Terug naar de uitspraak

Gerechtshof Den Haag 31-05-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1540

Datum publicatie01-06-2017
Zaaknummer22-001505-16
Formele relatiesCassatie: ECLI:NL:HR:2018:1007, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenStrafrecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet. Kindermishandeling/misbruik/veiligheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Artt. 255, 287, 300 en 304 Sr. Poging doodslag. Onderkoeling en hartstilstand bij een kind dat te slapen is gelegd in een koude ruimte zonder voldoende kleding en beddengoed. Een patroon van kleineren en opsluiten in een kamer is psychische mishandeling.

Volledige uitspraak


Rolnummer: 22-001505-16

Parketnummer: 09-857113-15

Datum uitspraak: 31 mei 2017

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 maart 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[de verdachte],

geboren te [plaats] op [geboortedag] 1981,

domicilie kiezend op het adres [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 2 maart 2016 en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 23 december 2016, 10 januari 2017, 11 januari 2017, 25 april 2017 en 26 april 2017.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en 5 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Verder is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.

Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2017 medegedeeld dat het hoger beroep zich niet richt tegen de vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde.

Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling in hoger beroep van het onder 5 ten laste gelegde. Het hof zal de officier van justitie daarom, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv), in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en zodoende mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing evenwel geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Omvang van het hoger beroep

Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het inhoudelijke oordeel van dit hof onderworpen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:

Feit 1.

Primair

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 februari 2015 tot en met 16 februari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [kind 1] (geboren [geboortedag] 2002) van het leven te beroven, met dat opzet die [kind 1] (terwijl die [kind 1] (reeds) een fysiek slechte conditie had)

  • in een koude en/of onverwarmde garage en/of schuur, althans ruimte, heeft laten slapen en/of verblijven, terwijl het buiten vroor althans (zeer) koud was, (telkens) zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen en/of

  • in een koude en/of onverwarmde (slaap)kamer (met een geopend raam) heeft laten slapen en/of verblijven, terwijl het buiten vroor althans (zeer) koud was, (telkens) zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen en/of

  • gedurende geruime tijd, zonder voldoende warme kleding, buiten de woning in de kou heeft gezet en/of heeft laten staan en/of heeft laten lopen

waardoor zij, die [kind 1], in een toestand van ernstige onderkoeling en/of levensbedreigende onderkoeling en/of een comateuze toestand is gekomen en/of zij een hartstilstand heeft gekregen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 februari 2015 tot en met 16 februari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een kind over wie zij het gezag uitoefende en/of een kind dat zij verzorgde en/of opvoedde als behorend tot haar gezin, te weten [kind 1] (geboren [geboortedag] 2002) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [kind 1] onder meer

  • laten fietsen terwijl die [kind 1] duizelig en/of verzwakt was en zij meermalen met haar fiets ten val kwam en/of

  • in een koude en/of onverwarmde garage en/of schuur, althans ruimte, laten slapen en/of verblijven, terwijl het buiten vroor althans (zeer) koud was, (telkens) zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen en/of

  • in een koude en/of onverwarmde (slaap)kamer (met een geopend raam) laten slapen en/of verblijven, terwijl het buiten vroor althans (zeer) koud was, (telkens) zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen en/of

  • gedurende geruime tijd, zonder voldoende warme kleding, buiten de woning in de kou gezet en/of laten staan en/of laten lopen en/of

  • (terwijl die [kind 1] ernstig verzwakt was) haar rondjes laten lopen om een vrachtwagen op een ongelijke met stenen bezaaide bodem waarbij zij meermalen ten val is gekomen

waardoor zij, die [kind 1], in een toestand van ernstige onderkoeling en/of een comateuze toestand is gekomen en/of zij een hartstilstand heeft gekregen en/of een subgaleaal hematoom heeft opgelopen en/of een blijvend litteken op haar borstkas heeft bekomen;

meer subsidiair

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 februari 2015 tot en met 16 februari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [kind 1] (geboren [geboortedag] 2002) opzettelijk heeft mishandeld, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [kind 1]

  • laten fietsen terwijl die [kind 1] duizelig en/of verzwakt was en zij meermalen met haar fiets ten val kwam en/of

  • in een koude en/of onverwarmde garage en/of schuur, althans ruimte, laten slapen en/of verblijven, terwijl het buiten vroor althans (zeer) koud was, (telkens) zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen en/of

  • in een koude en/of onverwarmde (slaap)kamer (met een geopend raam) laten slapen en/of verblijven, terwijl het buiten vroor althans (zeer) koud was, (telkens) zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen en/of

  • gedurende geruime tijd, zonder voldoende warme kleding, buiten de woning in de kou gezet en/of laten staan en/of laten lopen en/of

  • (terwijl die [kind 1] ernstig verzwakt was) haar rondjes laten lopen om een vrachtwagen op een ongelijke met stenen bezaaide bodem waarbij zij meermalen ten val is gekomen

ten gevolge waarvan die [kind 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten ernstige onderkoeling en/of een hartstilstand en/of een comateuze toestand en/of een subgaleaal hematoom en/of een blijvend litteken op de borstkas, althans pijn en/of letsel heeft bekomen en/of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaarwording is veroorzaakt;

Feit 2.

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2013 tot en met 6 februari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, en/of Wassenaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, telkens een kind over wie zij het gezag uitoefende en/of een kind dat zij verzorgde en/of opvoedde als behorend tot haar gezin, te weten [kind 1] (geboren [geboortedag] 2002) opzettelijk heeft mishandeld, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [kind 1] onder meer

  • onder een koude douche gezet en/of laten staan en/of

  • in een koude en/of onverwarmde garage en/of schuur laten slapen en/of verblijven, (telkens) zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen en/of

  • in een koude en/of onverwarmde (slaap)kamer (met een geopend raam) laten slapen en/of verblijven, (telkens) zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen en/of

  • opgesloten in een (slaap)kamer/ruimte (gedurende de nacht en/of uren achter elkaar), waardoor die [kind 1] niet naar het toilet kon gaan (en gedwongen werd haar behoefte in de kamer/ruimte te doen) en/of

  • gekleineerd en/of denigrerend toegesproken

waardoor die [kind 1] pijn en/of letsel heeft bekomen en/of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaarwording bij haar is veroorzaakt;

Feit 3.

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 februari 2015 tot en met 16 februari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk als stiefmoeder van [kind 1] (geboren [geboortedag] 2002), tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij (als haar stiefmoeder) krachtens wet of overeenkomst verplicht was, die [kind 1] meermalen (telkens) in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, door met dat opzet, terwijl de lichamelijke toestand van [kind 1] (steeds) verder verslechterde, na te laten ten behoeve van de gezondheid van die [kind 1] (tijdig)

  • maatregelen te treffen om haar lichaamstemperatuur te verhogen en/of

  • passende medische zorg in te roepen,

waardoor die [kind 1] in een hulpeloze toestand werd gebracht en/of gelaten, ten gevolge waarvan die [kind 1] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of is toegebracht, te weten ernstige onderkoeling en/of een hartstilstand en/of het geraken in een comateuze toestand en/of een subgaleaal hematoom en/of een blijvend litteken op de borstkas;

Feit 4.

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 31 januari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, telkens een kind over wie zij het gezag uitoefende en/of een kind dat zij verzorgde en/of opvoedde als behorend tot haar gezin, te weten [kind 2] (roepnaam [kind 2]), geboren [geboortedag] 2000, opzettelijk heeft mishandeld, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader met dat opzet meermalen, althans eenmaal,

die [kind 2] onder meer

  • geruime tijd (gedurende enkele uren) in een korte broek, althans onvoldoende warme kleding, buiten gezet/ gelaten, terwijl de buitentemperatuur tussen de 0 en 8 graden Celsius was en/of

  • zijn mond met (duct)tape dicht/afgeplakt en/of

  • (minutenlang) gedwongen zijn plas op te houden, althans die [kind 2] ervan weerhouden naar het toilet te kunnen gaan en/of

  • opgesloten in een (slaap)kamer/ruimte (gedurende de nacht en/of uren achter elkaar), waardoor die [kind 2] niet naar het toilet kon gaan (en gedwongen werd zijn behoefte in de kamer/ruimte te doen) en/of

  • gekleineerd en/of denigrerend toegesproken

waardoor die [kind 2] pijn en/of letsel heeft bekomen en/of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaarwording bij hem is veroorzaakt.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte zal worden opgelegd de niet-gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling, met bevel tot verpleging van overheidswege.

Het bestreden vonnis

Het bestreden vonnis kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Algemene overwegingen

1Feiten en omstandigheden

Het hof gaat bij de beoordeling van de tenlastelegging uit van de volgende feiten en omstandigheden.

16 februari 2015 en de dagen daarna

Op 16 februari 2015 rond 09.27 uur belt de verdachte [de verdachte] (hierna: [de verdachte]) het alarmnummer 112. Zij meldt dat bij haar thuis in Roelofarendsveen een 12-jarig meisje, genaamd [kind 1], slecht aanspreekbaar is en moeilijk ademhaalt.

Hulpverleners komen ter plaatse. Zij treffen een meisje aan dat op de grond op een dekbed ligt. Ze voelt koud aan en heeft geen hartslag. Er wordt direct begonnen met reanimatie. De reanimatie wordt voortgezet in de ambulance op weg naar het Leidsch Universitair Medisch Centrum (verder: LUMC).

In het LUMC wordt de reanimatie overgenomen door het team van het LUMC. Ook wordt daar de temperatuur van [kind 1] gemeten (tussen 10.24 en 10.40 uur). Deze blijkt 23 graden Celsius te zijn.

Na een uur en drie kwartier reanimeren is nog geen herstel van de hartslag opgetreden. Daarom wordt besloten [kind 1] naar de operatiekamer te brengen. Daar wordt ze geopereerd en aan de hart-longmachine aangesloten om haar langzaam, in comateuze toestand, te kunnen opwarmen.

In de dagen daarna wordt [kind 1] buiten bewustzijn gehouden met een lichaamstemperatuur van 35 graden. In deze periode herstellen de neurologische functies snel. Na verder te zijn behandeld op de afdeling intensive care en de kinderafdeling wordt [kind 1] in maart 2015 uit het ziekenhuis ontslagen.

Voorgeschiedenis

Periode 2000 t/m januari 2015

Op [geboortedag] 2000 wordt uit het huwelijk van de medeverdachte [de medeverdachte] (hierna: [de medeverdachte]) en [de moeder] (hierna: de moeder) een zoon geboren, roepnaam [kind 2], en op [geboortedag] 2002 een dochter, roepnaam [kind 1]. 1

In 2003 ontstaat een relatie tussen [de medeverdachte] en [de verdachte].

Op 6 januari 2005 wordt de echtscheiding tussen [de medeverdachte] en de moeder uitgesproken. Er komt co-ouderschap. 2

[de medeverdachte] en [de verdachte] trouwen op 6 oktober 2006. 3 Na een doodgeboren kindje krijgen ze in 2008 4, 2009 5 en 2011 6 drie zoons.

Er zijn veel conflicten tussen de moeder enerzijds en [de medeverdachte] en [de verdachte] anderzijds. De ouders communiceren niet constructief. 7

Op 5 oktober 2005 wordt de eerste zorgmelding over [kind 2] gedaan. 8

In de jaren daarna nemen de zorgen over [kind 2] toe en ontstaan ook zorgen over [kind 1]. Hulpverlening in een vrijwillig kader is niet toereikend. 9

Op 1 september 2009 volgt een ondertoezichtstelling van beide kinderen. 10

In april 2011 worden [kind 2] en [kind 1] bij [de medeverdachte] en [de verdachte] geplaatst omdat de moeder uit haar huis dreigt te worden gezet. 11

In juli 2013 wordt vastgesteld dat [kind 2] en [kind 1] lijden onder de jarenlange strijd tussen beide ouders. 12

Op 7 oktober 2013 wordt de ondertoezichtstelling van [kind 1] niet verder verlengd, hoewel Jeugdzorg dat wel nodig vindt. 13

In maart 2014 ziet de kinderarts [kind 1]. 14 De glutenwaardes in haar bloed blijken matig verhoogd. 15 In 2003 was bij [kind 1] al de diagnose coeliakie (een chronische darmaandoening met intolerantie voor gluten) gesteld. 16

Vanaf november 2014 ziet de leerkracht van [kind 1] haar steeds magerder worden. Ouders van andere kinderen komen vanaf januari 2015 naar de leerkrachten toe en maken zich ook zorgen. Sommige ouders hebben haar zien vallen met de fiets. 17

De kinderarts ziet [kind 1] op 28 januari 2015 omdat [de verdachte] zich zorgen maakt over het eetgedrag van [kind 1]. [de verdachte] heeft de indruk dat [kind 1] gluten eet. De kinderarts constateert dat [kind 1] iets is aangekomen. Er is geen sprake meer van een verhoging van de glutenwaarden in het bloed. De kinderarts zal een verwijzing naar Cardea regelen omdat [de verdachte] zegt dat het thuis lastig is. 18

Periode 7 t/m 16 februari 2015

[kind 1] valt op zaterdag 7 februari 2015 thuis van de eerste verdieping naar de begane grond van de trap omdat ze duizelig is. Haar teen bloedt en ze klaagt dat alles pijn doet.

Op zondag 8 februari 2015 is [kind 1] ’s morgens een beetje duizelig. Na het eten voelt ze zich goed.

’s Middags gaat [kind 1] op de fiets naar een supermarkt, de Plus, om glutenvrij brood te halen. Het is koud. Onderweg vraagt ze een buurman om hulp. Ze zegt dat ze is gevallen. Ze lijkt onderkoeld en ze vertelt dat ze duizelig is. De buurman ziet haar nogmaals vallen. Hij doet die middag een melding bij Veilig Thuis.

Bij de Plus vraagt [kind 1] opnieuw hulp: ze is duizelig en kan bijna niet meer op haar benen staan. Ze lijkt het heel erg koud te hebben. [de medeverdachte] en [de verdachte] worden gebeld en komen naar de Plus. Ze laten [kind 1] terugfietsen naar huis.

Op maandag 9 februari 2015 geeft [kind 1] op school aan dat ze duizelig is.

De volgende dag, dinsdag 10 februari 2015, zegt de leerkracht van [kind 1] tegen [de medeverdachte] en [de verdachte] dat ze zich zorgen maakt om [kind 1] omdat ze zo mager en wit is en duizelig is. Ze stelt voor zelf een arts te bellen. [de medeverdachte] en [de verdachte] vinden dat niet nodig omdat er al contact met de kinderarts is. De duizeligheid is volgens hen vooral aandacht vragen.

Op woensdag 11 februari 2015 valt een andere leerkracht op dat [kind 1] er heel slecht uitziet. Ze is mager en wit en lijkt heel afwezig en apathisch.

Op donderdag 12 februari 2015 meldt [de verdachte] [kind 1] ziek. Ze is volgens [de verdachte] ingestort. Ze kan niet meer op haar benen staan.

[de verdachte] belt met de assistente van de kinderarts en zegt dat het steeds slechter gaat met [kind 1]. Ze vraagt of er al iets bekend is over de verwijzing naar Cardea. De kinderarts zal terugbellen.

’s Middags loopt [kind 1] rondjes om de vrachtwagen van [de medeverdachte]. Ze valt en wordt door [de medeverdachte] overeind geholpen.

Op vrijdag 13 februari 2015 kan [kind 1] niet zelfstandig naar beneden en gaat ze zittend de trap af.

Rond 9.00 uur maakt [de verdachte] een filmpje, waarop te zien is dat [kind 1] onvast ter been is en dat haar hele lichaam trilt.

[kind 1] loopt die dag 15 tot 20 minuten rondjes rond de vrachtwagen van [de medeverdachte]. Ze valt. Ze kan niet meer zelf overeind komen.

Op zondag 15 februari 2015 loopt [kind 1] buiten weer rondjes. Ze valt weer. Na een paar rondjes houdt ze zich vast aan een stoel. Ze is die dag volgens [de verdachte] niet zoals ze normaal is. Ze is zwakker dan normaal.

[kind 1] gaat na het avondeten naar boven. Enige tijd later roept ze [de verdachte]. Haar bed en kleren zitten onder de poep. Ze is rillerig en koud en een beetje afwezig. Ze wordt onder de douche gezet. Na de douche is ze nog steeds koud. Ze zit te rillen.

Een getuige ziet als [kind 1] onder de douche staat dat ze met haar handen tegen de muur van de douche leunt. [kind 1] ziet er beroerd uit en kan haar evenwicht niet houden, ze kan niet blijven staan. Het duurt een uur voordat [kind 1] iets zegt; voor die tijd is ze voornamelijk stil met alleen een klein kreungeluidje.

De getuige ziet ook dat de rug van [kind 1] bont en blauw is en dat ze een grote schaafwond op haar rug heeft die aan het helen is met korsten. Over haar hele lichaam zitten blauwe plekken. Haar handen zijn na het douchen koud. Ze staat onstabiel op haar benen en gaat zittend de trap af.

Na het douchen drinkt [kind 1] een flesje astronautenvoeding en eet ze een stukje gebak. Ze is aanvankelijk traag in haar bewegingen. Na iets te hebben gedronken gaat het beter. Het trillen houdt op. Getuige [getuige 1] vertrekt rond 22.00 uur naar huis.

[de medeverdachte] komt die avond twee keer thuis van zijn werk om te pauzeren, de tweede keer rond 22.30 uur. Hij drinkt dan koffie en gaat weer aan het werk. [de medeverdachte] komt rond 2.00 uur weer thuis en gaat rond 2.30 uur naar bed.

Op maandag 16 februari 2015 brengt [de verdachte] de drie jongste kinderen naar school. Rond 8.50 uur is ze weer thuis. Ze voert tot 9.19 uur een telefoongesprek.

[de verdachte] belt rond 9.27 uur 112.

De problemen van [kind 2] en [kind 1]

Uit de hulpverleningsgeschiedenis blijkt dat [kind 2] en [kind 1] gedurende vele jaren knel hebben gezeten tussen aan de ene kant hun moeder en aan de andere kant [de medeverdachte] en [de verdachte].

