ABONNEER NU!

EN KRIJG TOEGANG TOT VAKKENNIS


Probeer de eerste maand GRATIS
Daarna slechts € 230 per jaar (excl. btw)

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 03-12-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:8551

Essentie (gemaakt door AI)

Minderjarige wendt zich via informele rechtsingang tot rechter met verzoek om bij vader te wonen en beperkt contact met moeder. Kinderrechter acht zich bevoegd om ook over hoofdverblijf te beslissen, gezien samenhang met zorgregeling en gezag. Ouders gezien instemming verwezen naar UHA-hulptraject; Raad wordt betrokken bij uitblijven resultaat. Voorlopig hoofdverblijf wordt bij vader bepaald. Verdere beslissing wordt pro forma aangehouden.


Datum publicatie12-12-2025
ZaaknummerC/02/439036 / FA RK 25-4325
ProcedureRekestprocedure
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Hoofdverblijfplaats;
Familieprocesrecht; Eigen rechtsingang minderjarige
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Informele rechtsingang minderjarige over hoofdverblijf en verdeling zorg- en opvoedingstaken, ondanks dat er voor het hoofdverblijf geen expliciete wettelijke basis bestaat. Omdat er wel een wettelijke basis bestaat voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en in bepaalde gevallen over de wijziging van het gezag, terwijl het hoofdverblijf samenhangt met de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het hoofdverblijf voortvloeit uit het gezag, waardoor het hoofdverblijf kan worden gezien als “het mindere” van het gezag, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom zij in het kader van de informele rechtsingang niet ook een beslissing zou kunnen nemen over het hoofdverblijf.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats: Breda

Zaakgegevens: C/02/439036 / FA RK 25-4325

Datum uitspraak: 3 december 2025

Beslissing op de vraag van de minderjarige naar aanleiding van een informele rechtsingang

in de zaak van de minderjarige

[minderjarige] ,

hierna te noemen: [minderjarige],

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2011,

wonende in Oudenbosch.

De kinderrechter merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,

wonende in [woonplaats 1],

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,

wonende in [woonplaats 2].

De Raad voor de Kinderbescherming, Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, is op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betrokken in deze zaak om de kinderrechter te adviseren.

1Het verloop van de zaak

1.1.

Op 1 augustus 2025 heeft [minderjarige] een e-mail gestuurd naar de rechtbank Oost-Brabant in Den Bosch. Omdat [minderjarige] in [woonplaats 1] woont, heeft de rechtbank in Den Bosch zich in de beschikking van 19 augustus 2025 onbevoegd verklaard om de vraag van [minderjarige] te behandelen en heeft de vraag van [minderjarige] doorgestuurd naar de rechtbank in de buurt van de woonplaats van [minderjarige], naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda.

1.2.

Op 9 september 2025 heeft de kinderrechter van deze rechtbank met [minderjarige] gesproken over haar e-mail.

1.3.

Naar aanleiding van dit gesprek heeft de kinderrechter de moeder en de vader uitgenodigd voor een zitting. De zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2025. De moeder en de vader zijn hierbij verschenen. Daarnaast was er een vertegenwoordiger namens de Raad bij de zitting aanwezig. De huidige partners van de beide ouders zijn niet toegelaten tot de zittingszaal.

2De feiten

2.1.

De ouders hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige].

2.2.

[minderjarige] staat bij de gemeente ingeschreven op het adres van de moeder, maar zij verblijft momenteel bij de vader.

2.3.

[minderjarige] verbleef tot voor kort om de week in het weekend een dag bij haar moeder. Op dit moment heeft [minderjarige] geen contact met haar moeder.

3De vraag van [minderjarige]

3.1.

wil graag bij haar vader wonen en dan soms bij haar moeder op bezoek gaan. [minderjarige] vraagt aan de kinderrechter of dit voor haar geregeld kan worden.

3.2.

