4.3.
De feiten
4.3.1.
De rechtbank heeft in het vonnis van 20 september 2023 vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Verder staan nog enkele andere feiten tussen partijen vast, omdat deze niet, althans niet voldoende gemotiveerd zijn betwist. Het hof zal ook deze feiten hierna opnemen.
4.3.2.
De vader van [appellant] , [geïntimeerde 1] en [persoon A] , [de vader] (hierna: vader) was gehuwd met mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster).
4.3.3.
Vader is overleden op 4 september 2000 en erflaatster is overleden op 19 februari 2018.
4.3.4.
Erflaatster heeft op 27 januari 1998 bij testament over haar nalatenschap beschikt. In
het testament heeft erflaatster [persoon A] in de legitieme gesteld en heeft zij aangegeven hoe haar
nalatenschap moet worden verdeeld.
4.3.5.
Bij notariële akte van 1 februari 1994 heeft erflaatster aan [geïntimeerde 1] een algemene volmacht verstrekt, om:
(…) haar in alle opzichten te vertegenwoordigen en al haar rechten en belangen zonder enige uitzondering, zowel op het gebied van het personenrecht, familierecht, huwelijksgoederenrecht en het erfrecht, als op dat van het verbintenissenrecht, zakenrecht, fiscaalrecht, procesrecht, vennootschapsrecht en in ieder ander rechtsgebied waar te nemen en uit te oefenen;
strekkende deze volmacht ook om registergoederen te verkrijgen, te vervreemden, te bezwaren en andere daden van beheer en/of beschikking te verrichten, schenkingen te doen of aan te nemen, alle Grootboekhandelingen te verrichten, vaststellingsovereenkomsten te sluiten, zaken aan beslissing van scheidsmannen te onderwerpen, eden af te leggen, belastingaangiften te doen, hebbende de opsomming dezer speciale handelingen niet tot strekking welke andere handeling dan ook uit te sluiten.
4.3.6.
In ieder geval vanaf 22 juni 2012 beheerde [geïntimeerde 1] op basis van de volmacht het
vermogen van erflaatster.
4.3.7.
Erflaatster woonde tot 22 juni 2012 thuis. Na een val is zij op 22 juni 2012 gedwongen opgenomen in een crisisopvang van GGZ Oost-Brabant, [locatie] . Na een korte periode elders te hebben verbleven is zij op 15 april 2013 naar Sint Anna verpleeghuis (zorgteam poorthuis) te [plaats] verhuisd. Daar verbleef zij op een gesloten afdeling van het woonzorgcentrum tot aan haar overlijden op 19 februari 2018.
4.3.8.
Op 9 juli 2012 is door klinisch geriater [persoon B] dementie, type M. Alzheimer met
vasculaire kenmerken, gediagnostiseerd.
4.3.9.
Op 20 juli 2012 heeft het CIZ een indicatiebesluit voor erflaatster afgegeven voor
beschermd wonen met intensieve dementiezorg, voor onbepaalde tijd. In de toelichting bij het kopje “Sociale redzaamheid” staat: “is geheel afhankelijk van derden. Maakt voordeur laat op de avond voor iedereen open. Heeft oven een paar keer laten aanstaan waardoor omgeving geblakerd was. Blijft op d stoel zitten om te slapen en vergeet naar bed te gaan.”
Verder staat er bij sociale redzaamheid achter nummer 106 (Kunnen lezen, schrijven en rekenen), achter nummer 107 (Zelf geld beheren, weten hoe je iets koopt en betaalt) en achter nummer 108 (Zelf allerlei administratieve zaken afhandelen) vermeld: “Kan dit niet zelfstandig/iemand anders moet dit overnemen”.
4.3.10.
Uit het basisformulier intakegegevens van 30 juli 2012, opgemaakt op basis van een bezoek van [geïntimeerde 1] en zijn echtgenote volgt dat [geïntimeerde 1] en/of zijn echtgenote hebben verklaard dat het korte termijn geheugen van erflaatster helemaal weg is en dat ze leeft in de tijd van twintig jaar geleden. Verder staat op pagina 2 van dat formulier een aanvulling d.d. 12 april 2013: “ is de wettelijke vertegenwoordiger en [appellant] mag geen informatie ontvangen over zijn moeder, niet in het ZLP kijken of gebeld gaan worden. [appellant] wordt geïnformeerd via SMS door [persoon C] (schoondochter). [appellant] mag gerust zijn moeder bezoeken en met haar wandelen etc. maar daar houdt het ook mee op.
