Terug naar de uitspraak

Rechtbank Amsterdam 28-05-2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:3328

Datum publicatie10-06-2025
ZaaknummerC/13/756594 / HA ZA 24-1015
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenTuchtrecht / aansprakelijkheid. Erfrecht. Tuchtrecht/aansprakelijkheid bewindvoerder/curator
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkheid beschermingsbewindvoerder (die ook erfgenaam is) voor het niet opeisen van de legitieme van haar onterfde broer. Verjaring van de vordering tot schadevergoeding jegens de bewindvoerder. Is de financiële ondersteuning van erflater aan het onterfde kind een gift die in minder gebracht had moeten worden op de legitieme of was het een gift uit hoofde van een morele verplichting?

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/756594 / HA ZA 24-1015

Vonnis van 28 mei 2025

in de zaak van

[eiser] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [betrokkene],

te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. E. Bongers te Haarlem,

tegen

[gedaagde] , zowel in privé als in haar hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder van [erflaatster],

te [woonplaats] ,

gedaagden,

advocaat mr. S.H. Oosterhuis-Broers te Eindhoven.

Partijen zullen hierna [betrokkene] en [gedaagde] genoemd worden. De beschermingsbewindvoerder van [betrokkene] wordt hierna [eiser] genoemd.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • dagvaarding van 4 september 2024, met producties;

  • conclusie van antwoord, met producties;

  • het tussenvonnis van 27 november 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 maart 2025 en de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[betrokkene] (geboren in 1956) en [gedaagde] (geboren in 1959) zijn kinderen van de heer [erflater] (geboren in 1927, hierna: [erflater] ) en mevrouw [erflaatster] (geboren in 1930, hierna: [erflaatster] ).

2.2.

[betrokkene] is gehuwd geweest met [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren: [eiser] (geboren in 1984) en [dochter van betrokkene] (geboren in 1983). [naam 1] is in 2022 overleden.

2.3.

[betrokkene] is op 29-jarige leeftijd getroffen door een hersenbloeding. Vanwege beperkingen in zijn zelfredzaamheid is [erflater] met ingang van 15 januari 1992 tot beschermingsbewindvoerder van [betrokkene] benoemd.

2.4.

[erflater] is op [overlijdensdatum 1] 2007 overleden. Uit het testament van 14 maart 2006 van [erflater] blijkt dat [erflaatster] en hij buiten gemeenschap van goederen waren gehuwd. [erflaatster] is tot executeur van zijn nalatenschap benoemd. [erflater] heeft [erflaatster] en [gedaagde] als zijn enig erfgenamen aangewezen, ieder voor gelijke delen. [erflater] heeft [betrokkene] en diens nakomelingen uitgesloten als erfgenamen. Het testament bevat een ouderlijke boedelverdeling. Alle bezittingen en schulden van zijn nalatenschap zijn dan ook toebedeeld aan [erflaatster] . De vorderingen van [gedaagde] uit hoofde van haar deelgerechtigdheid in de nalatenschap van [erflater] worden opeisbaar bij het overlijden van [erflaatster] . Verder heeft [erflater] een bedrag van € 10.000,-- gelegateerd aan [betrokkene] , [dochter van betrokkene] en [eiser] . [erflaatster] en [gedaagde] hebben de nalatenschap van [erflater] zuiver aanvaard.

2.5.

[erflaatster] en [gedaagde] zijn bij beschikking van 19 maart 2008 van de kantonrechter tot (opvolgend) beschermingsbewindvoerders van [betrokkene] benoemd.

2.6.

[erflaatster] en [gedaagde] hebben niet binnen vijf jaar na het overlijden van [erflater] als beschermingsbewindvoerders van [betrokkene] namens hem een beroep gedaan op zijn legitieme in de nalatenschap van [erflater] Daardoor is de aanspraak van [betrokkene] op die legitieme op grond van artikel 4:85 lid 1 BW komen te vervallen.

2.7.

