Kinderrechter heeft verzoek GI tot verlening MUHP in moeder-kind huis afgewezen. Rb oordeelt dat met deze terugplaatsing geen sprake meer is van verblijf buiten het gezin, waardoor machtiging niet nodig is. MUHP is niet bedoeld om de moeder te verplichten met haar kind in moeder-kind huis te verblijven of om middel achter hand te hebben voor het geval moeder het moeder-kind huis zal verlaten. De moeder werkt vrijwillig mee en de GI kan in de toekomst opnieuw een verzoek indienen indien nodig.
Aanvankelijk verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleeggezin. Tijdens de mondelinge behandeling wijzigt de GI haar verzoek in een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een moeder-kind huis. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van het verzoek. De kinderrechter is van oordeel dat de moeder niet onredelijk wordt benadeeld in haar verdediging en dat haar bezwaar daarom dient te worden gepasseerd. De kinderrechter wijst het gewijzigde verzoek af. De kinderrechter overweegt dat een machtiging tot uithuisplaatsing is bedoeld om verblijf van een minderjarige buiten het gezin mogelijk te maken. Naar het oordeel van de kinderrechter is met de terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder niet langer sprake van verblijf buiten het gezin (van de moeder). Om die reden kan van een machtiging uithuisplaatsing geen sprake meer zijn. Een machtiging tot uithuisplaatsing is niet bedoeld om de moeder te verplichten met haar kind in het moeder-kind huis te verblijven of om een middel achter de hand te hebben voor het geval de moeder het moeder-kind huis zal verlaten.
RECHTBANK LIMBURG
Zaaknummer: C/03/333076 / JE RK 24-1223
Datum uitspraak: 12 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
locatie Venlo,
hierna te noemen de GI,
[het kind]
, geboren op [geboortedatum] 2024 in [plaatsnaam] ,
hierna te noemen [het kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[moeder]
,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaatsnaam] ,
advocaat mr. M.S. Krol te Rotterdam.
1Het verdere verloop van de procedure
1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
1.2.
Op 4 december 2024 heeft de zitting met gesloten deuren plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat (de moeder met behulp van Teams verbinding);
- een vertegenwoordiger van de GI.
2De feiten
2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [het kind] .
2.2.
[het kind] verblijft in een voorziening voor pleegzorg.
2.3.
De rechtbank heeft bij bovenvermelde beschikking van 31 juli 2024 een machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 1 augustus 2024 tot 15 december 2024 en de behandeling van het verzoek voor de resterende verzochte termijn (tot aan datum einde van de ondertoezichtstelling; 10 april 2025) aangehouden met verzoek aan de GI om uiterlijk twee weken voor de nadere mondelinge behandeling de rechtbank en de advocaat van de moeder te berichten over de stand van zaken.
5De beoordeling
5.1.
De GI heeft het verzoek ter zitting in tweede instantie aldus gewijzigd dat in plaats van een machtiging tot verblijf in een pleeggezin een machtiging tot verblijf in een moeder-kind huis wordt verzocht. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging. De kinderrechter zal daarom eerst beslissen op het bezwaar van de moeder tegen de wijziging van het verzoek.
5.2.
Artikel 283 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, de verzoeker bevoegd is het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. De verweerder is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Volgens de literatuur is in de verzoekschriftprocedure een mondelinge vermeerdering/verandering echter ook mogelijk, tenzij de verweerder onredelijk bemoeilijkt wordt in het voeren van verweer.
5.3.
Nadat de kinderrechter de vertegenwoordiger van de GI heeft voorgehouden dat de verzochte machtiging mogelijk niet in lijn ligt met het plan om [het kind] bij de moeder bij [ouder en kind groep] te plaatsen heeft de vertegenwoordiger heeft daarop geantwoord dat zij het oorspronkelijk verzoek (machtiging voor plaatsing in een pleeggezin) desondanks handhaaft. De wijziging is door de GI pas in de tweede instantie verzocht. Desondanks is (de advocaat van) de moeder al meteen uitvoerig en inhoudelijk ingegaan op het standpunt van de moeder voor het geval de machtiging verblijf in moeder-kind huis zou betreffen. De kinderrechter heeft dit de advocaat van de moeder ter zitting naar aanleiding van haar bezwaar tegen de wijziging van het verzoek voorgehouden en haar gevraagd op welke wijze de moeder door de wijziging van het verzoek onredelijk wordt bemoeilijkt in haar verdediging. De advocaat van de moeder heeft daarop geantwoord dat het feit dat zij al inhoudelijk heeft geanticipeerd op de wijziging niet met zich meebrengt dat die wijziging ook toelaatbaar is en dat het op de weg van de GI had gelegen zorgvuldig met die wijziging om te gaan.
5.4.
