3.2
Op grond van art. 1:404 BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Een vergelijkbare verplichting bestaat voor ouders voor de kosten van levensonderhoud en studie van hun jongmeerderjarige kinderen (art. 1:395a BW) . De jongmeerderjarige heeft, anders dan de minderjarige, een eigen aanspraak op betaling van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie vanaf het moment van meerderjarigheid (art. 1:408 lid 1 BW) . De jongmeerderjarige die wenst dat de rechter een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie bepaalt, dient daar dan ook in beginsel zelf om te verzoeken.
3.3.1
In een echtscheidingsprocedure kunnen echtgenoten de rechter verzoeken tussen hen voorlopige voorzieningen (art. 821-826 Rv) en nevenvoorzieningen (art. 827 Rv) te treffen. Op grond van art. 822 lid 1, aanhef en onder c, Rv kan de rechter onder meer bepalen aan wie van de echtgenoten ieder minderjarig kind van de echtgenoten tezamen zal worden toevertrouwd, en het bedrag bepalen dat de andere echtgenoot voor de verzorging en opvoeding van ieder minderjarig kind moet betalen. Een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen van de echtgenoten kan eveneens bij wege van nevenvoorziening in een echtscheidingsprocedure worden bepaald (art. 827 lid 1, aanhef en onder c, Rv) .
3.3.2
Art. 827 lid 1, aanhef en onder g, Rv bepaalt dat de rechter andere voorzieningen kan treffen dan bedoeld in art. 827 lid 1, aanhef en onder a tot en met f, Rv, mits deze voldoende samenhang vertonen met het verzoek tot echtscheiding, en niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met deze restcategorie voor ogen heeft gehad dat bijkomende voorzieningen kunnen worden verzocht zonder dat daarvoor afzonderlijke procedures behoeven te worden gevoerd. Wat betreft de in art. 827 lid 1, aanhef en onder g, Rv genoemde voorwaarden wordt in de toelichting op de bepaling opgemerkt dat andere nevenvoorzieningen voldoende samenhang vertonen met het verzoek tot echtscheiding indien zij aansluiten bij de regeling van de gevolgen van de echtscheiding.
3.4.1
Art. 822 lid 1 Rv en art. 827 lid 1 Rv voorzien niet in de mogelijkheid om bij wege van voorlopige voorziening respectievelijk nevenvoorziening een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van jongmeerderjarige kinderen te bepalen.
3.4.2
Een voorziening tot het bepalen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van jongmeerderjarige kinderen kan ook niet naar analogie worden gerekend tot de voorzieningen bedoeld in art. 822 lid 1, aanhef en onder c, Rv en art. 827 lid 1, aanhef en onder c, Rv. Deze voorzieningen zien op het bepalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen, die moet worden betaald aan de echtgenoot aan wie de kinderen zijn toevertrouwd. Daarmee betreft het voorzieningen die tussen de echtgenoten worden getroffen. Een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie is een aanspraak van de jongmeerderjarige zelf jegens zijn of haar ouders (zie hiervoor in 3.2). Het bepalen van die bijdrage strekt dan ook niet tot het treffen van een voorziening tussen de echtgenoten.
3.4.3
Tot slot kan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van een jongmeerderjarige ook niet op de voet van art. 827 lid 1, aanhef en onder g, Rv als nevenvoorziening worden bepaald. Zoals hiervoor is overwogen, gaat het om een aanspraak van de jongmeerderjarige op zijn of haar ouders. De echtscheiding heeft op die aanspraak geen effect. Het bepalen van die bijdrage sluit dan ook niet aan bij de regeling van de gevolgen van de echtscheiding. In het verlengde hiervan kan een verzoek tot vaststelling van die bijdrage evenmin naar analogie van art. 827 lid 1, aanhef en onder g, Rv in de voorlopige-voorzieningenprocedure op de voet van art. 822 Rv worden gedaan.
3.6
Het voorgaande staat niet eraan in de weg dat de rechter een op de voet van art. 1:395a BW gedaan verzoek van de jongmeerderjarige tot het bepalen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie gelijktijdig behandelt met verzoeken die in de echtscheidingsprocedure tussen de ouders van de jongmeerderjarige worden gedaan. Daarbij maakt het geen verschil of de jongmeerderjarige zelf of een door de jongmeerderjarige daartoe gemachtigde ouder het verzoek op de voet van art. 1:395a BW doet.
Een verzoek van de jongmeerderjarige of een ouder die daartoe door de jongmeerderjarige is gemachtigd, om bij wege van voorlopige voorziening een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie te bepalen, is aan te merken als een verzoek op de voet van art. 223 Rv. De rechter kan ook dit verzoek – dat alleen gedaan kan worden als ook een verzoek op de voet van art. 1:395a BW is gedaan – gelijktijdig behandelen met verzoeken in de echtscheidingsprocedure, waaronder een eventueel in de echtscheidingsprocedure op de voet van art. 822 Rv gedaan verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.