[erflaatster] is op [overlijdensdatum 2] 2013 overleden. In haar testament van 21 augustus 2009 is [gedaagde] als executeur/afwikkelingsbewindvoerder aangewezen. [erflaatster] heeft [betrokkene] onterfd en [gedaagde] tot haar enig erfgenaam benoemd. Verder heeft [erflaatster] in haar testament bepaald dat als [betrokkene] een beroep zou doen op zijn legitieme al hetgeen hij als legitimaris zou verkrijgen gedurende zijn leven onder bewind zou worden gesteld. [gedaagde] werd aangewezen als testamentair bewindvoerder. Voor het geval [gedaagde] die benoeming niet wenste te aanvaarden, is in het testament bepaald dat een stichting opgericht moest worden die het legitimaire vermogen van [betrokkene] zou gaan beheren. [betrokkene] heeft een beroep gedaan op de legitieme in de nalatenschap van [erflaatster] . [gedaagde] wenste niet als testamentair bewindvoerder te fungeren. Op [overlijdensdatum 2] 2013 is de DDL Stichting (hierna: de Stichting) opgericht. [gedaagde] was één van de drie bestuurders van de Stichting.

2.8.

[gedaagde] heeft als afwikkelingsbewindvoerder/executeur/erfgenaam de omvang van de legitimaire vordering van [betrokkene] op de nalatenschap van [erflaatster] bepaald op
€ 300.000,--. Dit bedrag is in oktober 2013 overgemaakt naar de bankrekening van de Stichting.

2.9.

Bij beschikking van 5 maart 2015 van de kantonrechter is [gedaagde] op haar eigen verzoek ontslagen als beschermingsbewindvoerder van [betrokkene] . De kantonrechter heeft [naam 2] van [naam B.V.] (hierna: [naam 2] ) benoemd als nieuwe beschermingsbewindvoerder van [betrokkene] .

2.10.

Bij beschikking van 22 februari 2017 heeft de kantonrechter [naam 2] als beschermingsbewindvoerder ontslagen en [naam eenmanszaak] (hierna: [naam eenmanszaak] ) als opvolgend beschermingsbewindvoerder van [betrokkene] benoemd.

2.11.

[naam eenmanszaak] heeft namens [betrokkene] de rechtsgeldigheid betwist van het testamentair bewind dat door de Stichting werd gevoerd over het legitimaire vermogen van [betrokkene] uit de nalatenschap van [erflaatster] en heeft aanspraak gemaakt op de afgifte van het door de Stichting beheerde vermogen aan [betrokkene] . Daarover is een procedure aanhangig gemaakt tegen de Stichting. De Stichting en [naam eenmanszaak] hebben ter beëindiging van die procedure op 17 oktober 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Partijen zijn daarbij overeengekomen dat het testamentair bewind dat door de Stichting werd gevoerd als beëindigd werd beschouwd. De Stichting heeft het door haar beheerde vermogen (op dat moment € 232.900,--) aan [naam eenmanszaak] uitgekeerd. Aan de Stichting en haar bestuurders is finale kwijting verleend ten aanzien van de manier waarop het beheer is gevoerd over het testamentair vermogen van [betrokkene] en het door de bestuurders gevoerde bestuur over de Stichting.

2.12.

Bij beschikking van 18 maart 2020 heeft de kantonrechter [naam eenmanszaak] als beschermingsbewindvoerder ontslagen en [eiser] als opvolgend beschermingsbewindvoerder van [betrokkene] benoemd.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert in zijn hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van [betrokkene] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. de omvang vast te stellen van de aanspraak die [betrokkene] zou hebben gehad in de nalatenschap van [erflater] als daarop tijdig aanspraak was gemaakt en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente;

II. [gedaagde] te veroordelen tot het overleggen van diverse stukken die nodig zijn om de omvang van de legitimaire aanspraak van [betrokkene] in de nalatenschap van [erflater] vast te stellen;
III. de omvang van de legitieme portie van [betrokkene] in de nalatenschap van [erflaatster] vast te stellen en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van dat bedrag te verminderen met de daarover in het belastingjaar 2013 verschuldigde belasting (uitgaande van een verkrijging door [betrokkene] als kind met ziekte of handicap) alsmede te verminderen met het in oktober 2013 bij de Stichting afgestorte bedrag van € 300.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot het verstrekken van diverse stukken die nodig zijn om de omvang van legitieme portie van [betrokkene] in de nalatenschap van [erflaatster] vast te stellen
V. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten.


3.2.

[betrokkene] stelt – samengevat – het volgende.

De nalatenschap van [erflater]

3.3.