Bij beide kinderen is een lage intelligentie vastgesteld. 19

Onderzoek heeft uitgewezen dat [kind 2] PDD-NOS heeft. 20

Ook is bij hem de diagnose ADHD gesteld. 21

[kind 1] heeft een glutenallergie (coeliakie). 22

Op de problemen die de twee kinderen hadden hebben de verdachten regelmatig met bijzondere opvoedingsmethodes gereageerd. Daarvan getuigen onder meer filmpjes die de verdachten van [kind 2] en [kind 1] hebben gemaakt. Uit die filmpjes blijkt dat [kind 2] werd gedwongen zijn plas op te houden en dat [kind 1] werd gedwongen te eten. Beide kinderen zijn op de filmpjes hevig overstuur. 23

Een van de hulpverleners heeft opgemerkt dat de straffen echt idioot fors en buiten proportie waren. Volgens haar was er zeker sprake van psychische mishandeling. 24

Het hof acht gelet hierop aannemelijk dat de wijze waarop [de medeverdachte] en [de verdachte] omgingen met [kind 2] en [kind 1] ertoe heeft bijgedragen dat hun problemen alleen maar groter zijn geworden. Dat de situatie thuis van invloed was op het gedrag van bijvoorbeeld [kind 2] blijkt ook uit het feit dat de gedragsproblemen die zich thuis voordeden elders niet of nauwelijks werden gezien.

De hulpverlening

In een periode van bijna vijfeneenhalf jaar (gerekend tot 16 februari 2015) zijn acht gezinsvoogden in het gezin van [de medeverdachte] en [de verdachte] werkzaam geweest. Drie keer vond een wisseling van gezinsvoogd plaats (mede) naar aanleiding van klachtgesprekken met [de verdachte] en [de medeverdachte] en een steeds stroever lopende samenwerking met de gezinsvoogd. De meeste gezinsvoogden zijn korter dan een jaar in het gezin werkzaam geweest.

Ook andere hulpverleners zijn niet langer dan een aantal maanden in het gezin werkzaam geweest. 25

De houding van [de medeverdachte] en met name [de verdachte] ten opzichte van de hulpverlening droeg eraan bij dat de hulpverleners omzichtig te werk gingen. [de verdachte] voelde zich snel aangevallen, zegt een van de hulpverleners. 26 Een ander zegt dat er heel lang moest worden meegegaan in het perspectief van [de verdachte] voordat er weer iets kon worden gezegd over de kinderen. 27 Meerdere gezinsvoogden verklaren dat [de medeverdachte] en [de verdachte] meewerkten zolang ze iets nodig hadden. Als de hulp werd ingezet of als het weer rustig was haakten ze af. 28 Gesprekken met de kinderen werden soms afgehouden. 29

2De verklaring van [kind 1]

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat – zakelijk weergegeven – de verklaring van [kind 1] niet als bewijs kan dienen, omdat deze onvoldoende betrouwbaar is.

Het hof is van oordeel dat de verklaring die [kind 1] op 28 december 2016 heeft afgelegd, gelet op alle omstandigheden, waaronder de nog jonge leeftijd van [kind 1] en het tijdsverloop, met behoedzaamheid moet worden beoordeeld. Voor uitsluiting van het bewijs is evenwel geen reden voor zover deze verklaring in voldoende mate steun vindt in de overige tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen.

Aan de betrouwbaarheid van de verklaring draagt naar het oordeel van het hof bij dat [kind 1] tijdens het verhoor herhaaldelijk antwoordt op vragen dat zij zich iets niet herinnert. Daaruit leidt het hof af dat [kind 1] zorgvuldig is geweest bij het geven van haar antwoorden. Bovendien heeft [kind 1] niet uitsluitend belastend verklaard ten aanzien van de verdachte en de medeverdachte, maar eveneens op onderdelen ontlastend.

Gedeeltelijke vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde

Het hof is van oordeel dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde ten dele dient te worden vrijgesproken. Hiertoe overweegt het hof ten aanzien van de handelingen zoals ten laste gelegd onder het eerste en het tweede gedachtestreepje dat de verklaring van [kind 1] op deze onderdelen niet (voldoende) wordt ondersteund door ander bewijs, zodat niet is voldaan aan het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, Sv. Het gaat daarbij – samengevat – om het onder een koude douche zetten en het in een garage of schuur laten slapen.

Gedeeltelijke vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde

Het hof heeft uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 3, eerste gedachtestreepje heeft begaan, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Feit 1.

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 15 februari 2015 tot en met 16 februari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [kind 1] (geboren [geboortedag] 2002) van het leven te beroven, met dat opzet die [kind 1] (terwijl die [kind 1] (reeds) een fysiek slechte conditie had)

  • in een koude en/of onverwarmde garage en/of schuur, althans ruimte, heeft laten slapen en/of verblijven, terwijl het buiten vroor althans (zeer) koud was, (telkens) zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen, en/of

  • in een koude en/of onverwarmde (slaap)kamer (met een geopend raam) heeft laten slapen en/of verblijven, terwijl het buiten vroor althans (zeer) koud was, (telkens) zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen en/of

  • gedurende geruime tijd, zonder voldoende warme kleding, buiten de woning in de kou heeft gezet en/of heeft laten staan en/of heeft laten lopen

waardoor zij, die [kind 1], in een toestand van ernstige onderkoeling en/of levensbedreigende onderkoeling en/of een comateuze toestand is gekomen en/of zij een hartstilstand heeft gekregen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Feit 2.

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2013 tot en met 6 februari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, en/of Wassenaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, telkens een kind over wie zij het gezag uitoefende en/of een kind dat zij verzorgde en/of opvoedde als behorend tot haar gezin, te weten [kind 1] (geboren [geboortedag] 2002), opzettelijk heeft mishandeld, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [kind 1] onder meer

  • onder een koude douche gezet en/of laten staan en/of

  • in een koude en/of onverwarmde garage en/of schuur laten slapen en/of verblijven, (telkens) zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen en/of

  • in een koude en/of onverwarmde (slaap)kamer (met een geopend raam) laten slapen en/of verblijven, (telkens) zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen, en/of

waardoor bij die [kind 1] pijn en/of letsel heeft bekomen en/of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaarwording bij haar is veroorzaakt,

en

  • opgesloten in een (slaap)kamer/ruimte (gedurende de nacht en/of uren achter elkaar), waardoor die [kind 1] niet naar het toilet kon gaan (en gedwongen werd haar behoefte in de kamer/ruimte te doen) en/of

  • gekleineerd en/of denigrerend toegesproken.

Feit 3.

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 februari 2015 tot en met 16 februari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk als stiefmoeder van [kind 1] (geboren [geboortedag] 2002), tot wierns onderhoud, verpleging of verzorging zij (als haar stiefmoeder) krachtens wet of overeenkomst verplicht was, die [kind 1] meermalen (telkens) in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, door met dat opzet, terwijl de lichamelijke toestand van [kind 1] (steeds) verder verslechterde, na te laten ten behoeve van de gezondheid van die [kind 1] (tijdig)

  • maatregelen te treffen om haar lichaamstemperatuur te verhogen en/of

  • passende medische zorg in te roepen,

waardoor die [kind 1] in een hulpeloze toestand werd gebracht en/of gelaten, ten gevolge waarvan die [kind 1] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of is toegebracht, te weten ernstige onderkoeling en/of een hartstilstand en/of het geraken in een comateuze toestand en/of een subgaleaal hematoom en/of een blijvend litteken op de borstkas;

Feit 4.

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 31 januari 2015 te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, telkens een kind over wie zij het gezag uitoefende en/of een kind dat zij verzorgde en/of opvoedde als behorend tot haar gezin, te weten [kind 2] (roepnaam [kind 2]), geboren [geboortedag] 2000, opzettelijk heeft mishandeld, immers heeft hebben zij, verdachte, en/of haar mededader met dat opzet meermalen, althans eenmaal,

die [kind 2] onder meer

  • geruime tijd (gedurende enkele uren) in een korte broek, althans onvoldoende warme kleding, buiten gezet/ gelaten, terwijl de buitentemperatuur tussen de 0 en 8 graden Celsius was en/of

  • zijn de mond van die [kind 2] met (duct)tape dicht/afgeplakt en/of

  • die [kind 2] (minutenlang) gedwongen zijn plas op te houden, althans die [kind 2] ervan weerhouden naar het toilet te kunnen gaan, en/of

waardoor die [kind 2] pijn en/of letsel heeft bekomen en/of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaarwording bij hem is veroorzaakt,

en

  • die [kind 2] opgesloten in een (slaap)kamer/ruimte (gedurende de nacht en/of uren achter elkaar), waardoor die [kind 2] niet naar het toilet kon gaan (en gedwongen werd zijn behoefte in de kamer/ruimte te doen) en/of

  • die [kind 2] gekleineerd en/of denigrerend toegesproken;

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Nadere bewijsoverwegingen

1. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde (poging tot doodslag)

De nacht van 15 op 16 februari 2015

Het hof zal de beoordeling van het ten laste gelegde toespitsen op hetgeen in de nacht van 15 op 16 februari 2015 is gebeurd, nu het dossier naar het oordeel van het hof geen aanknopingspunten biedt voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag in de ten laste gelegde langere periode.

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de toestand waarin [kind 1] in de ochtend van 16 februari 2015 werd aangetroffen kan worden toegerekend aan handelingen of nalaten van de verdachte. Daartoe moet eerst de vraag worden beantwoord of de verdachte opzet had op de dood van [kind 1]. Om deze vraag te beantwoorden dient het hof vast te stellen wat er met [kind 1] in de nacht van 15 op 16 februari 2015 is gebeurd. [kind 1] heeft geen herinneringen aan de desbetreffende nacht. De medeverdachte [de medeverdachte] was naar eigen zeggen en volgens de verdachte niet aanwezig toen [kind 1] naar bed ging en lag nog in bed toen hij

’s ochtends door de verdachte werd gealarmeerd. De verklaringen van [kind 1] en de medeverdachte [de medeverdachte] bieden in zoverre geen aanknopingspunten.

De verklaring van de verdachte

De verdachte heeft - zakelijk weergegeven - de volgende verklaring afgelegd.

Nadat [kind 1] op zondagavond in haar bed had gepoept heeft de verdachte haar kamertje schoongemaakt. Daarbij heeft zij het raam even opengezet en daarna weer dichtgedaan. Na het douchen kreeg [kind 1] een pyjama, een fleecevest en dikke sokken aan. Nadat ze aan tafel had gezeten en een gebakje had gegeten, waarna [kind 1] “praatjes” had, is [kind 1] omstreeks 22.00 uur naar bed gegaan in haar kamertje. De kamer was verwarmd. De centrale verwarming was zo afgesteld dat zij om 23.00 uur uit ging en om 6.00 uur aan ging. Als de centrale verwarming aanging, werd het in het kamertje ook warmer. Het raam was dicht. Toen de verdachte [kind 1] naar boven bracht voelde de kamer al warmer dan toen het raam open stond. Omdat [kind 1] het koud had heeft de verdachte [kind 1] een extra dekbed gegeven. In bed had zij het fleecevest en de sokken nog aan.

Op 16 februari 2015 is de verdachte opgestaan, met de jongens. Nadat zij zich hadden aangekleed en naar beneden waren gegaan is de verdachte boven bij [kind 1] gaan kijken. [kind 1] zei dat ze het koud had en dat ze wilde blijven liggen. [kind 1] had de pyjama, het fleecevest en de sokken nog aan. De kamer voelde net als de rest van het huis, de kachel stond aan. De verdachte heeft naar eigen zeggen de deken goed gedaan en ze is weer naar beneden gegaan. Vervolgens heeft de verdachte de jongens naar school gebracht. Toen ze terug was heeft ze een telefoontje afgehandeld. Daarna is ze naar boven naar [kind 1] gegaan. [kind 1] gaf aan dat zij in haar broek had geplast. Na het optillen van de deken rook de verdachte dat ook. [kind 1] was bovendien echt koud. De verdachte zei tegen [kind 1] dat ze een warm bad voor haar ging maken. Toen de verdachte het bad wilde vullen voelde zij dat er koud water uit de kraan kwam. Daarna is ze naar beneden gelopen om de ketel te vullen. Daarvoor had ze de tuinslang nodig, maar die was bevroren. Ze heeft de tuinslang binnen gelegd. Toen de verdachte wederom bij [kind 1] was, kwam [kind 1] overeind en zakte ze in elkaar. De verdachte heeft naar de medeverdachte geschreeuwd dat hij moest komen en heeft 112 gebeld.

De deskundigen

In het kader van het onderzoek naar de oorzaak van de toestand waarin [kind 1] op 16 februari 2015 ’s morgens verkeerde hebben de deskundigen W.A. Karst (hierna: Karst), forensisch arts, en Prof. dr. H.A.M. Daanen (hierna: Daanen), deskundige thermoregulatie van mensen, rapporten uitgebracht.


In zijn rapport van 28 oktober 2015 komt Karst onder meer tot de volgende bevindingen.

Een langdurige blootstelling aan koude moet nodig zijn geweest voor het ontwikkelen van een lichaamstemperatuur van 23 graden. Zelfs met blootstelling aan temperaturen juist boven het vriespunt met geen of weinig beschermende lagen moet het een afkoelingsproces van vele uren zijn geweest (uitzonderlijke situaties als naakt opsluiten in een vrieskist of onderdompelen in stromend ijskoud water buiten beschouwing latend).

Gezien de lichaamstemperatuur van 23 graden Celsius vlak na aankomst in het LUMC, is het zeer onwaarschijnlijk dat er op 16 februari 2015 tussen 8 en 9 uur ’s ochtends inhoudelijke communicatie heeft kunnen plaatsvinden tussen de verdachte en [kind 1].

Als ervan wordt uitgegaan dat [kind 1] de vorige avond nog heeft gecommuniceerd, valt uit te sluiten dat [kind 1] de gehele nacht van 15 op 16 februari 2015 in pyjama onder minimaal één dekbed heeft gelegen. Een lichaamstemperatuur van 23 graden Celsius kan namelijk alleen dan worden bereikt wanneer er sprake is van langdurige (urenlange) blootstelling aan kou, zonder mogelijkheid om voor bedekkende warmtelagen te zorgen.

Op 12 april 2017 heeft Karst een aanvullende vraag beantwoord. In de beantwoording van die vraag is onder meer het volgende vermeld.

Bij kinderen met ernstige onderkoeling (gedefinieerd als een lichaamstemperatuur van minder dan 28 graden) is er inadequate ademhaling en is er sprake van problemen in het bewustzijn. Er is een diepe slaap. Het kind voelt erg koud aan. Uiteindelijk raakt het kind comateus, waarbij het kind niet reageert op prikkels.

Karst heeft op 18 april 2017 bij de raadsheer-commissaris aan het voorgaande toegevoegd dat het in de lijn der verwachting ligt dat de laagste temperatuur van [kind 1] lager is geweest dan 23 graden Celsius.

Daanen komt in zijn rapport van september 2015 aan de hand van twee door hem gebruikte modellen tot de volgende conclusies.

Het is onwaarschijnlijk dat [kind 1] gedurende de nacht met één of meerdere dekbedden is bedekt.

Er zat maximaal 1 uur en 50 minuten tussen het moment waarop [kind 1] volgens de verdachte zei dat ze in haar broek had geplast en de meting van 23 graden in het ziekenhuis. Als ervan wordt uitgegaan dat haar lichaamstemperatuur (het hof begrijpt: bij het begin van het tijdsinterval) 30 graden was (nog net bij bewustzijn), moet haar lichaamstemperatuur met 7 graden zijn gedaald. Dat is niet waarschijnlijk. De temperatuur heeft in dit tijdsinterval slechts met maximaal 2 graden kunnen dalen.

Het hof acht de bevindingen van de deskundigen voldoende betrouwbaar. Weliswaar hebben de deskundigen, zoals de verdediging ook heeft aangevoerd, hun onderzoek moeten baseren op een aantal onzekere factoren, maar gelet op de inhoud van het dossier acht het hof niet aannemelijk dat deze factoren zo onzeker zijn dat aan de bevindingen van de deskundigen moet worden getwijfeld.

Paradoxical undressing

De verdediging heeft gewezen op de mogelijkheid dat het fenomeen van paradoxical undressing zich heeft voorgedaan. Dit ziet op het verschijnsel dat bij kerntemperaturen rond 33 graden Celsius door ontregeling van het hersendeel dat de lichaamstemperatuur controleert een vals gevoel van warmte optreedt. In reactie daarop kleedt men zich dan uit of ontdoet men zich van bedekkende warmtelagen.

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dit fenomeen niet relevant is in het door de verdachte geschetste scenario. Volgens de verdachte was [kind 1] bij het wakker worden nog aangekleed en heeft de verdachte haar dekbed goedgedaan. Het hof voegt daar aan toe dat deskundige Daanen ter terechtzitting in hoger beroep op 25 april 2017 heeft verklaard dat iemand die zich heeft uitgekleed in het kader van paradoxical undressing niet in staat moet worden geacht zich weer aan te kleden. De paradoxical undressing heeft zich dus kennelijk niet voorgedaan en kan dan ook niet dienen als verklaring voor de afkoeling van [kind 1].

Het oordeel van het hof

Gelet op de hiervoor weergegeven bevindingen van de deskundigen Karst en Daanen acht het hof de verklaring van de verdachte over de omstandigheden waaronder [kind 1] de nacht heeft doorgebracht niet geloofwaardig. Ook acht het hof niet aannemelijk dat de verdachte die ochtend nog met [kind 1] gesproken heeft.

Wat is er dan gebeurd met [kind 1]?

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat [kind 1] de nacht van 15 op 16 februari 2015 heeft doorgebracht in een koude en onverwarmde ruimte terwijl zij onvoldoende kleding of beddengoed had om zich te verwarmen. Dat volgt naar het oordeel van het hof uit de toestand waarin [kind 1] de volgende ochtend is aangetroffen in samenhang met de bevindingen van de deskundigen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [kind 1] op 28 december 2016 heeft verklaard dat zij af en toe, ook als het koud was, van ’s avonds laat tot ’s ochtends zonder dekbed in de garage dan wel de schuur moest slapen en dat zij ook in het kamertje (het hof begrijpt: de kleine kamer op de eerste verdieping) met het raam open en de verwarming uit en zonder beddengoed sliep. Deze verklaring biedt naar het oordeel van het hof steun aan het scenario dat [kind 1] de nacht heeft doorgebracht in een koude en onverwarmde ruimte. Welke ruimte dat is geweest kan het hof niet vaststellen.

