeft betoogd dat de zorgregeling, ondanks de spanningen tussen de ouders, wel tussen beide ouders en de kinderen liep.

Kerst en oud en nieuw

5.7

Het hof zal bepalen dat de zorgregeling doorloopt met kerst en oud en nieuw, zodat partijen ieder een week met de kinderen doorbrengt gedurende de kerstvakantie. Ervan uitgaande dat de kinderen in de even weken bij de man zijn, betekent dit dat zij de komende twee kerstvakanties met kerst bij de man zijn en met oud en nieuw bij de vrouw. Op deze wijze kan de vrouw met de kinderen in de kerstvakantie naar haar familie in Spanje. Nu de man het in 2023 ook mogelijk heeft gemaakt dat de kinderen een van de kerstdagen bij de vrouw doorbrachten, gaat het hof ervan uit dat de man dit de komende twee jaren ook zal faciliteren nu dit in het belang van de kinderen is.

Kinderalimentatie

5.8

Met betrekking tot de kinderalimentatie heeft de man bij brief van 19 februari 2025 zijn verzoek tot kinderalimentatie als volgt geformuleerd:

VI. De bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij kinderalimentatie ten laste van de man is vastgesteld die geldt vanaf 1 juli 2024 en opnieuw beschikkende ten laste van de man een kinderalimentatie vast te stellen als het hof juist acht met ingang van 1 juli 2024 tot de datum waarop de kinderen worden ingeschreven op het adres van de man en vanaf die datum van wijziging registratieadres van de kinderen ten laste van de vrouw een kinderalimentatie te bepalen als het hof juist acht, met dien verstande dat indien enkel [minderjarige 2] wordt ingeschreven op het adres van de man ten laste van de vrouw een kinderalimentatie als het hof juist acht voor [minderjarige 2] wordt vastgesteld vanaf de datum dat [minderjarige 2] bij de man wordt ingeschreven, met bepaling dat in dat geval de vrouw de verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige 1] voldoet. Dit alles met veroordeling van de vrouw om de door haar op grond van de door het hof te geven beschikking teveel ontvangen kinderalimentatie binnen drie weken na dagtekening van deze beschikking aan de man terug te betalen.

5.9

Het hof heeft niet in het appel van de man gelezen dat hij de hoogte van de behoefte van de kinderen aan de orde stelt.

5.10

De vrouw verzoekt in incidenteel appel:

de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij door de rechtbank is beslist dat de behoefte van de kinderen € 1.832,- per maand bedraagt en de hoogte van de kinderalimentatie met ingang van 1 september 2023 op een bedrag van € 242,- per maand is bepaald en, opnieuw beschikkende, de behoefte van de kinderen gelijk te stellen aan de daadwerkelijke kosten van de kinderen en te bepalen dat de man met ingang van 22 april 2022 de helft van de daadwerkelijke kosten van de kinderen dient te betalen dan wel een bedrag zoals het hof in goede justitie juist acht onder verrekening van het reeds door de man betaalde bedrag aan kinderalimentatie;

5.11

Het hof overweegt als volgt. Het hof begrijpt uit het incidenteel appel van de vrouw dat zij de behoefte van de kinderen aan de orde stelt. In de randnummers 52 tot en met 71 van het verweerschrift van de vrouw, tevens houdende incidenteel appel, alsmede onder grief 6 van haar incidenteel appel (randnummers 255 tot en met 305 ), gaat de vrouw in op de kinderalimentatie, echter zij geeft niet concreet aan wat in haar visie de behoefte van de kinderen in deze is. In randnummer 64 stelt zij dat partijen hoge inkomens hebben en toepassing van de Tremanormen en Nibud-tabellen in deze situatie tot een onredelijke uitkomst leidt. De man brengt in zijn verweerschrift op het incidenteel appel in randnummers 8.16 en 8.18 naar voren dat de rechtbank de behoefte van de kinderen (voor de periode tot 1 september 2024) op juiste wijze heeft vastgesteld en de vrouw niet heeft onderbouwd waarom het resultaat van de Nibud-tabel voor de kinderen onredelijk zou zijn wegens specifieke hogere kosten.