[gedaagde] en [erflaatster] zijn volgens [betrokkene] tekort geschoten in de zorg die zij als beschermingsbewindvoerders hadden te betrachten doordat zij hebben nagelaten namens hem aanspraak te maken op de legitieme portie die hem toekwam. Die aanspraak van [betrokkene] is daardoor komen te vervallen. [betrokkene] heeft aanspraak op vergoeding van de schade die hij als gevolg daarvan heeft geleden. Die schade is gelijk aan het bedrag dat hij zou hebben verkregen indien [gedaagde] en [erflaatster] wel tijdig aanspraak zouden hebben gemaakt op de legitieme portie. Die legitimaire aanspraak van [betrokkene] zou volgens hem minimaal
€ 179.978,-- hebben bedragen,

3.4.

Om de omvang van de legitimaire aanspraak precies te kunnen bepalen dient [gedaagde] nadere stukken te overleggen, aldus [betrokkene] .

De nalatenschap van [erflaatster]

3.5.

[betrokkene] stelt dat de omvang van zijn legitimaire aanspraak in de nalatenschap van [erflaatster] hoger is dan het bedrag van € 300.000,-- dat [gedaagde] heeft bepaald en dat zij bij aanvang van het testamentair bewind aan de Stichting heeft overgemaakt. Volgens [betrokkene] bedraagt zijn legitimaire aanspraak minimaal € 335.895,--. Om de omvang van de legitimaire aanspraak precies te kunnen bepalen dient [gedaagde] nadere stukken te overleggen, aldus [betrokkene] .

3.6.

[gedaagde] voert verweer.

3.7.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
4. De beoordeling

4.1.

[gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat zij het niet-ontvankelijkheidsverweer dat in de conclusie van antwoord naar voren was gebracht, niet handhaaft. Dat verweer behoeft dus geen bespreking.

De nalatenschap van [erflater]

4.2.

[gedaagde] voert aan dat de vordering van [betrokkene] tot het verkrijgen van schadevergoeding is verjaard. Tot [overlijdensdatum 1] 2012 – vijf jaar na het overlijden van [erflater] – had aanspraak gemaakt kunnen worden op de legitieme portie. Omdat dit toen niet was gebeurd, was [betrokkene] ermee bekend dat zijn aanspraak op de legitieme portie was komen te vervallen en dat dit, althans in zijn visie, was veroorzaakt door toedoen van [gedaagde] en [erflaatster] , zijn beschermingsbewindvoerders. Anders gezegd: [betrokkene] was op [overlijdensdatum 1] 2012 dus bekend met zijn schade en de daarvoor aansprakelijke perso(o)n(en). Daarmee ving toen de vijfjarige verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW aan. De vordering van [betrokkene] tot schadevergoeding is dan ook op [overlijdensdatum 1] 2017 verjaard, aldus [gedaagde] .

4.3.

Het verweer is tevergeefs. [erflaatster] is tot haar overlijden op [overlijdensdatum 2] 2013 beschermingsbewindvoerder van [betrokkene] geweest en [gedaagde] tot 5 maart. 2015. [gedaagde] gaat er ten onrechte aan voorbij dat uit artikel 3:321 leden 1 en 2 BW volgt dat tussen een bewindvoerder en de rechthebbende voor wie het bewind wordt gevoerd geen verjaring kan plaatsvinden ter zake van vorderingen die het bewind betreffen. Van zo’n vordering is hier sprake. Het betreft namelijk een vordering tot schadevergoeding van [betrokkene] vanwege de wijze waarop [gedaagde] het bewind heeft gevoerd. De verjaringstermijn van die vordering van [betrokkene] jegens [gedaagde] ving dan ook niet vóór 5 maart 2015 aan. Dat [betrokkene] zelf volgens [gedaagde] al kort na het overlijden van [erflater] wist van de inhoud van zijn testament en dus ook wist dat binnen vijf jaar aanspraak gemaakt diende te worden op zijn legitieme portie, hetgeen overigens door [betrokkene] wordt betwist, maakt het voorgaande gelet op artikel 3:321 leden 1 en 2 BW niet anders.

4.4.

Niet weersproken is dat de verjaringstermijn na 5 maart 2015 steeds binnen vijf jaar is gestuit door brieven van 5 september 2017 (productie 12 bij dagvaarding) en 10 november 2021 (productie 18 bij dagvaarding) aan [gedaagde] waarmee nieuwe verjaringstermijnen van vijf jaar aanvingen. De dagvaarding waarmee de rechtsvordering is ingesteld is van 4 september 2024. De conclusie is dan ook dat de verjaring is aangevangen op 5 maart 2015 en vervolgens steeds tijdig is gestuit voordat de dagvaarding werd uitgebracht en dat de vordering daarom niet is verjaard.