Ook heeft het hof gelet op de temperatuur in de betreffende nacht. Volgens de gegevens van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut was het die nacht 6,6 graden Celsius onder nul.

Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [kind 1] de nacht heeft doorgebracht in een koude en onverwarmde ruimte terwijl zij onvoldoende kleding en/of beddengoed had om zich te verwarmen.

Het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood van [kind 1]

Het hof is van oordeel dat geen bewijs voorhanden is dat de verdachte met haar gedragingen de dood van [kind 1] heeft beoogd. Gelet hierop kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte opzet, in onvoorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [kind 1].

Ten aanzien van de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet op haar dood heeft gehad, overweegt het hof als volgt.

Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [kind 1] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.

Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).

Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet, zal, indien de verklaringen van de verdachte geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.

Uit de eerder in dit arrest weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de gezondheidstoestand van [kind 1] vanaf 7 februari 2015 verslechterde en in de avond van 15 februari 2015 zorgwekkend was. Dat de verdachte op de hoogte was van de slechte gezondheidstoestand van [kind 1] staat eveneens vast en is overigens ook niet betwist. Voorts kan ervan worden uitgegaan dat de verdachte heeft geweten dat het in de nacht van 15 op 16 februari 2015 zou vriezen.

Desondanks heeft de verdachte [kind 1] in die nacht, terwijl het buiten vroor, in een koude en onverwarmde ruimte laten verblijven terwijl zij onvoldoende kleding en/of beddengoed had om zich te verwarmen. De ruimte moet zodanig koud zijn geweest dat [kind 1] ernstig onderkoeld heeft kunnen raken.

Niet blijkt dat de verdachte in de loop van de nacht gecontroleerd heeft of het met [kind 1] goed ging. Het hof acht aannemelijk dat de verdachte dat niet heeft gedaan, nu zij alleen heeft verklaard dat zij ‘s avonds rond half twaalf en de volgende ochtend voor het eerst rond een uur of acht bij [kind 1] gekeken zou hebben.

Het hof is van oordeel dat er onder deze omstandigheden sprake was van een aanmerkelijke kans dat [kind 1] zou komen te overlijden. De verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest.

De gedragingen van de verdachte, waaronder begrepen het nalaten zich van het welzijn van [kind 1] in die nacht te vergewissen, kunnen naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van [kind 1] gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg op de koop toe heeft genomen. Van aanwijzingen voor het tegendeel is het hof niet gebleken.

Het hof acht het onder 1 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte van het ten laste gelegde medeplegen, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, zal worden vrijgesproken. Het dossier biedt ten aanzien van dit feit onvoldoende aanwijzingen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [de medeverdachte].

2. Ten aanzien van het onder 2 en 4 ten laste gelegde kleineren en denigrerend toespreken en het opsluiten in een kamer waardoor [kind 2] en [kind 1] hun behoefte in die kamer moesten doen.

De advocaat-generaal gaat er in haar requisitoir van uit dat het ten laste gelegde meermalen kleineren en denigrerend toespreken van [kind 1] en [kind 2] psychische mishandeling is. Zij stelt zich op het standpunt dat er voldoende termen zijn om deze vorm van mishandeling onder de werking van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) te laten vallen.

De raadsvrouw van de verdachte heeft daartegen aangevoerd dat het strafrecht op deze wijze te veel wordt opgerekt.

Het hof is van oordeel dat het kleineren en/of denigrerend toespreken van kinderen onder omstandigheden psychische mishandeling kan opleveren.

De wetgever heeft in artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg en de Jeugdwet kindermishandeling als volgt gedefinieerd:

“Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.”

De vraag die het hof moet beantwoorden is of psychische mishandeling kan worden aangemerkt als mishandeling in de zin van artikel 300 Sr. Het hof is van oordeel dat de bewoordingen van genoemd artikel dat niet uitsluiten.

Hoewel in de wetsgeschiedenis van artikel 300 Sr niet wordt gesproken over de geestelijke gezondheid, kan naar het oordeel van het hof niet worden uitgesloten dat de wetgever ook dit belang beoogt te beschermen. In ieder geval biedt de in het vierde lid van artikel 300 Sr genoemde gelijkstelling van mishandeling met benadeling van de gezondheid aanknopingspunten voor strafbaarheid van niet alleen het veroorzaken van lichamelijke pijn, letsel of onlust, maar ook voor mishandelingen van psychische aard. Het hof is van oordeel dat niet iedere kleinerende of denigrerende handeling of opmerking als mishandeling in de zin van artikel 300 Sr kan worden aangemerkt. Het komt aan op de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht of gemaakt.

In het onderhavige geval is er gedurende een langere periode sprake van een patroon van kleinerende en/of denigrerende opmerkingen. Gedragingen van de verdachte en de medeverdachte, zoals onder meer blijkend uit de filmpjes die zich in het dossier bevinden, kunnen als ondersteunend en versterkend worden aangemerkt voor de kleinerende en denigrerende opmerkingen.

De deskundige dr. T.A.W. van der Schoot heeft over [kind 1] gerapporteerd dat de bejegening die zich in de thuissituatie heeft voorgedaan kan worden getypeerd als emotionele verwaarlozing, waaruit onder meer het gevoel ontstaat dat je gebrekkig, slecht, minderwaardig of waardeloos bent. Ten aanzien van [kind 2] heeft de deskundige gerapporteerd, dat [kind 2] vanwege zijn ontwikkelingsstoornis PDD-NOS, in combinatie met onder meer de bejegening in de begeleiding en opvoeding, een achterstand heeft opgelopen in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Het hof acht aannemelijk dat het kleineren en denigrerend toespreken van [kind 1] en [kind 2] heeft bijgedragen aan het ontstaan van psychische schade.

Ook ten aanzien van het regelmatige opsluiten van [kind 2] en [kind 1] in hun kamer, waardoor ze hun behoefte in die kamer moesten doen, is daarvan naar het oordeel van het hof sprake.

Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat hetgeen ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen en bovendien een strafbaar feit oplevert.

3. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde (in hulpeloze toestand laten)

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat in de periode voorafgaand aan 16 februari 2015 diverse hulpverleners bij [kind 1] betrokken waren en dat geen van hen het advies heeft gegeven om met [kind 1] naar het ziekenhuis te gaan of haar medisch te laten onderzoeken. Ook de buurman en de medewerkers van de Plus supermarkt die [kind 1] op 8 februari 2015 zagen, hebben geen hulp ingeschakeld.

Het hof stelt vast dat buiten de verdachten niemand een volledig beeld had van de toestand van [kind 1] vanaf 7 februari 2015. Gezien de gebeurtenissen op zondag 8 februari 2015 kan het hen niet zijn ontgaan dat het niet goed ging met [kind 1]. Dat had hen zorgen moeten baren, temeer nu [kind 1] op 7 februari 2015 van de trap was gevallen. In ieder geval moet hen op dinsdag, toen de leerkracht van [kind 1] een arts wilde bellen, duidelijk zijn geweest dat de toestand van [kind 1] zorgelijk was. Pas op donderdag hebben de verdachten een arts benaderd, maar toen de kinderarts niet direct terugbelde hebben de verdachten niet opnieuw contact gezocht met een arts. Op donderdag en op de dagen daarna kwam in contacten van de verdachten met de school, een vriendin en een nicht van de verdachte de gezondheidstoestand van [kind 1] aan de orde. De verdachten vertelden dat er contact was met een arts en dat deze adviezen had gegeven.

Verder blijkt niet dat de verdachten in die week de hulpverleners in het gezin om hulp hebben gevraagd.

Deze gang van zaken zou kunnen verklaren waarom (behalve de buurman op zondag) verder niemand alarm heeft geslagen. Onder deze omstandigheden konden de verdachten dat ook niet van de omstanders verwachten. Overigens berust de verantwoordelijkheid om hulp in te roepen voor een kind, ook op grond van de wet, in de eerste plaats bij de tot verzorging verplichte ouders.

Het hof is van oordeel dat de situatie van [kind 1] in de week vanaf 7 februari 2015 zodanig zorgelijk was dat de verdachten ervoor hadden moeten zorgen dat [kind 1] gezien werd door een arts. Door dat niet te doen hebben de verdachten [kind 1] in een hulpeloze toestand gelaten.

Het hof acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.

De ernstige onderkoeling, de hartstilstand en het blijvend litteken op de borstkas worden door het hof niet aangemerkt als rechtstreekse gevolgen van het niet tijdig inroepen van medische hulp. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen.

4. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde

Het hof is van oordeel dat ervan uitgegaan kan worden dat het plakken van ducttape op de mond pijn doet en dat het langdurig moeten ophouden van de plas, evenals het langdurig buiten in de kou verblijven zonder voldoende warme kleding, een hevige onlust veroorzakende lichamelijke gewaarwording is.

5. Ten aanzien van de onder 2 tot en met 4 ten laste gelegde feiten

Voor zover de verdediging nog heeft betoogd dat het handelen van de verdachte jegens haar stiefkinderen vooral is ingegeven door pedagogische motieven overweegt het hof nog dat, in ieder geval waar het gaat om de ten laste gelegde en bewezen verklaarde handelingen, aan dat verweer voorbij moet worden gegaan gelet op de door het hof vastgestelde overschrijding van strafrechtelijke normen daarbij, waardoor de grenzen van aanvaardbaar streng pedagogisch optreden in ieder geval ver zijn overschreden.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

mishandeling, van een kind dat zij verzorgt of opvoedt als behorend tot haar gezin, meermalen gepleegd.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van het opzettelijk in hulpeloze toestand laten van iemand tot wier onderhoud en verzorging zij krachtens wet of overeenkomst verplicht is.

Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van mishandeling, begaan tegen een kind dat zij verzorgt of opvoedt als behorend tot haar gezin, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof, evenals de rechtbank, in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag op haar stiefdochter [kind 1], door haar in een koude en onverwarmde ruimte de nacht te laten doorbrengen, zonder mogelijkheden zich voldoende tegen de kou te beschermen, terwijl het buiten vroor. Voorts heeft de verdachte zowel [kind 1] als haar stiefzoon [kind 2] psychisch en lichamelijk mishandeld, op de wijze als bewezen verklaard. Tevens heeft de verdachte nagelaten medische zorg in te roepen voor [kind 1], terwijl haar lichamelijke conditie zeer zorgelijk was.

Uit het dossier komt een beeld naar voren van [kind 1] en [kind 2] die door de verdachte werden behandeld als tweederangs kinderen, die niet of nauwelijks affectie kregen terwijl de drie eigen kinderen van de verdachte aanmerkelijk beter werden behandeld.

Door hun handelen hebben de verdachte en de medeverdachte [de medeverdachte] voor [kind 1] en [kind 2] een zeer onveilige en bedreigende situatie geschapen, welke langdurig van aard was, terwijl kinderen immer moeten kunnen rekenen op bescherming en geborgenheid.

Door het handelen van de verdachte is de ontwikkeling van [kind 1] en [kind 2] zwaar onder druk komen te staan. Daarnaast is bekend dat de gevolgen van kindermishandeling nog zeer lang kunnen doorwerken en zich op verschillende manieren kunnen manifesteren, ook in het volwassen leven.

Deze zaak heeft niet alleen de directe slachtoffers [kind 1] en [kind 2] getroffen, maar heeft ook grote gevolgen gehad voor de biologische moeder van de kinderen, die geconfronteerd werd met de situatie dat haar dochter dreigde te overlijden.

Ook in de samenleving roepen feiten als de onderhavige gevoelens van afschuw, geschoktheid en onbegrip op.

Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van de Pro Justitia rapportage van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 23 februari 2016, opgemaakt en ondertekend door P.G. Smits, psycholoog, en A.E. Grochowska, psychiater.

In dit rapport wordt geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. In het verleden zijn er aanwijzingen voor emotionele verwaarlozing en psychische traumatisering die mogelijk van invloed zijn geweest op de ontwikkeling van de verdachte. De narcistische persoonlijkheidsstoornis wordt bij de verdachte gekenmerkt door een neiging tot idealiseren, een grote behoefte aan waardering en erkenning, het gevoel hebben van bijzondere rechten en het verwachten van een bijzondere behandeling of dat anderen automatisch meegaan met haar verwachtingen, het gebruik maken van anderen om eigen doelen te bereiken, een gebrekkige empathie, het afgunstig zijn of menen dat anderen op haar afgunstig zijn en het vertonen van hooghartig gedrag. Er is tevens enige overlap tussen de narcistische trekken van de verdachte en borderline, paranoïde en theatrale trekken, maar niet in de mate dat er voldaan wordt aan de criteria van een borderline, paranoïde of theatrale persoonlijkheidsstoornis.

De verdachte wordt door haar beperkingen vanuit de stoornis ernstig belemmerd in het psychosociaal functioneren, vooral in de relationele sfeer.

De persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte heeft een grote invloed gehad op het opvoedingsklimaat in het gezin.

Ten tijde van het ten laste gelegde was de narcistische persoonlijkheidsstoornis aanwezig.

Doordat de verdachte ontkent en niet duidelijk is geworden of, en zo ja welke, pathologische kenmerken hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde doen de rapporteurs geen uitspraak over een mogelijk verband tussen haar stoornis en het ten laste gelegde en de mate van toerekeningsvatbaarheid.

Het hof gaat er op basis van de stukken van uit dat er wel een causale relatie is tussen de stoornis van de verdachte en de ten laste gelegde feiten. Het hof acht de verdachte, uitgaande van de driepuntsschaal, verminderd toerekeningsvatbaar.

Het hof zal de vordering van de advocaat-generaal om aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging op te leggen afwijzen.

[kind 1] woont nu in een pleeggezin, [kind 2] in een instelling. Ook de drie kinderen van de verdachte wonen in een pleeggezin. Het hof heeft begrepen dat het niet de bedoeling is dat de kinderen teruggeplaatst worden bij hun ouders, en dat door de Raad voor de Kinderbescherming bij de rechtbank een verzoek is ingediend het gezag van de verdachte en van de medeverdachte [de medeverdachte] over hun kinderen te beëindigen.

Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof, anders dan door de advocaat-generaal betoogd, niet gesteld worden dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.

Uit het meest recente reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 21 april 2017 blijkt dat de verdachte haar woning is kwijtgeraakt, evenals haar aandeel in het bedrijf dat zij samen met de medeverdachte [de medeverdachte] had. Hierdoor zijn financiële problemen ontstaan. Zij beraadt zich over de voortgang van haar relatie met de medeverdachte [de medeverdachte].

De verdachte heeft psychische hulp gezocht vanwege de gebeurtenissen van de afgelopen jaren; deze hulpverlening zal zich moeten richten op het verwerken van het verlies van de verdachte van haar werk, haar relatie en de zorg voor haar kinderen.

Het hof heeft tenslotte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 april 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.

Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

Het hof acht onvoldoende gronden aanwezig om de vordering gevangenneming van het openbaar ministerie toe te wijzen.

Vordering van de benadeelde partij [kind 1]

In eerste aanleg heeft [de moeder], de biologische moeder, als wettelijk vertegenwoordigster van [kind 1], zich als benadeelde partij gevoegd in het onderhavige strafproces. Zij heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, ten dele als voorschot, tot een bedrag van € 20.831,60, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder zijn de buitengerechtelijke kosten gevorderd.

Voor zover de vordering betrekking heeft op een voorschot merkt het hof deze aan als een vordering tot vergoeding van reeds geleden schade.

In hoger beroep heeft mr. M.J. Snijder, sinds 12 oktober 2016 bijzonder curator van [kind 1], deze vordering gehandhaafd, behalve ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Door en namens de verdachte is niet betwist dat de gestelde schade is geleden. Wel is aangevoerd dat het de vraag is of al deze schade kan worden toegerekend aan de verdachte en de medeverdachte [de medeverdachte]. De vordering zou zich daarom niet lenen voor beoordeling in het kader van het strafproces.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 831,60 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.

Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de eerder in dit arrest weergegeven conclusies van de deskundige dr. T.A.W. van der Schoot, klinisch psycholoog, aannemelijk is geworden dat er geestelijk letsel bij [kind 1] is ontstaan en dat dit letsel ten minste voor een deel het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 8.500,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.

Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.

Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [kind 1]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van

€ 9.331,60 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [kind 1].

Vordering van de benadeelde partij [kind 2]

In eerste aanleg heeft [de moeder], de biologische moeder, als wettelijk vertegenwoordiger van [kind 2], zich als benadeelde partij gevoegd in het onderhavige strafproces. Zij heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder zijn de buitengerechtelijke kosten gevorderd.

Voor zover de vordering betrekking heeft op een voorschot merkt het hof deze aan als een vordering tot vergoeding van reeds geleden schade.

In hoger beroep heeft mr. M.J. Snijder, sinds 12 oktober 2016 bijzonder curator van [kind 2], deze vordering gehandhaafd, behalve ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Door en namens de verdachte is niet betwist dat de gestelde schade is geleden. Wel wordt aangevoerd dat het de vraag is of al deze schade kan worden toegerekend aan de verdachte en de medeverdachte [de medeverdachte]. De vordering zou zich daarom niet lenen voor beoordeling in het kader van het strafproces.

Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de eerder in dit arrest vermelde conclusies van de deskundige dr. T.A.W. van der Schoot, klinisch psycholoog, aannemelijk is geworden dat er geestelijk letsel bij [kind 2] is ontstaan en dat dit letsel ten minste voor een deel het rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 november 2014 (de datum waarop [kind 2] uit huis is geplaatst) tot aan de dag der algehele voldoening.

Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.

Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [kind 2]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van

€ 1.500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [kind 2].

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 255, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

verklaart de officier van justitie en de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 ten laste gelegde;

vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:

verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor overwogen;

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden;

beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte;

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [kind 1] ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van

€ 9.331,60 (negenduizend driehonderd eenendertig euro en zestig cent) bestaande uit € 831,60 (achthonderd eenendertig euro en zestig cent) materiële schade en

€ 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;

bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;

verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [kind 1], ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 9.331,60 (negenduizend driehonderd eenendertig euro en zestig cent) bestaande uit € 831,60 (achthonderd eenendertig euro en zestig cent) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 81 (eenentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;

bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;

bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [kind 2] ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;

bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;

verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [kind 2], ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;

bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;

bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,

mr. S. van Dissel en mr. S.A.J. van 't Hul, in bijzijn van de griffier mr. A.D. Verhoeven.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 mei 2017.