Het hof is van oordeel dat de vrouw niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de rechtbank niet op een correcte wijze de behoefte van de kinderen heeft vastgesteld. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden de behoefte van de kinderen vastgesteld. Het hof neemt de gronden van de rechtbank in deze over na een eigen afweging.

5.12

Nu het hof hiervoor heeft overwogen dat de man met het eenhoofdig gezag zal worden belast, gaat het hof ervan uit dat de kinderen op het adres van de man zullen worden ingeschreven en dat de man de kinderbijslag ontvangt en de verblijfsoverstijgende lasten van de kinderen draagt. De kosten van het verblijf van de kinderen bij de ouders komen voor rekening van de ouder bij wie zij op dat moment blijven. Uit de overgelegde jaaropgaven van partijen blijkt aan de zijde van de man een inkomen van € 201.425,- in 2024 en dat van de vrouw € 148.261,-. Uitgaande van de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen in 2023 van € 1.432,-, geïndexeerd naar 2024 van € 1.521,- en een zorgkorting van 35% levert dit een verwaarloosbaar bedrag aan door de vrouw te betalen kinderalimentatie op. Het hof zal dan ook geen onderhoudsbijdrage vaststellen met ingang vanaf de datum van deze beschikking van het hof. De inkomens van partijen zijn verder dermate hoog dat zij ruimschoots in de behoefte van de kinderen kunnen voorzien. Het hof acht het bovendien onder de gegeven omstandigheden mede bezien de ernstige conflicten tussen partijen niet wenselijk dat er tussen partijen discussie ontstaat over de kinderalimentatie. Derhalve acht het hof het ook om die reden redelijk en billijk dat de vrouw alleen de kosten van de kinderen draagt als zij bij haar zijn. Het hof is zich ervan bewust dat hij in dit specifieke geval afwijkt van de Tremanormen.

5.13

Gezien de conflictsituatie tussen partijen en de hoogte van de inkomens van partijen zijn er naar het oordeel van het hof geen rechtens relevante omstandigheden aanwezig om de bestreden beschikking met betrekking tot de kinderalimentatie te vernietigen tot aan de datum van de beschikking van het hof. Voorkomen moet worden dat er wederom om relatief kleine financiële bedragen een procedure tussen partijen wordt opgestart. Dit is noch in het belang van partijen noch van de kinderen. Eenvoudig gezegd, tot aan de datum van deze beschikking van het hof blijft de bestreden beschikking met betrekking tot de kinderalimentatie intact.

Partneralimentatie

5.14

De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op een bedrag van € 7.662,- per maand in 2023. Het hof verwijst naar bladzijde 15 van de bestreden beschikking.

5.15

De man heeft onder 10.3 van zijn appelschrift gesteld dat de rechtbank ten onrechte de behoefte van de vrouw heeft vastgesteld op basis van de hofnorm. In 10.12 heeft de man gesteld dat de rechtbank op basis van de hofnorm een verkeerde berekening heeft gemaakt. In randnummer 10.24 stelt de man dat het netto besteedbaar gezinsinkomen gemiddeld € 12.555,- bedroeg. De man berekent de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw op € 6.681,- in 2023. In randnummer 11.3 stelt de man dat als de vrouw volledig werkt zij een netto besteedbaar inkomen kan behalen van € 7.934,-. De man heeft voorts betoogd dat als gevolg van de verbreking van de lotsverbondenheid van partijen, de vrouw geen aanspraak kan maken op partneralimentatie. Door de man wordt wat betreft de gedragingen van de vrouw jegens de man onder meer aangevoerd:

    aanhoudende valse beschuldiging van kindermishandeling en huiselijk geweld;

    valse beschuldigingen van geweld bij [minderjarige 1] ’s school, [minderjarige 2] ’s kinderopvang en diverse instanties;