4.5.

[gedaagde] heeft aangevoerd dat [betrokkene] , sinds hij getroffen werd door een hersenbloeding en ook daarvoor al, substantiële financiële ondersteuning van [erflater] heeft ontvangen. [erflater] heeft [betrokkene] laten wonen in een pand aan de [adres 1] dat zijn eigendom was zonder dat [betrokkene] hem daar een vergoeding voor hoefde te betalen. Verder ontving [betrokkene] van [erflater] een maandelijkse bijdrage in zijn levensonderhoud van € 450,-- per maand. Daarnaast werden zijn telefoonrekeningen door [erflater] betaald en werden regelmatig debetstanden op zijn bankrekening aangezuiverd. Verder ontvingen ook [naam 1] , [dochter van betrokkene] en [eiser] tijdens de vele jaren die zij in Italië woonden financiële ondersteuning van [erflater] Volgens [gedaagde] gaat het om een bedrag van ruim € 194.000,-- dat in de periode 1987 tot en met juli 2007 van [erflater] naar [betrokkene] , zijn echtgenote en zijn kinderen is gestroomd. [gedaagde] ontving geen financiële bijdragen van [erflater] Omdat hij bij leven al een aanzienlijk deel van zijn vermogen aan [betrokkene] ten goede had laten komen en niet ook aan [gedaagde] , heeft [erflater] ervoor gekozen [betrokkene] te onterven om daarmee de financiële ongelijkheid die tussen [betrokkene] en [gedaagde] was ontstaan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Door als beschermingsbewindvoerder geen aanspraak te maken op de aan [betrokkene] toekomende legitieme portie stond [gedaagde] uitsluitend de bedoeling van [erflater] voor ogen die hij had bij het onterven van [betrokkene] . [gedaagde] heeft dus uitsluitend uitvoering gegeven aan hetgeen [erflater] met zijn testament heeft willen bereiken, aldus [gedaagde] .

4.6.

Voor zover [gedaagde] heeft beoogd aan te voeren dat zij niet tekort is geschoten in haar verplichtingen als beschermingsbewindvoerder van [betrokkene] omdat zij daarbij heeft gehandeld overeenkomstig hetgeen [erflater] volgens haar voor ogen stond bij het opstellen van zijn testament, kan zij daarin niet worden gevolgd. Feit is dat [betrokkene] door [erflater] is onterfd. Dat [erflater] is overgegaan tot het onterven van [betrokkene] om een financiële ongelijkheid tussen [betrokkene] en [gedaagde] zoveel mogelijk ongedaan te maken, zoals [gedaagde] meent, blijkt niet uit het testament van [erflater] Andere feiten of omstandigheden waaruit die door [gedaagde] veronderstelde bedoeling van [erflater] blijkt, zijn evenmin gesteld of gebleken.

4.7.

En los daarvan: Het recht op de legitieme portie is een recht dat de testeervrijheid van een erflater in zekere zin beperkt. De legitieme portie is namelijk dat deel van een nalatenschap waarop een afstammeling recht heeft, ook als deze is onterfd en waarover een erflater dus niet bij testament kan beschikken. Door als beschermingsbewindvoerder eigenmachtig te bewerkstelligen dat [betrokkene] desondanks geen aanspraak verkreeg op zijn legitieme portie heeft [gedaagde] dat doorkruist. Zij heeft er voor gezorgd dat [betrokkene] alsnog niet verkreeg hetgeen waarop hij, hoewel hij door [erflater] is onterfd, volgens de wet toch recht had. Voor die handelswijze van [gedaagde] kan geen rechtvaardiging worden gevonden in de bedoeling van [erflater] waarvan [gedaagde] veronderstelt dat die bij hem aanwezig was.

4.8.

[gedaagde] diende zich bij de uitoefening van haar taken als beschermingsbewindvoerder te laten leiden door de belangen van [betrokkene] . Het is evident dat niet in het belang van [betrokkene] was dat zijn legitimaire aanspraak kwam te vervallen. [gedaagde] heeft als beschermingsbewindvoerder dat belang van [betrokkene] veronachtzaamd. Dat klemt te meer omdat zijzelf, in haar hoedanigheid van erfgenaam van [erflater] , er financieel belang bij had dat [betrokkene] zijn legitimaire aanspraak niet zou (kunnen) doen gelden. Ondanks de tegenstrijdigheid tussen haar eigen belang en het belang van [betrokkene] waarop zij als beschermingsbewindvoerder het oog diende te houden, heeft [gedaagde] niet eens aan de kantonrechter voorgelegd dat zij als beschermingsbewindvoerder van plan was om geen aanspraak te maken op de legitieme portie van [betrokkene] . Niet bestreden is dat de kantonrechter geen goedkeuring zou hebben gehecht aan een voorstel om de legitimaire aanspraak van [betrokkene] te laten vervallen.