1

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina 2029).

2

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina 2030).

3

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina 2036).

4

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina 2041).

5

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina 2049).

6

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina 2067).

7

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina’s 2032 en 2034).

8

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina 2031).

9

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina 2045).

10

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina 2047).

11

Een geschrift, te weten een feitenrelaas d.d. 23 maart 2015 van Jeugdbescherming West (dossierpagina 1251 e.v.).

12

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina 2127).

13

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina’s 2028 en 2036).

14

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina 2150).

15

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] d.d. 3 maart 2015 (dossierpagina 983).

16

Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, zaaknummer 2015.02.18.081, d.d. 28 oktober 2015, opgemaakt en ondertekend door de deskundige W.A. Karst, forensisch arts (pagina 9 van 20).

17

Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 9] d.d. 19 februari 2015 (dossierpagina 467).

18

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] d.d. 3 maart 2015 (dossierpagina 980 e.v.).

19

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina 2148) en proces-verbaal van verhoor verdachte [de medeverdachte] d.d. 17 februari 2015 met proces-verbaalnummer 1 (dossierpagina 52).

20

Proces-verbaal tijdlijn gebeurtenissen gezin [familienaam] d.d. 19 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 316 (dossierpagina 2148).

21

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 28 oktober 2015 (pagina 4 van 5).

22

Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, zaaknummer 2015.02.18.081, d.d. 28 oktober 2015, opgemaakt en ondertekend door de deskundige W.A. Karst, forensisch arts (pagina 9 van 20).

23

Proces-verbaal van bevindingen (uitwerken filmpjes van [kind 1] 2 en 3) d.d. 12 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 345 (dossierpagina 2470 e.v.); proces-verbaal van bevindingen (uitwerken filmpje van [kind 1] 4) d.d. 12 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 346 (dossierpagina 2473 e.v.); proces-verbaal van bevindingen (uitwerken filmpje van [kind 1] 5) d.d. 15 oktober 2015 met proces-verbaalnummer 348 (dossierpagina 2475 e.v.); proces-verbaal van bevindingen (uitwerken filmpjes van [kind 2] 2 en 3) d.d. 29 september 2015 met proces-verbaalnummer 332 (dossierpagina 2481 e.v.); proces-verbaal van bevindingen (uitwerken filmpje van [kind 2] 4) d.d. 29 september 2015 met proces-verbaalnummer 333 (dossierpagina 2483 e.v.); proces-verbaal van bevindingen (uitwerken filmpjes van [kind 2] 6 en 7) d.d. 29 september 2015 met proces-verbaalnummer 336 (dossierpagina 2487 e.v.).

24

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 20 april 2015 met proces-verbaalnummer 201 (dossierpagina 2516).

25

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2015 met proces-verbaalnummer 224 (dossierpagina 1203 e.v.).

26

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 20 april 2015 met proces-verbaalnummer 201 (dossierpagina 2516).

27

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 25 maart 2015 met proces-verbaalnummer 169 (dossierpagina 1027).

28

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] bij de rechter-commissaris d.d. 16 december 2015 (pagina 4 van 5); proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] bij de rechter-commissaris d.d. 27 oktober 2015 (pagina 6 van 7); proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] bij de rechter-commissaris d.d. 27 oktober 2015 (pagina 3 van 7).

29

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] bij de rechter-commissaris d.d. 27 oktober 2015 (pagina 2 van 7) en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 25 maart 2015 met proces-verbaalnummer 169 (dossierpagina 1026).

×

Rapport alimentatienormen versie 2025

 

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord
1. Inleiding
2. Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen
2.1 Inleiding
2.2 Modellen voor het bepalen van het netto besteedbaar (gezins)inkomen
2.3 Verschillende soorten inkomen
2.4 Kindgebonden budget
3. Behoefte
3.1. Algemeen
3.2 Het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen
3.3 Behoefte van de ex-partner
4. Draagkracht
4.1 Algemeen
4.2 Berekening van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie (algemeen)
4.3 Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar
4.4 Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie
4.5 Inkomensvergelijking (voorheen jusvergelijking)
4.6 Bijzondere omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden
4.7 Inkomensverlies van een onderhoudsplichtige
4.8 Uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn
4.9 Fiscale gevolgen van het hebben van een auto van de zaak
4.10 Draagkracht bij verpleging in een instelling voor langdurige zorg
5. Stappenplannen en rekenvoorbeelden
5.1 Stappenplan kinderalimentatie
5.2 Stappenplan partneralimentatie
5.3 Rekenvoorbeelden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten
5.4 Rekenvoorbeeld aanvaardbaarheidstoets

Voorwoord

Wettelijke maatstaven

De hoogte van kinder- en partneralimentatie is afhankelijk van de behoefte van degene die recht heeft op alimentatie en van de draagkracht van degene die de alimentatie moet betalen. Behoefte en draagkracht zijn open normen, dat wil zeggen dat niet in wet- of andere regelgeving is vastgelegd wat daaronder precies moet worden verstaan.

Aanbevelingen en rekenmodellen

In het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) doet de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) aanbevelingen voor het concretiseren en toepassen van deze open normen in het juridische debat en voor het aan de hand van deze wettelijke maatstaven berekenen van de hoogte van kinder- en partneralimentatie.

Met deze aanbevelingen beoogt de expertgroep de rechtseenheid te bevorderen en bij te dragen aan de voorspelbaarheid van de uitkomst van een alimentatieprocedure. Het rapport is uitdrukkelijk niet bedoeld als handboek voor alles wat met alimentatie te maken heeft. Het rapport bevat ook geen aanbevelingen voor onderwerpen die buiten de reikwijdte van de begrippen behoefte en draagkracht en het aan de hand daarvan berekenen van alimentatie vallen. Die onderwerpen komen daarom in dit rapport niet aan bod. Als een vraag daarover voorligt, zal de rechter een op het geval toegesneden oordeel geven.

Voor het berekenen van alimentatie heeft de expertgroep modellen ontwikkeld (zie bijlage 1). Verschillende uitgevers brengen rekenprogramma’s uit die gebaseerd zijn op deze rekenmodellen. Voor de leesbaarheid is het rapport in de wij-vorm geschreven. Waar staat dat ‘wij’ iets doen mag gelezen worden dat de expertgroep aanbeveelt om dat zo te doen.

Gebruik van het rapport

Dit rapport is geschreven door rechters met het doel de aanbevelingen toe te passen bij de beoordeling van aan hen voorgelegde alimentatiegeschillen. Rechters kunnen van de aanbevelingen afwijken. Zij zullen dat in de regel alleen doen als er bijzondere omstandig- heden zijn. Bij die beoordeling speelt wat partijen stellen en hoe zij dat onderbouwen een belangrijke rol. Een relatief strikte toepassing van de aanbevelingen bevordert de rechtseenheid en de voorspelbaarheid van rechterlijke beslissingen.

Advocaten, mediators en anderen maken voor hun advieswerk en (rechts)bijstand gebruik van het rapport. Bij de meeste alimentatiekwesties maken partijen zelf afspraken, zonder tussenkomst van een rechter. Dat staat partijen vrij. Belangrijk is dat zij bij die afspraken binnen de wettelijke kaders blijven.
Gemeenten kunnen de aanbevelingen in dit rapport gebruiken bij verhaal van bijstands- uitkeringen. Vragen rond bijstandsverhaal vallen buiten het bestek van dit rapport.

Rapport 2025

De tabellen Eigen Aandeel in de Kosten van Kinderen zijn in 2025 gewijzigd. In de tabellen is het hoogste inkomen opgehoogd van € 6.000 naar € 7.500 met de bijbehorende tussenkolommen (van € 6.500 en van € 7.000). Het laagste inkomen is verhoogd van € 1.500 naar € 2.000 euro omdat het sociaal minimum inclusief zorgtoeslag meer dan € 2.000 bedraagt.

De bedragen voor lage en voor hoge inkomens vallen iets lager uit dan in de tabellen voor 2024: bij de lage inkomens hangt dat samen met de nieuwe definitie van de armoedegrens. De procentuele kosten van kinderen bij een hoog inkomen zijn lager op basis van de (voorlaatste) CBS-publicatie over kosten van kinderen.

In paragraaf 4.3.5 is een aanbeveling opgenomen voor de situatie dat de ouders samen voldoende draagkracht hebben en de zorgkorting hoger is dan de draagkracht van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft.

Den Haag, december 2024

mr. J.B. de Groot, voorzitter

mr. Y. Oosting, secretaris

De editie van 2024 bevat een belangrijke wijziging. Met ingang van 2023 is ook voor de bepaling van de draagkracht voor partneralimentatie het forfaitaire systeem van toepassing. Uitgangspunt daarbij is dat de onderhoudsplichtige een budget voor de eigen lasten heeft. Voor bijzondere lasten die volgens de onderhoudsplichtige niet uit dat budget kunnen worden bestreden (bijvoorbeeld herinrichtingskosten, advocaatkosten etc.) gelden nu zowel voor kinderalimentatie als voor partneralimentatie dezelfde uitgangspunten (zie hoofdstuk 4.6).

Den Haag, december 2023

mr. J.B. de Groot, voorzitter

mr. Y. Oosting, secretarisLeeuwarden, december 2022

1. INLEIDING

In artikel 1:392, lid 1, BW staat wie op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden zijn tot het verstrekken van levensonderhoud. Dat zijn de ouders, de kinderen en behuwd- kinderen, schoonouders en stiefouders. In deze wetsbepaling staat niet wie de onderhouds- gerechtigden zijn. Dat kunnen we afleiden uit de formulering en uit andere artikelen in Titel 17 van Boek 1, BW.

In dit rapport doet de expertgroep aanbevelingen voor het vaststellen of wijzigen van de hoogte van kinder- en/of partneralimentatie na het verbreken van de relatie (alleen bij kinderalimentatie), echtscheiding, na het verbreken van een geregistreerd partnerschap en na scheiding van tafel en bed.

Het gaat daarbij om:

  • een bijdrage van de ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn of haar kind(eren) aan de andere ouder  (kinderalimentatie) of direct aan het kind (indien dat 18 jaar of ouder is);
  • een uitkering tot levensonderhoud aan de gewezen echtgeno(o)t(e), de echtgenoot van wie iemand gescheiden is van tafel en bed en de gewezen geregistreerde partner (partneralimentatie). Hierna spreken wij in al deze gevallen van ex-partners.

Op grond van artikel 1:404, lid 1, BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Gedurende het huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn ook stiefouders onderhoudsplichtig voor de minderjarige kinderen van hun echtgenoot of geregistreerde partner die tot hun gezin behoren (art. 1:395 BW). Ouders, en in voorkomend geval stiefouders, zijn ook onderhoudsplichtig voor hun kinderen van 18 tot 21 jaar (artikel 1:395a BW). Voor kinderen vanaf 21 jaar zijn ouders onderhoudsplichtig op grond van artikel 1:392, lid 1, BW.

Als ouders uit elkaar gaan, moeten zij afspraken maken over de verdeling van de kosten van hun kind of kinderen. In de praktijk betekent dit meestal dat de ene ouder aan de andere (verzorgende) ouder – dat is de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft – of aan het kind zelf als dat 18 jaar of ouder is (kinder)alimentatie moet betalen. Als de ouders er samen niet uitkomen, zal de rechter op verzoek bepalen welk bedrag aan kinderalimentatie een ouder moet betalen.

Als een ex-partner partneralimentatie moet betalen aan de andere partner, kunnen zij daar samen afspraken over maken. Als zij daar met elkaar niet uitkomen, zal de rechter daarover desgevraagd beslissen. 

Of en welke bedrag(en) iemand aan alimentatie moet betalen hangt ervan af: 

  1. of er een onderhoudsverplichting is, en
  2. of sprake is van behoeftigheid (dit geldt niet voor kinderen tot 21 jaar), en
  3. of de onderhoudsgerechtigde behoefte heeft aan een financiële bijdrage, en
  4. of de onderhoudsplichtige draagkracht heeft om de bijdrage te betalen.

ad 1. Rangorde onderhoudsverplichtingen

Kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, hebben voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden. Deze voorrangsregel is aan de orde als iemand verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen, terwijl hij of zij onvoldoende draagkracht heeft om dit levensonderhoud aan alle onderhoudsgerechtigden volledig te verschaffen (art. 1:400, lid 1, BW).

Door deze voorrangsregel moet een onderhoudsplichtige eerst de kinderalimentatie voor kinderen en stiefkinderen tot 21 jaar betalen en pas daarna (als aan de overige voorwaarden is voldaan) de alimentatie voor (stief)kinderen vanaf 21 jaar en de partneralimentatie.

ad 2. Behoeftigheid

Voor het opleggen van een alimentatieverplichting moet bij ex-partners en kinderen vanaf 21 jaar sprake zijn van behoeftigheid. Een onderhoudsgerechtigde is behoeftig:

  • wanneer hij of zij niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien, omdat hij of zij de nodige eigen middelen mist; én
  • hij of zij deze eigen middelen niet in redelijkheid kan verwerven.

Indien de onderhoudsgerechtigde geen of onvoldoende inkomsten heeft om in het levensonderhoud te voorzien, kan er aanleiding zijn om rekening te houden met een bepaalde verdiencapaciteit. Dat wil zeggen de mogelijkheid om in redelijkheid inkomen te verwerven. Of er aanleiding bestaat om met een verdiencapaciteit rekening te houden is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals opleiding, werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid en de zorg voor kinderen.

Als een onderhoudsgerechtigde over vermogen beschikt, kan het onder omstandigheden redelijk zijn dat we verlangen dat iemand op dit vermogen inteert.

De expertgroep geeft geen richtlijnen over de behoeftigheid.

Ad 3 en 4. Behoefte en draagkracht

Behoefte

Behoefte is – ook bij kinderen – een van de wettelijke maatstaven voor vaststelling van alimentatie. Volgens vaste jurisprudentie is behoefte geen absoluut begrip. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen af van de individuele omstandigheden en moeten we van geval tot geval bepalen. Allerlei omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen.

In elk geval is behoefte niet beperkt tot het bestaansminimum.

Draagkracht

Of iemand draagkracht heeft om alimentatie te betalen hangt enerzijds af van de inkomsten en het vermogen en anderzijds van de noodzakelijke uitgaven die daarop in mindering komen.

Daarbij gaat het niet alleen om de middelen waarover de onderhoudsplichtige beschikt, maar ook over die waarover hij redelijkerwijze had kunnen beschikken. Bij de uitgaven gaat het niet alleen om de uitgaven voor de onderhoudsplichtige zelf, maar kunnen ook de uitgaven een rol spelen voor anderen van wie het onderhoud voor rekening van de onderhoudsplichtige komt.

De vast te stellen alimentatie mag niet hoger zijn dan enerzijds de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en anderzijds de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

De laagste van die twee vormt de maximale bijdrage. De omstandigheden van partijen kunnen aanleiding geven de alimentatie lager dan dit maximum vast te stellen.

Opbouw van het rapport

In hoofdstuk 2 leggen we de begrippen netto besteedbaar inkomen en netto besteedbaar gezinsinkomen uit en laten we zien hoe we deze berekenen. In hoofdstuk 3 gaan we in op het bepalen van de behoefte voor zowel kinderalimentatie als partneralimentatie. In hoofdstuk 4 staan we stil bij het bepalen van de draagkracht voor kinder- en partneralimentatie. In dat hoofdstuk gaan we ook in op de zorgkorting die een rol speelt bij het bepalen van het bedrag aan kinderalimentatie dat iemand moet betalen. In hoofdstuk 5 zetten we aan de hand van twee stappenplannen met voorbeelden uiteen hoe we de behoefte en de draagkracht en uiteindelijk het bedrag aan kinder- en partneralimentatie bepalen.

Achter het rapport zitten de volgende bijlagen:

  • Bijlage 1 Modellen voor netto- en brutomethode
  • Bijlage 2 Diverse tarieven.
  • Bijlage 3 Tarieven en tabellen
  • Bijlage 4 Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen
  • Bijlage 5 Draagkrachttabel kinderalimentatie

2 Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen

2.1 Inleiding

Behoefte en draagdracht bepalen we voor kinder- en partneralimentatie op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen respectievelijk het netto besteedbaar inkomen. Bij kinderalimentatie speelt naast het netto besteedbaar (gezins)inkomen het kindgebonden budget een rol.

In dit hoofdstuk bespreken we de begrippen netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen.

Onder netto besteedbaar inkomen verstaan we het bruto inkomen verminderd met de daarover verschuldigde of ingehouden premies sociale verzekeringen (inclusief de inkomens- afhankelijke bijdrage premie zorgverzekeringswet) en loon- en/of inkomstenbelasting. Het netto besteedbaar gezinsinkomen is het gezamenlijke netto besteedbare inkomen van de (ex-)partners toen zij nog een gezin vormden.

2.2 Modellen voor het bepalen van het netto besteedbaar (gezins)inkomen

De expertgroep heeft twee modellen gemaakt waarmee we het netto besteedbaar inkomen berekenen: het netto model en het bruto model. Beide modellen staan in Bijlage 1 bij dit rapport.

In het netto model gebruiken we netto inkomensgegevens om het netto besteedbaar (gezins)inkomen te bepalen. In het bruto model berekenen we het netto besteedbaar inkomen aan de hand van (onder andere) de bruto inkomensgegevens.

2.2.1 Het netto model

We kunnen het netto model gebruiken bij het bepalen van de draagkracht van een onder- houdsplichtige met een inkomen uit dienstbetrekking of een uitkering van minder dan € 2.125 bruto per maand (incl. vakantietoeslag). Het bruto inkomen vinden we in een loon- of salarisspecificatie of in een specificatie van de uitkering. Ook het daarvan resterende netto inkomen blijkt uit die specificaties. De gehele berekening voeren we vervolgens uit met nettobedragen op maandbasis.

Het netto model kunnen we ook gebruiken als het inkomen niet is onderworpen aan de heffing van loon- en inkomstenbelasting in Nederland.

Het netto besteedbaar inkomen vinden we in het netto model bij post 8.