    valse politie-aangiftes namens de kinderen jegens de man;

    suggesties door de vrouw over seksueel misbruik van [minderjarige 1] bij de politie en het CJG;

    valse beschuldigingen over de man bij [werkgever] -collega van de man [naam 2] ;

    maandenlang onttrekken van de kinderen aan het gezag van de man;

    video’s van de kinderen en geluidsopnames om de man in een kwaad daglicht te plaatsen;

    medische handelingen bij de kinderen zonder enige vorm van overleg met de man;

    destructieve houding van de vrouw bij pogingen tot overleg en hulpverlening;

    weghouden van [minderjarige 1] bij school en uit de vertrouwde omgeving halen van [minderjarige 2] ;

    minachtende houding van de vrouw richting de rechtspraak;

    beschuldiging van seksueel misbruik van [minderjarige 2] .

5.16

Door de vrouw is betwist dat sprake is van wangedrag aan haar zijde. In de visie van de vrouw was sprake van huiselijk geweld en was zij genoodzaakt om de woning te verlaten.

5.17

Bij de beantwoording van de vraag of van een gewezen echtgenoot een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de andere echtgenoot kan worden gevergd en, zo ja, tot welk bedrag, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoud verzoekende echtgenoot. De vraag die daarbij speelt, is of van de alimentatieplichtige in redelijkheid nog kan worden gevergd dat hij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde, met andere woorden, of de lotsverbondenheid die uit het ontbonden huwelijk voortvloeit als gevolg van gedragingen van de onderhoudsgerechtigde als verbroken kan worden beschouwd. In uitzonderlijke gevallen kan worden geconcludeerd dat aan de lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten, welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van een onderhouds-verplichting als bedoeld in artikel 1:157 BW, een einde is gekomen op de grond dat de één zich zodanig grievend jegens de ander heeft gedragen dat in redelijkheid betaling van partneralimentatie door die ander niet langer gevergd kan worden. Daarbij geldt als criterium of voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken, die maken dat van de alimentatieplichtige in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd in het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde te voorzien. Lotsverbondenheid is een van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht. Niet het mogelijke wangedrag op zichzelf, maar het bij dergelijk gedrag vorderen van steun kan in dat geval een zo kwetsende bejegening van de aangesprokene opleveren, dat van deze laatste betaling van onderhoud moreel niet of niet ten volle kan worden gevergd. De enkele constatering van grievend gedrag jegens de onderhoudsplichtige van degene die alimentatie verzoekt, leidt niet zonder meer er toe dat de lotsverbondenheid niet langer aanwezig is. Voorts dient in het algemeen terughoudendheid te worden betracht bij de beoordeling of zich in een concreet geval een zodanige situatie voordoet, mede gelet op het onherroepelijk karakter van een beëindiging of matiging van de onderhoudsverplichting. Ook dient te worden bedacht dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel een echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen.

5.18

De vrouw heeft de man tweemaal ten onrechte beschuldigd van seksueel misbruik. Eerst met betrekking tot [minderjarige 1] en nadien met betrekking tot [minderjarige 2] . De officier van justitie heeft met betrekking tot het vermeende seksueel misbruik van [minderjarige 1] meegedeeld dat de man niet wordt aangemerkt als verdachte in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Uit de brief van Veilig Thuis volgt wederom dat er niet sprake is van seksueel misbruik van de zijde van de man jegens [minderjarige 2] . Ook is niet komen vast te staan dat sprake is geweest van huiselijk geweld. Ook de werkgever van de man is door de vrouw op de hoogte gesteld van het gedrag van de man binnen het gezin. Het hof is van oordeel dat de vrouw dermate grievend jegens de man heeft gehandeld dat niet van hem kan worden gevergd dat hij jegens haar een onderhoudsbijdrage betaalt. Voor zover de man op basis van de bestreden beschikking de door de rechtbank bepaalde partneralimentatie van € 631,- per maand heeft voldaan, dient de vrouw de teveel ontvangen partneralimentatie aan de man terug te betalen. Het hof heeft kunnen vaststellen dat de vrouw over voldoende vermogen en inkomen beschikt om hieraan te voldoen. Ten overvloede merkt het hof op dat het inkomen van de vrouw dermate hoog is dat zij zelf in haar behoefte kan voorzien. De vrouw heeft ook geen nadere onderbouwing gegeven voor een aanvullende alimentatie van € 2.500,- per maand, ondanks het feit dat het hof daar nog ter zitting naar heeft gevraagd. Op de vrouw rust een stelplicht ten aanzien van haar behoefte en in de visie van het hof heeft de rechtbank op correcte wijze conform de hofnorm de behoefte vastgesteld.

