Hoge Raad 19-12-2025, ECLI:NL:HR:2025:1959

Essentie (redactie)

Rechtbank Noord-Holland heeft prejudiciële vragen gesteld. Heeft de rechter ruimte om op verzoek van non-binaire persoon tot toewijzing van verzoek te komen dat leidt tot genderneutrale registratie in registers van de burgerlijke stand? Hoge Raad ziet af van beantwoording van deze vragen, onder verwijzing naar eerdere beslissing ECLI:NL:HR:2022:336. Zolang er geen wettelijke regeling bestaat, blijft het aan de feitenrechter om per zaak te beslissen of aan te houden.


Datum publicatie19-12-2025
Zaaknummer25/02794
ProcedurePrejudiciële beslissing
Formele relatiesConclusie: ECLI:NL:PHR:2025:1213
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenOverig; Gender / LHBT; Burgerlijke Stand (art. 1:16 t/m 1:29f BW);
Familieprocesrecht; Prejudiciële vragen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Prejudiciële vragen (art. 392 Rv) . Personen- en familierecht. Heeft de rechter ruimte om op verzoek van non-binaire persoon tot toewijzing van verzoek te komen dat leidt tot genderneutrale registratie in registers van de burgerlijke stand?

Volledige uitspraak


HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 25/02794

Datum 19 december 2025

PREJUDICIËLE BESLISSING

In de zaak van

[betrokkene] ,

wonende te [plaats] ,

BETROKKENE in eerste aanleg,

hierna: betrokkene,

niet verschenen in de prejudiciële procedure,

tegen

AMBTENAAR VAN DE BURGERLIJKE STAND VAN DE GEMEENTE AA EN HUNZE,

zetelende te Gieten,

BELANGHEBBENDE in eerste aanleg,

hierna: ambtenaar van de burgerlijke stand,

niet verschenen in de prejudiciële procedure.

1De prejudiciële procedure

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikkingen in de zaak C/18/242627 / FA RK 25-753 van de rechtbank Noord-Nederland van 13 juni 2025 en 22 augustus 2025.

2De prejudiciële procedure

2.1

De rechtbank heeft bij laatstgenoemde beschikking 1 op de voet van art. 392 Rv de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld:

Vraag 1

Kan het ontbreken van een wettelijke basis op grond waarvan op verzoek van een non-binaire persoon kan worden gekomen tot een niet binaire registratie in de registers van de burgerlijke stand, worden aangemerkt als een inbreuk op het in art. 8 EVRM beschermde en daarom fundamentele recht op seksuele identiteit en persoonlijke ontplooiing?

Vraag 2

Heeft de rechter bij de huidige stand van de wetgeving en gelet op art. 8 EVRM, de ruimte om op verzoek van een non-binaire persoon tot toewijzing van een verzoek te komen dat leidt tot een geslachtsneutrale registratie in de registers van de burgerlijke stand?

Vraag 3

Als het antwoord op vraag 2 bevestigend luidt:
a. kan/mag de rechter in een geval waarin de geboorteakte is opgemaakt conform de biologische werkelijkheid gelasten dat de geboorteakte wordt doorgehaald en dat een nieuwe, geslachtsneutrale geboorteakte wordt opgemaakt?
b. kan/mag de rechter in een geval waarin de geboorteakte is opgemaakt conform de biologische werkelijkheid gelasten dat de geboorteakte wordt gewijzigd, aldus dat daarin niet langer een geslachtsvermelding is opgenomen?
c. kan/mag de rechter in een geval waarin de geboorteakte is opgemaakt conform de biologische werkelijkheid gelasten dat de geboorteakte wordt gewijzigd, aldus dat daarin niet langer het geslacht 'man' of 'vrouw' is opgenomen maar een geslachtsneutrale aanduiding?

Vraag 4

Als het antwoord op vraag 3a, 3b of 3c bevestigend luidt, hoe dient in een niet binaire vermelding te worden voorzien: door bij het geslacht een 'X' op te nemen, door bij het geslacht een '-' op te nemen, door de vermelding 'waarvan het geslacht niet is kunnen worden vastgesteld', of op een andere wijze?

Vraag 5

Kan of mag de rechter een deskundigenverklaring in de zin van art. 1:28a BW verlangen voor toewijzing van het verzoek om de geboorteakte door te halen, te verbeteren, of te wijzigen naar een niet binaire geslachtsaanduiding? En als dit antwoord bevestigend luidt, kan of mag deze deskundigenverklaring verlangd worden bij een specifieke niet binaire geslachtsregistratie ('-', 'X', 'waarvan het geslacht niet is kunnen worden vastgesteld' en/of een andere wijze van registratie) of kan of mag de rechter deze deskundigenverklaring bij iedere niet binaire geslachtsregistratie verlangen?