  

2.2.2 Het bruto model

We gebruiken het bruto model bij bruto inkomens vanaf € 2.930 per maand en bij alle inkomens buiten dienstbetrekking (bijvoorbeeld bij IB-ondernemers). We gebruiken het bruto model ook als er fiscale voordelen zijn (bijvoorbeeld bij uitgaven voor inkomens- voorzieningen), fiscale bijtellingen, bij bezittingen die in box 3 belast zijn of als specifieke heffingskortingen een rol spelen. Het invullen van dit bruto model is in grote lijnen vergelijkbaar met het invullen van een aangifte voor de inkomstenbelasting.

In het bruto model vinden we het netto besteedbaar inkomen bij post 121.

2.3 Verschillende soorten inkomen

2.3.1 Inkomen uit dienstbetrekking of uitkering

Werknemers en uitkeringsgerechtigden kunnen hun inkomen met loonstroken, uitkerings- specificaties en/of één of meer jaaropgaven aantonen.

2.3.2 Winst uit onderneming

Een natuurlijke persoon die een onderneming op eigen naam of in samenwerking met anderen drijft (IB-ondernemer), geniet winst uit onderneming. De ondernemer moet inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen betalen over de gerealiseerde winst, na aftrek van ondernemersaftrekken en eventuele andere aftrekposten. Het komt regelmatig voor dat een ondernemer niet de gehele nettowinst (het netto besteedbaar inkomen dat volgt uit de berekening met het bruto model) voor het levensonderhoud gebruikt. Een deel van de winst (waar al inkomstenbelasting over is betaald) blijft dan in de onderneming achter, bijvoorbeeld om daarmee investeringen te doen of om (bedrijfs)schulden af te lossen. Het netto besteedbaar inkomen is dan lager.

Bij het bepalen van de draagkracht van een ondernemer kijken we naar wat deze ondernemer in redelijkheid aan inkomen uit de onderneming kan verwerven zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. We moeten daarom een schatting makenvan de toekomstige ontwikkelingen in de onderneming (een prognose). In de praktijk lijkt de gedachte te bestaan dat we daarvoor moeten kijken naar het gemiddelde resultaat van de laatste drie jaren. Hoewel dat gemiddelde resultaat helpend kan zijn bij het maken van de prognose (en inzage in recente jaarstukken van de ondernemer daarvoor onmisbaar is), is dat gemiddelde resultaat slechts één van de omstandigheden die bij het maken van de prognose een rol kan spelen.

2.3.3 De directeur-grootaandeelhouder

De directeur-grootaandeelhouder in een vennootschap (meestal een BV) krijgt in de regel salaris, net als een werknemer in een ‘normale’ dienstbetrekking. Daarnaast kan hij winst- uitkeringen (dividend, winst uit aanmerkelijk belang) ontvangen. Wanneer een directeur-grootaandeelhouder privéuitgaven laat voorschieten door of geld leent van de BV die deze schuld in rekening-courant boekt, kan er aanleiding zijn om bij het bepalen van de behoefte en/of draagkracht met deze opnames rekening te houden. 

2.3.4 Inkomen uit vermogen

In bepaalde gevallen kunnen we bij het bepalen van het netto besteedbaar inkomen rekening houden met werkelijke inkomsten uit vermogen, zoals inkomen uit de verhuur van onroerend goed. Dat inkomen moet dan in elk geval bestendig beschikbaar (kunnen) zijn.

2.4 Kindgebonden budget

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke maandelijkse bijdrage van de overheid die bij alleenstaande ouders wordt verhoogd met een zogeheten ‘alleenstaande ouderkop’.

Het kindgebonden budget is bedoeld als inkomensondersteuning voor (in beginsel) de ouder die kinderbijslag voor het kind ontvangt.

3. BEHOEFTE

3.1 Algemeen

Bij het bepalen van het bedrag dat iemand aan kinder- en/of partneralimentatie moet betalen, houden we rekening met de behoefte van de onderhoudsgerechtigden (volgens art. 1:397, lid 1, BW). De wetgever heeft de betekenis van het begrip behoefte niet nader ingevuld. Het is een zogenoemde open norm. Behoefte kunnen we omschrijven als het bedrag dat nodig is voor de kosten van levensonderhoud en dat aansluit bij de mate van welstand waarin partijen tijdens hun samenleving hebben geleefd. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen dus af van de individuele omstandigheden. Daarbij kunnen algemene ervaringsregels een rol spelen (volgens art. 149, lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Bij kinderalimentatie houden we er rekening mee dat ouders de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen niet helemaal zelf hoeven te betalen. De kinderbijslag die de ouders (in de regel: de ouder bij wie een kind het hoofdverblijf heeft) ontvangen dekt een deel van die kosten. Het restant komt voor rekening van de ouders zelf. Dat restant noemen we in dit rapport ‘het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’.

Hierna gebruiken we in het kader van kinderalimentatie daarom niet de term ‘behoefte’, maar spreken we van ‘het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’ of kortweg ‘eigen aandeel’.

Bij partneralimentatie beveelt de expertgroep voor het bepalen van de behoefte het gebruik aan van een vuistregel, de zogenoemde hofnorm. Zie voor een uitleg van de hofnorm paragraaf 3.3.1 en 3.3.2.

3.2 Het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

3.2.1 Inleiding

De expertgroep doet in dit rapport een concrete aanbeveling voor het bepalen van het eigen aandeel. Deze aanbeveling berust op de algemene ervaringsregel dat ouders in gezinnen een vast percentage van het beschikbare inkomen besteden aan hun kind(eren).

We bepalen het eigen aandeel aan de hand van de Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen (Bijlage 4). In deze bijlage staat ook een toelichting op hoe de tabel werkt. In de tabel is rekening gehouden met de kinderbijslag. In de regel ontvangt de ouder bij wie een kind het hoofdverblijf heeft de kinderbijslag.

Hierna bespreken we de onderwerpen die van belang zijn bij het bepalen van het eigen aandeel.

3.2.2 De Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

De Tabel eigen aandeel is als volgt tot stand gekomen.

De welstand van het gezin waarin de ouders met de kinderen leven en daarmee de hoogte van de uitgaven voor de kinderen hangt samen met het netto besteedbaar gezinsinkomen.

Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) blijkt dat ouders een bepaald percentage van dat gezinsinkomen aan hun kinderen besteden.

De Tabel eigen aandeel is gebaseerd op dit onderzoek. Het systeem is uitgewerkt in het rapport Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie. https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/rapport-kosten-kkn-sept-2006.pdf  In 2018 hebben het CBS en het NIBUD voor het laatst onderzoek gedaan naar de percentages van het gezinsinkomen die ouders aan hun kinderen besteden. De bedragen in de Tabel eigen aandeel zijn sinds 2019 gebaseerd op de cijfers uit dit laatste onderzoek. Het Nibud actualiseert de bedragen in de tabel jaarlijks met de meest actuele percentages van de kosten van kinderen en de kinderbijslagbedragen. De bedragen in de tabel worden verder niet geïndexeerd.

We berekenen het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen na scheiding op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in de laatste periode dat de ouders en de kinderen een gezin vormden. Dit omdat de kinderen aan de welstand zoals die aanwezig was toen de ouders met de kinderen nog bij elkaar woonden gewend zijn geraakt en zij door de scheiding van de ouders – in beginsel – niet slechter af zouden moeten zijn.

Het eigen aandeel per kind is lager naarmate er meer kinderen in een gezin leven. Dat komt doordat de gemiddelde kosten per kind (door “schaalvoordelen”) dalen bij meer kinderen.

In de Tabel eigen aandeel houden we geen rekening met de leeftijd(en) van de kinderen.

De tabel is gebaseerd op gemiddelde bedragen aan kinderbijslag. Als er meer kinderen in een gezin zijn, bepalen we het eigen aandeel per kind door het tabelbedrag te delen door het aantal kinderen.

3.2.3 Bepalen eigen aandeel op basis van het laatste gezinsinkomen toen de ouders nog bij elkaar waren

In beginsel bepalen we het eigen aandeel op basis van het gezamenlijke inkomen dat ouders hadden toen zij nog bij elkaar waren, inclusief het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting).

Wanneer we het eigen aandeel vaststellen op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in een eerder jaar dan het jaar waarin de kinderalimentatie ingaat, indexeren we dat eigen aandeel naar het jaar van ingang. Daarbij maken we gebruik van het indexeringspercentage voor alimentatie (analoog naar/op de voet van artikel 1:402a BW)

3.2.4 Eigen aandeel bij gezinnen met minderjarige kinderen en kinderen van 18 tot 21 jaar

De Tabel eigen aandeel ziet op kosten van minderjarige kinderen. Bij het gebruik van de tabel gaan we er voor het aantal kinderen van uit dat alle kinderen minderjarig zijn, ook als er naast een minderjarig kind of kinderen één of meer kinderen van 18 tot 21 jaar zijn.

3.2.5 Eigen aandeel bij ouders die nooit met het kind of de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd

Wanneer ouders nooit in gezinsverband met het betrokken kind of de kinderen hebben samengeleefd, bepalen we het eigen aandeel door het gemiddelde te nemen van het eigen aandeel berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en het eigen aandeel op basis van het inkomen van de andere ouder. Op deze manier beoordelen we de welstand die het kind bij iedere ouder afzonderlijk ervaart of zou hebben ervaren als het alleen bij die ouder opgroeit of was opgegroeid. Met (inkomsten van) nieuwe partners houden we geen rekening.

Bij de bepaling van het inkomen van iedere ouder afzonderlijk houden we rekening met het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting), indien de ouder voldoet aan de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen of zou voldoen als het kind bij hem of haar zou opgroeien (zoals de inkomens- en vermogensgrens). Voor een ouder bij wie het kind niet opgroeit gaat het om een fictief bedrag (alsof het kind alleen bij die ouder zou opgroeien).

3.2.6 Bijzondere kosten

In de tabelbedragen zijn alle gebruikelijke kosten van een kind, zoals voeding, kleding en huisvesting begrepen. Allerlei kosten en activiteiten zijn uitwisselbaar. Zo kunnen ouders het bedrag voor ‘ontspanning’ in het eigen aandeel op verschillende manieren besteden: van voetbal tot paardrijden en van computergame tot vioolles. Uit het CBS-onderzoek blijkt dat hogere uitgaven in een gezin aan de ene post samengaan met lagere uitgaven aan een andere post. Met andere woorden, wanneer een gezin een meer dan gemiddeld bedrag aan bijvoorbeeld kleding besteedt, dan hoeft dat niet te betekenen dat voor de post kleding een correctie moet plaatsvinden. Ouders bezuinigen dan op één of meer andere posten. Vanwege die uitwisselbaarheid kunnen we slechts in globale termen aangeven in welke gevallen naast de tabelbedragen met bijzondere kosten rekening kan worden gehouden.

Bepaalde extra kosten kunnen zo uitzonderlijk zijn, dat ouders deze niet kunnen betalen uit de standaardbedragen in de tabel en deze uitgaven daadwerkelijk op het (gezins) inkomen drukken. Voorbeelden zijn de kosten voor:

  • een gehandicapt kind;
  • topsport;
  • privélessen;
  • extra hoge schoolgelden; en
  • kinderopvang of oppaskosten die – na aftrek van de kinderopvangtoeslag en eeneventuele bijdrage van de werkgever – zo hoog zijn dat deze niet gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten.

[[NOTE: Volgens het rapport Kosten van kinderen behoren ook hoge oppaskosten in verband met de verwerving van inkomsten tot de categorie bijzondere kosten die niet in de tabel verwerkt zijn. Uit onderzoek van het CBS uit de tijd voor de huidige systematiek van financiering van de kinderopvang is echter gebleken dabij een echtpaar oppaskosten niet leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen. Kennelijk worden in die situatie hoge oppaskosten of kosten van kinderopvang gecompenseerd met lagere uitgaven aan een andere post. Hoewel dit onderzoek dateert van de tijd vóór de huidige systematiek van financiering van kinderopvang, acht de expertgroep het aannemelijk dat dit in het merendeel van de gevallen nog steeds zo is. Indien echter sprake is van dermate hoge kosten voor kinderopvang of dermate hoge oppaskosten dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten, kan dat leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen dan het tabelbedrag.]]

Bij dergelijke bijzondere extra kosten berekenen we het eigen aandeel als volgt. Als ouders de betreffende extra kosten al voor de scheiding maakten, dan trekken we deze kosten (minus tegemoetkomingen daarop van bijvoorbeeld werkgever of overheid) af van het netto besteedbaar gezinsinkomen. Het eigen aandeel bepalen we vervolgens op basis van het resterende netto besteedbaar gezinsinkomen. Het nieuwe eigen aandeel bestaat uit het in de tabel gevonden bedrag plus de extra kosten na de scheiding, opnieuw verminderd met de eventuele tegemoetkomingen in die kosten.

Als de kosten pas na de scheiding zijn ontstaan, berekenen we het eigen aandeel op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen zonder correctie en tellen we de bijzondere kosten op bij het gevonden eigen aandeel.

3.2.7 Vermindering of wegvallen van inkomen van één van de ouders na (echt)scheiding

Vermindering of wegvallen van inkomen van een ouder na (echt)scheiding mag geen invloed hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Het welvaartsniveau ten tijde van het uit elkaar gaan blijft in beginsel bepalend. Wel kan dit lagere inkomen tot een lagere draagkracht en dus een lagere bijdrage leiden.

3.2.8 Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van een van de ouders

Wanneer het inkomen van een ouder na scheiding zodanig stijgt dat het hoger is dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk of de samenleving, is de expertgroep van mening dat dit invloed moet hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Indien het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat voor de kinderen zou zijn uitgegeven. In dat geval bepalen we het eigen aandeel op basis van dat hogere inkomen van die ouder opnieuw.

3.2.9 Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van één van de ouders die nooit met het kind/de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd

Ook voor kinderen van ouders die niet in gezinsverband hebben samengewoond, vindt de expertgroep dat een aanzienlijke inkomensstijging van één van de ouders invloed moet hebben op de vaststelling van het eigen aandeel. We berekenen het eigen aandeel opnieuw als het netto besteedbaar inkomen van één ouder stijgt tot boven de feitelijke netto besteed- bare inkomens van de ouders samen bij de eerdere vaststelling van het eigen aandeel (de drempel), vermeerderd met het destijds werkelijk genoten kindgebonden budget. Als de inkomensstijging de ouder betreft die voor het betreffende kind of kinderen geen kindge- bonden budget ontvangt, dan verstaan we onder het gestegen netto besteedbaar inkomen dat inkomen zonder bijtelling van een fictief kindgebonden budget.

Als de drempel is gehaald berekenen we het eigen aandeel vervolgens opnieuw op de wijze zoals hiervoor omschreven voor de berekening van het eigen aandeel van ouders die nooit hebben samengewoond, maar dan op basis van de actuele inkomens van de beide ouders.

Daarbij beoordelen we de situatie weer alsof het kind bij die ouder zou wonen, zodat wel met het (fictief) kindgebonden budget waar dan aanspraak op zou bestaan rekening moet worden gehouden én met eventuele heffingskortingen waar in die – fictieve – situatie aanspraak op zou bestaan.

3.2.10 De behoefte van kinderen van 18 tot 21 jaar

De Tabel eigen aandeel kunnen we niet gebruiken voor het bepalen van de behoefte van kinderen van 18 tot 21 jaar.

Studerenden

Voor kinderen van 18 tot 21 jaar die onder de Wet studiefinanciering (Wsf) vallen heeft de expertgroep geen aparte maatstaven ontwikkeld. We nemen voor het bepalen van de behoefte de normen van de Wsf tot uitgangspunt. Volgens de Wsf bestaat het budget voor een student uit een normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, een tegemoetkoming

in de kosten van lesgeld danwel het collegegeldkrediet en de reisvoorziening. Een student die stelt voor één of meer bepaalde posten een hoger budget nodig te hebben, moet dat aannemelijk maken. De aanspraken die een student heeft op studiefinanciering of een andere tegemoetkoming (zoals een bijdrage uit een privaat studiefonds) kunnen de behoefte onder omstandigheden verlagen. In het algemeen zijn de basisbeurs en de aanvullende beurs (een gift) behoefte verlagend, omdat van een student in redelijkheid mag worden verlangd dat hij binnen de genoemde termijn een diploma haalt. De rentedragende lening en het collegegeldkrediet moeten wel altijd worden terugbetaald en verlagen de behoefte in beginsel niet.

Heeft een thuiswonende student geen woonlast, dan kan dat de behoefte verlagen, bijvoorbeeld met een bedrag ter hoogte van de gemiddelde basishuur.

Niet studerenden

Voor niet-studerenden van 18 tot 21 jaar kunnen we bij het bepalen van de behoefte eveneens aansluiten bij het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud uit de Wsf.

De bedragen voor studiekosten (boeken en leermiddelen) die in de norm zitten, trekken we daar dan van af.

Eigen inkomsten van kinderen van 18 tot 21 jaar

Structurele eigen inkomsten van kinderen van 18 tot 21 jaar kunnen de behoefte verlagen.

Kind van 18 tot 21 jaar ontvangt zorgtoeslag

Uit het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud wordt een kind van 18 tot 21 jaar geacht ook de premie voor de zorgverzekering te voldoen. In dat normbedrag is al rekening gehouden met een ontvangen zorgtoeslag. Een eventuele zorgtoeslag hoeven we dus niet nog afzonderlijk in mindering te brengen.

3.2.11 De behoefte van kinderen vanaf 21 jaar

Ook een kind van 21 jaar en ouder kan behoefte hebben aan een bijdrage in zijn levensonderhoud.

Anders dan kinderen tot 21 jaar, kan een meerderjarig kind in beginsel alleen aanspraak maken op een bijdrage van een (van de) ouder(s) wanneer dat kind behoeftig is. Daarvan is sprake als het niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien omdat het:

a. de nodige eigen middelen mist en

b. deze in redelijkheid niet kan verwerven.

De behoefte van een kind vanaf 21 jaar kunnen we vervolgens op dezelfde wijze bepalen als die van kinderen van 18 tot 21 jaar.

3.3 Behoefte van de ex-partner

3.3.1 Inleiding

Voor het bepalen van de netto behoefte in het kader van partneralimentatie heeft de rechtspraak een eenvoudig te hanteren vuistregel ontwikkeld: de zogenoemde hofnorm.