[persoon C] is de contactpersoon voor het ZLP. Zij heeft de toestemming van [geïntimeerde 1] . Bij besluitvorming m.b.t. zorgverlening wordt [geïntimeerde 1] gevraagd voor akkoord of geen akkoord.”
4.3.11.
Op 6 mei 2014 is de woning van erflaatster verkocht en geleverd aan een derde partij. Op 8 mei 2014 werd een bedrag van € 83.614,85 bijgeschreven op de bankrekening
van erflaatster bij de Regiobank.
4.3.12.
[appellant] en [persoon A] hebben de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard.
4.3.13.
De rechtbank heeft bij beschikking van 22 maart 2019 notaris mr. C.F.J.M. van Loon-Groenen tot vereffenaar benoemd.
4.3.14.
Bij beschikking van de rechtbank van 26 maart 2021 is de verplichting om de nalatenschap te vereffenen volgens de wet opgeheven.
4.3.15.
In het dossier zit een verklaring betreffende een ‘Beoordeling wilsbekwaamheid op basis het beschikbare medisch dossier’ van erflaatster. De verklaring is afkomstig van [persoon D] , arts en directeur van [XXX] sociaal-medische expertise en luidt
voor zover hier van belang als volgt:
Mevrouw is in juni 2012 al door klinisch geriater [persoon B] cq de GGZ Oost Brabant gediagnosticeerd: een Alzheimer dementie met vasculaire kenmerken, die opname in een gesloten afdeling noodzakelijk maakt. Daarnaast zijn er enkele lichamelijke aandoeningen, waardoor ze ook lichamelijk kwetsbaar is. De vasculaire kenmerken brengen met zich mee dat mevrouw een wat wisselend beeld vertoont met tot 2014 beschreven wat betere en slechtere momenten, ze doet dan ook nog mee met spelletjes (daarna wordt ze ook in het algemeen steeds passiever). (…)
Het CIZ stelt in juli 2012 de indicatie voor noodzakelijk verblijf in een gesloten psychogeriatrische afdeling; dat gebeurt niet als mevrouw tussentijds nog voldoende helder van geest zou zijn. Ze is volledig afhankelijk van toezicht en hulp door derden. Het dementiebeeld is dan al gevorderd, in de betekenis van 'niet meer beginnend'. Een fase van 'de verdwaalde ik' is genoemd in het dossier, die overigens aanvankelijk redelijk stabiel blijft, maar gaandeweg en
vooral vanaf 2014 verder verslechtert. Het CIZ noteert in 2012 bij haar onderzoek in de reeks beperkingen: kan niet zelfstandig geld beheren, iemand anders moet dit overnemen. Administratieve zaken: kan dit niet zelfstandig, iemand anders moet dit overnemen. Sint Anna noteert: hiervoor bestaat een schriftelijk gemachtigde. Klopt, een algehele notariële volmacht aan zoon [geïntimeerde 1] d.d. 1-2-1994. (…)
Na bestudering van het beschikbare dossier is duidelijk geworden dat [erflaatster] naast lichamelijke aandoeningen leed aan een al in de aanloop naar 2011 gebleken cognitieve beperkingen, in een crisissituatie uitmondende situatie, met een definitief in 2012 gediagnosticeerde dementie: Alzheimer met vasculaire kenmerken. Mevrouw had geen ziektebesef, laat staan ziekteinzicht.
Dit ziektebeeld is na 2012 niet verbeterd, maar tot ongeveer 2014 redelijk stabiel gebleven en daarna allengs verslechterd. Tussentijds had mevrouw wel enkele delirante episoden (met complete verwardheid en onrust) met name gerelateerd aan urineweginfecties, die goed behandelbaar bleken te zijn.
Mevrouw vertoonde geen probleemgedrag, maar was duidelijk in wat ze wel en niet wilde, met name wordt vermeld: niet wilde. Dit kan objectief medisch gezien gelet op de diagnostiek, het niveau van functioneren en de mate van dementie niet worden uitgelegd als 'wilsbekwaam'.
De diagnose dementie betekent op zichzelf niet dat iemand in elk opzicht wilsonbekwaam is. Echter objectief medisch gezien acht ik [erflaatster] vanaf 2011, in elk geval vanaf 2012, gelet op de duidelijke diagnostiek, medische bevindingen en van haar niveau van functioneren niet meer wilsbekwaam haar financiële/vermogensrechtelijke belangen zelfstandig naar behoren te behartigen.
4.3.16.
In de aanvullende rapportage van 14 mei 2025 blijft de [persoon D] bij zijn eerdere conclusies. Hij schrijft onder andere:
Grief 5: helaas kan [geïntimeerde 1] niet rijmen dat mevrouw van 2012 tot 2024 redelijk stabiel was, terwijl ze naar mijn overtuiging al in 2012 wilsonbekwaam was voor haar vermogensrechtelijke belangen (financiën). Mijn conclusie trek ik op grond van de al in 2012 gestelde diagnose, de aanvullend beschreven concrete bevindingen van onderzoek, zoals beschreven in mijn rapportage. Ik stel ook niet dat mevrouw volledig wilsonbekwaam was, dat doen artsen bijna nooit. Zelfs met mensen die ernstig verward zijn worden gesprekken gevoerd, echter de uitlatingen worden op waarde geschat in relatie tot het ziektebeeld en de aard en de reikwijdte van een te nemen beslissing. Mevrouw was echter al in 2012 niet meer naar behoren in staat om rekening en verantwoording te beoordelen.
4.3.17.
Het saldo op de bankrekeningen van erflaatster was per datum overlijden 734,67 bij de Rabobank en op 12 juni 2019 € 786,32. Het saldo bij de Regiobank was per datum overlijden op 19 februari 2018 € 1.200,48 en op 3 september 2019 € 2.066,66.
4.6.
Inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [appellant]
4.6.1.
Gelet op de niet toelaatbare eiswijziging liggen in hoger beroep dus de volgende vorderingen voor:
-
te bepalen dat de nalatenschap van erflaatster een omvang van € 124.080,44 heeft;
-
de verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen door de bezittingen en schulden toe te bedelen aan [geïntimeerde 1] , tegen vergoeding door [geïntimeerde 1] aan [appellant] en de erfgenamen van [persoon A] van een bedrag van respectievelijk € 46.530,17 en € 31.020,11, wegens overbedeling
-
[geïntimeerde 1] te veroordelen tot betaling van € 46.530,17 aan [appellant] , vermeerderd met de wettelijke rente;
-
[geïntimeerde 1] te veroordelen in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
De grieven leggen deze vorderingen in volle omvang ter beoordeling voor.
Het hof komt -vanwege het buiten toepassing laten van de gewijzigde eis- niet toe aan de beoordeling van (i) het beroep van [appellant] op vernietiging van de onttrekkingen en schenkingen op grond van wilsgebreken en de daartoe strekkende vorderingen tot nietigverklaring dan wel vernietiging, alsmede (ii) de vordering tot verbeurdverklaring.
4.6.2.
Niet in geschil is dat tot de nalatenschap behoren:
Activa:
- Een vordering op [geïntimeerde 1] van € 31.080,00
Passiva
4.6.3.
De kern van het geschil betreft de vraag of tot de activa van de nalatenschap een vordering op [geïntimeerde 1] behoort die [appellant] heeft gesteld op € 125.443,44 en waardoor de nalatenschap een saldo heeft van € 124.080,44. Dit hangt voor een belangrijk deel af van het antwoord op de vraag of [geïntimeerde 1] gehouden is om rekening en verantwoording af te leggen, zoals [appellant] heeft gesteld en [geïntimeerde 1] heeft betwist.
Gehoudenheid tot het doen van rekening en verantwoording?
4.6.4.
Volgens [appellant] vloeit de verplichting van [geïntimeerde 1] om rekening en verantwoording af te leggen voort uit een regel van het ongeschreven recht. Volgens [geïntimeerde 1] is er geen verplichting om rekening en verantwoording af te leggen.
4.6.5.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording stelt het hof het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089) kan een
verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden aangenomen als tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan op grond waarvan de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht (vgl. onder meer HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561, NJ 1995/548 en HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1911, NJ 1996/274). Aan het oordeel dat op grond van ongeschreven recht een verplichting bestaat om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het over het vermogen van een ander gevoerd beheer, kan bijdragen dat sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming. Voor het overige is het antwoord op de vraag of een zodanige verantwoording geboden is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die in dit verband een rol kunnen spelen zijn onder meer: (i) de redenen waarom het beheer is gevoerd, (ii) de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende, (iii) hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was, (iv) de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen, en (v) de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen.
4.6.6.