De kinderrechter dient te beoordelen of sprake is van strijdigheid met de eisen van een goede procesorde als gevolg van onredelijke bemoeilijking in het voeren van verweer. De kinderrechter kent beslissend gewicht toe aan het feit dat de (advocaat van de) moeder ter zitting al meteen uitvoerig en inhoudelijk heeft gereageerd op het gewijzigd verzoek, terwijl die wijziging op dat moment nog niet voorlag. In het licht hiervan is de kinderrechter van oordeel dat de moeder niet onredelijk wordt benadeeld in haar verdediging en dat haar bezwaar daarom dient te worden gepasseerd. De kinderrechter komt daarmee toe aan de inhoudelijke beoordeling van het gewijzigd verzoek (machtiging tot uithuisplaatsing in moeder-kind huis).
5.5.
De wet bepaalt dat plaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin geschiedt uitsluitend met een machtiging tot uithuisplaatsing. Volgens de wet kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.6.
De GI heeft in haar brief van 18 november 2024 gesteld dat [het kind] op 16 december 2024 bij de moeder geplaatst zal worden. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger gesteld dat nog niet zeker is of dit daadwerkelijk zal gebeuren en dat de machtiging nodig is om zicht te houden op de situatie en te gebruiken voor het geval de moeder [ouder en kind groep] zou verlaten. De moeder heeft dit gemotiveerd betwist en gesteld dat de plaatsing van [het kind] op 16 december 2024 wel degelijk vaststaat.
5.7.
De kinderrechter overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing is bedoeld om verblijf van een minderjarige buiten het gezin mogelijk te maken wanneer de gezagdragende ouders daar niet vrijwillig aan meewerken. Naar het oordeel van de kinderrechter is met de terugplaatsing van [het kind] bij de moeder op 16 december 2024 niet langer sprake van verblijf buiten het gezin (van de moeder). Dat dit verblijf in een moeder-kind huis gebeurt doet daar niet aan af. Om die reden kan van een machtiging uithuisplaatsing geen sprake meer zijn. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing niet bedoeld om de moeder te verplichten om in het moeder-kind huis [ouder en kind groep] te verblijven.
5.8.
De kinderrechter stelt vast dat de GI achter de opname van moeder en [het kind] in het moeder-kind huis staat. De GI heeft nog gesteld dat de terugplaatsing nog niet vaststaat, maar de kinderrechter is van oordeel dat de GI dit standpunt in het licht van de gemotiveerde betwisting door de moeder onvoldoende heeft onderbouwd. De GI en de moeder zijn het niet eens over de vraag of voor de opname in het moeder-kind huis een machtiging uithuisplaatsing kan/moet worden verleend, en zo ja welke. De kinderrechter overweegt dat een machtiging tot uithuisplaatsing is bedoeld om verblijf van een minderjarige buiten het gezin mogelijk te maken wanneer de gezagdragende ouders daar niet vrijwillig aan meewerken. Naar het oordeel van de kinderrechter is met de terugplaatsing van [het kind] bij de moeder op 16 december 2024 niet langer sprake van verblijf buiten het gezin (van de moeder). Om die reden kan van een machtiging uithuisplaatsing geen sprake meer zijn. Naar het oordeel van de kinderrechter valt dit ook af te leiden uit ECLI:NL:GHSHE:2018:3722, rov. 3.10.6, waarin het hof verblijf in een moeder-kind huis bestempelt als alternatief voor een machtiging tot uithuisplaatsing. Bovendien is een machtiging tot uithuisplaatsing niet bedoeld om de moeder te verplichten met haar kind in het moeder-kind huis te verblijven of om een middel achter de hand te hebben voor het geval de moeder [ouder en kind groep] zal verlaten. Zou die situatie zich voordoen, dan zal de GI op dat moment een nieuwe machtiging uithuisplaatsing moeten verzoeken om [het kind] (terug) te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
5.9.
Bij beschikking van 31 juli 2024 is de machtiging verleend tot 15 december 2024. [het kind] wordt op 16 december 2024 bij de moeder geplaatst. Dit is naar het oordeel van de kinderrechter geen reden om de machtiging met één dag te verlengen. De moeder werkt vrijwillig mee, zodat de kinderrechter het niet aannemelijk acht dat zij [ouder en kind groep] tussentijds zal verlaten. Voor het geval dat de moeder [ouder en kind groep] toch verlaat kan de GI de kinderrechter verzoeken om een nieuwe (spoed)machtiging te verlenen op grond van de feitelijke omstandigheden van dat moment.
5.10.
Op grond van vorenstaande wijst de kinderrechter het verzoek van de GI voor wat betreft de aangehouden resterende periode af.
6De beslissing
6.1.
wijst af het verzoek van de GI tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] , voor zover dit betrekking heeft op de periode van 15 december 2024 tot datum einde ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F.M. van Swaaij, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024, in aanwezigheid van mr. F.L.W. Bouwens als griffier.
|
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.