[minderjarige] heeft ter onderbouwing van haar vraag, samengevat, het volgende aangegeven. Bij de moeder thuis gaat het al langere tijd niet goed. De moeder drinkt veel alcohol en vaak tot laat in de avond. De moeder loopt soms terwijl ze heeft gedronken over straat samen met [minderjarige] en haar jongere zusje [naam], of zij neemt hen mee naar het huis van haar vrienden. [minderjarige] zit dan samen met [naam] de hele avond op de bank. Ook zegt de moeder soms nare dingen, zoals dat zij voor de trein gaat springen of dat [minderjarige] haar geestelijk zou mishandelen. De moeder is ook vaak boos, zij praat negatief over de vader en de stiefmoeder, zij verdraait dingen of zij geeft [minderjarige] de schuld van dingen. [minderjarige] mag van haar moeder niet altijd de kleren dragen die zij zelf wil. Ook heeft de moeder een keer een oproepingsbrief achtergehouden voor [minderjarige]. [minderjarige] voelt zich door haar moeder niet gehoord en zij voelt zich bij haar moeder thuis niet veilig en niet meer welkom. Bij haar vader ervaart [minderjarige] naar eigen zeggen duidelijke regels en bij hem voelt zij zich wel veilig en welkom. [minderjarige] wil daarom graag bij haar vader wonen en soms bij haar moeder op bezoek gaan.

4De standpunten

4.1.

De moeder heeft op 19 november 2025, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. De moeder vindt het heftig om te horen wat [minderjarige] heeft geschreven en verteld aan de kinderrechter. Dit had de moeder niet verwacht. Volgens de moeder is er aan het begin van de vakantie, toen [minderjarige] bij haar was, ruzie ontstaan. [minderjarige] heeft toen bepaalde dingen gezegd die de moeder niet kon toestaan. De moeder heeft [minderjarige] dan ook daarop aangesproken, waarna [minderjarige] haar vader heeft opgebeld en gevraagd of zij naar hem toe kan gaan. Hoewel de moeder niet alles ontkent wat [minderjarige] aangeeft, ligt de situatie volgens haar genuanceerder. De moeder betwist in ieder geval dat zij kampt met een alcoholprobleem. De moeder wilde na het incident in de zomervakantie graag met de vader in gesprek, maar hij heeft dit afgehouden. Volgens de moeder wil de vader geen contact met haar hebben omdat zij sinds augustus van dit jaar een relatie met zijn broer heeft. Op 18 oktober 2025 hebben de moeder en [minderjarige] elkaar voor het laatst gezien. De moeder stuurt (minimaal) tweemaal per week een appbericht aan [minderjarige] om haar te laten weten dat zij bij haar altijd welkom is, maar [minderjarige] stuurt zelden iets terug. Volgens de moeder heeft [minderjarige] zichzelf gesneden en zij heeft zorgelijke tekeningen heeft gemaakt. De moeder maakt zich dan ook zorgen over hoe het met [minderjarige] gaat. In verband daarmee heeft de moeder contact gehad met de ggz. Vanwege het vermoeden dat [minderjarige] kampt met autisme, is zij via de gemeente doorverwezen voor hulpverlening. Omdat [minderjarige] op een gegeven moment zelf geen hulp meer wilde krijgen en de toestemming van de vader daarvoor nodig was, is die hulpverlening echter niet van de grond gekomen. De moeder benadrukt dat zij [naam] (die bij haar woont) stimuleert om naar haar vader toe te blijven gaan. Zij hoopt dat de vader op zijn beurt [minderjarige] stimuleert tot contact met de moeder.

4.2.

