Terug naar de uitspraak

Hoge Raad 17-03-2023, ECLI:NL:HR:2023:429

Datum publicatie17-03-2023
Zaaknummer22/01563
Formele relatiesConclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1045, Gevolgd; In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2022:1093, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming. Bewind. Familieprocesrecht. Belanghebbende
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Beschermingsbewind tast niet bevoegdheid rechthebbende aan om zelfstandig in rechte op te treden en dus evenmin zijn bevoegdheid om zelfstandig rechtsmiddelen aan te wenden, tenzij uit bewind een beperking op die procesbevoegdheden voortvloeit. Verzoekt bewindvoerder ex art. 1:441 lid 2 BW machtiging kantonrechter om te beschikken over goed, dan moet rechthebbende worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 Rv, omdat zaak rechtstreeks betrekking heeft op zijn rechten en verplichtingen.

Volledige uitspraak


HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 22/01563

Datum 17 maart 2023

BESCHIKKING

In de zaak van

[de rechthebbende],

wonende te [woobplaats],

VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het incidentele cassatieberoep,

hierna: de rechthebbende,

advocaat: M.J. van Basten Batenburg,

tegen

[de bewindvoerder], in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [de rechthebbende],

kantoorhoudende te [vestigingsplaats],

VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het incidentele cassatieberoep,

hierna: de bewindvoerder,

advocaat: K. Aantjes.

1Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. de beschikking in de zaak 9138223 TB VERZ 21-4434 BM 20815 van de rechtbank Noord-Nederland van 30 april 2021;

b. de beschikking in de zaak 200.297.817/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 februari 2022.

De rechthebbende heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.

De bewindvoerder heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.

Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De advocaat van de rechthebbende heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De rechthebbende is geboren in 1945. In 2012 is bij de rechthebbende vasculaire dementie vastgesteld.

(ii) De rechthebbende heeft vanaf 1992 met zijn echtgenote gewoond in een woning (hierna: de woning). De echtgenote is in 2017 overleden. Sinds eind 2017 woont de rechthebbende niet meer in de woning. De rechthebbende woont sinds 2019 in een zorginstelling. Een zoon van de rechthebbende woont sinds 2019 in de woning.

(iii) Bij beschikking van 23 februari 2021 is een bewind ingesteld over de goederen en gelden die de rechthebbende (zullen) toebehoren en is ten behoeve van hem een mentorschap ingesteld.

2.2

De bewindvoerder verzoekt in deze procedure om een machtiging te verlenen om de woning in de vrije verkoop te mogen zetten voor een vraagprijs van € 425.000,.

De kantonrechter heeft toestemming verleend voor de verkoop en levering van de woning aan een van de kinderen van de rechthebbende voor een bedrag van € 425.000,.

2.3

Op het door de rechthebbende ingestelde hoger beroep heeft het hof 1 de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Over de ontvankelijkheid van de rechthebbende heeft het hof, samengevat, onder meer als volgt overwogen.

In een procedure waarin de bewindvoerder op grond van art. 1:441 lid 2 BW een machtiging vraagt voor verkoop van de woning van de rechthebbende, dient laatstgenoemde als belanghebbende te worden aangemerkt. Dat brengt mee dat de rechthebbende op grond van art. 358 lid 2 Rv ook in hoger beroep kan komen van die beslissing. Weliswaar is op grond van art. 1:441 lid 1 BW de bewindvoerder degene die namens de rechthebbende in en buiten rechte optreedt, maar dat kan er niet toe leiden dat in een zaak zoals deze, waarin de rechthebbende juist het handelen van de bewindvoerder en de beslissing daarover van de kantonrechter wil aanvechten, maar de bewindvoerder niet bereid is de rechthebbende toestemming te geven om in hoger beroep te gaan, de rechthebbende geen mogelijkheid heeft om de beslissing aan een hogere rechter voor te leggen. Temeer daar in deze zaak de rechthebbende in eerste aanleg niet door de kantonrechter over het verzoek van de bewindvoerder is gehoord, zou dat immers leiden tot strijd met art. 6 EVRM. Daarbij komt dat ook uit de in art. 1:438 lid 2 BW geregelde geschillenregeling voor beschikkingshandelingen de toegang tot de rechter voor de rechthebbende volgt. Uit deze bepaling kan, anders dan namens de bewindvoerder is betoogd, niet worden afgeleid dat een eventueel hoger beroep dat zonder toestemming van de bewindvoerder of de kantonrechter is ingesteld, om die reden niet-ontvankelijk is. De rechthebbende is dan ook ontvankelijk in zijn hoger beroep. (rov. 5.2)

3Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep

3.1

De klachten van het middel in het principale beroep kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO) .

3.2

Het middel in het incidentele beroep klaagt dat onjuist is het oordeel van het hof, in rov. 5.2, dat de rechthebbende ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Voor het instellen van hoger beroep behoeft de rechthebbende de toestemming van de bewindvoerder, aldus de klacht, ook als hij het handelen van de bewindvoerder wil aanvechten en in eerste aanleg niet door de kantonrechter is gehoord. Het in artikel 6 EVRM bepaalde is in voldoende mate gewaarborgd door de geschillenregeling van art. 1:438 lid 2 BW. Een machtigingsprocedure als de onderhavige kan niet worden aangemerkt als een zaak van onderbewindstelling in de zin van art. 798 lid 2 Rv, zodat het hof de rechthebbende niet in zijn beroep had mogen ontvangen, aldus nog steeds de klacht.

3.3

Het bewind tast niet de bevoegdheid van de rechthebbende aan om zelfstandig in rechte op te treden en dus evenmin zijn bevoegdheid om zelfstandig rechtsmiddelen aan te wenden, tenzij uit het bewind een beperking op die procesbevoegdheden voortvloeit. Een dergelijke beperking kan voortvloeien uit art. 1:438 lid 1 BW, dat ziet op daden van beheer over de onder bewind staande goederen en bepaalt dat de bewindvoerder daartoe bij uitsluiting bevoegd is, waarbij hij de rechthebbende ingevolge art. 1:441 lid 1 BW in rechte vertegenwoordigt. Een dergelijke beperking kan ook voortvloeien uit art. 1:438 lid 2 BW, dat ziet op daden van beschikking over de onder bewind staande goederen en bepaalt dat de rechthebbende deze slechts kan verrichten met medewerking van de bewindvoerder of, indien deze weigerachtig is, met machtiging van de kantonrechter. 2

Verzoekt de bewindvoerder op de voet van art. 1:441 lid 2 BW machtiging van de kantonrechter om te beschikken over een onder bewind staand goed, dan moet de rechthebbende worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 Rv, omdat de zaak rechtstreeks betrekking heeft op zijn rechten en verplichtingen. Wordt de verzochte machtiging verleend, dan brengt de hiervoor bedoelde procesbevoegdheid van de rechthebbende mee dat deze daartegen op grond van art. 358 lid 2 Rv in verbinding met art. 798 lid 1 Rv hoger beroep kan instellen zonder dat hij daarvoor medewerking of toestemming van de bewindvoerder behoeft. Dergelijk optreden in rechte van de rechthebbende kan niet worden beschouwd als daad van beheer of daad van beschikking over de onder bewind staande goederen als bedoeld in art. 1:438 leden 1 en 2 BW. De klacht faalt.

4Beslissing

De Hoge Raad:

in het principale en in het incidentele beroep:

verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 17 maart 2023.

1

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 februari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1093.

2

Vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010, rov. 3.3, HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525, rov. 3.3.2, en HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:751, rov. 3.1.2.

Rechtspraak.nl
×
Ga nu naar Overzicht wetten - Ga naar wetsartikel:

Wetten, regelgeving en verdragen

Geen wetnummer opgegeven.

Wetten en regelgeving

Verdragen en uitvoeringswetten

Beschikbare Officiële bekendmakingen in de kennisbank:

Informatie

Wanneer er op een icoon is geklikt in een Artikel, dan kan hier extra informatie komen te staan.
Lexicon
BRONNEN


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733