Is overeenkomst tussen uitvaartondernemer en gedaagde als privépersoon of als executeur tot stand gekomen? Indien gedaagde bedoeld heeft om overeenkomst in naam van erfgenamen aan te gaan, geldt dat hij dat aan uitvaartondernemer moet hebben medegedeeld. Niet onderbouwd. Uit art. 3:67 lid 2 BW volgt in dat geval dat gedaagde geacht wordt overeenkomst namens zichzelf te hebben aangegaan. Betalingsverplichting gekort met 25% wegens schending informatieplicht uitvaartondernemer.
In deze zaak vordert een uitvaartonderneming betaling van een factuur met bijkomende kosten. De vordering wordt grotendeels toegewezen. Het verweer van gedaagde dat hij als executeur testamentair niet persoonlijk aansprakelijk is wordt verworpen. Wel wordt de betalingsverplichting met 25% gekort omdat de uitvaartonderneming essentiële informatieplichten heeft geschonden.
RECHTBANK
NOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11280267 \ CV EXPL 24-2921
Vonnis van 8 januari 2025
[eiser]
,
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: K.W.A. van der Meer,
[gedaagde]
,
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B. Wernik.
In deze zaak vordert een uitvaartonderneming betaling van een factuur met bijkomende kosten. De vordering wordt grotendeels toegewezen. Het verweer van gedaagde dat hij als executeur testamentair niet persoonlijk aansprakelijk is wordt verworpen. Wel wordt de betalingsverplichting met 25% gekort omdat de uitvaartonderneming essentiële informatieplichten heeft geschonden.
3Het geschil
3.1.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 5.958,47, bestaande uit:
te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.666,85 te berekenen vanaf 6 augustus aan de dag van volledige voldoening, alsmede veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Daartoe stelt [eiser] samengevat dat [gedaagde] door ondertekening akkoord is gegaan met een eenmalige opdracht voor het verzorgen en uitvoeren van de uitvaart.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Hij betwist niet dat een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Echter, hij stelt dat hij contracteerde in zijn hoedanigheid als executeur testamentair, en niet als privépersoon. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4De beoordeling
4.1.
Op verzoek van [gedaagde] heeft een medewerker van [eiser] hem op 5 augustus 2021 bezocht om de uitvaart te organiseren. Dit bezoek vond plaats in het zorgcentrum waar de moeder van [gedaagde] eerst woonde. Aangezien hiermee sprake is van een overeenkomst gesloten buiten de verkoopruimte tussen een handelaar en een consument, dient de kantonrechter eerst na te gaan of de wijze van contracteren voldoet aan consumentenrechtelijke eisen.
4.2.
Het is van belang dat een consument inzicht in en duidelijkheid heeft over de kosten die gepaard gaan met de diensten die hij afneemt. Dit betreft essentiële informatie van een overeenkomst. De wet vereist dat de handelaar voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst de totale prijs van de dienst aan de consument mededeelt. Dit moet de handelaar bij een overeenkomst buiten de handelsruimte doen op papier, of een andere duurzame drager indien de consument daarmee instemt.
4.3.
[eiser] stelt onweersproken dat tijdens het gesprek op 5 augustus 2021 de kosten van de uitvaart besproken zijn. Ook heeft [eiser] een begroting overlegd waarin alle kosten opgenomen zijn, alsmede de manier waarop enkele kostenposten worden berekend die afhankelijk waren van verbruik op de dag van de uitvaart. Echter, het is niet duidelijk of deze begroting ook voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst op papier aan [gedaagde] is verstrekt. [eiser] lijkt te erkennen dat de begroting is opgestuurd na het ondertekenen van de overeenkomst. Deze conclusie wordt gesteund door het gegeven dat de overeenkomst wel maar de begroting, blijkens de lege ondertekeningsruimte, niet is ondertekend.
4.4.