De vader heeft, samengevat, het volgende aangegeven. De vader vindt het vooral van belang om zich te focussen op wat de ontstane situatie met [minderjarige] doet. [minderjarige] vond het fijn om met de rechter te spreken. Zij voelde zich gehoord. De vader ziet dat het steeds beter met [minderjarige] gaat nu zij bij hem verblijft. De vader houdt het contact tussen [minderjarige] en de moeder niet tegen. Hetzelfde geldt voor [naam]. De vader heeft echter zelf liever geen contact met de moeder. Dit omdat de moeder niet in staat is om een normaal gesprek te voeren, maar ook omdat hij het moeilijk vindt vanwege de relatie tussen de moeder en zijn broer. Deze relatie speelde al tijdens het huwelijk van partijen. Als gevolg hiervan zitten de kinderen in een moeilijke positie en is de vader niet alleen zijn broer, maar ook zijn ouders kwijtgeraakt. Zijn ouders kunnen/willen namelijk geen kant kiezen. Vanwege de ontstane zorgen over [minderjarige] met betrekking tot zelfbeschadiging, zal [minderjarige] volgende week worden gezien door de huisarts. De vader heeft hierover op een voorzichtige manier gesproken met [minderjarige]. Zij heeft toen gezegd dat het klopt dat zij zichzelf beschadigt en dat zij contact heeft met een internetvriendin die pogingen tot zelfmoord heeft gedaan. De vader heeft hierop gereageerd dat deze internetvriendin geen goede vriendin voor [minderjarige] is. De vader vindt dat [minderjarige] dringend hulp nodig heeft.

4.3.

De Raad heeft, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. De Raad constateert dat er forse zorgen zijn over [minderjarige] die mogelijk voortkomen uit (een combinatie van) kindeigen problematiek, de echtscheidingssituatie en de verschillende opvoedsituaties waartoe [minderjarige] zich moet verhouden. Nu de ouders niet met elkaar communiceren en zij niet in staat zijn om samen de ouderlijke verantwoordelijkheid te nemen, met als gevolg dat [minderjarige] steeds verder klem raakt tussen haar ouders, lijkt [minderjarige] zelf de keuze te hebben gemaakt tussen haar ouders, in dit geval voor de vader. De Raad vindt dat de verantwoordelijkheid voor waar [minderjarige] op welk moment verblijft, niet bij [minderjarige] hoort te liggen, maar bij de ouders. De Raad vindt het daarom van belang dat de ouders zich zullen inzetten om de onderlinge communicatie op een goede manier te herstellen, zodat zij er weer samen voor [minderjarige] (en [naam]) gaan zijn. Om dat te bereiken vindt de Raad het ook van belang dat de vader, al dan niet met inzet van hulpverlening, een manier gaat vinden om zich te verhouden tot de relatie tussen de moeder en zijn broer. De Raad stelt voor om de ouders te verwijzen naar het zorgloket van de samenwerkende gemeentes voor het inzetten van passende hulpverlening in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA-traject).

5De beoordeling

Ontvankelijkheid

5.1.

[minderjarige] heeft de kinderrechter een vraag gesteld via de zogenaamde “informele rechtsingang”. De informele rechtsingang biedt een kind een eigen toegang tot de rechtbank. Op informele wijze, bijvoorbeeld met een e-mailbericht, kan een kind een vraag aan de rechter stellen. De rechter kan, als zij dat wil, op bepaalde vragen van het kind, nadat de vraag is besproken met de ouders en zij in staat zijn gesteld om hun mening daarover te geven, ambtshalve een beslissing geven.

5.2.

Niet alle vragen van een kind kunnen door de rechter via de informele rechtsingang worden behandeld. In de wet is bepaald dat de rechter alleen ambtshalve een beslissing kan nemen over bepaalde vragen, zoals vragen over een omgangsregeling, over de informatieregeling, de benoeming van een bijzondere curator en in bepaalde gevallen het toekennen van eenhoofdig gezag. [minderjarige] heeft aan de kinderrechter gevraagd om te bepalen dat zij bij haar vader zal wonen en dat zij soms bij haar moeder op bezoek gaat. Over de zorg- en contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] kan de kinderrechter, naar aanleiding van de vraag van [minderjarige], ambtshalve een beslissing nemen. In de wet is echter niet expliciet bepaald dat de kinderrechter in het kader van de informele rechtsingang ambtshalve een beslissing kan nemen over het wijzigen van het hoofdverblijf van een kind. Omdat er wel een wettelijke basis bestaat voor de rechter om naar aanleiding van een informele rechtsingang ambtshalve een beslissing te nemen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders over een kind en in bepaalde gevallen over de wijziging van het gezag, terwijl het hoofdverblijf samenhangt met de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het hoofdverblijf voortvloeit uit het gezag, waardoor het hoofdverblijf kan worden gezien als “het mindere” van het gezag, valt naar het oordeel van de kinderrechter niet in te zien waarom zij in het kader van de informele rechtsingang niet ook een beslissing zou kunnen nemen over het hoofdverblijf. De kinderrechter zal [minderjarige] daarom ontvangen in haar vraag tot wijziging van het hoofdverblijf en, daarmee samenhangend, tot wijziging van de verdeling van de zorg- en contactregeling tussen haar en haar moeder.