4.9.

De conclusie is dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen als beschermingsbewindvoerder en aansprakelijk is voor de schade die [betrokkene] daardoor heeft geleden. Die schade is gelijk aan het bedrag dat [betrokkene] aan legitieme portie zou hebben gekregen indien daarop wel tijdig aanspraak zou zijn gemaakt en het schadeplichtig handelen van [gedaagde] dus wordt weggedacht.

4.10.

[gedaagde] voert aan dat de financiële ondersteuning die [erflater] aan [betrokkene] heeft gegeven (zie hiervoor), aangemerkt moet worden als gift die op grond van artikel 4:70 lid 1 BW in mindering dient te worden gebracht op de legitieme portie van [betrokkene] . De legitieme portie die [betrokkene] zou hebben gekregen indien daarop wél aanspraak zou zijn gemaakt is daardoor nihil. De schade die [betrokkene] heeft geleden omdat zijn aanspraak op zijn legitieme is komen te vervallen, is dus eveneens nihil, aldus [gedaagde] .
Volgens [betrokkene] dient de financiële ondersteuning die [erflater] heeft verschaft evenwel te worden beschouwd als gift van [erflater] vanwege een morele verplichting van hem om bij te dragen aan het levensonderhoud van [betrokkene] . Het gaat dan ook om een gift in de zin van artikel 4:69 lid 1 sub a BW die niet in mindering moet worden gebracht op zijn legitieme portie, aldus [betrokkene] .


Op haar beurt bestrijdt [gedaagde] vervolgens het standpunt van [betrokkene] dat sprake is van een gift uit hoofde van een morele verplichting van [erflater] [betrokkene] kon zelf voorzien in zijn onderhoud omdat hij over een Wajong-uitkering beschikte. Hij kon dan ook geen wettelijke aanspraak jegens [erflater] doen gelden op levensonderhoud omdat geen sprake was van behoeftigheid bij [betrokkene] (artikel 1:392 lid 2 BW) . Omdat geen sprake was van behoeftigheid bij [betrokkene] kan ook geen sprake zijn geweest van een morele verplichting bij [erflater] als bedoeld in artikel 4:69 lid 1 sub a BW, zo redeneert [gedaagde] .

4.11.

Die redenering van [gedaagde] snijdt geen hout. Een morele verplichting om bij te dragen in levensonderhoud kan ook bestaan zonder dat behoeftigheid in de zin van artikel 1:392 lid 2 BW aanwezig is. De vraag is of [erflater] louter uit vrijgevigheid financiële bijstand aan [betrokkene] heeft verleend of dat sprake is geweest van een morele verplichting zulks te doen. Of zo’n morele verplichting bestaat, moet worden beoordeeld aan de hand van de daarover bestaande maatschappelijke opvattingen. Dat betekent dat bij het beantwoorden van de vraag of sprake is geweest van een morele verplichting een objectieve maatstaf moet worden aangelegd en dat geabstraheerd moet worden van de subjectieve drijfveer van [erflater]

4.12.

Voor het toepassen van die maatstaf in dit geval zijn de volgende feiten en omstandigheden relevant en bepalend. [betrokkene] is op jonge leeftijd getroffen door een hersenbloeding en is daardoor niet alleen invalide geraakt, maar ook arbeidsongeschikt. Dat betekende dat [betrokkene] zelf gedurende zijn arbeidzame leven geen enkel inkomen zou kunnen genereren en voor zijn levensonderhoud afhankelijk was van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op bijstandsniveau. [erflater] was advocaat en later rechter. Hij verdiende dus een meer dan goed inkomen en kon in welstand leven, gelet ook op het feit dat zijn vermogen bij zijn overlijden ongeveer € 1 miljoen bedroeg. Het is, gelet op die omstandigheden, naar het oordeel van de rechtbank overeenkomstig de maatschappelijke opvatting dat [erflater] als vader aan zijn zoon [betrokkene] op grond van morele overwegingen financiële middelen heeft verschaft om de gevolgen van hetgeen [betrokkene] is overkomen voor hem te verlichten.

