Gerechtshof Den Haag 07-05-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2545

Essentie (redactie)

Vader wil in hoger beroep alsnog een verbod voor moeder om de kinderen in haar social media te betrekken. Bij deze afweging speelt het belang van het kind, de aard van de foto’s, de openbaarheid van het profiel, eventuele risico’s (zoals ongewenst hergebruikt) en de afspraken die hierover voorheen door ouders zijn gemaakt. Evenals Rb ziet Hof geen aanleiding voor een verbod: moeder gaat er prudent mee om, werkt als influencer, en voorziet hiermee in haar levensonderhoud en die van de kinderen. Content schaadt kinderen niet.


Datum publicatie15-12-2025
Zaaknummer200.347.856/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen;
Alimentatie;
Overig; Social media in het familierecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Social(e) media. Zorgregeling. Kinderalimentatie, draagkracht, zorgkorting.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie

zaaknummer : 200.347.856/01

rekestnummer rechtbank : FA RK 23-7591

zaaknummer rechtbank : C/09/655553

beschikking van de meervoudige kamer van 7 mei 2025

inzake

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. B.S. van Haeften te Den Haag,

tegen

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. F.G.T. Meershoek te Den Haag.

In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,

locatie: Den Haag,

hierna te noemen: de raad.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 16 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

De vader is op 5 november 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De moeder heeft op 30 december 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3

De vader heeft op 10 februari 2025 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

  • een journaalbericht van de zijde van de vader van 3 april 2025 met bijlagen;

  • een journaalbericht van de zijde van de moeder van 7 april 2025 met bijlagen;

  • een journaalbericht van de zijde van de vader van 14 april 2025 met bijlage;

  • een journaalbericht van de zijde van de vader van 15 april met bijlage.

2.5

De mondelinge behandeling heeft op 17 april 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

De raad is, overeenkomstig zijn brief van 3 april 2025, niet ter zitting verschenen.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.

3.3

Partijen zijn de ouders van de volgende kinderen:

  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );

  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] )

(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).

3.4

Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen.

3.5

De minderjarigen wonen bij de moeder.

3.6

Bij vonnis in kort geding van 9 november 2023 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag is – voor zover van belang – bepaald dat de minderjarigen voorlopig bij de vader zullen zijn:

  • iedere dinsdag (waarbij de vader [minderjarige 2] om 14.15 uur bij de moeder ophaalt en vervolgens [minderjarige 1] uit school ophaalt) tot 18.30 uur;

  • een keer in de veertien dagen van vrijdag (waarbij de vader [minderjarige 2] om 14.15 uur bij de moeder ophaalt en vervolgens [minderjarige 1] uit school ophaalt) tot zondagochtend, waarbij de vader de minderjarigen zondag om 9.00 uur naar zijn moeder brengt, waarna de moeder de minderjarigen daar rond 12.00 uur ophaalt.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, (met wijziging in zoverre van het vonnis in kort geding van 9 november 2023 van de rechtbank Den Haag):

- bepaald dat de minderjarigen volgens de volgende opbouwregeling bij de vader zullen verblijven:

o tot het eind van de Kerstvakantie (begin januari 2025): de ene week van vrijdagmiddag 14.30 uur (uit school) tot zondagmiddag 16.00 uur en in de andere week dinsdagmiddag 14.15 uur dan wel 14.30 uur (uit school) tot woensdagochtend naar school/opvang;

o na de Kerstvakantie (begin januari 2025) de ene week van vrijdagmiddag 14.30 uur (uit school) tot maandagochtend naar school/opvang en in de andere week van dinsdagmiddag 14.15 uur dan wel 14.30 uur (uit school) tot woensdagochtend naar school/opvang;

o na de meivakantie van 2025 de ene week van vrijdagmiddag 14.30 uur (uit school) tot woensdagochtend naar school/opvang en in de andere week van dinsdag 14.15 uur dan wel 14.30 uur (uit school) tot woensdagochtend naar school/opvang;

  • een nader uitgewerkte regeling voor de vakanties en feestdagen bepaald;

  • bepaald dat de vader aan de moeder, met ingang van 17 oktober 2023 een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen van € 50,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

  • de bestreden beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;

  • het meer of anders verzochte afgewezen.

4.2

De vader is het niet eens met die beslissing. Hij verzoekt het hof in principaal hoger beroep om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover hij daartegen grieven heeft gericht) en te bepalen dat:

de moeder wordt verplicht om binnen een week nadat de beschikking is gewezen alle foto's en filmpjes van de minderjarigen van haar social media accounts te verwijderen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- dan wel een bedrag zoals (het hof begrijpt:) het hof in goede justitie vermeent te behoren voor iedere dag dan wel dagdeel dat de moeder daarmee in gebreke blijft;

de moeder geen foto's en/of filmpjes van de minderjarigen dan wel een van de minderjarigen via social media op het internet mag plaatsen zonder toestemming van de vader, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- dan wel een bedrag zoals (het hof begrijpt:) het hof in goede justitie vermeent te behoren voor iedere dag dan wel dagdeel dat de moeder daarmee in gebreke blijft;

de moeder niet zonder toestemming van de vader op haar social media accounts post plaatst waarbij merken en/of bedrijven worden aangeprezen in combinatie met foto's c.q. namen van (een van de) minderjarigen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- dan wel een bedrag zoals (het hof begrijpt:) het hof in goede justitie vermeent te behoren voor iedere dag dan wel dagdeel dat de moeder daarmee in gebreke blijft.

4.3

De moeder voert verweer. Zij verzoekt het hof in principaal hoger beroep om de verzoeken van de vader af te wijzen, dan wel hem hierin niet ontvankelijk te verklaren en de bestreden beschikking voor wat betreft het onderwerp social media in stand te laten.

De moeder verzoekt het hof in incidenteel hoger beroep om de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing ziende op de tussen de vader en de minderjarigen geldende zorgregeling en de door de vader te betalen kinderalimentatie en, opnieuw beschikkende:

  • te bepalen dat de minderjarigen na de meivakantie van 2025 bij de vader zullen verblijven eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag na school tot dinsdagochtend naar school;

  • te bepalen dat de vader met ingang van 17 oktober 2023 aan de moeder een bijdrage dient te leveren in de kosten van de minderjarigen van (in eerste instantie totaal € 287,- per maand, na wijziging bij voormeld journaalbericht van 7 april 2025:) € 54,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

dan wel beslissingen te nemen die het hof in goede justitie juist en in het belang van de minderjarigen acht.

4.4

De vader voert verweer tegen de verzoeken van de moeder. Hij verzoekt het hof in incidenteel hoger beroep om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (het hof begrijpt:) het incidenteel hoger beroep van de moeder af te wijzen en de contactregeling alsmede de hoogte van de kinderalimentatie zoals door de rechtbank is bepaald in stand te laten.

4.5

Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5De motivering van de beslissing

5.1

Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Als ouders die gezamenlijk met het gezag zijn belast het niet eens worden over het al dan niet plaatsen van foto’s en/of filmpjes van hun minderjarige kinderen op social media en over de wijze waarop de zorgregeling moet worden ingevuld, kunnen zij dit derhalve aan de rechter voorgeleggen.. Het hof zal de verzoeken die zien op deze onderwerpen hieronder achtereenvolgens bespreken. Daarna gaat het hof in op het verzoek dat ziet op de kinderalimentatie.