Verwijzing naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA)

5.3.

Naar aanleiding van de inhoud van het e-mailbericht van [minderjarige], het gesprek met [minderjarige] en wat er tijdens de zitting is besproken, overweegt de kinderrechter als volgt.

Gebleken is dat de ouders niet met elkaar communiceren, terwijl zij gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. Doordat de moeder een relatie heeft gekregen met de broer van de moeder, is de verstandhouding tussen de ouders nog complexer geworden. Tegelijkertijd zijn er forse zorgen over [minderjarige]. Het lijkt erop dat [minderjarige], mogelijk doordat zij fors klem is geraakt tussen haar ouders, al dan niet in combinatie met kindeigen problematiek en andere problemen, een keuze heeft gemaakt tussen haar ouders en heeft gekozen voor haar vader. Ook zijn er zorgen over [minderjarige] met betrekking tot zelfbeschadiging en zij heeft zorgelijke uitspraken gedaan over (de opvoedsituatie van) haar moeder, onder andere over haar alcoholgebruik. De kinderrechter kan op basis van de haar beschikbare informatie niet vaststellen wat hier wel en niet waar van is. Duidelijk is wel dat [minderjarige] én de ouders dringend hulp nodig hebben om de zorgen over [minderjarige] (en haar zusje [naam]) weg te nemen. Van belang is dat de ouders weer samen voor de belangen van hun kinderen gaan staan, dat de ouders gezamenlijk uitdragen aan hun kinderen dat zij er voor hen zijn en dat zij altijd bij hen terecht kunnen en dat zij het goed vinden dat de kinderen houden van hun beide ouders.

5.4.

De kinderrechter vindt het dan ook noodzakelijk dat de ouders zorg en ondersteuning krijgen. Tijdens de zitting is gebleken dat beide ouders bereid zijn om, in het kader van het UHA, onder de begeleiding van professionele hulpverlening te werken aan het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking, met (onder meer) als doel om tot overeenstemming te komen over het hoofdverblijf van [minderjarige] en, daarmee samenhangend, de zorg- en contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder.

5.5.

De kinderrechter zal de ouders daarom, met hun instemming, verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de zorgregio West-Brabant-West. Deze beschikking geldt als bevestiging dat de ouders met de doorverwijzing en de daarbij behorende voorwaarden hebben ingestemd.

5.6.

Met de inzet van het UHA-zorgtraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:

  • de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;

  • het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;

  • de gezagdragende ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind;

  • het kind en de gezagdragende ouders hebben onbelast contact met elkaar;

  • er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en de hulp die nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor het kind te realiseren (binnen de scheidingssituatie);

  • de nieuwe gezinssituaties zorgen gezamenlijk voor een goede basis voor de ontwikkeling van het kind.

5.7.

Na afloop van het UHA-zorgtraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/de toegang op te maken rapport gevoegd. De kinderrechter verzoekt het zorgloket om de volledige UHA-(eind)rapportage uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.

5.8.

Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, dan stelt de kinderrechter de ouders in de gelegenheid om zich binnen twee weken na ontvangst van de UHA-eindrapportage uit te laten of een nadere zitting en bespreking van de vraag van [minderjarige] naar hun mening nodig is.

5.9.

