Sinds 1 april 2013 gelden nieuwe richtlijnen voor het vaststellen van de kinderalimentatie.
De berekening van de kinderalimentatie verloopt in 5 stappen. In stap 1 en 2 wordt de behoefte van de kinderen bepaald, zie hier. Stap 3 betreft de draagkracht van ieder van de ouders, zie hier. Stap 4 en 5 hebben betrekking op de draagkrachtvergelijking, het bepalen van de kinderalimentatie en de aanvaardbaarheidstoets.
Nadat in de stappen 1, 2 en 3 de behoefte van de kinderen is vastgesteld alsmede de draagkracht van ieder van de ouders, wordt aan de hand van een draagkrachtvergelijking bepaald welk deel van de behoefte van het kind door ieder van de ouders dient te worden gedragen. Zie hierover 5.2.1 Rapport alimentatienormen (rechts).
Is de gezamenlijke draagkracht van de ouders hoger dan de behoefte van de kinderen (na vermindering met het kindgebonden budget) dan wordt de behoefte naar evenredigheid van ieders draagkracht over de ouders omgeslagen. De formule daarvoor is: de eigen draagkracht van de onderhoudsplichtige ouder gedeeld door de totale draagkracht van beide ouders en dat maal de behoefte van de kinderen. De uitkomst van de formule is het eigen aandeel van ieder van de ouders in de kosten van de kinderen (naast de kinderbijslag en het kindgebonden budget).
Aldus wordt de bijdrage berekend van de alimentatieplichtige ouder waar het kind niet de hoofdverblijfplaats heeft in de kosten van de kinderen. Op deze bijdrage wordt de zorgkorting in mindering gebracht. Dat is het bedrag waarmee deze ouder tijdens het verblijf van het kind in natura voorziet in de kosten van het kind (verblijfskosten). De gedachte hierachter is dat hierdoor de kosten afnemen van de ouder waar het kind de hoofdverblijfplaats heeft. Deze zorgkorting is zowel afhankelijk van de duur van het verblijf bij de niet-hoofdverzorgende ouder als van de welstand van het gezin waarin het kind gewend was te leven (de behoefte van het kind). Uitgangspunt hierbij is dat de ouder waar het kind hoofdverblijf heeft de kindgebonden kosten voldoet. Zie hierover 5.2.2 Rapport alimentatienormen.
Is de gezamenlijke draagkracht van de ouders lager dan de behoefte van het kind, dan wordt de bijdrage van de alimentatieplichtige slechts met een deel van de zorgkorting verminderd, namelijk tot het bedrag dat de gezamenlijke draagkracht dat toelaat. Dat leidt er toe dat (een deel van) de zorgkorting niet wordt gerealiseerd. De bijdrage kan niet hoger worden vastgesteld dan de draagkracht.
Het kan voorkomen dat de kinderalimentatie die op basis van het rekenmodel zou worden vastgesteld, in het specifieke geval niet aanvaardbaar is. Van een onaanvaardbare situatie is sprake als de onderhoudsplichtige bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien, of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt.
Is sprake van een dergelijke onaanvaardbare situatie, en bestaat voor de alimentatieplichtige ook niet de mogelijkheid om zich van bepaalde lasten of schulden te bevrijden of daarvoor een regeling te treffen, dan is die onderhoudsbijdrage verschuldigd waarbij de onderhoudsplichtige wel in staat is om in de kosten van levensonderhoud te voorzien of waarbij voor de onderhoudsplichtige 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm beschikbaar is. De onderhoudsplichtige dient volledig en duidelijk inzicht te geven in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen. Zie hierover 7.3 Rapport alimentatienormen (rechts).
Zie verder: