Partijen staan beiden onder bewind. Het geschil tussen partijen betreft de afgifte van een gedeelte van de as van moeder. Deze afgifte heeft geen betrekking op een goed als bedoeld in art. 3:1 BW dat aan een onder bewind gestelde rechthebbende toebehoort, en valt derhalve niet onder de reikwijdte van bewind. Partijen mogen daarom zelf procederen. Dochter heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat afgifte van een gedeelte van de as van moeder ten behoeve van een sieraad of reliek in overeenstemming is met de wens van moeder.
- Geschil over de asbestemming van een overledene.
- Zelfstandige procedeerbevoegdheid van onder bewind gestelde partijen?
- Asbestemming conform (vermoedelijke) wens van de overledene.
- Afgifte van een gedeelte van de as aan de dochter van de overledene ten behoeve van een sieraad/reliek.
2De feiten
2.1.
[eiseres] is de dochter van wijlen [naam] (hierna te noemen: moeder), die op 8 augustus 2019 is overleden. Moeder was tot aan haar overlijden gehuwd met [gedaagde] . [gedaagde] is de stiefvader van [eiseres] .
2.2.
[gedaagde] heeft na het overlijden van moeder opdracht gegeven om tot crematie over te gaan. De urn met de as van moeder bevindt zich sinds de crematie in Yarden Crematorium en Uitvaartcentrum Stilleweer.
2.3.
De advocaat van [eiseres] heeft [gedaagde] een brief gestuurd met het verzoek om zijn medewerking te verlenen aan het ter beschikking stellen van een gedeelte van de as aan [eiseres] . Op deze brief noch op een daaropvolgende brief is een reactie van [gedaagde] gekomen.
4De beoordeling
Verstek
4.1.
[gedaagde] is niet in rechte verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat verstek tegen [gedaagde] zal worden verleend.
4.2.
Uit de stukken en de toelichting ter zitting is gebleken dat zowel aan de zijde van [eiseres] als aan de zijde van [gedaagde] sprake is van een onderbewindstelling van de goederen die aan [eiseres] respectievelijk [gedaagde] (zullen) toebehoren. Op grond van artikel 1:441 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak tijdens het bewind de rechthebbende in rechte, waarbij de bewindvoerder als formele procespartij optreedt ten behoeve van de rechthebbende. In een procedure met betrekking tot een onder bewind gesteld goed dient daarom de bewindvoerder en niet de rechthebbende in rechte te worden betrokken (vgl. HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525).
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiseres] in dit kort geding zelfstandig, niet vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, in rechte optreedt en dat zij [gedaagde] zelf en niet diens bewindvoerder als procespartij heeft gedagvaard.
4.3.
Het vorenstaande roept de vraag op of [eiseres] en [gedaagde] zelfstandig, zonder vertegenwoordiging door hun bewindvoerders, in deze procedure kunnen optreden.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat een bewind zich uitstrekt tot de goederen die aan de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, ter bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende (artikel 1:431 lid 1 BW) . In dit geval is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter geen sprake van een geschil over een goed als bedoeld in artikel 3:1 BW dat aan een van de onder bewind gestelde rechthebbenden toebehoort en waarbij de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbenden in het geding zijn. Het geschil tussen partijen betreft de afgifte van een gedeelte van de as van moeder. Deze afgifte heeft geen betrekking op enig goed dat aan [eiseres] of aan [gedaagde] toebehoort en valt derhalve niet onder de reikwijdte van het bewind. Tegen deze achtergrond behoefden naar het oordeel van de voorzieningenrechter [eiseres] noch [gedaagde] in dit kort geding door hun bewindvoerder te worden vertegenwoordigd. Daarmee kan [eiseres] in haar vordering jegens [gedaagde] worden ontvangen.
4.5.
Het spoedeisend belang bij de vordering van [eiseres] is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanwezig, gelet op hetgeen [eiseres] in dit kader heeft aangevoerd.
4.6.
De vordering van [eiseres] komt de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en is dan ook toewijsbaar. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uitgangspunt is hetgeen in artikel 18 lid 1 en 2 van de Wet op de Lijkbezorging is bepaald. Hieruit volgt dat de lijkbezorging geschiedt door degene die het verlof voor de crematie heeft aangevraagd. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] dit verlof heeft aangevraagd, nu vast staat dat hij opdracht tot de crematie heeft gegeven. Onder lijkbezorging is begrepen het geven van een bestemming aan de as van een gecremeerd lijk. De lijkbezorging dient te geschieden overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden. Het is dus in beginsel [gedaagde] die na de crematie van moeder moet zorgen dat de asbestemming plaatsvindt, waarbij hij zich moet richten naar de (vermoedelijke) wens van moeder.
4.8.
[eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat afgifte van een gedeelte van de as van moeder ten behoeve van een sieraad of een reliek in overeenstemming is met de wens van moeder, die volgens [eiseres] vóór haar overlijden met een daartoe strekkend verzoek van [eiseres] heeft ingestemd. Voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] ondanks een (herhaald) verzoek van [eiseres] geen medewerking heeft verleend aan afgifte van een gedeelte van de as van moeder aan [eiseres] . [eiseres] heeft in het licht van het voorgaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook recht en belang bij afgifte van een gedeelte van de as van moeder.
4.9.
De voorzieningenrechter begrijpt de vordering van [eiseres] tot het geven van toestemming door [gedaagde] tot afgifte van een gedeelte van de as van moeder overigens aldus dat [gedaagde] aan Yarden Crematorium en Uitvaarcentrum Stilleweer, die thans de as van moeder bewaart, opdracht zal geven tot afgifte van een gedeelte van de as aan [eiseres] ten behoeve van een sieraad of een reliek.
4.10.
Aan [gedaagde] zal een termijn van uiterlijk vier dagen na betekening van dit vonnis worden verleend om zijn toestemming tot afgifte van een gedeelte van de as aan [eiseres] te verlenen.
4.11.
In de omstandigheid dat [gedaagde] onder bewind staat, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om geen dwangsom te verbinden aan de van [gedaagde] gevorderde toestemming tot afgifte van een gedeelte van de as, voor het geval [gedaagde] in gebreke zou blijven om zijn toestemming te verlenen. De vordering van [eiseres] tot oplegging van een dwangsom aan [gedaagde] wordt dan ook afgewezen. In plaats daarvan kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter volstaan worden met de bepaling dat dit vonnis zal hebben te gelden als vervangende toestemming van [gedaagde] in de zin van artikel 3:300 lid 1 BW tot afgifte van een gedeelte van de as, indien [gedaagde] in gebreke blijft om binnen de hiervoor genoemde termijn zijn toestemming tot deze afgifte te verlenen.
4.12.
De voorzieningenrechter ziet in het familierechtelijke karakter van het onderhavige geschil aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
1. verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde [gedaagde] ;
2. veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk binnen vier dagen na betekening van dit vonnis zijn toestemming te verlenen tot afgifte van een gedeelte van de as van moeder aan [eiseres] en alles te doen wat daarvoor gebruikelijk en noodzakelijk is;
3. bepaalt dat indien [gedaagde] weigert om deze toestemming te verlenen en/of zijn medewerking te verlenen binnen vier dagen na betekening van dit vonnis, dit vonnis zal hebben te gelden als vervangende toestemming van [gedaagde] als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW;
4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2020.