Huwelijksvermogensrecht en pensioenverevening

5.19

Partijen zijn gehuwd in Spanje onder het maken van Spaanse huwelijkse voorwaarden. Nu partijen in artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden uitdrukkelijk zijn overeengekomen het Spaanse recht te kiezen als het recht dat de gevolgen van hun toekomstige huwelijk zal beheersen, is – zoals de rechtbank eveneens heeft overwogen en waartegen niet is gegriefd – het Spaanse huwelijksvermogensrecht van toepassing. Uit de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden van partijen blijkt dat sprake is van een scheiding van vermogens van partijen. Voorts volgt daaruit dat beide partijen een gelijk aandeel in de kosten van de huishouding dienen te voldoen.

5.20

Het hof heeft voorafgaand aan de zitting aan partijen een agenda toegestuurd. In deze agenda heeft het hof onder meer gevraagd naar de juridische grondslag van de door de vrouw gestelde vergoedingsrechten en of dit naar Spaans dan wel Nederlands recht moet worden beoordeeld.

5.21

Naar het oordeel van het hof dienen de artikelen 1:87, 1:95 en 1:96 BW gekwalificeerd te worden als bepalingen van huwelijksvermogensrecht en niet als bepalingen van een persoonlijke rechtsbetrekking tussen echtgenoten (waarop ingevolge artikel 10:36 (oud) BW mogelijk het Nederlands recht van toepassing zou zijn als het recht van de staat waar zij elk hun gewone verblijfplaats hebben). Het hof verwijst voor de kwalificatie van de artikelen 1:87, 1:95 en 1:96 BW (over vergoedingen tussen echtgenoten) als huwelijksvermogensrechtelijk van aard naar Asser/Vonken & Ibili 10-II 2021/154. Het vorenstaande impliceert dat als er vergoedingsrechten zijn, deze beoordeeld dienen te worden naar Spaans recht, behoudens voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is op een vergoedingsrecht en daartegen niet is gegriefd.

Perceel land te Spanje

5.22

Door partijen is aan de orde gesteld de verdeling van de grond in Spanje die partijen in mede eigendom toebehoort. Partijen hebben een geschil met betrekking tot de waarde van de grond, maar eveneens over de gelden die partijen in de grond uit eigen middelen hebben geïnvesteerd. In de aan partijen toegestuurde agenda heeft het hof ook aan de orde gesteld of het hof bevoegd was om kennis te nemen met betrekking tot het onroerend goed wat in Spanje is gelegen en niet aangemerkt kan worden als huwelijksvermogensrecht.

Het perceel in Spanje behoort partijen gemeenschappelijk toe ingevolge het algemene vermogensrecht en niet vanwege het huwelijk (partijen zijn immers gehuwd met scheiding van vermogens). Een geschil over een dergelijke eenvoudige gemeenschap is een burgerlijke en handelszaak omdat het geschil zijn oorsprong vindt in het algemene vermogensrecht. De Brussel I bis-verordening (Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012) is van toepassing, nu een dergelijk geschil dus niet kwalificeert als huwelijksvermogensrechtelijke kwestie en dus ook niet is uitgesloten van het materiële toepassingsbereik van Brussel I bis (zie artikel 1 lid 1 en 2 Brussel I bis). Met betrekking tot het onroerend goed in Spanje is het hof van oordeel dat het hof niet bevoegd is om kennis te nemen van de verdeling (artikel 24 lid 1 Brussel I bis). Dit is voorbehouden aan de Spaanse rechter. De Spaanse rechter is ook beter geëquipeerd dan de Nederlandse rechter om te oordelen over het onroerend goed dat in Spanje is gelegen en waarop Spaans recht van toepassing is. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en zich onbevoegd verklaren met betrekking tot de verdeling van het Spaanse onroerend goed.