[appellant] heeft aan de hand van het rapport van [persoon D] en zijn aanvullende reactie gesteld dat erflaatster vanaf begin 2012 niet meer in staat was haar financiële belangen te behartigen vanwege haar dementie. [geïntimeerde 1] heeft dit weliswaar betwist, maar naar het oordeel van hof onvoldoende gemotiveerd. [persoon D] heeft op basis van het medische dossier van erflaatster geconcludeerd dat zij vanaf in elk geval 2012 wilsonbekwaam was als het gaat om haar financiële / vermogensrechtelijke belangen. Hij wijst daarvoor specifiek op de door klinisch geriater [persoon B] c.q. de GGZ Oost-Brabant vastgestelde diagnose: Alzheimer dementie met vasculaire kenmerken, die opname in een gesloten afdeling noodzakelijk maakte (de relevante passages van zijn rapport zijn hiervoor weergegeven in r.o. 4.3.15 en 4.3.16). Verder verwijst hij expliciet op de CIZ-indicatie (weergegeven in r.o. 4.3.9).
Uit dit indicatie-besluit van 20 juli 2012 kan naar het oordeel van het hof inderdaad worden afgeleid dat erflaatster niet meer in staat was zelf te lezen, schrijven en rekenen, zelf haar geld te beheren (weten hoe je iets koopt en betaalt) en zelf allerlei administratieve zaken af te handelen. [geïntimeerde 1] heeft hiertegen ingebracht dat dit enkel betekent dat zij praktisch niet meer in staat was dit zelf uit te voeren maar dat dit niet betekent dat zij dit niet meer kon overzien. Het hof volgt hem hierin echter niet. Uit het indicatiebesluit kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat zij gelet op haar geestelijke toestand ook niet meer in staat was financiële zaken te overzien. Dit blijkt onder meer uit de constatering dat zij geheel afhankelijk was van anderen, dat zij de voordeur laat op de avond voor iedereen open liet, de oven een paar keer heeft laten aanstaan waardoor de omgeving geblakerd was en dat zij op de stoel bleef zitten om te slapen en vergat naar bed te gaan. Verder staat er dat zij niet zelfstandig problemen kon oplossen, besluiten kon nemen en de gevolgen kon inschatten. Bepaalde handelingen, zoals eten en drinken, persoonlijke verzorging, kon zij volgens het indicatiebesluit weliswaar zelf, maar iemand anders moest erop toezien en dit stimuleren. Qua oriëntatie in tijd, naar plaats, ruimte en persoon, staat er dat zij continu hulp en sturing nodig had. Hieruit komt naar het oordeel van het hof een beeld naar voren van een persoon die geestelijk niet meer in staat was voor haar eigen financiële belangen op te komen en besluiten daarover te nemen. Dat wordt bevestigd door de vaststelling dat zij niet meer zelfstandig kon lezen en rekenen: niet valt in te zien hoe zij dan overzicht kon houden op haar financiële zaken.
[geïntimeerde 1] heeft hier niets, althans onvoldoende tegenover gesteld om dit in een ander daglicht te plaatsen. [geïntimeerde 1] heeft in feite enkel aangevoerd dat erflaatster een sterke eigen wil had -iets wat [persoon D] ook meeneemt in zijn bevindingen en waarover hij aangeeft dat een wil uiten iets anders is dan wilsbekwaam zijn- en hij heeft de conclusies van [persoon D] in twijfel getrokken omdat hij zijn conclusies heeft gebaseerd op rapporten van derden en niet op basis van een gesprek met erflaatster zelf. Zonder enige deugdelijke onderbouwing daarvan acht het hof dit onvoldoende om de deugdelijk onderbouwde stellingen van [appellant] te betwisten.
4.6.7.
Dit betekent dat naar het oordeel van het hof vast staat dat erflaatster vanaf 2012 niet meer in staat was haar financiële belangen te behartigen en te overzien wat er met haar geld gebeurde. Dit brengt echter naar het oordeel van het hof niet zonder meer mee dat een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording is ontstaan. Vanwege de familierelatie, het feit dat [geïntimeerde 1] al sinds 1994 over een algemene volmacht beschikte en hij en zijn vrouw mantelzorg verleenden, is enige terughoudendheid geboden in het vaststellen van een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording. Deze terughoudend-heid vindt een grens bij financiële handelingen die [geïntimeerde 1] ten behoeve van zichzelf of zijn gezin heeft verricht en financiële handelingen die qua aard en/of omvang betreft niet kunnen worden gerekend tot het normale uitgavenpatroon van erflaatster.
4.6.8.
[appellant] heeft in dat verband gesteld dat de door [geïntimeerde 1] verrichte financiële handelingen voor een bedrag van € 125.443,44 niet tot het normale uitgavenpatroon behoorden, met uitzondering van een overschrijving vanaf de rekening bij de Rabobank op 23 december 2013 van € 1.250,00 (onder vermelding van ‘leegruimen huis’) en een overschrijving vanaf de rekening bij de Rabobank op 5 januari 2016 van € 600,00 (onder vermelding van ‘container stort kosten’). [appellant] heeft daarbij een onderscheid gemaakt tussen:
4.6.9.
Ten aanzien van de pintransacties en bankoverschrijvingen heeft [appellant] verwezen naar het overzicht van de vereffenaar in de brief van 28 juni 2019 en ten aanzien van de post ‘overige overboekingen’ naar de brief van de vereffenaar van 20 augustus 2019 (beide overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord). In deze brieven heeft de vereffenaar een overzicht gegeven van een groot aantal financiële transacties in de periode vanaf 2013 tot aan de datum van overlijden van erflaatster, die bij de vereffenaar vragen opriepen en waarover zij nadere informatie van [geïntimeerde 1] wenste. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de vereffenaar niet alle uitgaven die uit de bankafschriften volgden heeft opgenomen. Zo heeft de vereffenaar bijvoorbeeld sommige uitgaven voor kleding niet opgenomen, omdat die wel tot het normale uitgavenpatroon behoorden. [geïntimeerde 1] heeft dit niet gemotiveerd betwist.
4.6.10.
Het hof stelt vast dat uit de overzichten blijkt dat er regelmatig grote bedragen van meer dan € 1.000,00 werden overgemaakt naar de rekening van [geïntimeerde 1] en dat regelmatig meerdere malen per week bedragen van enkele honderden euro’s werden gepind, met als resultaat dat eindelijk in totaal de hiervoor in r.o. 4.6.8 genoemde bedragen zijn besteed. Over de inkomsten van erflaatster heeft [geïntimeerde 1] verklaard dat zij een aanvullend pensioen van ongeveer € 95,00 per maand ontving, naast de AOW-uitkering. Die AOW-uitkering bedroeg toen zij nog zelfstandig woonde circa € 1.000,00 per maand. Op enig moment nadat zij op de gesloten afdeling was geplaatst, was dit een paar honderd euro per maand, omdat op haar AOW een bedrag voor de kosten van haar verzorging werden ingehouden. Dit volgt ook uit de bankafschriften die zijn overgelegd. Verder heeft [appellant] -onbestreden- gesteld dat erflaatster niet of nauwelijks spaargeld had, hetgeen [geïntimeerde 1] ook heeft beaamd, omdat volgens [geïntimeerde 1] alles op ging.
Met hetgeen erflaatster maandelijks aan inkomsten ontving laat zich niet rijmen dat dergelijke grote uitgaven -die haar reguliere maandelijkse inkomsten ver overschreden- tot het normale bestedingspatroon van erflaatster zouden behoren. Pas op 8 mei 2014 wordt de verkoopopbrengst van de woning van € 83.614,85 bijgeschreven, die vervolgens binnen een periode van ongeveer 20 maanden geheel verdampt is. Anders dan [geïntimeerde 1] betoogt kan ook dit niet tot het gewone bestedingspatroon worden gerekend, omdat erflaatster voor die tijd ook niet over dergelijke grote bedragen beschikte en dus niet gewend was dergelijke hoge uitgaven te doen. Al met al is het hof met [appellant] van oordeel dat het bedrag van in totaal € 125.443,44 niet tot het normale uitgavenpatroon van erflaatster kan worden gerekend. Dit betekent dat [geïntimeerde 1] gehouden is rekening en verantwoording af te leggen over het gehele bedrag van € 125.443,44, met uitzondering van de hiervoor in r.o. 4.6.8 genoemde bedragen van € 1.250,00 en € 600,00. Dat komt neer op een bedrag van € 123.593,44 waarover [geïntimeerde 1] rekening en verantwoording moet afleggen.
Inhoudelijke beoordeling rekening en verantwoording en onrechtmatige onttrekkingen
4.6.11.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of [geïntimeerde 1] aan zijn verplichting tot het doen van rekening en verantwoording heeft voldaan en of al dan niet sprake is van onrechtmatige onttrekkingen. De stellingen van [geïntimeerde 1] in dit verband kunnen als volgt worden samengevat:
Ten aanzien van de door [appellant] afzonderlijk genoemde posten stelt [geïntimeerde 1] het volgende:
4.6.12.
[appellant] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. Volgens [appellant] zijn alle uitgaven ten goede gekomen aan [geïntimeerde 1] en zijn gezin en niet aan erflaatster. [appellant] stelt onder andere dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens erflaatster en de erfgenamen op grond waarvan [geïntimeerde 1] gehouden is om de schade aan de nalatenschap te vergoeden. Gelden die aan [geïntimeerde 1] zelf ten goede zijn gekomen zijn bovendien gedaan in strijd met het verbod op Selbsteintritt als bedoeld in artikel 3:68 BW en de daaraan ten grondslag liggende rechtshandelingen zijn daarom nietig.
Bankoverschrijvingen, pinopnames en overige overboekingen (totaal € 96.329,47)
4.6.13.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde 1] voor wat betreft de bankoverschrijvingen naar hemzelf, de pinopnames en overige overboekingen niet, althans onvoldoende aan zijn verplichting tot het doen rekening en verantwoording heeft voldaan. Weliswaar heeft [geïntimeerde 1] bij de uitgaven met een enkel woord vermeld waarop dit zou zien (zoals ‘zakgeld Lourdes’ bij een overboeking naar de eigen rekening van [geïntimeerde 1] voor € 200,00, ‘contant voor oma carnaval’ bij een overboeking naar de eigen rekening van [geïntimeerde 1] voor € 1.000,00, ‘cadeau voor communiekantje’ bij een overboeking naar de eigen rekening van [geïntimeerde 1] voor een bedrag van € 500,00, en woorden als ‘terug na voorgeschoten’ en ‘gepind’), maar heeft hierbij geen enkele toelichting en onderbouwing gegeven. Hierdoor is het voor het hof bij de meeste posten bij gebreke van een voldoende deugdelijke omschrijving niet voldoende duidelijk waarop deze bedragen betrekking hebben. Voor zover uit de -summiere- omschrijving wel een bestedingsdoel zou kunnen worden afgeleid, is het voor het hof -bij gebreke van een onderbouwing of nadere uitleg- niet controleerbaar of het geld daadwerkelijk hieraan is besteed. Het ging hier met grote regelmaat om aanzienlijke bedragen van meer dan € 1.000,00 en om bedragen van om en nabij de € 250,00 die meerdere keren per week werden opgenomen en het reguliere bestedingspatroon te buiten gingen. Het had dan op de weg van [geïntimeerde 1] gelegen om aan de hand van een overzichtelijke administratie of op andere wijze nader uit te werken waarop deze bedragen betrekking hadden. Dit heeft hij nagelaten. [geïntimeerde 1] heeft ook niet gesteld dat hij alsnog in staat en bereid is rekening en verantwoording af te leggen. Integendeel, tijdens de mondelinge behandeling heeft [geïntimeerde 1] verklaard dat [appellant] de rekening en verantwoording die hij verlangt, niet krijgt, om privacy redenen. Volgens [geïntimeerde 1] hoeft [appellant] niet precies na te gaan wat erflaatster heeft gedaan. Het hof gaat daarom voorbij aan het -niet gespecificeerde- aanbod van [geïntimeerde 1] om hem in de gelegenheid te stellen nog nadere schriftelijke stukken over te leggen, zoals nota's / facturen, bankafschriften, mailwisselingen met makelaar i.v.m. verkoop en oplevering woning. Nog daargelaten dat [geïntimeerde 1] deze eerder had kunnen overleggen, zijn deze stukken zonder bijbehorende rekening en verantwoording niet ter zake dienend. Dat laatste geldt voor getuigenverklaringen van hemzelf, zijn partner [persoon E] en verzorgenden van erflaatster. Ook deze zijn zonder bijbehorende rekening en verantwoording -die niet, althans niet (voldoende) concreet wordt aangeboden- niet ter zake dienend.
4.6.14.
[geïntimeerde 1] heeft nog gesteld dat hij ervan uitging dat de algehele volmacht voldoende basis was voor het vergoeden van eventuele voor erflaatster gemaakte kosten aan hemzelf. Het hof gaat aan die stelling voorbij. [geïntimeerde 1] heeft immers niet duidelijk gemaakt dat het daadwerkelijk ging om voor erflaatster gemaakte kosten en in de mogelijkheid om schenkingen te doen aan zichzelf of anderszins als wederpartij van erflaatster op te treden (‘Selbsteintritt’ als bedoeld in artikel 3:68 BW) voorzag de volmacht niet. De volmacht bood daarom geen rechtvaardigingsgrond voor transacties die aan [geïntimeerde 1] zelf ten goede zijn gekomen. Daaraan voegt het hof nog toe dat transacties in strijd met artikel 3:68 BW nietig zijn.
Anders dan [geïntimeerde 1] stelt, kan erflaatster, gelet op de eerdere vaststelling dat erflaatster vanaf 2012 wilsonbekwaam was als het ging om haar financiële zaken, ook niet geacht worden opdracht of toestemming hiervoor te hebben gegeven dan wel deze achteraf te hebben bekrachtigd.
4.6.15.
Dit alles leidt tot het oordeel dat [geïntimeerde 1] , door op grote schaal financiële transacties te verrichten die aan [geïntimeerde 1] (en zijn gezin) ten goede zijn gekomen zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestond, onrechtmatig heeft gehandeld jegens erflaatster en de overige erfgenamen. [geïntimeerde 1] is daarom gehouden de daardoor geleden schade, die het hof gelijk stelt aan de niet verantwoorde bedragen van € 96.329,47 verminderd met de hiervoor in r.o. 4.6.8 genoemde bedragen van € 1.250,00 en € 600,00 (dus in totaal: € 94.479,47) te vergoeden aan de nalatenschap.
Aanschaf van auto (€ 11.979,00)
4.6.16.
Ook ten aanzien van de aanschaf van de auto is het hof van oordeel dat sprake is van een onrechtmatige onttrekking. Het bedrag is aan [geïntimeerde 1] ten goede gekomen zonder dat erflaatster geacht kan worden hiervoor vooraf dan wel achteraf toestemming te hebben gegeven. Ook de volmacht bood geen grondslag voor een schenking aan [geïntimeerde 1] . De enkele omstandigheid dat hij de auto wel eens gebruikte om erflaatster te vervoeren, leidt niet tot een ander oordeel. Dit geldt ook voor de stelling dat erflaatster het redelijk vond dat zij de kosten voor de auto zou dragen omdat [geïntimeerde 1] deze vooral nodig had voor zijn bezoeken aan haar, dit temeer nu [geïntimeerde 1] op loopafstand van erflaatster woonde. [geïntimeerde 1] is daarom gehouden de daardoor geleden schade, die het hof gelijk stelt aan het bedrag van € 11.979,00, te vergoeden aan de nalatenschap.
Aanschaf van landbouwmachines en -voertuigen (totaal € 16.100,00)
4.6.17.
Ten aanzien van de aanschaf van landbouwmachines heeft [geïntimeerde 1] naar het oordeel van het hof geen afdoende rekening en verantwoording afgelegd, omdat hij wisselende stellingen in heeft genomen. Voor zover [geïntimeerde 1] zich erop beroept dat sprake is geweest van een schenking van erflaatster aan hem, kan hem dat niet baten, om de hiervoor in 4.8.14 genoemde redenen.
Voor zover [geïntimeerde 1] heeft bedoeld te zeggen dat hij deze zaken weliswaar in eigendom heeft verkregen maar dat hij deze ten behoeve van erflaatster heeft gebruikt, omdat zij eigenaar van het weiland was en dit weiland bij haar in gebruik was, kan hem dit evenmin baten. De vader van partijen heeft immers bij testament het weiland vermaakt aan [geïntimeerde 1] , zodat niet valt in te zien dat het gebruik enkel aan erflaatster ten goede kwam. Erflaatster en [geïntimeerde 1] waren gezamenlijk eigenaar en na het overlijden van erflaatster is [geïntimeerde 1] op grond van de boedelverdeling volledig eigenaar. Verder geldt dat zelfs al zouden deze zaken (mede) ten behoeve van erflaatster zijn aangeschaft, dit nog niet rechtvaardigt dat [geïntimeerde 1] eigenaar zou worden van deze zaken. Het had dan in de rede gelegen dat de landbouwgoederen door erflaatster waren aangeschaft en vervolgens deel zouden uitmaken van de te verdelen nalatenschap (hetgeen volgens [geïntimeerde 1] niet het geval is).
De voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling ingenomen blote stelling dat het een schenking was aan zijn bonusdochter acht het hof tardief, nog daargelaten dat dit niet onderbouwd is.