2.2

De Advocaat-Generaal F. Ibili heeft de Hoge Raad geadviseerd om op de voet van art. 393 lid 8 Rv af te zien van beantwoording van de prejudiciële vragen.

3Uitgangspunten en feiten

3.1

Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.

  • i) Betrokkene stelt dat de vermelding van het mannelijk geslacht in diens geboorteakte niet in overeenstemming is met de eigen genderbeleving. Betrokkene identificeert zich niet als man of vrouw.

  • ii) Betrokkene ziet er ook niet meer uit als man en ondervindt op dit moment hinder in het maatschappelijk verkeer van de geslachtsregistratie, onder andere bij het tonen van het paspoort. Daarin is als aanduiding van het geslacht ‘M’ opgenomen.

  • iii) De wet biedt thans geen mogelijkheid tot opname van een non-binaire geslachtsaanduiding in de geboorteakte.

3.2

Betrokkene heeft de rechtbank verzocht om de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten aan de geboorteakte van betrokkene een latere vermelding toe te voegen van wijziging van het geslacht in ‘X’ en om de voornaam van betrokkene te wijzigen. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan zich vinden in het verzoek van betrokkene. De rechtbank 2 heeft het verzoek tot wijziging van de voornaam toegewezen. Voor het overige heeft de rechtbank de hiervoor in 2.1 weergegeven prejudiciële vragen gesteld.

3.3

De rechtbank heeft in de beschikking van 22 augustus 2025 onder meer als volgt overwogen.

De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 4 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:336, afgezien van beantwoording van de door de rechtbank Den Haag gestelde prejudiciële vragen. De Hoge Raad overwoog toen dat uit ontwikkelingen die zich na het stellen van de vragen hebben voorgedaan, blijkt dat wetgeving op het terrein van genderneutrale registratie in een geboorteakte in de nabije toekomst valt te verwachten en dat in het licht daarvan beantwoording van de prejudiciële vragen op dat moment de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten zou gaan. De Hoge Raad overwoog toen voorts dat, zolang er geen wettelijke regeling is, het aan de rechter is om in elke concrete zaak aan de hand van de aard en inhoud van het verzoek en de verdere omstandigheden van het geval te beslissen, met inbegrip van de mogelijkheid om de beslissing op het verzoek aan te houden. (rov. 2.10 en 2.11)

Nadien is sprake geweest van een tendens van maatschappelijke erkenning en een trend naar juridische erkenning van een neutrale geslachtsaanduiding. Diverse rechtbanken en gerechtshoven hebben verzoeken tot wijziging van de geslachtsregistratie in een geboorteakte naar een 'X' of een andere niet binaire aanduiding toegewezen. In diverse uitspraken zijn de artikelen 1:28 BW tot en met 1:28c BW naar analogie toegepast. (rov. 2.12)

De rechter constateert dat voornoemde tendens lijkt te kantelen, waardoor de vraag opkomt in hoeverre (de trend naar) juridische erkenning van een neutrale geslachtsregistratie nog houdbaar is. (rov. 2.14)

In de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 31 januari 2023 in de zaak Y tegen Frankrijk 3 is beslist dat uit art. 8 EVRM geen positieve verplichting van de Staat voortvloeit om het mogelijk te maken de geslachtsaanduiding in de geboorteakte aan te passen aan een neutraal geslacht. (rov. 2.15)

Op 23 april 2024 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht het wetsvoorstel Wijziging vermelding geslacht in geboorteakte binnen een maand in te trekken. Bij kamerbrief van 26 april 2024 hebben de ministers voor Rechtsbescherming en van Onderwijs, cultuur en wetenschap de Tweede Kamer bericht dat met intrekking van het wetsvoorstel van het kabinet een stap wordt verlangd die het kabinet (nog) niet wil zetten, waarbij de ministers in ogenschouw nemen dat het wetsvoorstel tot doel heeft de rechten van een groep mensen die zich in een kwetsbare positie bevindt in onze samenleving beter te beschermen. (rov. 2.16)