Investeringen in de woning in Den Haag en overige bezittingen in Nederland

5.23

De vrouw heeft in haar verweerschrift tevens incidenteel appel een groot aantal vorderingen op de man aan de orde gesteld. Dit betreft:

    een vordering van € 84.304,- met betrekking tot de woning die partijen in mede eigendom toebehoorde te [adres 1] . De vrouw is van mening dat de man geen vergoeding toekomt van de door hem gedane investering van € 84.304,-. Het hof verwijst naar randnummer 332 van de vrouw;

    gezamenlijke bankrekening; de vrouw stelt een vordering op de man te hebben van € 20.638,86, zie randnummer 363; de vrouw is van mening dat zij meer op de gemeenschappelijke bankrekening heeft gestort dan de man;

    een vordering op de man van € 16.000,- omdat de man niet verantwoord heeft waaraan hij een bedrag van € 32.000,- heeft besteed (zie randnummers 364 en 367);

    een vergoedingsrecht op de man van € 39.000,- ter zake van de Toyota Rav;

    een vergoedingsrecht op de man wegens een belastingteruggave van € 2.260,-, zie randnummer 372;

    een vergoedingsrecht op de man van € 12.620,63 ter zake van de kinderopvangtoeslagen, zie randnummer 378;

    een vordering op de man ter zake van subsidieaanvragen en belastingvoordeel voor verduurzaming woning; de vrouw noemt geen bedrag.

5.24

Met betrekking tot de investeringen van de man in de woning aan de [adres 1] heeft de rechtbank overwogen dat Nederlands recht van toepassing is op de door de man gedane investeringen in een in Nederland gelegen woning en vastgesteld dat de man uit zijn privé vermogen een bedrag heeft geïnvesteerd van € 84.304,-. Aangezien geen grief door partijen is gericht tegen de toepassing van het Nederlands recht op het door de man gestelde vergoedingsrecht met betrekking tot zijn investeringen in de woning aan de [adres 1] , zal het hof ook in hoger beroep daarvan uitgaan. Het hof leidt uit het gedrag van partijen af dat de investeringen door de man in het pand ook de instemming van de vrouw hadden. De man mocht er derhalve op vertrouwen dat hij de gelden die hij uit privémiddelen had geïnvesteerd in het huis vergoed zou krijgen bij een verdeling dan wel bij verkoop van de woning. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man heeft aangetoond dat hij uit zijn privérekening de werkzaamheden aan de woning heeft bekostigd. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne, na een eigen afweging. De vrouw heeft in appel geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. In randnummer 336 stelt de vrouw dat partijen hun financiën strikt gescheiden hebben gehouden en de man zorgde er altijd voor dat partijen hun betalingen tijdig verrichtten naar de gezamenlijke rekening. De man heeft gedurende het huwelijk het beheer gehad over de administratie van partijen. In randnummer 337 stelt de vrouw dat na de aankoop van de woning door beide partijen extra stortingen op de gezamenlijke bankrekening zijn gedaan. De man bepaalde deze extra stortingen en vertelde de vrouw wanneer en met welk bedrag zij extra moest bijdragen aan de gezamenlijke rekening. Gezien de opleiding van de vrouw, haar werkzaamheden in het bankwezen, was en is het de verantwoordelijkheid van de vrouw om de administratie van haar financiën op een deugdelijke wijze bij te houden. Nu zij dat niet heeft gedaan, komt dat voor haar rekening en risico. Ook van haar kan worden verlangd dat als zij meent dat als zij met privé vermogen gelden in de gemeenschappelijke woning heeft geïnvesteerd, zij dit ook aan de hand van een deugdelijke administratie kan aantonen. Ten overvloede wijst het hof erop dat door de investering van de man in het pand ook de waarde is toegenomen.