Schending van het voldoen aan de essentiële informatieplichten geldt als een oneerlijke handelspraktijk, en kent als sanctie vernietiging of gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst. Gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst kan bestaan in een vermindering van de betalingsverplichting van de consument. Het niet verstrekken van de begroting voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst vindt de kantonrechter een voldoende ernstige schending om tot een vermindering van de betalingsverplichting te oordelen.
4.5.
In het licht dat onweersproken is gesteld dat de kosten van de uitvaart in het gesprek aan bod zijn gekomen, en de kantonrechter van oordeel is dat er geen andere schendingen zijn van de consumentrechtelijke bepalingen, vermindert hij de betalingsverplichting van de hoofdsom met 25%. De kantonrechter volgt hierin de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten.
Totstandkoming overeenkomst
4.6.
De kantonrechter moet vervolgens beoordelen of er een overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] als privépersoon tot stand is gekomen. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] op 5 augustus 2021 heeft gecontracteerd. [gedaagde] stelt echter dat hij dit deed namens de erfgenamen, aangezien hij als executeur testamentair was aangesteld van de nalatenschap van zijn overleden moeder. Indien [gedaagde] bedoeld heeft om de overeenkomst in naam van de erfgenamen aan te gaan, geldt dat hij dat aan [eiser] moet hebben medegedeeld. Het is aan [gedaagde] om te onderbouwen dat hij dit heeft medegedeeld, maar dat heeft hij niet gedaan. Het verweer van [gedaagde] slaagt dus niet. Uit artikel 3:67 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt in dat geval dat [gedaagde] geacht wordt de overeenkomst namens zichzelf te hebben aangegaan.
Omvang betalingsverplichting
4.7.
Vanwege de vermindering van de betalingsverplichting met 25%, bedraagt de toewijsbare hoofdsom € 3.500,14.
4.8.
[eiser] vordert wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW. De vordering tot vergoeding van de verschenen rente wordt afgewezen, omdat hij die rente (gelet op de toewijsbare hoofdsom) over een te hoog bedrag heeft berekend. Voorts stelt hij niet wanneer het verzuim is ingetreden. De kantonrechter zal de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente daarom toewijzen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de dag dat de dagvaarding is betekend.
4.9.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft op 18 augustus 2023 aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. [eiser] heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat [eiser] niet btw-plichtig is, wordt de vergoeding verhoogd met btw.
4.10.
De buitengerechtelijke incassokosten bedraagt € 475,01 op basis van de hoofdsom van € 3.500,14, te vermeerderen met btw ter waarde van € 99,75. Gezamenlijk bedraagt dit € 574,76.
4.11.
[gedaagde] lijkt een verzoek te doen om een betalingsregeling op te leggen wanneer zijn verweer niet zou slagen. De rechter heeft echter niet de bevoegdheid om een betalingsregeling op te leggen. Voor een betalingsregeling dient [gedaagde] afspraken te maken met de deurwaarder.
4.12.
Gelet op artikel 6:44 BW strekt de deelbetaling van € 2.000,- van 4 november 2024 in de eerste plaats in mindering van de kosten (€ 2.000 - € 574,76 = € 1.425,24) vervolgens in mindering van de verschenen rente (berekend van 19 augustus 2024 tot en met 3 november 2024 over de toewijsbare hoofdsom bedraagt deze € 51,55, dus € 1.425,24 - € 51,55 =
€ 1.373,69) en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente. De hoofdsom bedraagt dus € 3.500,14 – € 1.373,63 = € 2.126,51 per 4 november 2024, waarover [gedaagde] de wettelijke rente dient te betalen tot de dag van volledige voldoening.
4.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
|
€
|
137,25
|
|
- griffierecht
|
€
|
524,00
|
|
- salaris gemachtigde
|
€
|
339,00
|
(1 punt × € 339,00)
|
- nakosten
|
€
|
135,00
|
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
|
Totaal
|
€
|
1.135,25
|
|
5De beslissing
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 2.126,51, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 4 november 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.135,25, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Ćulafić en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.