Social media

5.2

De vader kan zich niet vinden in de beslissing van de rechtbank waarin zijn verzoek om aan de moeder een verbod op te leggen om foto’s en/of filmpjes van de minderjarigen zonder toestemming van de vader op social media te plaatsen, is afgewezen. Hij voert vier grieven aan tegen die beslissing van de rechtbank, welke kortgezegd neerkomen op bezwaren tegen het gewicht dat de rechtbank in de belangenafweging geeft aan: (I) het beroep van de moeder (influencer), (II) de mate waarin de vader tijdens de relatie zou hebben ingestemd met het plaatsen van foto’s en/of filmpjes op social media, (III) gevaren van social media en (IV) de mate waarin de rechtbank partijen in staat acht om onderling afspraken te maken over het gebruik van social media. Volgens de vader dienen zijn verzoeken in hoger beroep alsnog te worden toegewezen. Ter zitting heeft de vader zijn verzoek nog nader onderbouwd. Waar de vader zijn verzoek in eerste aanleg voornamelijk stoelde op de (mogelijke) afstraling van de negatieve aandacht voor de relatiebreuk van partijen op de minderjarigen, alsook de gevolgen die dat zou hebben voor de privacy van de minderjarigen, verschuift het zwaartepunt van zijn betoog in hoger beroep naar de voor een ieder geldende potentiële negatieve gevolgen van het plaatsen van foto’s op social media, zoals de onbeheersbaarheid van data en de mogelijkheid dat foto’s van de minderjarigen terechtkomen in een pedofiel pornonetwerk.

5.3

De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd weersproken.

5.4

Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat het partijen in beginsel vrij staat om foto’s en/of filmpjes over hun leven en zichzelf naar buiten te brengen op social media. De vraag of foto’s en filmpjes van de minderjarigen mogen worden gebruikt op social media, is echter een vraag die partijen samen dienen te beantwoorden. Ter beoordeling van het verzoek van de vader om dit gebruik te verbieden, moet gekeken worden naar het belang van het kind, de aard van de foto’s, de openbaarheid van het profiel, eventuele risico’s (zoals ongewenst hergebruikt) en de afspraken die hierover voorheen door ouders zijn gemaakt. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden en met een juiste afweging van de belangen heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze - na eigen afweging - tot de zijne. Dat betekent dat het hof van oordeel is dat er (nog steeds) geen aanleiding is voor het opleggen van een verbod aan de moeder tot het plaatsen van foto’s van de minderjarigen op haar social media. In hoger beroep is niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank zouden moeten leiden. Het hof is van oordeel dat de moeder zich voldoende bewust toont van de potentiële negatieve gevolgen van het plaatsen van foto’s en/of filmpjes van minderjarigen op social media. Het procesdossier noch de openbare social mediakanalen van de moeder bevatten naar het oordeel van het hof foto’s en/of filmpjes van de minderjarigen van dien aard dat het gebruik daarvan door de moeder niet toegestaan zou zijn of dat daaraan onevenredig grote risico’s zouden kleven. De moeder voorziet in het levensonderhoud van haar en de kinderen door te werken als influencer. Dit werk bestaat deels uit het maken van online content. Hoewel vast staat dat de foto’s en de filmpjes onderdeel zijn van de commerciële uitingen van de moeder op social media, blijkt niet dat zij daarbij handelt ten koste van de minderjarigen of dat zij hierbij onevenredig worden blootgesteld aan online risico’s.

5.5

Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de verzoeken van de vader zal afwijzen.