4.6.18.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat [geïntimeerde 1] de stelling van [appellant] dat ook hier sprake is van een onrechtmatige onttrekking niet voldoende heeft betwist. [geïntimeerde 1] is daarom gehouden de schade, die het hof gelijk stelt aan het bedrag van € 11.979,00, te vergoeden aan de nalatenschap.
Benzinekosten (€ 491,41) en dierenartskosten (€ 543,56)
4.6.19.
Ten aanzien van de benzinekosten en de dierenartskosten is het hof van oordeel dat [geïntimeerde 1] voldoende heeft toegelicht dat hij deze kosten ten behoeve van erflaatster heeft gemaakt. [appellant] heeft onvoldoende betwist dat [geïntimeerde 1] erflaatster meegenomen heeft in de auto. Verder heeft [appellant] niet betwist dat [geïntimeerde 1] de hond van erflaatster in huis heeft genomen. Dat [geïntimeerde 1] de kosten daarvoor van de bankrekening van erflaatster heeft voldaan, acht het hof niet in strijd met enige zorgvuldigheidsnorm of anderszins onrechtmatig, temeer nu het hier gaat om redelijke bedragen. [geïntimeerde 1] is om diezelfde redenen ten aanzien van deze bedragen ook niet ongerechtvaardigd verrijkt. [geïntimeerde 1] hoeft deze bedragen niet bij wijze van schadevergoeding te betalen aan de nalatenschap.
4.6.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde 1] € 122.558,47 (namelijk: € 94.479,47 + € 11.979,00 + € 16.100,00) bij wijze van schadevergoeding moet terugbetalen aan de nalatenschap. De nalatenschap heeft ter hoogte van dit bedrag dus een vordering op [geïntimeerde 1] .
4.6.21.
Dit betekent dat de omvang van de nalatenschap als volgt is:
Activa:
Passiva
4.6.22.
Per saldo komt dit erop neer dat [geïntimeerde 1] een bedrag van € 116.886,61 (namelijk
[€ 122.558,47 + € 31.080,00] minus [€ 31.080,00 + € 1.363,00 + € 4.308,86] aan de nalatenschap moet betalen. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 4:228 lid 1 BW en artikel 3:184 BW, dat [appellant] bij de berekening van het aan ieder toekomend bedrag uit hoofde van de verdeling van de nalatenschap zelf toepast. Deze vordering vormt per saldo het actief van de nalatenschap. De vordering van [appellant] is in zoverre toewijsbaar dat het hof zal bepalen dat de nalatenschap een omvang heeft van € 116.886,61.
4.6.23.
Niet ter discussie staat dat het aandeel van [persoon A] 2/8e deel is en de aandelen van [appellant] en [geïntimeerde 1] 3/8e deel per persoon. Dit betekent dat aan [geïntimeerde 2] in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [persoon A] € 29.221,65 (namelijk: 2/8 * € 116.886,61) toekomt en aan [appellant] en [geïntimeerde 1] ieder € 43.832,48 (namelijk: 3/8 * € 116.886,61).
4.6.24.
Het hof zal de verdeling aldus vaststellen dat de tot de nalatenschap van erflaatster behorende vordering van € 116.886,61 op [geïntimeerde 1] aan [geïntimeerde 1] zal worden toebedeeld, tegen betaling aan [appellant] van een bedrag van € 43.832,48 als vergoeding wegens overbedeling en tegen betaling aan [geïntimeerde 2] in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [persoon A] van een bedrag van € 29.221,65 als vergoeding wegens overbedeling.
Vordering tot betaling van [geïntimeerde 1] aan [appellant]
4.6.25.
Hieruit volgt ook dat de vordering van [appellant] om [geïntimeerde 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag aan hem toewijsbaar is tot een bedrag van € 43.832,48 en dat het meer of anders gevorderde moet worden afgewezen.
Wettelijke rente over verdelingsvordering
4.6.26.
De door [appellant] gevorderde wettelijke rente over de overbedelingsvordering is niet toewijsbaar. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een vordering uit hoofde van een verdeling, pas kan worden beschouwd als een vordering tot betaling van een geldsom wanneer de verdeling is vastgesteld. Wettelijke rente over die vastgestelde vordering is verschuldigd wanneer de debiteur met de voldoening daarvan in verzuim is (zie HR 08 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2623 en HR 20 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7690). Nu de overbedelingsvordering eerst met dit arrest wordt vastgesteld, kan [geïntimeerde 1] nog niet in verzuim zijn met de betaling daarvan. De gevorderde wettelijke rente wordt daarom afgewezen.