5.25

De vrouw heeft gesteld dat zij een vordering op de man heeft van € 39.000,- met betrekking tot de auto. De vrouw heeft ter zitting als grondslag voor haar vordering aangegeven ongerechtvaardigde verrijking naar Spaans recht. De vrouw stelt in randnummer 370 dat zij een bedrag van € 39.000,- heeft gestort op de gezamenlijke rekening. Vanuit die gezamenlijke rekening is de auto betaald, aldus de vrouw. In de visie van de vrouw is het geen gemeenschappelijke uitgave geweest. Door de man is in zijn verweerschrift op het incidenteel hoger beroep gesteld onder 11.27 dat de man € 34.422,- aan de auto had betaald en dat de vrouw vanuit haar privé rekening € 5.000,- heeft betaald.

Op basis van hetgeen de vrouw heeft gesteld, en mede bezien het verweer van de man, kan het hof niet vaststellen of de vrouw op basis van ongerechtvaardigde verrijking naar Spaans recht een vordering heeft van € 39.000,-. De vrouw heeft niet voldaan aan haar stelplicht.

5.26

Met betrekking tot de belastingteruggave, de kinderopvangtoeslag en de subsidiegelden overweegt het hof als volgt. Uit het verweer van de man volgt dat er geen grondslag is voor de vorderingen van de vrouw. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen, heeft het hof voorafgaand aan de zitting verzocht kenbaar te maken wat de grondslag van de mogelijke vorderingen is. Ter zitting heeft de vrouw wederom verklaard dat de grondslag van haar vorderingen ter zake van de belastingteruggave, kinderopvangtoeslag en subsidiegelden ongerechtvaardigde verrijking is naar Spaans recht. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet aan haar stelplicht voldaan door niet aan te geven waaruit de verarming en de verrijking zouden bestaan. Het hof gaat ervan uit dat de kosten van kinderopvangtoeslag zullen zijn aangewend voor de kosten van de opvang van de kinderen van partijen. Hetgeen betekent dat de teruggave is aangewend ten behoeve van de kosten van de huishouding. Een belastingteruggave komt in beginsel toe aan de partij op wiens naam de aanslag en de teruggave is gesteld en het hof gaat ervan uit dat in dit specifieke geval de aanslag c.q. de teruggave op naam van de man is gesteld, hetgeen impliceert dat het tot zijn vermogen is gaan behoren. Indien de man een subsidieaanvraag heeft gedaan met betrekking tot isolatie en aan hem is die subsidie toegekend, dan komt de subsidie aan hem toe en niet aan de vrouw.

Inboedel

5.27

De rechtbank heeft overeenkomstig de door de man in het geding gebrachte inboedellijst de inboedel verdeeld. Uit het appel van de vrouw volgt dat zij het niet eens is met de wijze waarop de rechtbank de inboedel heeft verdeeld. De vrouw heeft in appel als productie 19 een lijst van goederen in het geding gebracht. Bij enkele goederen is een prijs vermeld. De lijst omvat bijvoorbeeld: “Entrance plant Linea pots (4 items, 2 big, 2 small), belongs to [de vrouw] ”, “Standing Lamp, [de man] to pay 56,7 euros”, “Tupperware glass Tefal, share equally”.

Op basis van deze lijst kan het hof op geen enkele wijze vaststellen wat de omvang en de samenstelling van de inboedel is. De vrouw stelt dat de man voor een bedrag van € 21.569,33 is overbedeeld. Echter het hof heeft voor dit bedrag geen enkele onderbouwing in de processtukken kunnen vinden. De vrouw heeft derhalve niet aan haar stelplicht voldaan en de grief treft geen doel.