De hofnorm berust op de algemene ervaringsregel dat de kosten van twee afzonderlijke huishoudens (dus na scheiding) hoger zijn dan de helft van de kosten van een gezin.

De hofnorm is volgens de expertgroep een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf die leidt tot een reële schatting van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde na het verbreken van het huwelijk of geregistreerd partnerschap.

Ontvangen kinderalimentatie, kinderbijslag en kindgebonden budget zijn geen inkomen van de onderhoudsgerechtigde ouder, maar zijn bedoeld voor de kinderen. Deze bedragen maken daarom geen deel uit van het eigen inkomen of de verdiencapaciteit van de onderhoudsgerechtigde.

3.3.2 Toepassing van de hofnorm

Uitgangspunt bij toepassing van de hofnorm is dat het gehele netto besteedbaar gezinsinkomen beschikbaar is geweest voor het levensonderhoud van beide partijen.

Wanneer in het gezin kinderen waren voor wie de ouders onderhoudsplichtig waren, dan verminderen we het netto besteedbaar gezinsinkomen met het eigen aandeel van de ouders in de kosten van die kinderen.

De behoefte op basis van de hofnorm bedraagt dan Netto besteedbaar gezinsinkomen

€ .....

Af: Eigen Aandeel kosten kinderen voor wie ouders onderhoudsplichtig waren

€ ..... -/-

Beschikbaar tijdens huwelijk / geregistreerd partnerschap

 ..... 

Behoefte: 60 %

€ .....

Toepassing van de hofnorm heeft als bijkomend voordeel dat ex-echtgenoten niet in een positie worden gebracht waarin zij zich genoodzaakt zien tot nodeloos escalerende discussies over individuele op een behoeftelijst voorkomende kostenposten, hoe gering van omvang ook. Indien een partij het niet eens is met de behoefte die is berekend aan de hand van de hofnorm, ligt het op de weg van die partij om toepassing van de hofnorm gemotiveerd te betwisten.

3.3.3 Nieuwe relatie onderhoudsgerechtigde zonder ‘samenwonen als waren zij gehuwd’ in de zin van artikel 1:160 BW

Een nieuwe relatie van de onderhoudsgerechtigde die niet het karakter heeft van ‘samen- leven als waren zij gehuwd’ of ‘als waren zij geregistreerd partner’ kan behoefte verlagend werken.

4. DRAAGKRACHT

4.1 Algemeen

Bij het bepalen van de hoogte van het bedrag van kinder- en partneralimentatie houden we (naast de behoefte van de onderhoudsgerechtigde, zie hoofdstuk 3) rekening met de draagkracht van de onderhoudsplichtige(n) (vgl. art. 1:397, lid 1, BW). Wij hanteren als uitgangspunt dat een onderhoudsplichtige voor het eigen levensonderhoud naast een bedrag voor wonen en ziektekosten ten minste een bedrag ter grootte van de bijstandsnorm nodig heeft.

Bij kinderalimentatie kunnen we het begrip draagkracht omschrijven als het bedrag dat een ouder kan bijdragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Bij partner­ alimentatie ziet het begrip draagkracht op het bedrag dat de onderhoudsplichtige (maximaal) kan betalen aan partneralimentatie. De expertgroep hanteert bij het bepalen van draagkracht als uitgangspunt dat een onderhoudsplichtige na het betalen van alimen- tatie genoeg geld overhoudt om in het eigen levensonderhoud te voorzien.

In par. 4.2.1. geven wij aan de hand van een kernschema aan hoe we draagkracht voor kinder- en partneralimentatie bepalen. In par. 4.2.2 volgt een toelichting op de begrippen die we daarbij gebruiken.

In par. 4.3 en verder gaan we in op van de verdeling van de kosten van de kinderen over de ouders en de berekening van het bedrag van kinderalimentatie.

In par. 4.4 gaan we in op de berekening van draagkracht voor en het bedrag aan partneralimentatie.

In par. 4.5 en verder staan we stil bij enkele bijzondere situaties.

4.2 Berekening van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie (algemeen)

4.2.1. Kernschema voor het berekenen van draagkracht

Draagkracht voor kinder- en partneralimentatie berekenen we aan de hand van het volgende kernschema:

inkomsten    
  Netto besteedbaar inkomen volgens bruto of netto methode €...  
  (alleen bij kinderalimentatie) kindgebonden budget €... +  
  €...
af: lasten    
  Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3) € …  
  Woonbudget (30% van het NBI) € …  
  Andere noodzakelijke lasten € … +  
Draagkrachtloos inkomen   €…
Draagkrachtruimte   €...

Draagkracht is een percentage (draagkrachtpercentage) van het bedrag aan draagkrachtruimte.

4.2.2 Toelichting op de begrippen in het kernschema

4.2.2.1 Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen

Zie voor de uitleg van deze begrippen hoofdstuk 2.

4.2.2.2 Draagkrachtloos inkomen

Het bedrag dat de onderhoudsplichtige nodig heeft voor zijn eigen noodzakelijke lasten en dat daarom geen draagkracht voor het betalen van alimentatie oplevert, noemen we het draagkrachtloos inkomen. Het draagkrachtloos inkomen bestaat uit de gecorrigeerde bijstandsnorm, het woonbudget en andere noodzakelijke lasten.

4.2.2.3 (Gecorrigeerde) bijstandsnorm

Bij de bepaling van de draagkracht hanteren we als uitgangspunt dat de onderhoudsplichtige voor zichzelf ten minste het bestaansminimum moet behouden naast een redelijk gedeelte van zijn draagkrachtruimte. Het bestaansminimum bepalen we aan de hand van de bijstandsnorm. Dat is het bedrag dat de onderhoudsplichtige bij afwezigheid van eigen middelen van bestaan als uitkering krachtens de Participatiewet zou ontvangen. Dit bedrag is afhankelijk van de (nieuwe) gezinssituatie. De Participatiewet onderscheidt diverse categorieën. Daarvan zijn er drie voor de draagkrachtberekening van belang: alleenstaanden (daaronder zijn ook alleenstaande ouders –ongeacht het aantal kinderen – begrepen), gehuwden (met of zonder kinderen) en pensioengerechtigden in de zin van art. 7a eerste lid van de Algemene Ouderdomswet. In artikel 22 Participatiewet is de verhoogde norm voor pensioengerechtigden opgenomen. In beginsel rekenen we met de  norm voor een alleenstaande en houden we geen rekening met de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet. Wel houden we rekening met de verhoogde norm voor pensioengerechtigden. De jongerennorm passen we niet toe.

Het bedrag van de bijstandsnorm verminderen we met de in de bijstandsnorm begrepen componenten voor wonen en zorgkosten en vermeerderen we met een vast bedrag voor de kosten van de zorgverzekering en – afhankelijk van de hoogte van het netto besteed- baar inkomen – een bedrag voor onvoorziene uitgaven. In het kernschema noemen we de uitkomst daarvan de gecorrigeerde bijstandsnorm.

Aldus bepalen we het bedrag van de gecorrigeerde bijstandsnorm (2025, eerste halfjaar) als volgt:

Rekenvoorbeeld alleenstaande tot 67 jaar

Bijstandsnorm tot 67 jaar  € 1.345  
Wooncomponent in bijstandsnorm € 197  
Bijstandsnorm zonder woonkosten   € 1.148
Premie Zvw  € 176  
Normpremie Zvw € 63  
Totaal ziektekosten   € 113
Onvoorzien   € 50 
Gecorrigeerde bijstandsnorm (afgerond op € 5)   € 1.310

Voor AOW-gerechtigden geldt op grond van de Participatiewet een bijstandsnorm van € 1.501 (2025, eerste halfjaar). Voor hen verhogen we het bedrag van de gecorrigeerde bijstandsnorm tot € 1.465.

4.2.2.4 Woonbudget

De onderhoudsplichtige wordt geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij zijn/haar inkomen te kunnen voldoen. Daaronder verstaan we onder meer:

  • voor een huurwoning: de huur (verminderd met eventuele huurtoeslag), verplichte servicekosten en lokale belastingen;
  • voor een koopwoning: de rente over de eigenwoningschuld verminderd met het fiscaal voordeel in verband met de eigen woning, gangbare aflossingen op die schuld, inleg voor spaar- of beleggingspolissen die aan de hypotheek zijn gekoppeld, premie voor de opstalverzekering, lokale belastingen en polder- of waterschapslasten en onderhoudskosten.

Voor zowel huur- als koopwoningen geldt dat de onderhoudsplichtige (redelijke) lasten voor gas, water en licht die meer bedragen dan het bedrag dat hij vanuit de bijstandsnorm kan voldoen ook vanuit het woonbudget moet betalen.

Als een onderhoudsplichtige duurzaam aanmerkelijk hogere woonlasten heeft dan het woonbudget kunnen we met die extra lasten rekening houden als we kunnen vaststellen dat deze lasten niet vermijdbaar zijn en dat het (voort)bestaan daarvan niet aan de onderhoudsplichtige kan worden verweten (zie 4.6.2).

Indien (mogelijk) sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte te voorzien en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van een onderhoudsplichtige duur- zaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget, bijvoorbeeld omdat deze samenwoont, kan er reden zijn om met een bedrag lager dan het woonbudget te rekenen.(Hoge Raad 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586.) Het ligt op de weg van de onderhoudsplichtige om in dat geval inzicht te geven in de eigen werkelijke woonlasten. Indien een onderhoudsplichtige samenwoont met een nieuwe partner, is bij de beoordeling of bij de onderhoudsplichtige sprake is van een duurzaam aanmerkelijk lagere werkelijke woonlast het uitgangspunt dat de partner de helft van de gezamenlijke woonlast kan dragen.

Het fiscaal voordeel dat betrekking heeft op de eigen woning tellen we niet bij het netto besteedbaar inkomen. Het fiscaal voordeel met betrekking tot de eigen woning evenals andere fiscale aspecten spelen wel een rol bij de bepaling van het verzamelinkomen, dat relevant is voor (bijvoorbeeld) de berekening van het kindgebonden budget.

4.2.2.5 Andere noodzakelijke lasten

Bij het bepalen van draagkracht kunnen we naast de gecorrigeerde bijstandsnorm en het woonbudget rekening houden met lasten van de onderhoudsplichtige die niet vermijdbaar en ook niet verwijtbaar zijn aangegaan of voortbestaan. We noemen die lasten ‘andere noodzakelijke lasten’. Een voorbeeld van een dergelijke last is de aflossing op schulden waarvoor beide partijen draagplichtig zijn. In par. 4.6.2 gaan we hier dieper op in.

4.2.2.6 Draagkrachtruimte

Het verschil tussen het netto besteedbaar inkomen en het draagkrachtloos inkomen noemen we de draagkrachtruimte. Bij een positieve draagkrachtruimte is de onderhoudsplichtige in staat alimentatie te betalen.

4.2.2.7 Draagkrachtpercentage, draagkracht en vrije ruimte

We hanteren als uitgangspunt dat we vanaf een bepaald inkomen niet de gehele draag- krachtruimte gebruiken voor het opleggen van een onderhoudsverplichting, maar dat we slechts een bepaald percentage daarvan bestempelen als draagkracht. Dit percentage noemen we het draagkrachtpercentage. We verdelen de draagkrachtruimte daardoor over onderhoudsplichtige en onderhoudsgerechtigde(n) in een verhouding die vastligt in het draagkrachtpercentage. Alle onderhoudsverplichtingen brengen we in beginsel ten laste van de draagkracht.

Voor kinderalimentatie is het beschikbare percentage te vinden in de draagkrachttabel (bijlage 4). Voor partneralimentatie hanteren we 60% procent als draagkrachtpercentage.

De resterende 40% van de draagkrachtruimte noemen we de vrije ruimte. Dit bedrag kan de onderhoudsplichtige gebruiken om vrij te besteden en/of om al dan niet tijdelijk hogere lasten van te betalen.

4.3 Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar

4.3.1 Inleiding

Ouders (en in voorkomend geval een stiefouder) zijn verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding respectievelijk levensonderhoud en studie van hun minderjarige kinderen en hun meerderjarige kinderen tot 21 jaar. In de praktijk komt het er voor minderjarige kinderen op neer dat de ene ouder aan de andere ouder (in de regel de ouder waar het kind het hoofdverblijf heeft) kinderalimentatie betaalt. Die andere ouder betaalt zelf ook mee aan de kosten van de kinderen. Waar wij hierna spreken over het bepalen van de draagkracht voor kinderalimentatie, bedoelen wij tevens het bepalen van de draagkracht van de verzorgende ouder om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding/de kosten van levensonderhoud en studie van de kinderen.

Kinderalimentatie heeft voorrang op alle andere onderhoudsverplichtingen. Daarom nemen we bij de bepaling van de draagkracht voor kinderalimentatie alleen de financiële situatie van de onderhoudsplichtige(n) in aanmerking. We houden geen rekening met een nieuwe partner/echtgeno(o)t/geregistreerde partner. De gedachte hierachter is dat een nieuwe partner in staat moet worden geacht in het eigen levensonderhoud te voorzien, terwijl we dit van een kind niet verwachten.

4.3.2 De draagkrachttabel (Bijlage 5)

In de draagkrachttabel in bijlage 5 geven we aan hoe we de draagkracht voor kinderalimentatie – uitgaande van het kernschema – bij een bepaald netto besteedbaar inkomen bepalen.

Daarvoor tellen we het na de scheiding (te) ontvangen kindgebonden budget op bij het netto besteedbaar inkomen van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. (Zie ECLI:NL:HR:2015:3011.)

Vanaf een bepaald netto besteedbaar inkomen plus kindgebonden budget (2025: € 2.025) hanteren we een draagkrachtpercentage van 70%. Bij lagere netto besteedbare inkomens is het draagkrachtpercentage hoger. Er resteert dan een lager of geen bedrag aan vrije ruimte.

Zie hiervoor de draagkrachttabel.

Bij de lagere inkomens verlagen we in de gecorrigeerde bijstandsnorm de post ‘onvoorzien’.

Bij een netto besteedbaar inkomen plus kindgebonden budget van € 1.875 (2025) of minder, gaan we uit van een minimumdraagkracht van € 25 voor één kind en € 50 voor twee of meer kinderen.

Vanaf de AOW-leeftijd gelden andere bedragen.

4.3.3 Ouder(s) met een uitkering krachtens de Participatiewet of met een inkomen tot bijstandsniveau

We nemen geen draagkracht aan bij een ouder bij wie een kind het hoofverblijf heeft en die een bijstandsuitkering ontvangt, ook niet als die ouder een kindgebonden budget ontvangt.

Het aannemen van draagkracht in een dergelijk geval leidt er namelijk toe dat het aandeel in de kosten van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft lager wordt. Dat zou de verhaalsmogelijkheid van de bijstand door de gemeente beperken. Daardoor draagt de gemeente (en niet de betreffende ouder) een deel van de kosten van de kinderen.

Bij een niet-verzorgende ouder met een uitkering krachtens de Participatiewet of bij één of beide ouders met een inkomen tot bijstandsniveau beveelt de expertgroep aan om wel een minimumdraagkracht aan te nemen. De bijdrage kan desondanks lager dan de minimum draagkracht uitvallen, bijvoorbeeld door de zorgkorting of als sprake is van niet vermijdbare

en niet vermijdbare lasten (zie par. 4.6.2 en verder).

Ter verduidelijking dient het volgende schema:

 

Minimale 

Draagkrachtvergelijking?
(par. 4.3.4)
Verzorgende ouder met bijstandsuitkering Nee Nee
Verzorgende ouder met inkomen tot bijstandsniveau Ja Ja *
Niet-verzorgende ouder met bijstandsuitkering Ja Ja *
Niet-verzorgende ouder met inkomen tot bijstandsniveau Ja Ja *

* Alleen als de gezamenlijke draagkracht van de ouders meer is dan het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen.

4.3.4 Verdelen van het eigen aandeel over de ouders met een draagkrachtvergelijking en toepassen van de zorgkorting

Nadat we het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen hebben bepaald en de draagkracht van de ouders hebben vastgesteld, kunnen we berekenen welk bedrag iedere ouder moet bijdragen in de kosten van de kinderen.

De verplichting tot bijdragen van een onderhoudsplichtige is mede afhankelijk van de draagkracht van andere onderhoudsplichtigen. Indien de ouders na de scheiding samen voldoende draagkracht hebben om volledig in het eigen aandeel te voorzien, berekenen we wie welk deel van dat eigen aandeel moet dragen. Hiervoor maken we een draagkrachtvergelijking.

Het is niet nodig een draagkrachtvergelijking te maken als de gezamenlijke draagkracht van de ouders gelijk is aan of minder is dan het eigen aandeel. Dan beperken we de bijdrage van de onderhoudsplichtige ouder tot diens draagkracht. We houden bij het bepalen van de draagkracht wel rekening met een extra heffingskorting en/of een kindgebonden budget waarvoor een ouder door aanwezigheid van deze kinderen in aanmerking kan komen.

Bij een gezamenlijke draagkracht die gelijk is aan het eigen aandeel of bij een tekort, verdelen we de beschikbare draagkracht in beginsel gelijk over alle kinderen waarvoor de betrokkene onderhoudsplichtig is, tenzij er een aantoonbaar verschil is in het eigen aandeel voor het ene en het andere kind.

4.3.5 Zorgkorting

Bij een zorg- of omgangsregeling voorziet de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft gedurende de tijd dat het kind bij die ouder verblijft ‘in natura’ in een deel van de kosten van het kind. Om die reden dalen de kosten die de ouder bij wie het kind het hoofverblijf heeft. We bepalen de kosten van de zorgregeling op basis van een percentage van het eigen aandeel. Dit percentage is afhankelijk van het gemiddeld aantal dagen per week – vakanties meegerekend – dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft.

We berekenen de zorgkorting over het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen volgens de betreffende tabel. We houden dus geen rekening met extra kosten.

De zorgkorting is:

  • 5% bij gedeelde zorg gedurende minder dan 1 dag per week;
  • 15% bij gedeelde zorg op gemiddeld 1 dag per week;
  • 25% bij gedeelde zorg op gemiddeld 2 dagen per week;
  • 35% bij gedeelde zorg op gemiddeld 3 dagen per week.

