4.1
Bij de bestreden beschikking van 7 maart 2023 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang:
- bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
- bepaald dat de man met ingang van 7 maart 2023 een kinderalimentatie van € 1.359,- per maand aan de vrouw dient te betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaald dat de man met ingang van 7 maart 2023 tot aan de datum waarop de vrouw de woning zal verlaten een partneralimentatie van € 1.054,- per maand en vanaf de datum dat de vrouw de woning heeft verlaten € 2.863,- per maand dient te betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- voor recht verklaard dat de huwelijkse voorwaarden tussen partijen rechtsgeldig zijn;
- het verzoek van de man met betrekking tot de bakfiets afgewezen.
De beschikking is, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
Bij herstelbeschikking van 26 april 2023 heeft de rechtbank:
- bepaald dat waar in rechtsoverweging 3.30 van de beschikking van 7 maart 2023 staat:
“De rechtbank volgt de man in zijn stelling dat de huuropbrengst op dit moment € 3.900 bedraagt nu de vrouw deze stelling onvoldoende heeft weersproken. (…) Dit betekent een netto huuropbrengst van € 2.896,25 per maand, derhalve € 34.755 per jaar.”
“De rechtbank volgt de man in zijn stelling dat de huuropbrengst op dit moment € 3.500 bedraagt nu de vrouw deze stelling onvoldoende heeft weersproken. (…). Dit betekent een netto huuropbrengst van € 2.496,25 per maand, derhalve € 29.955 per jaar.”;
- bepaald dat waar in de rechtsoverweging 3.30 van de beschikking van 7 maart 2023 staat:
“Een en ander leidt volgende de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekeningen tot een voorlopig op te leggen kinderbijdrage van de man van € 1.359 per maand.”
“Een en ander leidt volgens de aan de beschikking gehechte draagkrachtberekeningen tot een voorlopig op te leggen kinderbijdrage van de man van € 1.355 per maand.”;
- bepaald dat waar in rechtsoverweging 3.45 van de beschikking van 7 maart 2023 staat:
“In de situatie dat de vrouw nog in de echtelijke woning verblijft en de man de kosten van de woning voor zijn rekening neemt, heeft hij een maximale draagkracht van bruto € 1.054 per maand. In de situatie dat de vrouw de echtelijke woning verlaat, heeft de man een maximale draagkracht van bruto € 2.863,- per maand (…).”
“In de situatie dat de vrouw nog in de echtelijke woning verblijft en de man de kosten van de woning voor zijn rekening neemt, heeft hij een maximale draagkracht van bruto € 681 per maand. In de situatie dat de vrouw de echtelijke woning verlaat, heeft de man een maximale draagkracht van bruto € 2.470 per maand (…).”;
- bepaald dat waar in het dictum van de beschikking van 7 maart 2023 staat:
“4.4 bepaalt dat de man € 1.359 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarige, met ingang van heden, telkens bij vooruitbetaling te voldoen”
“4.4 bepaalt dat de man € 1.355 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarige, met ingang van heden, telkens bij vooruitbetaling te voldoen”
- bepaald dat waar in het dictum van de beschikking van 7 maart 2023 staat:
“4.5 bepaalt dat de man met ingang van heden tot aan de datum waarop de vrouw de echtelijke woning zal verlaten € 1.054 per maand en vanaf de datum dat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten € 2.863 per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen”
“4.5 bepaalt dat de man met ingang van heden tot aan de datum waarop de vrouw de echtelijke woning zal verlaten € 681 per maand en vanaf de datum dat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten € 2.470 per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen”;
- bepaald dat de aan de beschikking van 7 maart 2023 gehechte alimentatieberekeningen worden vervangen door de aan de herstelbeschikking gehechte gewijzigde alimentatieberekeningen;
- de beschikking van 7 maart 2023 voor het overige gehandhaafd.
4.3
De vrouw verzoekt in het principaal hoger beroep, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met vernietiging van de bestreden beschikkingen, te bepalen dat:
- zij met de kinderen in de woning kan blijven wonen, totdat zij een betaalbare huurwoning heeft gevonden, althans heeft toegewezen gekregen;
- de man met ingang van 1 januari 2023 aan haar een kinderalimentatie van minimaal
€ 1.325,- per kind per maand zal voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- de man met ingang van 1 januari 2023 aan haar een partneralimentatie van € 7.000,- bruto per maand zal voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- de huwelijkse voorwaarden worden vernietigd en partijen dienen over te gaan tot scheiding en deling,
kosten rechtens.
4.4
De man verzoekt de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar grieven te verwerpen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking, voor zover daarin is bepaald dat hij aan de vrouw een kinderalimentatie van € 1.355,- per maand dient te betalen, en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man:
- met ingang van 7 maart 2023 tot 1 oktober 2023 een kinderalimentatie van € 211,- per kind per maand aan de vrouw dient te betalen;
- met ingang van 1 oktober 2023 tot 7 januari 2024 een kinderalimentatie van € 136,- per kind per maand aan de vrouw dient te betalen;
- met ingang van 7 januari 2024, althans zodra de vrouw de woning daadwerkelijk heeft verlaten, een kinderalimentatie van € 306,- per kind per maand aan de vrouw dient te betalen, toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- althans de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van een door het hof te bepalen datum op een zodanig bedrag te stellen als het hof juist acht.
Daarnaast verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikkingen, voor zover daarin is bepaald dat de man met ingang van 7 maart 2023 tot aan de datum waarop de vrouw de woning zal verlaten € 681,- per maand en vanaf de datum waarop zij de woning heeft verlaten € 2.470,- per maand aan de vrouw dient te betalen als partneralimentatie, en opnieuw rechtdoende:
- primair het verzoek van de vrouw om een partneralimentatie van € 7.000,- bruto per maand vast te stellen, af te wijzen, nu door haar wangedrag de lotsverbondenheid tussen partijen is komen te ontbreken;
- subsidiair het verzoek van de vrouw om een partneralimentatie van € 7.000,- bruto per maand vast te stellen af te wijzen, nu de vrouw haar behoefte noch haar behoeftigheid heeft onderbouwd dan wel omdat zij door middel van eigen inkomsten in staat moet worden geacht in de niet door haar onderbouwde behoefte te voorzien;
- meer subsidiair te bepalen dat, aangezien sprake is van een situatie ex artikel 1:160 BW, het verzoek van de vrouw om partneralimentatie dient te worden afgewezen;
- meest subsidiair:
- te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 7 maart 2023 tot 1 oktober 2023 een partneralimentatie van € 628,- per maand dient te betalen, uitgaande van een kinderalimentatie van totaal € 423,- per maand en een zorgkorting van € 365,- per maand en ervan uitgaande dat de man alle gebruiks- en eigenaarslasten, met uitzondering van de energielasten, van de woning blijft voldoen, althans dat de partneralimentatie in deze periode op nihil dient te worden gesteld, uitgaande van een kinderalimentatie van € 1.355,- per maand en een zorgkorting van € 73,- per maand;
- te bepalen dat de man met ingang van 1 oktober 2023 tot 1 januari 2024 geen partneralimentatie kan betalen, uitgaande van een kinderalimentatie van € 272,- totaal per maand en een zorgkorting van € 365,- per maand en ervan uitgaande dat de man alle gebruikers- en eigenaarslasten, met uitzondering van de energielasten, ten aanzien van de voormalig echtelijke woning blijft voldoen;
- dat de man met ingang van 7 januari 2024, althans vanaf de datum dat de vrouw de woning daadwerkelijk heeft verlaten, een partneralimentatie van € 278,- per maand dient te betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, uitgaande van een kinderalimentatie van € 611,- totaal per maand en een zorgkorting van € 365,- per maand;
- althans de partneralimentatie met ingang van een door het hof te bepalen datum op een zodanig bedrag te stellen als het hof juist acht.
Tevens verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikkingen, voor zover daarin zijn verzoek met betrekking tot de bakfiets is afgewezen, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vrouw aan hem € 3.500,- dient te vergoeden uit hoofde van de verkoop van de elektrische bakfiets, die eigendom van de man is, aan hem te voldoen binnen twee weken na het geven van de beschikking, tenzij de vrouw kan aantonen dat de volledige opbrengst is aangewend voor de aankoop van nieuwe fietsen voor de kinderen.
Tot slot verzoekt de man:
- te bepalen dat de vrouw uiterlijk zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, te weten uiterlijk 7 januari 2024, de woning dient te ontruimen en te verlaten met alle personen en haar eigendommen en de woning weer ter vrije beschikking aan de man dient te stellen onder afgifte van de sleutels;
- te bepalen dat de vrouw aan hem een dwangsom moet betalen van € 500,- voor iedere dag dat zij niet aan de te bepalen ontruiming zoals hiervoor verzocht voldoet, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt;
- voorwaardelijk, uitsluitend indien niet de volledige door de man vanaf 21 augustus 2021 tot het moment waarop de vrouw de woning verlaat gedragen gebruiks- en eigenaarslasten, met uitzondering van de energielasten, worden meegenomen bij het berekenen van zijn draagkracht, te bepalen dat de vrouw alle gebruikslasten ten behoeve van de woning met ingang van 21 augustus 2021 dan wel een door het hof juist geachte datum, geheel voor haar rekening dient te nemen tot het moment waarop zij de woning verlaat;
- al het bovenstaande met bekrachtiging van de bestreden beschikkingen voor het overige, meer speciaal het in de beschikking van 7 maart 2023 in rechtsoverweging 3.55 bepaalde.