4.13.

[gedaagde] en [betrokkene] verschillen weliswaar van mening over het exacte bedrag dat [erflater] in de loop der jaren in totaal aan [betrokkene] heeft verschaft, maar uit hetgeen door [gedaagde] naar voren is gebracht, valt niet af te leiden dat de financiële ondersteuning van [erflater] aan [betrokkene] niet in overstemming was met het inkomen en het vermogen van [erflater] en ook niet dat de financiële bijdrage van [erflater] bovenmatig was gelet op de financiële situatie waarin [betrokkene] verkeerde.

4.14.

Dit alles betekent dat, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 4:69 lid 1 sub a BW, geen sprake is geweest van giften die op grond van artikel 4:70 lid 1 BW in mindering hadden moeten worden gebracht op de legitieme portie van [betrokkene] in het geval zijn aanspraak op die legitieme portie niet was komen te vervallen. Het andersluidende standpunt van [gedaagde] wordt verworpen.

4.15.

[gedaagde] heeft naar voren gebracht dat zij na het overlijden van [erflater] en [erflaatster] diverse kosten voor [betrokkene] voor haar rekening heeft genomen. De woning in de [adres 1] die [betrokkene] bewoonde is na het overlijden van [erflater] door [erflaatster] verkocht. De opbrengst daarvan is voor een deel gebruikt voor de aankoop van een appartement aan de [adres 2] . Dat appartement is aan [betrokkene] voor bewoning ter beschikking is gesteld. Het appartement is na het overlijden van [erflaatster] door vererving eigendom geworden van [gedaagde] . [betrokkene] woont daar nog steeds. De kosten van de bewoning van het appartement door [betrokkene] worden door [gedaagde] gedragen. [gedaagde] voert aan dat de kosten die zij draagt om [betrokkene] kosteloos in het appartement te laten wonen in mindering behoren te strekken op de schade waarvan [betrokkene] vergoeding vordert, althans dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om haar onder deze omstandigheden te verplichten tot volledige vergoeding van schade.

4.16.

[gedaagde] heeft (tezamen met [erflaatster] ) bewerkstelligd dat [betrokkene] geen aanspraak verkreeg op zijn legitieme in de nalatenschap van [erflater] De vordering van [gedaagde] op [erflaatster] , die zij op grond van de ouderlijke boedelverdeling in het testament van [erflater] verkreeg en die opeisbaar werd bij het overlijden van [erflaatster] , werd navenant groter. In plaats van ervoor zorg te dragen dat [betrokkene] na het overlijden van [erflater] de legitieme verkreeg waarop hij wettelijk recht had, hebben [erflaatster] (na het overlijden van [erflater] ) en [gedaagde] (na het overlijden van [erflaatster] ) zelf bepaald in welke mate wel of geen financiële voordelen aan [betrokkene] ter beschikking werden gesteld. Hiervoor is geoordeeld dat [gedaagde] in strijd met haar verplichtingen als beschermingsbewindvoerder heeft gehandeld doordat zij (en [erflaatster] ) de legitimaire aanspraak van [betrokkene] heeft laten vervallen. Dat [gedaagde] , hoewel zij de legitimaire aanspraak van [betrokkene] heeft gefrustreerd, wel financiële voordelen aan [betrokkene] heeft verschaft, maakt niet dat die financiële voordelen in mindering strekken op haar verplichting tot vergoeding van de schade die [betrokkene] door haar toedoen heeft geleden of dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij de volledige schade moet vergoeden.

4.17.

Volgens [gedaagde] is zij geen wettelijke rente over de schadevergoeding verschuldigd. Zij voert aan dat zij niet in verzuim is komen te verkeren omdat een ingebrekestelling tot vergoeding van de schade achterwege is gebleven.

4.18.

[gedaagde] ziet over het hoofd dat in dit geval het verzuim op grond van artikel 6:83 BW zonder ingebrekestelling is ingetreden omdat de verplichting tot schadevergoeding voortvloeit uit onrechtmatige daad (althans berust op een buiten-contractuele aansprakelijkheid) en die verplichting tot schadevergoeding opeisbaar werd op het tijdstip waarop de schade ontstond, en die verplichting desondanks niet terstond werd nagekomen. De wettelijke rente is dan ook verschuldigd vanaf 5 juli 2012, toen de aanspraak op de legitieme van [betrokkene] verviel en als gevolg daarvan de schade ontstond.