De zorgkorting bedraagt in beginsel ten minste 5% van het eigen aandeel (tabelbedrag), omdat ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot omgang.

In ieder geval tot dat bedrag zou de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft in de zorg moeten kunnen voorzien.

Verder hanteren we het uitgangspunt dat de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft de ‘verblijfsoverstijgende kosten’ (zoals schoolgeld, contributie voor sport, kleding en dergelijke) draagt. Daarvoor heeft deze ouder 30% van het eigen aandeel vermeerderd met de kinderbijslag ter beschikking.

Behoefte en draagkracht bepalen de bijdrage per ouder (financieel en in natura). Als de ouders samen voldoende draagkracht hebben en de zorgkorting hoger is dan de draagkracht van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft, dan kan die ouder verzoeken dat de andere ouder dat verschil betaalt. (Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1924)

Uitzonderingen op toepassing van de zorgkorting zijn mogelijk, bijvoorbeeld indien de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf niet heeft, zijn of haar verplichting tot omgang of verdeling van de zorg niet nakomt.

Zorgkorting bij co-ouderschap

Co-ouderschap is een niet-wettelijke term die in de praktijk gangbaar is voor verschillende varianten van gedeelde zorg. Ook hier is het uitgangspunt dat de ouders naar rato van hun draagkracht in de kosten van een kind bijdragen. De zorgkorting verwerken we op de in hoofdstuk 5 bij stap 6 beschreven wijze in de berekening, waarbij wij geen onderscheid maken tussen ruime zorgregelingen en co-ouderschap.

Het is mogelijk dat de co-ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft voor de inkomstenbelasting voor een kind aanspraak maakt op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Als dat het geval is houden we hier rekening mee bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van die ouder.

4.4 Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie

4.4.1 Inleiding

Bij de berekening van draagkracht voor partneralimentatie gelden grotendeels dezelfde uitgangspunten als die wij hiervoor bij de kinderalimentatie hebben uiteengezet. Ook hier is het netto besteedbare inkomen van de onderhoudsplichtige het vertrekpunt.

4.4.2 Afwijkingen in het kernschema

Op grond van artikel 1:400, lid 1, BW heeft kinderalimentatie voorrang boven alle andere onderhoudsverplichtingen. Als de gewezen partner niet alleen aanspraak maakt op partneralimentatie, maar ook op kinderalimentatie, maken we eerst een draagkrachtberekening voor kinderalimentatie. Op basis van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders maken we een draagkrachtvergelijking.

Vervolgens maken we een draagkrachtberekening op de hiervoor onder 4.2.1 omschreven wijze voor de vaststelling van partneralimentatie. Het aandeel van de ouder in de kosten van de kinderen brengen we in mindering op de berekende draagkracht. De resterende draagkracht kunnen we aanwenden voor partneralimentatie.

Anders dan bij kinderalimentatie tellen we bij het berekenen van draagkracht voor partneralimentatie een eventueel (te) ontvangen kindgebonden budget niet op bij het netto besteedbare inkomen.

Fiscale aftrekbaarheid betaalde partneralimentatie

Bij partneralimentatie heeft de onderhoudsplichtige op grond van artikel 6.3, lid 1, Wet IB 2001 recht op een persoonsgebonden aftrekpost voor de betaalde alimentatie.

De onderhoudsplichtige die inkomstenbelasting verschuldigd is, kan in het betreffende jaar in aanmerking komen voor vermindering of teruggaaf van inkomensheffing. Dit noemen we ook wel 'fiscaal voordeel'.

Als de onderhoudsplichtige recht heeft op deze persoonsgebonden aftrek dan neemt zijn betaalcapaciteit in feite toe, zodat die persoon per saldo meer kan missen dan het bedrag van de berekende draagkracht. Indien een onderhoudsplichtige daadwerkelijk aanspraak kan maken op een fiscaal voordeel, is dus sprake van ‘extra draagkracht’ gelijk aan het voorzienbare fiscaal voordeel. Bij de laagste inkomens, te weten de inkomens onder € 1.400 bruto per maand inclusief vakantietoeslag (ongeveer € 1.090 netto), laten we deze extra draagkracht buiten beschouwing, omdat door heffingskortingen toch al geen inkomsten- belasting hoeft te worden betaald. Bij hogere inkomens hevelen we het fiscaal voordeel in de bruto methode over naar de onderhoudsgerechtigde(n).

4.5 Inkomensvergelijking (voorheen jusvergelijking)

Als sprake is van eigen inkomen van een onderhoudsgerechtigde en/of van een relatief hoge behoefte en draagkracht, kan het redelijk zijn dat we de financiële situatie van partijen nader vergelijken. De expertgroep vindt het redelijk dat de onderhoudsgerechtigde inclusief de partneralimentatie niet meer te besteden heeft dan de onderhoudsplichtige. Met andere woorden: de onderhoudsgerechtigde hoeft niet in een betere financiële positie te worden gebracht dan de onderhoudsplichtige. Daarvoor berekenen we bij welk bedrag aan partneralimentatie het besteedbaar inkomen van partijen gelijk is. Eventuele bijzondere niet verwijtbare en niet vermijdbare lasten aan de zijde van de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde nemen we mee in de vergelijking. Dit geldt ook voor eventuele kosten van kinderen, voor zover deze hoger zijn dan een te ontvangen kindgebonden budget door de betreffende partij. Als voor de onderhoudsgerechtigde dan een hoger bedrag resteert dan voor de onderhoudsplichtige vindt een correctie van de hoogte van de alimentatie plaats en verlagen we deze in beginsel tot een zodanige alimentatie waarbij beide partijen een gelijk besteedbaar inkomen hebben. Met behulp van een alimentatierekenprogramma kan dit bedrag eenvoudig worden berekend.

De kinderalimentatie die de onderhoudsgerechtigde ontvangt, rekenen we toe aan de desbetreffende kinderen en geldt voor die ouder niet als inkomen. Wel houden we bij de bepaling van het inkomen van die ouder rekening met de eventuele inkomensafhankelijke combinatiekorting in verband met de aanwezigheid van kinderen in het gezin.

Het schema (in een situatie waarin de onderhoudsplichtige een niet vermijdbare extra last heeft en kinderalimentatie betaalt, terwijl de onderhoudsgerechtigde een kindgebonden budget ontvangt) kan voorgaande beschrijving van een vergelijking verduidelijken.

Onderhoudsplichtige   Onderhoudsgerechtigde    
NBI volgens post 120 € ... NBI volgens post 120   € ...
Af: niet vermijdbare lasten € ...      
Resteert € ...      
Af: aandeel in kosten kinderen € ... Af: aandeel in kosten kinderen € ...  
    Minus ontvangen KGB € ...  
    Totaal kosten kinderen (KGB > aandeel: 0)   € ...
Inkomen voor vergelijking € ... Inkomen voor vergelijking   € ...

De beide inkomens voor de vergelijking tellen we vervolgens bij elkaar op en delen we door twee. Als de onderhoudsgerechtigde na betaling van de berekende partneralimentatie een hoger bedrag overhoudt dan de uitkomst van die som, dan stellen we dat bedrag op verzoek van de alimentatieplichtige naar beneden bij.

4.6 Bijzondere omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden

4.6.1 Inleiding

Een alimentatieverplichting die een rechter heeft opgelegd mag niet tot gevolg hebben dat de onderhoudsplichtige niet meer in de eigen noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien.

Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin we met een hoger draagkrachtloos inkomen rekening houden dan enkel de som van de (forfaitaire) woonlast en de gecorri-  geerde bijstandsnorm.

Als een onderhoudsplichtige niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten heeft, kunnen we met die lasten rekening houden bij het bepalen van het draagkrachtloos inkomen.

Zie par. 4.6.2.

Als een onderhoudsplichtige lasten heeft die we als niet-vermijdbaar maar wel als verwijtbaar aanmerken, dan kan dat reden zijn om de aanvaardbaarheidstoets toe te passen.

Die houdt – kort gezegd – in dat we toetsen of een onderhoudsplichtige na aftrek van zijn lasten (waaronder alimentatie) minder dan 95% van de geldende bijstandsnorm overhoudt.

Zie par. 4.6.3.

In par. 4.6.4 beschrijven we hoe we kunnen omgaan met de draagkracht van iemand die is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering of in een buitenwettelijk schuldsaneringstraject is opgenomen.

Hoe we omgaan met een inkomensverlies dat een onderhoudsplichtige zelf heeft veroorzaakt behandelen we in par. 4.7.(ECLI:NL:HR:1998:ZC2556)

In par. 4.10 gaan we in op de draagkracht bij verpleging van een onderhoudsplichtige in een instelling voor langdurige zorg.

4.6.2 Lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn

We kunnen het draagkrachtloos inkomen verhogen als bepaalde niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten vaststaan, ongeacht of die lasten voor, tijdens of na het huwelijk zijn ontstaan. Na deze verhoging brengen we het draagkrachtloos inkomen in mindering op het netto besteedbaar inkomen. Wat overblijft is de draagkrachtruimte. Daarvan is in beginsel 70% beschikbaar voor kinderalimentatie en 60% voor partneralimentatie. De resterende 30% respectievelijk 40%: de draagkrachtvrije ruimte, dient -mede- om financiële tegenvallers op te vangen.

Een vermijdbare last is een last waarvan de betaler zich geheel of gedeeltelijk kan bevrijden. Dat is bijvoorbeeld het geval als de betaler de schuld met spaartegoed kan aflossen. De betaler kan zich dan geheel bevrijden van de last. Als de betaler de hoogte van zijn maandelijkse aflossingen kan verlagen, kan hij zich gedeeltelijk van die last bevrijden: de hogere aflossing is dan vermijdbaar. Ook een last die een betaler ergens anders binnen het budget kan opvangen is vermijdbaar (bijvoorbeeld binnen de post ‘onvoorzien’ in de gecorrigeerde bijstandsnorm of met de draagkrachtvrije ruimte). Omdat een vermijdbare last niet op het inkomen hoeft te drukken, houden we daar geen rekening mee in de draagkrachtberekening.

Een verwijtbare last is een last die de onderhoudsplichtige met het oog op zijn onder- houdsverplichting niet had mogen laten ontstaan of die hij niet mag laten voortbestaan.

Een verwijtbare last drukt wel op het inkomen van de onderhoudsplichtige, maar heeft geen voorrang op de betaling van alimentatie. De onderhoudsplichtige dient deze last in beginsel uit zijn vrije ruimte te voldoen. Indien door het opleggen van een alimentatieverplichting een onaanvaardbare situatie zou ontstaan, kan de onderhoudsplichtige een beroep doen op de aanvaardbaarheidstoets (zie hierna par. 4.6.3).

Een last die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar is, drukt op het inkomen van de onderhouds­plichtige: hij kan zich niet van die last bevrijden. Een dergelijke last nemen we daarom op in het draagkrachtloos inkomen als deze last voorrang moet hebben op de kosten van ver­ zorging en opvoeding, levensonderhoud en studie van de kinderen en/of de kosten van levensonderhoud van de ex-partner.

Voorbeelden van lasten die op deze wijze in het draagkrachtloos inkomen zouden kunnen worden opgenomen zijn (niet uitputtend):

  • Rente en aflossing van de restschuld van de voormalige gezamenlijke woning;
  • Herinrichtingskosten (voor zover niet te bestrijden uit het woonbudget);
  • Kosten voor (verplichte) bijstand van een advocaat;
  • Reiskosten voor werk.

Woonlasten voormalige echtelijke woning als niet verwijtbare en niet vermijdbare last

Als een onderhoudsplichtigde lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk) betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, passen we het woonbudget voor beiden aan door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.

4.6.3 Verwijtbare lasten: de aanvaardbaarheidstoets

Elke onderhoudsplichtige dient de eigen financiële huishouding en daarmee zijn of haar draagkracht zo goed mogelijk in te richten. Het aangaan van extra lasten kan verwijtbaar zijn als de onderhoudsplichtige die last met het oog op zijn of haar onderhoudsverplichting niet had mogen aangaan of laten voortbestaan. Met een verwijtbare last houden we bij het bepalen van de draagkracht geen rekening.

Als de onderhoudsplichtige zich niet van die verwijtbare last kan bevrijden en na betaling van de op te leggen alimentatie niet meer in staat is om in de eigen noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, dan kan hij of zij een beroep doen op de aanvaardbaarheidstoets.

In het algemeen vinden we dat sprake is van een onaanvaardbare situatie als de onderhoudsplichtige minder dan 95% van het voor hem of haar geldende bedrag van de bijstandsnorm (art. 22a Participatiewet) overhoudt om in de noodzakelijke lasten te voorzien. De onderhoudsplichtige moet – onderbouwd met onderliggende stukken – stellen dat van een dergelijke situatie sprake is door volledig en duidelijk inzicht te geven in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen.

4.6.4 Schuldsanering

Een onderhoudsplichtige ouder die is toegelaten tot de Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen kan de rechter-commissaris verzoeken bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen. Onder omstandigheden mogen we van de onderhoudsplichtige ouder verwachten dat hij van

deze mogelijkheid gebruik maakt, bijvoorbeeld indien duidelijk is dat de financiële positie van de ouders gezamenlijk zodanig is dat sprake is van een klemmend tekort om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Als de rechter-commissaris geen rekening houdt met de zorg- of onderhoudsverplichting of als een toegekende correctie onvoldoende is om aan de alimentatieplicht te voldoen, dan beveelt de expertgroep aan de te betalen bijdrage op nihil te bepalen voor de duur van de schuldsanering.

Voor een ouder die een minnelijk schuldsaneringstraject doorloopt, geldt hetzelfde: deze kan de bewindvoerder vragen bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen.

4.7 Inkomensverlies van een onderhoudsplichtige

Nadat partijen de hoogte van kinder- en/of partneralimentatie zijn overeengekomen of de rechter die heeft vastgesteld, kan de hoogte van het inkomen van een onderhoudsplichtige veranderen. Als een onderhoudsplichtige buiten zijn schuld (een deel van) zijn inkomen verliest, houden we in beginsel rekening met het nieuwe (lagere) inkomen. We verwachten van die onderhoudsplichtige dat hij er alles aan doet om snel weer zijn oude inkomen te verwerven. Als dat niet lukt dan ligt het op zijn weg om dit te stellen en te onderbouwen.

Indien een onderhoudsplichtige zelf een inkomensvermindering heeft veroorzaakt, hangt de beslissing om deze vermindering van inkomen bij de bepaling van zijn draagkracht al dan niet buiten beschouwing te laten af van het antwoord op de vraag of:

1. hij redelijkerwijs het oude inkomen weer kan verwerven; en

2. of dit van hem kan worden gevergd.

Is het antwoord op beide vragen positief, dan gaan we uit van het oorspronkelijke inkomen.

Is echter het antwoord op (één van) beide vragen negatief, dan hangt het van de omstandigheden van het geval af of we een inkomensvermindering geheel of ten dele buiten beschouwing laten. In het bijzonder moeten we bezien of de onderhoudsplichtige uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde zich met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot inkomensvermindering hebben geleid. Is dat niet het geval, dan rekenen we met het nieuwe verminderde inkomen.

Is dat wel het geval dan rekenen we met het oude fictieve inkomen. Het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering mag in beginsel niet ertoe leiden dat de onderhoudsplichtige als gevolg van zijn aldus berekende fictieve draagkracht bij de voldoening aan zijn onderhoudsplicht feitelijk niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt en in ieder geval niet over minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Hierbij gaan we in beginsel ervan uit dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet niet voor hem geldt.

4.8 Uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn

Bij uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn hanteren wij het volgende uitgangspunt: wanneer we die uitgaven als persoonsgebonden aftrekpost meenemen bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen, dan nemen wij die uitgaven ook mee als lasten bij de berekening van de draagkracht en de alimentatie. Als we bepaalde (aftrekbare) uitgaven niet meenemen als lasten bij de berekening van de draagkracht van de onderhoudsplichtige, dan nemen we de fiscale voordelen van deze uitgaven ook niet mee in de berekening. Anders zouden we alleen de ‘lusten’ optellen bij het netto besteedbaar inkomen en de lasten niet meenemen bij het berekenen van het draagkrachtloos inkomen. Op sommige werknemers en op de genieters van resultaat uit overige werkzaamheden, ondernemers en directeuren-grootaandeelhouder zijn de werknemersverzekeringen en/of pensioenvoorzieningen niet van toepassing. Uitgaven voor inkomensvoorzieningen, bijvoorbeeld in verband met arbeidsongeschiktheid of pensioen, kunnen we, indien deze niet bovenmatig zijn, in aanmerking nemen. Bij de vaststelling van de draagkracht voor partneralimentatie wordt het netto besteedbaar inkomen verminderd met de netto premie, dat wil zeggen de premie verminderd met eventueel fiscaal voordeel.

4.9 Fiscale gevolgen van het hebben van een auto van de zaak

Met de fiscale bijtelling vanwege een auto van de zaak houden we geen rekening.

4.10 Draagkracht bij verpleging in een instelling voor langdurige zorg

Een onderhoudsplichtige die wordt verpleegd in een instelling voor langdurige zorg is daarvoor een eigen bijdrage verschuldigd. Conform de handelwijze van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) stellen we deze bijdrage vast op basis van het verzamelinkomen van de onderhoudsplichtige. We kunnen onder omstandigheden rekening houden met een onderhoudsverplichting jegens minderjarige kinderen en kinderen tussen de 18 en 21 jaar. Het verdient aanbeveling de draagkracht zo te berekenen dat we het netto inkomen van de onderhoudsplichtige verminderen met de noodzakelijke lasten (denk aan kleding en ontspanning en de eigen bijdrage.

5. Stappenplannen en rekenvoorbeelden

5.1 Stappenplan kinderalimentatie

We laten hierna in drie stappen met rekenvoorbeelden zien hoe we het bedrag aan kinderalimentatie bepalen. Na het stappenplan geven we enkele rekenvoorbeelden voor bijzondere situaties.

De rekenvoorbeelden laten zien hoe we bepaalde berekeningen maken. De bedragen in de rekenvoorbeelden zijn fictief. Alle bedragen zijn steeds per maand en afgerond op hele euro’s, tenzij anders vermeld.

Waar we hierna bij het berekenen van draagkracht ‘ouders’ schrijven, bedoelen we ook onderhoudsplichtige stiefouders.

Stap 1: Vaststellen van het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

Voor het vaststellen van het eigen aandeel bepalen we eerst het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk/samenleving. netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk/samenleving.

Rekenvoorbeeld

Besteedbaar inkomen ouder I € 1.800
Besteedbaar inkomen ouder II € 1.150
Aanspraak kindgebonden budget € 50
Totaal besteedbaar gezinsinkomen € 3.000

Aan de hand van de Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen (Bijlage 4) bepalen we op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen inclusief kindgebonden budget het eigen aandeel. Voor een gezin met één kind is dat € 395 per maand.

In de tabellen voor 2025 is rekening gehouden met kinderbijslag vanaf 1 januari 2025.

Rekenvoorbeeld berekenen eigen aandeel bij netto besteedbaar gezinsinkomen tussen twee kolombedragen

Ligt het netto besteedbaar gezinsinkomen tussen twee tabelbedragen in, dan verhogen we het eigen aandeel vanaf het laagste tabelbedrag naar rato.

Stap 2: Bepalen van de draagkracht van de ouders

Rekenvoorbeeld bepalen draagkracht ouders

De draagkracht van een ouder berekenen we in beginsel op basis van het eigen netto besteedbaar inkomen en (indien van toepassing) het kindgebonden budget op het moment dat de kinderalimentatie ingaat of wijzigt.

De ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft (in dit voorbeeld: ouder I) heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.000. Deze ouder ontvangt een kindgebonden budget van € 400.

De ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft (ouder II), heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.600. Deze ouder draagt een niet verwijtbare en niet vermijdbare last (dat is een andere noodzakelijke last) van € 200.

De onderstaande berekeningen kunnen we samenvatten in de formule:

Draagkracht = 70%

[NBI -/- (0,3 x NBI + gecorrigeerde bijstandsnorm + overige noodzakelijke lasten)]

Draagkracht Ouder I    
Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen € 2.000  
Kindgebonden Budget € 400  
Totaal   € 2400
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3) € 1.310  
Woonbudget € 720  
Andere noodzakelijke lasten € –  
Totaal (= draagkrachtloos inkomen)    € 2.030
Draagkrachtruimte   € 370
Draagkracht 70% (afgerond)   € 259
     
Draagkracht Ouder II    
Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen € 2.600  
Kindgebonden Budget € –  
Totaal    € 2.600
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3)  € 1.310  
Woonbudget € 780  
Andere noodzakelijke lasten € 200  
Totaal (= draagkrachtloos inkomen)   € 2.290
Draagkrachtruimte   € 310
Draagkracht 70% (afgerond)   € 217

Stap 3: Draagkrachtvergelijking, zorgkorting en bepalen hoogte van dekinderalimentatie

We verdelen van het eigen aandeel over de ouders door het maken van een draagkrachtvergelijking.

Rekenvoorbeeld draagkrachtvergelijking

De ouders in het rekenvoorbeeld in stap 2 hebben één kind en het eigen aandeel is € 450.

De gezamenlijke draagkracht van ouder I en ouder II is (€ 259 + € 217 =) € 476.

De kosten verdelen we over beide ouders volgens de formule:

Formule:

eigen draagkracht / gezamenlijke draagkracht x eigen aandeel

Het aandeel van ouder I bedraagt (afgerond):

Formule:

259 / 476 x 450 = 245

Het aandeel van ouder II bedraagt (afgerond):

Formule:

217 / 476 x 450 = 205

Samen € 450

Eigen Aandeel   € 450
Draagkracht Ouder I € 259  
Draagkracht Ouder II € 217  
Totale draagkracht    € 476
Ouder I draagt  € 245  
Ouder II draagt  € 205  

Voor het berekenen van het bedrag aan kinderalimentatie dat de ouder bij wie het kind niet staat ingeschreven moet betalen aan de andere ouder brengen we zorgkorting in mindering op het bedrag dat die ouder draagt.

Rekenvoorbeeld zorgkorting

Ouder II draagt  € 205
Zorgkorting 15%  € 68
Ouder II betaalt  € 138

Bijzondere situaties

Rekenvoorbeeld bepalen eigen aandeel van ouders die nooit in gezinsverband hebbensamengeleefd (par. 3.2.4)

Ouders hebben samen met het kind nooit samengewoond en een gezin gevormd. Het kind heeft het hoofdverblijf bij ouder I. Het eigen aandeel van de ouders is het gemiddelde van het bedrag dat elk van hen aan het kind zou besteden als dit bij hem/haar woont/zou wonen.

Rekenvoorbeeld Eigen Aandeel nooit samengewoond

Besteedbaar inkomen ouder I  € 2.000
Kindergebonden Budget  €  400
Totaal  € 2.400
Eigen Aandeel ouder I volgens tabel  € 268
   
Besteedbaar inkomen ouder II  € 2.600
Kindergebonden Budget (fictief)  € 200
Totaal  € 2.800
Eigen Aandeel ouder II volgens tabel  € 339
   
Eigen Aandeel ouder I volgens tabel  € 268
Eigen Aandeel ouder II volgens tabel  € 339
Totaal Eigen Aandeel beide ouders  € 607
Waarvan de helft  € 304

Bij een tekort aan gezamenlijk draagkracht van ouders om in het eigen aandeel te voorzien

Als de gezamenlijke draagkracht van ouders onvoldoende is om het eigen aandeel volledig te kunnen bekostigen, moeten zij in elk geval tot de grens van hun draagkracht bijdragen. 

Tekort aan gezamenlijke draagkracht en zorgkorting

Als sprake is van een zorgregeling, maken we een uitzondering op de regel dat de zorgkorting de bijdrage vermindert. Uitgangspunt is dat de ouders ieder de helft van het tekort dragen.

Als de helft van het tekort minder is dan de zorgkorting, dan brengen we de helft van het tekort in mindering op de zorgkorting. Het restant van de zorgkorting brengen we in mindering op de te betalen bijdrage.

Rekenvoorbeeld

Eigen Aandeel    € 600
Zorgkorting 15%  € 90  
Draagkracht Ouder I  € 259  
Draagkracht Ouder II  € 217  
Totale draagkracht    € 476
Draagkrachttekort    € 124
Helft tekort    € 62
     
Draagkracht Ouder II    € 217
Zorgkorting  € 90  
Af: helft tekort  € 62  
In aanmerking te nemen zorgkorting    € 23
Ouder II betaalt aan Ouder I    € 189

Als de helft van het tekort meer is dan het bedrag van de zorgkorting dan verminderen we de te betalen bijdrage niet met zorgkorting.

Rekenvoorbeeld draagkrachttekort en zorgkorting

Eigen Aandeel    € 800
zorgkorting 15%  € 120  
Draagkracht Ouder I  € 259  
Draagkracht Ouder II  € 217  
Totale draagkracht    € 476
draagkrachttekort    € 324
helft tekort    € 162
     
Draagkracht Ouder II    € 217
zorgkorting  € 120  
af: helft tekort  € 162  
in aanmerking te nemen zorgkorting    €–
Ouder II betaalt aan Ouder I    € 217

5.2 Stappenplan partneralimentatie

Hierna laten we in drie stappen met rekenvoorbeelden zien hoe we het bedrag aan partneralimentatie bepalen. De rekenvoorbeelden laten zien hoe we bepaalde berekeningen maken.

De bedragen in de voorbeelden zijn fictief. Alle bedragen zijn steeds per maand en afgerond op hele euro’s, tenzij anders vermeld.

Ontvangen kinderalimentatie, kinderbijslag en kindgebonden budget zijn bestemd om de kosten van levensonderhoud (verzorging en opvoeding) van de kinderen te bestrijden.

De (resterende) kosten van de kinderen drukken op het inkomen van de ouder(s) en zijn daarom van invloed op de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde en op de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

Stap 1: Bepalen van de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde

De resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde bepalen we – kortgezegd – door op de huwelijksgerelateerde behoefte zijn of haar eigen inkomen en/of verdiencapaciteit in mindering te brengen.

We bepalen de huwelijksgerelateerde behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan de hand van de hofnorm.

Volgens de hofnorm is de huwelijksgerelateerde behoefte:

60% [netto besteedbaar gezinsinkomen -/- (indien van toepassing) het (toen de ouders nog in gezinsverband leefden) voor rekening van de ouders komende eigen aandeel in de kosten van de kinderen].

Rekenvoorbeeld bepalen huwelijksgerelateerde behoefte

Het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige voordat partijen uit elkaar gingen was € 3.500 per maand.

Het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsgerechtigde voordat partijen uit elkaar gingen was € 2.000 per maand.

Tot het gezin behoren twee kinderen. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen is € 800 per maand.

De behoefte op basis van de hofnorm is dan

Rekenvoorbeeld behoefte volgens hofnorm 60%

Inkomen onderhoudsplichtige  € 4.000  
Inkomen onderhoudsgerechtigde  € 2.000  
Kindgebonden budget  € –  
Netto besteedbaar gezinsinkomen    € 6.000
Af: Eigen Aandeel kosten kinderen    € 1.380
Beschikbaar voor echtgenoten/partners    € 4.620
Behoefte volgens hofnorm: 60%    € 2.772

Vervolgens stellen we vast of de onderhoudsgerechtigde over de middelen beschikt om in de behoefte van € 2.772 te voorzien of die in redelijkheid kan verwerven (verdiencapaciteit).

De resterende behoefte is de behoefte volgens hofnorm -/- eigen inkomen / redelijkerwijs te verwerven inkomen.

Rekenvoorbeeld bepalen resterende behoefte (met kinderen)

Behoefte volgens hofnorm: 60%      € 3.000
Af: eigen inkomen onderhousgerechtigde  € 2.000    
Aanvullende verdiencapaciteit  € –    
Eigen inkomen inclusief verdiencapaciteit    € 2.000  
Aandeel in levensonderhoud kinderen  € 350    
Ontvangen KGB  € 250    
Kosten kinderen uit eigen inkomen    € 100  
Voor onderhoudsgerechtigde zelf beschikbaar      € 1.900
Resterende behoefte      € 1.100

Rekenvoorbeeld bepalen resterende behoefte (zonder kinderen)

Behoefte volgens hofnorm: 60%    € 3.000
Af: eigen inkomen onderhousgerechtigde  € 2.000  
Aanvullende verdiencapaciteit  € 500  
Eigen inkomen inclusief verdiencapaciteit    € 2.500
Resterende behoefte    € 500

Stap 2: Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie

De draagkracht voor partneralimentatie bepalen we op basis van het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige aan de hand van de in par. 4.4 genoemde uitgangspunten.

Rekenvoorbeeld: netto besteedbaar inkomen, draagkrachtloos inkomen,draagkrachtpercentage en draagkracht

Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen  € 4.000  
Bij: extra verdiencapaciteit  € –  
Totaal    € 4.000
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.4)  € 1.310  
Woonbudget  € 1.200  
Andere noodzakelijke lasten  € –  
Totaal (=draagkrachtloos inkomen)    € 2.510
Draagkrachtruimte    € 1.490
Draagkracht 60% (afgerond)    € 894

Voor het bepalen van de draagkracht van een onderhoudsplichtige is niet alleen diens feitelijke inkomen van belang, maar ook het inkomen dat hij of zij redelijkerwijs kan verwerven.

Bij partneralimentatie hanteren we een draagkrachtpercentage van 60. Op het gevonden bedrag brengen we het aandeel van de onderhoudsplichtige ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en de kosten van levensonderhoud en studie van kinderen tot 21 jaar in mindering. In dit voorbeeld gaan wij ervan uit dat dat aandeel € 450 is.

Rekenvoorbeeld

Draagkracht 60% (afgerond)  € 894
Aandeel in levensonderhoud kinderen  € 450
Resteert voor partneralimentatie  € 444

Omdat betaalde partneralimentatie fiscaal aftrekbaar is bruteren we dit netto bedrag.

Stap 3: Inkomensvergelijking

Rekenvoorbeeld inkomensvergelijking zonder kinderen

Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) Partner I  € 3.000  
Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) Partner II  € 2.000  
Netto Besteedbaar Gezinsinkomen (NBGI)  € 5.000  
Behoefte volgens Hofnorm € 3.000   € 3.000
af: NBI Partner II   € 2.000
Resterende behoefte Partner II (na aftrek NBI)    € 1.000
Draagrkracht Partner I voor PAL 2025  € 474  
Inkomensvergelijking     
NBGI x 0,5   € 2.500
af: NBI Partner II   € 2.000
bijdrage na inkomensvergelijking   € 500

De draagkracht van de onderhoudsplichtige is minder dan de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde. Daarom kan de partneralimentatie niet hoger zijn dan de laagste van deze twee: € 474 (netto).

Als de onderhoudsgerechtigde na ontvangst van partneralimentatie een hoger netto inkomen overhoudt dan de onderhoudsplichtige, dan kan de onderhoudsplichtige een beroep doen op inkomensvergelijking. Na vergelijking blijkt dat beide partijen een gelijk netto inkomen hebben als de partneralimentatie € 500 bedraagt. Onderhoudsgerechtigde en onderhoudsplichtige hebben dan allebei € 2.500 te besteden.

Rekenvoorbeeld inkomensvergelijking met kinderen

  Patner I Partner II  Totaal
Netto Besteedbaar Inkomen (NBI)    € 5.000 € 2.500 € 7.500
Kindgebonden Budget (KGB) tijdens huwelijk      € -
Netto Besteedbaar Gezinsinkomen (NBGI)      € 7.500
Eigen aandeel ouders      € 1.700
Beschikbaar voor (ex-)partners tijdens huwelijk      € 5.800
Behoefte volgens hofnorm     € 3.480 
KGB na scheiding  € – € 400  
NBI voor kinderalimentatie € 5.000 € 2.900  
Draagkracht KAL 2025  € 1.533 € 504  
Aandeel kosten kinderen  € 1.279 € 421  
Kosten kinderen na aftrek KGB  € - € 21  
       
Resterende behoefte (na aftrek eigen NBI)      € 3.459 
Draagkracht PAL 2025  € 1.314    
Resteert voor PAL na aandeel kosten kinderen      € 35 
Inkomen na aftrek kosten kinderen  € 3.721 € 2.479  
Inkomensvergelijking       € 621 

In dit voorbeeld is de draagkracht van de onderhoudsplichtige (na aftrek van de kinderalimentatie) lager dan de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en ook lager dan het bedrag (na inkomensvergelijking) waarbij partijen een gelijk besteedbaar inkomen hebben.

In dit geval beperken we de partneralimentatie tot € 35, de grens van de draagkrcht van Partner I.

5.3 Rekenvoorbeelden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten

Als een partij stelt en – al dan niet tegenover de betwisting door de wederpartij – voldoende onderbouwt dat sprake is van lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn, dan kunnen we deze lasten opnemen in het draagkrachtloos inkomen.

Rekenvoorbeeld niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten

NBI    € 2.500
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.310  
Woonbudget  € 750  
Aflossing restschuld  € 200  
Draagkrachtloos inkomen    € 2.260
Draagkrachtruimte    € 240
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 168
Draagkracht partneralimentatie (60%)    € 144

Woonlasten voormalige echtelijke woning

Indien een onderhoudsplichtige lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk)betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, passen we het woonbudget aan door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.

Rekenvoorbeeld woonlasten voormalige echtelijke woning

Netto besteedbaar inkomen van de vertrokken ouder/partner is € 3.500 per maand.

Zijn aandeel in de netto woonlast van de (voormalige) echtelijke woning is € 500 maand.

De eigen werkelijke woonlast is € 800 per maand. Het netto besteedbaar inkomen van ouder/partner die is achtergebleven is € 1.500 maand, het kindgebonden budget € 300 per maand en de woonlast € 200 per maand.

  Achterblijvende ouder / partner Vertrokken ouder / partner
NBI achterblijvende ouder/partner   € 1.500   € 3.500  
KGB   € 300   € -  
NBI voor kinderalimentatie    € 1.800   € 3.500
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.310   € 1.310  
Werkelijke woonlasten  € 200   € 800  
Lasten echtelijk woning € -   € 500  
Draagkrachtloos inkomen    € 1.510   € 2.610
Draagkrachtruimte    € 290   € 890
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 203   € 623
         

5.4 Rekenvoorbeeld aanvaardbaarheidstoets

In het onderstaande voorbeeld is sprake van fictieve bedragen!

Een alimentatieplichtige ouder heeft drie verwijtbare maar niet te vermijden lasten in totaal € 400 per maand. Het NBI van die ouder bedraagt € 1.775 en op basis daarvan is de draagkracht voor kinderalimentatie € 50 per maand voor twee kinderen.

De woonlasten bedragen € 500 en de woontoeslag is € 300. De premie zorgverzekering is € 140 per maand en de zorgtoeslag is € 27.

De aanvaardbaarheidstoets leidt tot een verlaging van de kinderalimentatie tot € 31 per maand.

NBI Alimentatieplichtige      €­ 1.775
Bijstandsnorm alleenstaande 2025  € 1.345    
Af: wooncomponent 2025  € 197    
Af: nominale premie ZVW 2025  € 63    
Bijstandsnorm minus woonlasten en ZVW    € 1.085  
       
95% daarvan    € 1.031  
Woonlasten  € 500    
Af: woontoeslag  € 300    
Werkelijke woonlasten    € 200  
Zorgverzekering  € 140    
Af: zorgtoeslag  € 27    
Overige zorgkosten  € –    
Werkelijke zorgkosten    € 113  
overige last (1)  € 100    
overige last (2)  € 125    
overige last (3)  € 175    
Overige (verwijtbare) lasten    € 400  
Totaal noodzakleijke lasten      € 1.744
Resteert      €­ 31
       
Draagkracht (tabel)      €­ 50
Te betalen      € 31
Ga nu naar Overzicht wetten - Ga naar wetsartikel:

Wetten, regelgeving en verdragen

Geen wetnummer opgegeven.

Wetten en regelgeving

Verdragen en uitvoeringswetten

Beschikbare Officiële bekendmakingen in de kennisbank:

Informatie

Wanneer er op een icoon is geklikt in een Artikel, dan kan hier extra informatie komen te staan.
Lexicon
BRONNEN


© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733