| Datum publicatie | 23-12-2025 |
| Zaaknummer | 200.349.489/01 |
| Procedure | Hoger beroep |
| Zittingsplaats | Den Haag |
| Rechtsgebieden | Civiel recht; Verbintenissenrecht |
| Trefwoorden | Kinderen; Zorgregeling / omgang / informatie; Family/private life / nauwe pers. betrekking |
| Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Vordering minderjarige kinderen tegen de Staat om ruimere bezoektijden te krijgen om hun vader, die gedetineerd is in de EBI in Vught, te kunnen bezoeken. QArt. 8 EVRM (recht op gezinsleven).Volledige uitspraak
Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.349.489/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/673643/KG ZA 24-917
Arrest van 16 december 2025
in de zaak van
1 [eiser 1] ,
gedetineerd in de [beveiligde inrichting] van PI [locatie] ,
en
2 [eiser 2] ,
wonende in [woonplaats] ,
in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen
a. [kind 1],
b. [kind 2],
c. [kind 3],
allen wonende in [woonplaats] ,
eisers in hoger beroep,
advocaat: mr. H. Külcü in Nuth,
tegen
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend in Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. M. Beekes in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen:
eiser 1: [eiser 1] , of ook wel: de vader,
eiser 2: [eiser 2] , of ook wel: de moeder,
eiser a: [kind 1] ,
eiser b: [kind 2] ,
eiser c: [kind 3] ,
eisers onder a, b en c tezamen: de kinderen,
alle eisers tezamen: [eisers] ,
verweerder: de Staat.
1De zaak in het kort
[eiser 1] zit een lange gevangenisstraf uit en is momenteel gedetineerd in de [beveiligde inrichting] in [locatie] . Hij mag daar beperkt bezoek van zijn vrouw en kinderen ontvangen, namelijk alleen overdag op bepaalde werkdagen. De drie minderjarige kinderen van [eiser 1] willen ook in de avonden en weekenden op bezoek kunnen komen. Als zij tijdens de huidige bezoektijden op bezoek willen komen moeten zij schooluren missen. Volgens de kinderen is dit in strijd met het door art. 8 EVRM gegarandeerde recht op een gezinsleven. De kinderen hebben de Staat in dit kort geding gedagvaard en vorderen dat zij in de avond en de weekenden bij hun vader op bezoek kunnen komen.
Het hof is van oordeel dat de Staat nader moet onderbouwen waarom het in redelijkheid niet mogelijk is om bezoekuren in de avond of het weekend open te stellen. In deze uitspraak vraagt het hof de Staat om deze informatie te verschaffen. Pas daarna zal het hof over de vordering van [eisers] beslissen.
2De procedure in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 4 december 2024 (hersteld bij exploot van 6 december 2024), waarmee [eisers] in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 november 2024;
- de memorie van grieven van [eisers] (met producties A en B en producties 1 tot en met 6);
- de memorie van antwoord van de Staat (met producties 15 en 16);
- de pleitnota die de advocaat van de Staat heeft overgelegd bij gelegenheid van de op 27 oktober 2025 gehouden mondelinge behandeling;
- de door de Staat in het geding gebrachte aanvullende producties 17 en 18.
3Feiten en achtergronden van deze zaak; juridisch kader
[eiser 1] is, nadat hij ook reeds in eerste aanleg tot een lange gevangenisstraf was veroordeeld, in hoger beroep door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26,5 jaar.
1 [eiser 1] is sinds 15 juni 2022 gedetineerd in de [beveiligde inrichting] .
Het verblijf van [eiser 1] in de [beveiligde inrichting] is telkens door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor twaalf maanden verlengd, laatstelijk bij besluit van 7 februari 2025 op grond van art. 6 lid 1 onder c en d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Rspog). Dit laatste betekent dat de Staatssecretaris van oordeel is dat [eiser 1]
- een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van een vermoeden van algemeen gevaar voor de openbare orde of de veiligheid van personen, wegens levensbedreigend of anderszins zeer ernstig voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (grond c);
en:
- een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen vanwege de aard van de verdenking, de aard van de misdrijven waarvoor de gedetineerde is veroordeeld, de omstandigheden waaronder die misdrijven zouden zijn gepleegd of de persoonlijkheid van de gedetineerde (grond d).
[eiser 1] en [eiser 2] zijn de ouders van de kinderen. De kinderen wonen met de moeder in [woonplaats] . De kinderen zijn thans [leeftijd 1] ( [kind 1] ), [leeftijd 2] ( [kind 2] ) en [leeftijd 3] ( [kind 3] ) jaar oud. [kind 1] gaat naar de middelbare school, [kind 2] en [kind 3] naar de basisschool.
In de [beveiligde inrichting] geldt, conform de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), de volgende bezoekregeling. Een gedetineerde in de [beveiligde inrichting] heeft recht op bezoek gedurende één uur per week (art. 38 lid 1 Pbw) en 10 minuten telefonisch contact (art. 39 Pbw). Daarnaast mogen de kinderen ongelimiteerd corresponderen met hun vader (art. 36 lid 1 Pbw).
Indien de kinderen hun vader in de [beveiligde inrichting] willen bezoeken moet dat plaatsvinden tijdens de in de [beveiligde inrichting] vastgestelde bezoektijden. De bezoektijden zijn door de directeur van de [beveiligde inrichting] bepaald op grond van zijn bevoegdheid de huisregels voor de inrichting vast te stellen.
2 De bezoektijden in de [beveiligde inrichting] zijn: maandag en dinsdag van 9.00 uur tot 11.15 uur en van 14.00 uur tot 16.15 uur, en op woensdag van 9.00 uur tot 11.30 uur en van 13.00 uur tot 16.15 uur. In de praktijk wordt de eindtijd opgeschoven, als de moeder (al dan niet vergezeld van haar kinderen) op tijd is maar het aan omstandigheden die voor rekening komen van de [beveiligde inrichting] te wijten is dat het bezoek niet om 15.15 uur kan beginnen. De eindtijd wordt dan opgeschoven zodat de moeder toch een uur op bezoek kan komen. Indien de moeder echter zelf te laat is blijft de eindtijd van 16.15 uur gelden.
Als de moeder van het bezoekuur gebruik wilde maken mocht zij tot 1 november 2025 twee kinderen jonger dan 14 jaar meenemen. Vanaf 1 november 2025 mag een volwassene nog slechts vergezeld worden door één minderjarige.
3 De bezoektijden in de [beveiligde inrichting] zijn met ingang van 1 november 2025 niet gewijzigd.
[eiser 1] heeft de directeur van de [beveiligde inrichting] verzocht toe te staan dat hij zijn drie kinderen gelijktijdig zou mogen ontvangen en om bezoek in het weekend toe te staan. Dat verzoek is afgewezen.
[eiser 1] heeft vervolgens over deze afwijzing zijn beklag gedaan bij de beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht bij de penitentiaire inrichtingen [locatie] (hierna: de beklagcommissie). Bij beslissing van 20 februari 2024 heeft de beklagcommissie de klacht ongegrond verklaard. De beklagcommissie overwoog, voor zover thans van belang, dat niet was gebleken van een noodzaak om bezoek in het weekend en/of in de avond toe te staan, dat [eiser 1] wekelijks bezoek ontving, ook van zijn kinderen, en dat bezoek overdag tot op heden niet onmogelijk was gebleken. Volgens de beklagcommissie moeten de praktische uitvoering, het benodigde toezicht en de veiligheid op dit moment zwaarder wegen dan het toestaan van bezoek op andere momenten dan thans het geval is.
[eiser 1] heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de beklagcommissie. De beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft bij uitspraak van 7 augustus 2025 het beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigd. De beroepscommissie RSJ zag in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagcommissie aan te vullen of te wijzigen.
4Het geschil; de procedure bij de Voorzieningenrechter
[eiser 1] en [eiser 2] hebben deze procedure aanhangig gemaakt als de wettelijke vertegenwoordigers van hun kinderen. Zij hebben in hoger beroep de daartoe vereiste machtiging van de kantonrechter overgelegd. De kinderen vorderen in dit kort geding dat de rechter de Staat op straffe van een dwangsom veroordeelt het mogelijk te maken dat zij [eiser 1] (elke week) in de avonduren en in de weekenden kunnen bezoeken.
De kinderen zijn van mening dat de in de [beveiligde inrichting] geldende bezoektijden te beperkt zijn, omdat zij daarvan geen gebruik kunnen maken zonder in meer of mindere mate school te verzuimen. De reistijd vanuit hun woonplaats [woonplaats] naar de [beveiligde inrichting] is meer dan een uur, waarbij moet worden opgeteld de tijd die de moeder kwijt is met het naar de oppas brengen van het kind dat niet mee op bezoek kan. Bovendien moeten zij een half uur vóór de aanvang van het bezoek bij de [beveiligde inrichting] zijn in verband met veiligheidscontroles. Dat het bezoeken van hun vader ten koste gaat van de schooltijd is volgens de kinderen in strijd met de leerplicht. Zij vinden het principieel onjuist dat zij ook maar één minuut school moeten missen om hun vader te kunnen bezoeken. De kinderen worden door de huidige bezoektijden telkens voor een dilemma geplaatst, doordat zij moeten kiezen tussen enerzijds hun vader bezoeken maar een deel van de lessen missen, en anderzijds het volledig bijwonen van de lessen maar afzien van bezoek aan hun vader. De Staat mag de kinderen niet voor dit dilemma plaatsen, aldus de kinderen. De huidige situatie vormt volgens hen een ongerechtvaardigde inbreuk op art. 8 EVRM en is ook in strijd met de artt. 3 en 9 lid 3 Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Verder voeren de kinderen aan dat zij ongelijk worden behandeld ten opzichte van leerlingen die geen gedetineerde vader hebben.
De Staat voert allereerst aan dat in deze zaak geen plaats is voor een eigen beoordeling door de burgerlijke rechter als restrechter, omdat de beklagcommissie (bevestigd door de RSJ) al een oordeel over de onderhavige kwestie heeft gegeven, namelijk in de beklagprocedure van [eiser 1] . De RSJ heeft bovendien in vergelijkbare zaken overwogen dat bij het aanhouden van bezoektijden sprake was van een legitieme inbreuk op art. 8 EVRM. Overigens is de Staat van mening dat, gelet op de ten aanzien van [eiser 1] bestaande onaanvaardbare maatschappelijke risico’s en de extra personeelsinzet die daarmee samenhangt, veiligheidsoverwegingen en personele capaciteit in dit geval de doorslag moeten geven. Bovendien blijkt dat [eiser 1] in de praktijk regelmatig bezoek van zijn kinderen ontvangt. Een beperkte overlap tussen school en bezoek aan de vader is ook niet zonder meer in strijd met art. 8 EVRM. Op de Staat rust geen verplichting ten aanzien van [eiser 1] en de kinderen maatwerk te leveren. Uit het IVRK volgt niet dat de belangen van de kinderen steeds de doorslag moeten geven. Art. 3 IVRK heeft geen rechtstreekse werking, aldus de Staat.
De voorzieningenrechter heeft [eisers] niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet de vereiste machtiging van de kantonrechter hadden verkregen. De voorzieningenrechter overwoog ten overvloede dat de vordering niet voor toewijzing in aanmerking zou zijn gekomen. Volgens de voorzieningenrechter is het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven van art. 8 EVRM niet onbegrensd. Voldoende aannemelijk is dat, gezien het karakter van de [beveiligde inrichting] , bezoek de inzet van veel personeel vergt en dat, mede in aanmerking genomen het personeelstekort bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, het ook praktisch niet mogelijk is om bezoek in de avonduren en in de weekenden te faciliteren. Daar staat tegenover dat de kinderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij meer dan een enkel lesuur per bezoek verzuimen, dat hun schoolprestaties daaronder lijden of dat dit tot problemen leidt voor wat betreft hun leerplicht. Ook kan volgens de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat de reistijd van hun huis naar de [beveiligde inrichting] en terug disproportioneel is.
5Beoordeling in hoger beroep
Ontvankelijkheid en afstemming op oordeel beklagcommissie/RSJ?
[eiser 1] en [eiser 2] hebben in hoger beroep een machtiging van de kantonrechter overgelegd om namens de kinderen te mogen procederen. De kinderen zijn dus in zoverre ontvankelijk in hun vorderingen.
Niet in geschil is dat de kinderen over de bezoektijden in de [beveiligde inrichting] geen klacht kunnen indienen bij de beklagcommissie of de RSJ. Voor hen staat dus niet een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open bij een andere rechterlijke instantie. De burgerlijke rechter functioneert in zo’n geval als restrechter. De kinderen zijn dus ontvankelijk in hun onderhavige vordering.
Het hof gaat niet mee in het standpunt van de Staat dat het hof zich zou moeten richten naar de uitspraken van de beklagcommissie en de RSJ. Het hof verwijst naar zijn arrest 21 november 2023 rov. 6.10-6.12.
4 Daar komt in dit geval bij dat de beklagcommissie geen rechterlijke instantie is en haar oordeel dat de praktische uitvoering, het benodigde toezicht en de veiligheid op dit moment zwaarder wegen slechts in deze (algemene) termen heeft gemotiveerd. De RSJ in hoger beroep heeft zijn uitspraak niet gemotiveerd. Indien de beklagcommissie of de RSJ hun uitspraken wel (uitgebreider) hadden gemotiveerd zou hun beslissing in de onderhavige zaak wellicht een zekere overtuigingskracht kunnen hebben gehad, maar een dergelijke (uitgebreidere) motivering ontbreekt thans.
Ook het beroep van de Staat op de vaste jurisprudentie van de RSJ in vergelijkbare zaken faalt. De vraag of een bezoekregeling in een concreet geval inbreuk maakt op art. 8 EVRM vereist een beoordeling van alle relevante omstandigheden van het specifieke geval. Dat de RSJ in andere gevallen heeft geoordeeld dat de daarin aan de orde zijnde bezoektijden geen inbreuk maken op de rechten van de betrokken kinderen onder art. 8 EVRM is dus niet doorslaggevend voor de beoordeling van de onderhavige vordering.
Het hof zal de stelling van [eisers] dat de bezoektijden in de [beveiligde inrichting] inbreuk maken op de aan de kinderen toekomende rechten onder art. 8 EVRM dus zelfstandig beoordelen.
Inbreuk op art. 8 EVRM?
Uitgangspunt voor het hof is dat [eiser 1] (langdurig) gedetineerd is en dat op hem het strenge regime van de [beveiligde inrichting] van toepassing is. Dit uitgangspunt brengt mee dat het onvermijdelijk is dat een normaal gezinsleven van de kinderen met de vader niet mogelijk is zolang hij gedetineerd is. Detentie brengt immers “inherent limitations on private and family life” met zich.
5Het beroep van de kinderen op het gelijkheidsbeginsel (zij zouden ongelijk worden behandeld ten opzichte van leerlingen die geen gedetineerde vader hebben) faalt reeds op deze grond. Het verschil in behandeling wordt gerechtvaardigd door de detentie van de vader en het regime waaronder hij in de [beveiligde inrichting] verblijft.
Het hof volgt de kinderen ook niet in hun standpunt dat het zonder meer onaanvaardbaar is dat zij ook maar één minuut school moeten missen om hun vader te kunnen bezoeken. De detentie van [eiser 1] in een verzwaard regime brengt beperkingen mee, die ook kunnen leiden tot schoolverzuim bij het brengen van bezoek aan hun vader. Hoeveel schoolverzuim nog aanvaardbaar is kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar zal afhangen van de afweging die moet worden gemaakt in het kader van het zoeken naar de “fair balance” (zie hierna).
Het EHRM gaat ervan uit dat beperkingen in de frequentie en duur van het bezoek van gedetineerden door gezinsleden een inmenging vormen in de rechten van de gedetineerde onder art. 8 EVRM. Het is duidelijk dat in zo’n geval ook een inmenging plaatsvindt in de rechten van de gezinsleden die het bezoek (willen) afleggen, zoals in dit geval de kinderen, en dat staat in dit geding ook niet ter discussie. Het EHRM neemt meer in het bijzonder een inmenging aan als de kinderen van een gedetineerde niet volledig gebruik kunnen maken van hun bezoekrechten vanwege conflicten met schooltijden.
6 [eisers] hebben aangevoerd dat de kinderen hun vader niet zoveel kunnen bezoeken als op grond van de bezoekuren in de [beveiligde inrichting] toegestaan zou zijn, omdat dat tot teveel verzuim zou leiden.
7 De Staat heeft dit op zichzelf niet betwist. Dit betekent dat het hof ervan zal uitgaan dat in dit geval sprake is van een inmenging in de door art. 8 EVRM gewaarborgde rechten van de kinderen. De vraag is dan of deze inmenging voorzien is bij wet, of deze een legitiem doel (in de zin van art. 8 lid 2 EVRM) dient en of deze noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Dat de bezoektijden in de [beveiligde inrichting] voorzien zijn bij wet en een legitiem doel dienen is niet in geschil. De discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de overheid in dit geval een “fair balance” heeft getroffen tussen het legitieme doel (het verzwaarde detentieregime) enerzijds en het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op een gezinsleven van de kinderen anderzijds.
Bij de vraag of de gevangenisautoriteiten in dit geval een “fair balance” hebben gevonden speelt uiteraard mee dat in dit geding uitgangspunt is dat op [eiser 1] het verzwaarde regime van de [beveiligde inrichting] van toepassing is. Het EHRM heeft vergaande beperkingen op bezoekmogelijkheden aanvaard in een geval waarin het erom ging te voorkomen dat een gedetineerde vanuit detentie contact zou onderhouden met, en gebruik zou maken van, de criminele organisatie waartoe hij behoorde, waarbij een rol speelde dat vast stond dat familiebezoek vaak werd misbruikt om dergelijke contacten te onderhouden.
8 In het onderhavige geval is dus van belang dat [eiser 1] in de [beveiligde inrichting] is geplaatst op grond van (onder meer) het risico op voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (art. 6 lid 1 onder c Rspog, zie hiervoor nr. 3.2) en dat dit risico jaarlijks opnieuw wordt beoordeeld, laatstelijk bij besluit van 7 februari 2025.
Het EHRM heeft overwogen dat het aan de gevangenisautoriteiten (in dit geval dus de Staat) is om aan te tonen dat de desbetreffende beperkingen van familiebezoek “necessary in a democratic society and (…) based on a pressing social need” zijn. Daarbij kan volgens het EHRM niet worden volstaan met brede generalisaties ten aanzien van veiligheidsoverwegingen en personeelsgebrek of met een “one size fits all approach”. Het EHRM wijst er in dit verband op dat van de verdragsstaten wordt verlangd dat zij ervoor zorgen dat de relevante autoriteiten een techniek ontwikkelen om de vereiste afweging in elk individueel geval te kunnen maken. De autoriteiten moeten de tegenstrijdige belangen tussen het individuele en het algemene belang afwegen en daarbij de “peculiarities of a case” in aanmerking nemen, waaronder de omstandigheid dat de gedetineerde schoolgaande kinderen heeft.
9Het gaat, in de bewoordingen van het EHRM, om het maken van “a concrete assessment” waarbij rekening moet worden gehouden met “the fact that permitting visits only on weekdays and during working hours was very restrictive and burdensome in terms of maintaining the relationships between imprisoned parents and their children”.
10 Indien de gedetineerde ver van huis is gedetineerd, “the authorities are advised to arrange visits in a flexible manner with a view to maximizing the quality and duration of the communication and preventing the interruption of the children’s educational activities”.
11Verder is het vaste jurisprudentie van het EHRM dat op de gevangenisautoriteiten de plicht rust “to help prisoners maintain contact with their families”.
12
Het voorgaande betekent dat het hof de vraag moet beantwoorden of de directie van de [beveiligde inrichting] , die bevoegd is de bezoektijden vast te stellen maar geen bezoek mogelijk heeft gemaakt in de avonden of de weekenden (of op een zodanig ander tijdstip dat de kinderen de vader kunnen bezoeken zonder of met minder schoolverzuim), een “fair balance” heeft getroffen tussen enerzijds het belang bij detentie van [eiser 1] conform het strenge regime van de [beveiligde inrichting] en anderzijds het belang van de kinderen om bij hun vader op bezoek te kunnen komen zonder school te hoeven verzuimen. Of die “fair balance” is bereikt zal onder meer afhangen van de vraag of, en zo ja, in hoeverre het redelijkerwijs mogelijk is voor de [beveiligde inrichting] de bezoektijden voor [eiser 1] zo te regelen dat, met behoud van dezelfde waarborgen ten aanzien van de veiligheid en het voorkomen van mogelijke voortgezette criminele activiteiten, de kinderen op bezoek kunnen komen zonder (of met minder) schoolverzuim.
Zoals hiervoor is opgemerkt is het EHRM van oordeel dat het aan de Staat is om aan te tonen dat eventuele beperkingen ten aanzien van familiebezoek “necessary in a democratic society and (…) based on a pressing social need” zijn. De Staat heeft in dit verband het volgende naar voren gebracht. Bij bezoek aan een gedetineerde in de [beveiligde inrichting] gelden uitgebreide veiligheids- en toezichtmaatregelen waarvoor een aanzienlijke personeelsinzet nodig is. De bezoekmomenten van de verschillende afdelingen moeten op elkaar en op het dagprogramma worden afgestemd. Het is praktisch onmogelijk om bezoek in het weekend of in de avonduren te faciliteren omdat de Dienst Justitiële Inrichtingen kampt met een aanzienlijk personeelstekort. Om ruimere bezoektijden op een veilige en verantwoorde manier mogelijk te maken is veel meer personeel nodig en zullen alle dagprogramma’s moeten worden aangepast. Ook moet personeel beschikbaar zijn in geval van een calamiteit bij gedetineerdenbewegingen binnen de [beveiligde inrichting] en gedetineerdenbewegingen moeten op elkaar worden afgestemd, want voorkomen moet worden gedetineerden van verschillende afdelingen elkaar tegenkomen op het moment dat zij bezoek ontvangen.
13
Het hof neemt zonder meer aan dat bezoek aan een gedetineerde in de [beveiligde inrichting] aanmerkelijk gecompliceerder is dan bezoek aan een gedetineerde in een normale penitentiaire inrichting, en dat bezoek in de [beveiligde inrichting] moet zijn omgeven met uitgebreide toezichts- en veiligheidsmaatregelen. Dat die maatregelen nodig zijn betekent op zichzelf echter nog niet dat deze niet ook kunnen worden genomen als avond- of weekendbezoek mogelijk zou worden gemaakt. Waarom dat niet mogelijk zou zijn kan niet met voldoende duidelijkheid uit de stellingen van de Staat worden afgeleid, afgezien daarvan dat de Staat zich in algemene termen beroept op een personeelstekort. De Staat voert aan dat het gaat om een ingewikkelde puzzel die de directeur van de [beveiligde inrichting] nu zo heeft gelegd dat bezoek alleen op maandag, dinsdag en woensdag mogelijk is. De Staat heeft echter nog niet inzichtelijk gemaakt waarom op dit moment de puzzel aldus is gelegd.
Mede in aanmerking nemende de eisen die het EHRM, onder meer ten aanzien van de individuele beoordeling stelt (zie hiervoor nr. 5.11), en de aansporing om een flexibele benadering te hanteren ten aanzien van een gedetineerde die ver van huis is gedetineerd en schoolgaande kinderen heeft (zodat de interruptie van schoolactiviteiten wordt voorkomen), wenst het hof nadere informatie te verkrijgen om beter te kunnen beoordelen of de inmenging in de rechten van de kinderen onder art. 8 EVRM gerechtvaardigd is. Het hof zal de Staat in de gelegenheid stellen zijn stellingen ten aanzien van de vraag of hij in dit specifieke geval een “fair balance” heeft getroffen nader te motiveren, in ieder geval door feitelijk te onderbouwen waarom redelijkerwijs niet van hem gevergd kan worden de bezoektijden zodanig te organiseren dat de kinderen buiten schooltijd hun vader kunnen bezoeken. Het hof acht deze tussenstap noodzakelijk, mede omdat - in afwijking van art. 4.6 van het rolreglement - op de mondelinge behandeling alleen mr. Beekes maar niemand van de Staat (of de [beveiligde inrichting] ) zelf aanwezig was die van de zaak op de hoogte is (en vragen van het hof kon beantwoorden).
Het hof verzoekt de Staat in zijn reactie ook in te gaan op de omstandigheid dat het kennelijk wel mogelijk is om de bezoektijden ad hoc te verlengen als het aan omstandigheden die voor rekening komen van de [beveiligde inrichting] te wijten is dat het bezoek niet op tijd kan beginnen. Dat wijst op meer flexibiliteit van de organisatie dan uit de stellingen van de Staat lijkt te volgen. Ook heeft de Staat aangevoerd dat er meer gedetineerden in de [beveiligde inrichting] zijn met kinderen. Dat roept de vraag op of het dan niet mogelijk is - of zelfs voor de hand ligt - bezoek in de avond en/of de weekends mogelijk te maken, omdat het in dat geval minder bezwaarlijk zou kunnen zijn indien vanwege het gestelde personeelstekort daardoor wellicht enkele van de thans overdag op werkdagen geldende bezoekuren moeten vervallen.
Nadat het hof een beter inzicht heeft gekregen in de vraag wat redelijkerwijs wel en niet mogelijk is ten aanzien van de bezoekregime in de [beveiligde inrichting] , zal het hof kunnen beoordelen of de Staat een redelijke afweging heeft gemaakt tussen enerzijds het belang van de kinderen en anderzijds het algemeen belang. In dit verband merkt het hof thans reeds op dat de Staat op zichzelf terecht aanvoert dat ook onder de huidige bezoektijden de kinderen wellicht niet iedere week maar wel met enige regelmaat hun vader kunnen bezoeken. Het is dus niet zo dat rechtstreeks contact met de vader tot nu toe onmogelijk of verwaarloosbaar is gebleken, al kan dit na 1 november 2025 anders zijn geworden.
6Conclusie
Het hof stelt de Staat in de gelegenheid bij nadere memorie te reageren op hetgeen is overwogen onder nrs. 5.15-5.16 van dit arrest. [eisers] zullen daar vervolgens op kunnen reageren.
In afwachting van de nadere memories van partijen houdt het hof iedere verdere beslissing aan.
Beslissing
Het hof:
- stelt de Staat in de gelegenheid bij nadere memorie te reageren op hetgeen is overwogen onder nrs. 5.15-5.16 van dit arrest;
- verwijst de zaak daartoe naar de rol van 27 januari 2026;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, M.E. Honée en R.J.J. Aerts, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2025, in aanwezigheid van de griffier.
Arrest van 4 april 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2009.
Art. 5 lid 1 Pbw.
Art. 40b lid 2 Pbw.
Gerechtshof Den Haag 21 november 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2199.
EHRM 21 maart 2023, nr. 38144/20 (Deltuva t. Litouwen) par. 40.
EHRM 6 december 2022, nrs. 3468/20 e.a. (Subași e.a. t. Turkije) par. 79.
Memorie van grieven nrs. 5.5 en 5.6.
EHRM 17 september 2009, nr. 74912/01 (Enea t. Italië) par. 126.
EHRM 6 december 2022, nrs. 3468/20 e.a. (Subași e.a. t. Turkije) par. 84, 87 en 88; EHRM 21 maart 2023, nr. 38144/20 (Deltuva t. Litouwen) par. 42
EHRM 6 december 2022, nrs. 3468/20 e.a. (Subași e.a. t. Turkije) par. 87.
EHRM 6 december 2022, nrs. 3468/20 e.a. (Subași e.a. t. Turkije) par. 89
EHRM 6 december 2022, nrs. 3468/20 e.a. (Subași e.a. t. Turkije) par. 89; EHRM 5 december 2023, nr. 35614/19 (Ílerde e.a. t. Turkije) par. 212.
Pleitnota mr. Beekes in eerste aanlag nrs. 2.3, 2.4 en 2.8; memorie van antwoord nr. 3.3; pleitnota mr. Beekes in appel nrs. 8, 9 en 11.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733