De nalatenschap van [erflaatster]

4.19.

[betrokkene] stelt dat zijn legitimaire aanspraak in de nalatenschap van [erflaatster] minimaal € 335.895,-- bedraagt. De definitieve en exacte omvang van zijn aanspraak moet nog worden vastgesteld aan de hand van bescheiden die [gedaagde] aan hem moet verschaffen, aldus [betrokkene] .

4.20.

[gedaagde] voert aan dat geschillen over de legitimaire aanspraak van [betrokkene] in de nalatenschap van [erflaatster] zijn beëindigd door de vaststellingsovereenkomst die op 17 oktober 2018 is gesloten. Die vaststellingsovereenkomst staat er volgens [gedaagde] dus aan in de weg dat [betrokkene] in deze procedure alsnog vordert om de omvang van zijn legitimaire aanspraak in de nalatenschap van [erflaatster] vast te stellen.

4.21.

Het standpunt van [gedaagde] is om twee redenen onjuist. Op de eerste plaats: De vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen [betrokkene] en de Stichting die het testamentair bewind voerde over het legitimaire vermogen van [betrokkene] . De Stichting werd daarbij vertegenwoordigd door haar bestuursleden. [gedaagde] was weliswaar één van die bestuursleden die de Stichting vertegenwoordigden bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, maar dat maakt haarzelf nog niet tot partij bij die vaststellingsovereenkomst, ook niet in haar hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van [erflaatster] . Ten tweede: Door de vaststellingsovereenkomst werd het geschil beëindigd dat tussen de Stichting en [betrokkene] bestond over de vraag of het testamentair bewind dat de Stichting voerde als rechtsgeldig kon worden aangemerkt. Verder beëindigde de vaststellingsovereenkomst het geschil over de manier waarop de Stichting dat testamentair bewind uitoefende. De omvang van de legitimaire aanspraak van [betrokkene] in de nalatenschap van [erflaatster] , waarop de rechtsvordering van [betrokkene] in deze procedure betrekking heeft, is op geen enkele manier aan de orde in de vaststellingsovereenkomst en kon daarin ook niet aan de orde zijn omdat de Stichting geen taak heeft bij het vaststellen van de omvang van die aanspraak.

4.22.

Het verweer van [gedaagde] dat de financiële ondersteuning die [erflaatster] na het overlijden van [erflater] aan [betrokkene] heeft gegeven moet worden aangemerkt als gift die in mindering strekt op de legitimaire aanspraak van [betrokkene] wordt verworpen op dezelfde gronden als haar verweer ten aanzien van de financiële ondersteuning die [erflater] aan [betrokkene] heeft verstrekt.

Vervolg van de procedure

4.23.

Bij de mondelinge behandeling is aan de orde geweest dat, nadat in dit vonnis over de geschilpunten tussen partijen is beslist, zij vervolgens zelf het voortouw wensen te nemen bij het vaststellen van de omvang van de legitimaire aanspraken van [betrokkene] in de nalatenschappen van [erflater] en [erflaatster] . Zij zullen eerst zelf bezien welke stukken, mede gelet op hetgeen in dit vonnis is beslist, daarbij wel of niet (meer) relevant zijn. Indien partijen vervolgens niet in staat zullen zijn om aan de hand daarvan zelf de omvang van de legitimaire aanspraken van [betrokkene] te bepalen, kan daarover zo nodig verder worden geprocedeerd. Partijen kunnen hun standpunten over de alsdan resterende geschilpunten op een daarop toegesneden manier voorleggen, [betrokkene] als eerste en vervolgens [gedaagde] . De zaak zal gelet op het voorgaande naar de parkeerrol worden verwezen en kan zo nodig door de meest gerede partij weer worden opgebracht.

4.24.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

verwijst de zaak naar de parkeerrol van 1 oktober 2025;

5.2.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.

×
Ga nu naar Overzicht wetten - Ga naar wetsartikel:

Wetten, regelgeving en verdragen

Geen wetnummer opgegeven.

Wetten en regelgeving

Verdragen en uitvoeringswetten

Beschikbare Officiële bekendmakingen in de kennisbank:

Informatie

Wanneer er op een icoon is geklikt in een Artikel, dan kan hier extra informatie komen te staan.
Lexicon
BRONNEN


© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733