Op grond van de motie kan worden voorondersteld dat niet langer de verwachting bestaat dat op korte termijn wetgeving zal komen die de registratie van ‘X’ als geslachtsaanduiding mogelijk maakt. Dat roept de vraag op wat hiervan de invloed is op de lijn die de Hoge Raad met zijn prejudiciële beslissing van 4 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:336 heeft uitgezet. Immers, de overweging van de Hoge Raad dat het aan de rechter is om in elke concrete zaak aan de hand van de aard en de inhoud van het verzoek te beslissen, is uitdrukkelijk gegeven met het idee dat wetgeving op dit terrein in de nabije toekomst valt te verwachten, terwijl van een dergelijke reële verwachting inmiddels geen sprake meer is. De enkele omstandigheid dat de betrokken ministers vooralsnog het wetsvoorstel Wijziging vermelding geslacht in geboorteakte niet intrekken maakt dat bij de huidige samenstelling van de Tweede Kamer niet anders. Wel kan er nu rekening mee worden gehouden dat een mogelijk andere samenstelling van de Tweede Kamer na de komende verkiezingen met zich kan brengen dat een debat zal plaatsvinden en een mogelijkheid bestaat dat de Tweede Kamer in een gewijzigde samenstelling tot een andere opvatting over de intrekking komt dan nu in de aangenomen motie is neergelegd. (rov. 2.17)

Het doet er wat de rechter betreft niet aan af dat op dit moment een wettelijke basis ontbreekt op grond waarvan een verzoek om een neutrale geslachtsregistratie kan worden toegewezen en de hiervoor aangehaalde rechtspraak van het EHRM geen steun biedt voor de opvatting dat het EVRM een positieve verplichting aan de Staat oplegt. Het EHRM laat gelijktijdig alle ruimte aan de Staat om het legitieme doel om een duidelijke en juridische precieze registratie te handhaven, minder zwaar te laten wegen dan het fundamentele recht op seksuele identiteit en persoonlijke ontplooiing. Het is aldus door het EHRM aan de Staat gelaten om tot een eigen afweging te komen. De Staat laat het echter afweten doordat de motie die tot intrekking van het wetsvoorstel moet leiden, niet is uitgevoerd en een debat over de motie nog niet is aangevraagd. Het zijn feiten en omstandigheden die tezamen genomen meebrengen dat bij de rechtbank de vraag is opgekomen of het verzoek van betrokkene zonder wettelijke basis kan worden toegewezen, in aanmerking genomen dat afwijzing van dat verzoek (i) niet zonder meer een inbreuk oplevert op in art. 8 EVRM beschermende rechten, (ii) de huidige wetgeving toewijzing niet mogelijk maakt en is gebaseerd op een afweging die gelet op de rechtspraak van het EHRM lijkt te vallen binnen de ‘margin of appreciation’, en (iii) anders dan in 2022 toen de Hoge Raad heeft afgezien van beantwoording van de prejudiciële vragen, geen concreet en reëel vooruitzicht bestaat op een wetswijziging die toewijzing van het verzoek wel mogelijk maakt. (rov. 2.18)

4. Beoordeling of de vragen zich lenen voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing

4.1

De wet voorziet op dit moment niet in een mogelijkheid tot wijziging of verbetering van de geslachtsregistratie in een geboorteakte in een ‘X’ of een andere genderneutrale aanduiding als iemand de overtuiging heeft niet of niet alleen te behoren tot het mannelijke of het vrouwelijke geslacht.

4.2

Aan de Hoge Raad zijn eerder prejudiciële vragen voorgelegd over genderneutrale registratie in de registers van de burgerlijke stand. De Hoge Raad heeft toen, in zijn beslissing van 4 maart 2022, 4 onder meer overwogen dat de mogelijkheid van genderneutrale registratie in een geboorteakte op dat moment hernieuwde aandacht had gekregen van de wetgever, dat wetgeving op dit terrein in de nabije toekomst viel te verwachten en dat bij die stand van zaken de prejudiciële vragen zich niet leenden voor beantwoording. De Hoge Raad overwoog ook dat zolang er geen wettelijke regeling is, het aan de rechter is om in elke concrete zaak aan de hand van de aard en inhoud van het verzoek en de verdere omstandigheden van het geval te beslissen, met inbegrip van de mogelijkheid om de beslissing op het verzoek aan te houden.

4.3

De ontwikkelingen nadien, 5 waaruit blijkt dat het onderwerp de aandacht van het parlement en de regering heeft behouden, geven de Hoge Raad geen aanleiding om nu anders te beslissen. De Hoge Raad ziet daarom af van beantwoording van de gestelde vragen.

5Beslissing

De Hoge Raad ziet af van beantwoording van de prejudiciële vragen.

Deze beslissing is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock, A.E.B. ter Heide, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 19 december 2025.

1

Rechtbank Noord-Nederland 22 augustus 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:3494.

2

Rechtbank Noord-Nederland 13 juni 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:2330.

3

EHRM 31 januari 2023, nr. 76888/17, ECLI:CE:ECHR:2023:0131JUD007688817 (Y./Frankrijk).

4

HR 4 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:336.

5

Zie voor een overzicht van deze ontwikkelingen de uitlating over de prejudiciële vragen van de Advocaat-Generaal onder 3.3-3.11.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733