De vordering van de vrouw op basis van artikel 1438 BW Spaans recht

5.28

In de randnummers 393 t/m 400 stelt de vrouw dat zij een vordering op de man heeft van € 67.496,-. Zij baseert haar vordering op artikel 1438 van het Spaans BW. In randnummer 396 stelt zij dat zij over een periode van 30 maanden fulltime voor de kinderen en het huishouden heeft gezorgd en dat zij in die periode minder inkomen had. De vrouw heeft op deze wijze dubbel bijgedragen aan de gemeenschappelijke lasten van partijen, aldus de vrouw. De man heeft fulltime gewerkt en zorgde in die periode niet voor de kinderen. Voor de hoogte van de vergoeding heeft de vrouw aansluiting gezocht bij het geldende minimumloon, zijnde € 1.934,40.

5.29

Door de man is verweer gevoerd. Door hem is gesteld dat de vrouw tijdens het huwelijk altijd fulltime of bijna fulltime heeft gewerkt. Het hof verwijst naar randnummer 13.2 van het verweerschrift op het incidenteel appel. Voorts is door de man gesteld dat hij tijdens het huwelijk vanuit huis werkte en de primaire zorgouder was. Hij bracht [minderjarige 1] naar school, de huisarts en de zwemles. In de visie van de man was de vrouw tot laat op kantoor.

5.30

Naar het oordeel van het hof kan de vrouw geen aanspraak maken op een vergoeding conform artikel 1438 van het Spaans BW. Naar het oordeel van het hof werkten beide partijen en hadden beiden zorgtaken met betrekking tot de kinderen. Ook thans zijn de zorgtaken tussen de ouders gelijk verdeeld. Op basis van rechtspraak van de Spaanse Hoge Raad kan een vergoeding worden toegekend indien een van de echtgenoten een onevenredige last van het huishoudelijke werk draagt en dit ten koste van de loopbaan of persoonlijke economische vooruitgang van deze echtgenoot is gegaan. De vrouw heeft onvoldoende gesteld om te concluderen dat daar sprake van is.

Pensioenverevening

5.31

De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) heeft toegepast. De man stelt in randnummer 14.2 dat hij zich realiseert dat op basis van artikel 11 WVPS in de huwelijkse voorwaarden expliciet moet zijn vermeld dat de WVPS niet van toepassing is. In de Spaanse huwelijkse voorwaarden hebben partijen niet expliciet aangegeven dat de WVPS niet van toepassing is. De man pleit voor een minder strikte maatstaf dan wanneer partijen Nederlandse huwelijkse voorwaarden zouden zijn overeengekomen, zie randnummer 14.2.

5.32

Door de vrouw is gesteld dat de WVPS wel van toepassing is. Het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime is niet van belang, zie randnummer 118 van het verweerschrift tevens incidenteel appel. Door de vrouw wordt betwist dat partijen bij het opstellen en ondertekenen van de huwelijkse voorwaarden verevening van pensioenrechten hebben willen uitsluiten en meent dat voor het toepassen van een minder strikte maatstaf geen grond is.

5.33

Het hof overweegt als volgt. Uit artikel 1 lid 7 WVPS in combinatie met artikel 10:51 BW volgt dat een pensioen ingevolge een Nederlandse pensioenregeling, die is genoemd in artikel 1 lid 4-6 WVPS, wordt verevend overeenkomstig de Nederlandse WVPS, ongeacht het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Dit is anders als de echtgenoten de toepasselijkheid van de WVPS bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding hebben uitgesloten (artikel 2 lid 1 WVPS) . Dat laatste is het hof niet gebleken. Ter zake van pensioenrechten opgebouwd volgens een buitenlandse pensioenregeling blijft de hoofdregel van artikel 10:51 BW gelden, hetgeen betekent dat dergelijke rechten alleen overeenkomstig de WVPS worden verevend indien Nederlands recht het huwelijksvermogensregime beheerst hetgeen in casu niet het geval is, aangezien Spaans huwelijksvermogensrecht van toepassing is. Zie Nederlands internationaal personen- en familierecht (R&P nr. PFR3) 2022/5.3.5.12 en Asser/Vonken & Ibili 10-II 2021/382. De rechtbank heeft derhalve op goede gronden geoordeeld dat de in Nederland opgebouwde pensioenen dienen te worden verevend.

Gebruiksvergoeding echtelijke woning

5.34

De rechtbank heeft ter zake van de gebruiksvergoeding de man per 22 april 2022 tot de datum van de overdracht van de woning aan [adres 1] aan de man dan wel aan een derde, veroordeeld tot het voldoen van een gebruiksvergoeding aan de vrouw ter hoogte van de helft van de totale hypotheekrente en de helft van de overige eigenaarslasten, voor zover deze kosten door de vrouw zijn betaald. De man heeft hier geen grief tegen gericht. De vrouw heeft een grief gericht tegen de hoogte van de gebruiksvergoeding. De vrouw wenst een vergoeding te krijgen van
€ 2.500,- per maand naar het hof begrijpt. In randnummer 311 van haar verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep stelt de vrouw dat de grondslag voor haar vordering is het gemiste rendement doordat de vrouw verstoken blijft van haar aandeel in de waarde van de woning en ook het gemiste genot van het gebruik van de woning. In de visie van de vrouw bedraagt de huurwaarde van het pand € 5.000,- per maand. De man heeft gedurende 22 maanden het uitsluitend genot gehad en zulks resulteert in een vergoeding aan de vrouw van € 55.000,-. Door de man is verweer gevoerd. Uit het verweer van de man volgt dat partijen vanaf 22 april 2022 ieder hun eigen woonlasten hebben gedragen. Het hof begrijpt hieruit dat de man alle lasten heeft gedragen met betrekking tot het pand. Het hof verwijst naar randnummer 10.3 van het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep. In randnummer 10.4 stelt de man dat partijen op basis van artikel 1:81 BW verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen. Het hof begrijpt hieruit dat de man daaronder verstaat ook het verschaffen van woongenot. Het huwelijk van partijen is ontbonden op 2 januari 2024. Vanaf die datum heeft artikel 1:81 BW geen toepassing meer. Uit de processtukken volgt dat de man in mei/juni 2023 de woning aan [adres 1] voor een bedrag van € 1.550.000,- heeft overgenomen. Naar het oordeel van het hof komt aan de vrouw verder geen gebruiksvergoeding toe anders dan door de rechtbank is bepaald.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarbij vastgestelde hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw, de verdeling van de kerstvakantie, de vanaf heden te betalen kinderalimentatie, de vastgestelde partneralimentatie en de verdeling met betrekking tot het perceel land te [plaats 2] , Spanje, en in zoverre opnieuw beschikkende:

belast de man alleen met het gezag over de kinderen;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregister een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;

bepaalt dat de zorgregeling doorloopt in de kerstvakantie;

bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van de datum van deze beschikking op nihil;

wijst af het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van partneralimentatie en veroordeelt de vrouw, voor zover de man op basis van de bestreden beschikking partneralimentatie heeft voldaan, dit aan hem terug te betalen;

verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen over het verzoek met betrekking tot het perceel land te [plaats 2] , Spanje;

wijst af het verzoek tot het vaststellen van een hogere gebruiksvergoeding dan door de rechtbank is bepaald;

verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof voorgelegd voor het overige;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, G.G.B. Boelens en L.A.G.M. van der Geld, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier en is op 16 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Rechtspraak.nl
×
Ga nu naar Overzicht wetten - Ga naar wetsartikel:

Wetten, regelgeving en verdragen

Geen wetnummer opgegeven.

Wetten en regelgeving

Verdragen en uitvoeringswetten

Beschikbare Officiële bekendmakingen in de kennisbank:

Informatie

Wanneer er op een icoon is geklikt in een Artikel, dan kan hier extra informatie komen te staan.
Lexicon
BRONNEN


© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733