Als de hulp onverhoopt niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan verzoekt de kinderrechter aan het loket om de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of een interventie zal worden verricht. De Raad informeert de kinderrechter binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is om een onderzoek of een interventie te starten.

5.10.

Als de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, dan stelt de kinderrechter de ouders in de gelegenheid om zich over dit advies en over het door hen gewenste verdere verloop van deze procedure uit te laten.

5.11.

Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de kinderrechter de Raad om dit onderzoek te verrichten en daarover bij de kinderrechter een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:

  • Welke hoofdverblijfplaats past het meest bij de belangen van [minderjarige]?

  • Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders past het beste bij de belangen van [minderjarige]?

5.12.

Deze beschikking is een voorwaardelijk verzoek aan de Raad om voormeld onderzoek te verrichten, indien het UHA-traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.

5.13.

Na ontvangst van het rapport en het advies van de Raad, zal de kinderrechter de ouders in de gelegenheid stellen om hierop te reageren en, naar aanleiding daarvan, het door hen gewenste verdere procesverloop van deze zaak kenbaar te maken.

5.14.

In afwachting van het verloop van het zorgtraject, zal de kinderrechter de definitieve beslissing over de vraag van [minderjarige] pro forma aanhouden tot hierna te noemen datum. Op verzoek van de zorgaanbieder (via het loket) kan de kinderrechter deze termijn uitstellen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Indien de termijn wordt uitgesteld, dan zal de kinderrechter een nieuwe pro forma datum doorgeven waarop de UHA-rapportage uiterlijk moet worden ingediend.

5.15.

De kinderrechter gaat ervan uit dat beide ouders zich zullen inspannen om het zorgtraject aan te gaan en om dit met een goed resultaat af te ronden. De belangen van [minderjarige] (en [naam]) staan hierbij voorop.

Voorlopige vaststelling hoofdverblijf

5.16.

De kinderrechter overweegt dat voormeld traject enige tijd in beslag zal nemen. Om voor de komende periode de nodige duidelijkheid te bieden over het hoofdverblijf van [minderjarige] zal de kinderrechter, overeenkomstig de huidige feitelijke situatie, ambtshalve het hoofdverblijf van [minderjarige] voorlopig bij de vader bepalen. Deze beslissing geldt totdat de kinderrechter definitief beslist op de vraag van [minderjarige] of de ouders hierover in gezamenlijk onderling overleg met [minderjarige], al dan niet in het kader van het UHA, hierover een afwijkende afspraak maken. Het is dan aan de ouders om samen met [minderjarige] te bepalen of en zo ja, in welke frequentie en op welke manier [minderjarige] en de moeder in de komende periode contact met elkaar zullen hebben.

5.17.

De kinderrechter zal deze beslissing, gelet op het belang dat hierover duidelijkheid bestaat, ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dit betekent dat deze beslissing per direct van kracht is, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

5.18.

De kinderrechter zal [minderjarige] een brief sturen om haar te informeren over de uitkomst in deze zaak, met de volgende inhoud:

Beste [minderjarige],

Onlangs heb je een e-mailbericht gestuurd naar de rechtbank en hebben wij met elkaar gepraat over je e-mail. Je hebt mij verteld dat je voortaan bij je vader wilt wonen en soms bij je moeder op bezoek wilt gaan.

Daarna heb ik ook met je ouders gepraat. Daar was ook een mevrouw van de Raad voor de Kinderbescherming bij.

Ik heb goed naar iedereen geluisterd. Je ouders en de mevrouw van de Raad hebben aangegeven dat er zorgen zijn over jou. Ook zijn er zorgen over hoe het gaat bij jouw ouders thuis.

Tijdens het gesprek hebben je beide ouders aangegeven dat zij - met hulp van iemand van de gemeente - samen een oplossing willen zoeken voor de problemen die er zijn. Je ouders moeten dus eigenlijk samen naar een cursus voor gescheiden mensen. Jouw ouders gaan dit doen, omdat zij het allebei belangrijk vinden dat de situatie voor jou (en voor [naam]) beter wordt. Uiterlijk op 26 augustus 2025 zal ik via de gemeente horen hoe het gaat met die gesprekken. Als de gesprekken niet goed gaan, dus als je ouders een onvoldoende halen, gaat de Raad voor de Kinderbescherming zich ermee bemoeien.

Die gesprekken die je ouders met elkaar gaan voeren kosten best veel tijd. Omdat ik het belangrijk vind dat het in de tussentijd duidelijk is waar jij woont, beslis ik dat jij voorlopig bij je vader woont. Dit is wat je mij gevraagd hebt. Je ouders zullen dan samen met jou moeten afspreken of en zo ja, hoe vaak en op welke manier jij contact zult hebben met je moeder. Deze voorlopige beslissing geldt totdat ik hierover een definitieve beslissing zal nemen. Ik hoop dat je ouders weer samen beslissingen over jou en je zusje kunnen gaan nemen zonder dat een rechter nodig is. Maar als de gesprekken niet goed gaan kan het zijn dat ik je ouders en jou op een gegeven moment opnieuw zal uitnodigen voor een gesprek op de rechtbank.

Ik hoop dat mijn beslissing en het vervolg van deze zaak voor jou duidelijk is. Als ik weer met je ouders ga praten, dan zal ik jou ook weer uitnodigen voor een gesprek. Je bent niet verplicht om dan te komen, je mag dan ook weer een e-mail sturen als je dat wil. Ik wens je in ieder geval het beste.

Met vriendelijke groeten,

De griffier, namens mevrouw Van Triest, de kinderrechter.

5.19.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6De beslissing

De kinderrechter:

6.1.

bepaalt dat het hoofdverblijf van [minderjarige] voorlopig bij de vader is gelegen, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5.16 is overwogen;

6.2.

verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

6.3.

verwijst de ouders en [minderjarige] voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hiervoor onder rechtsoverweging 5.6 vermelde resultaten naar het zorgloket van de samenwerkende gemeenten in de zorgregio West-Brabant-West. Het loket zal de ouders en [minderjarige] vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van [minderjarige] verwijzen naar (een) zorgaanbieder(s);

6.4.

verzoekt het loket om uiterlijk op woensdag 26 augustus 2026 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA-rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulptraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;

6.5.

verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, om de UHA-eindrapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;

6.6.

verzoekt de Raad om binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA-rapportage de kinderrechter te informeren of hij aanleiding ziet om naar aanleiding daarvan een onderzoek of een interventie te starten;

6.7.

verzoekt de Raad, wanneer het UHA-traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hiervoor onder rechtsoverweging 5.11 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;

6.8.

verzoekt de Raad om zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de kinderrechter heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht, bij de rechtbank in te dienen;

6.9.

houdt zich iedere (verdere) beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2025 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.

Mededeling van de griffier:

Voor zover in deze beschikking één of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan tegen deze beschikking hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof:

a. namens de minderjarige door zijn wettelijk vertegenwoordiger of de bijzondere curator: binnen 3 maanden na de dag van de beschikking;

b. door de minderjarige zelf als zijn aanvraag ziet op de benoeming van een bijzondere curator: binnen 3 maanden na de dag van de beschikking;

c. door de anderen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden: binnen 3 maanden na de dag van de beschikking;

d. door andere belanghebbenden: binnen 3 maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op een andere manier bekend is geworden. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.

meer blogs >> podcasts >>

BLOGS en PODCASTS

Er zijn geen blogs of artikelen gevonden bij:
Familievermogensrecht (en zoekwoord: ECLI:NL:RBZWB:2025:8551)

×
Ga nu naar Overzicht wetten - Ga naar wetsartikel:

Wetten, regelgeving en verdragen

Geen wetnummer opgegeven.

Wetten en regelgeving

Verdragen en uitvoeringswetten

Beschikbare Officiële bekendmakingen in de kennisbank:

Informatie

Wanneer er op een icoon is geklikt in een Artikel, dan kan hier extra informatie komen te staan.
Lexicon
BRONNEN