Zorgregeling

5.6

Over het verzoek van de moeder omtrent de zorgregeling overweegt het hof als volgt. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de (destijds door de voorzieningenrechter vastgestelde voorlopige) zorgregeling van (kortgezegd) iedere dinsdagmiddag en één weekend per twee weken kan worden uitgebreid. Echter, het hof ziet aanleiding om anders te beslissen dan de rechtbank gelet op de inhoud van het dossier en de verklaringen van partijen ter zitting. De moeder geeft aan dat zij merkt dat de zorgregeling inhoudende (kortgezegd) dat de minderjarigen in de ene week van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school en in de andere week van dinsdagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school, (nog) niet vlekkeloos verloopt en dat de minderjarigen last hebben van de situatie. De ouders zijn nog steeds in een strijd met elkaar en er is geen vruchtbare vorm van communicatie. Dit is echter wel noodzakelijk bij een ruime zorgregeling waarin de kinderen doordeweeks deels bij de ene en deels bij de andere ouder verblijven. Vooral omdat de minderjarigen nog jong zijn zullen partijen daarbij met elkaar moeten afstemmen over bijvoorbeeld het meenemen van schoolspullen en schoolactiviteiten. Gebleken is dat partijen daar (nog) niet toe in staat zijn. Anders dan waar de rechtbank vanuit is gegaan, zijn partijen niet met elkaar in mediation gegaan en zijn de standpunten verder verhard. Het hof is van oordeel dat de minderjarigen onder deze omstandigheden en gelet op hun leeftijd gebaat zijn bij een vergaande zorgregeling met een duidelijke afgebakende structuur zoals door de moeder verzocht. Een uitbreiding, zoals de rechtbank in de bestreden beschikking heeft opgenomen, acht het hof thans niet in het belang van de minderjarigen. Wel ziet het hof aanleiding om de thans geldende zorgregeling zo vast te stellen dat de vader en de minderjarigen hun gezamenlijke tennismiddagen kunnen voortzetten. De vader heeft verklaard daar veel waarde en belang aan te hechten en de moeder heeft verklaard daartegen geen bezwaar te hebben. Het hof vindt de gezamenlijke tennismiddagen een waardevolle gemeenschappelijke activiteit en zal de zorgregeling zoals door de moeder in incidenteel hoger beroep verzocht vastleggen, zij het met een uitbreiding ten behoeve van de tennismiddagen. Omdat de minderjarigen nu op dinsdag tennissen, zal het hof beslissen dat de zorgregeling na de meivakantie, dan wel vanaf 12 mei 2025, zal inhouden dat de minderjarigen bij de vader zijn:

  • om de week van vrijdagmiddag 14.30 (uit school) tot dinsdagochtend naar school/opvang;

  • iedere week van dinsdagmiddag 14.30 (uit school) tot na het avondeten, waarbij de vader de minderjarigen terugbrengt naar de moeder.

Kinderalimentatie

5.7

Het hof komt tot slot toe aan de kinderalimentatie. Het hof hanteert de richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen als uitgangspunt.

Ingangsdatum

5.8

De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de kinderalimentatie is tussen partijen niet in geschil. Het hof zal daarom als ingangsdatum 17 oktober 2023 hanteren.

Behoefte

5.9

Partijen zijn het erover eens dat het eigen aandeel van de ouders in de behoefte (hierna: de behoefte) van de minderjarigen in 2023 € 1.294,- bedraagt. Geïndexeerd naar 2025 is dat € 1.464,- per maand.

Draagkracht van de vader

5.10

Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de draagkracht van de vader. De moeder betoogt dat de vader in staat is, dan wel in staat moet worden geacht, om een winst uit onderneming te realiseren van € 30.000,-. Hij was daartoe in het verleden in staat en toont niet aan waarom dat nu niet het geval zou zijn, aldus de moeder. Zij heeft de verdiencapaciteit berekend op basis van een gemiddelde van de winst uit onderneming en privéonttrekkingen van de vader in 2022 en 2023. De vader is het daar niet mee eens. Hij voert aan dat hij niet zo veel als voorheen kan verdienen omdat hij tegenwoordig meer tijd met de minderjarigen doorbrengt. Daarnaast stelt de vader dat hij vanwege de negatieve media-aandacht die is ontstaan door de relatiebreuk moeilijk aan nieuwe klanten komt. De vader voert tot slot aan dat hij vaker ziek is vanwege de impact die de strijd rondom de relatiebreuk op hem maakt. Als zelfstandig ondernemer verdient hij op dagen dat hij niet werkt geen geld.

5.11

Het hof gaat voor het bepalen van de draagkracht van de vader voor het verleden net als de rechtbank uit van de gemiddelde winst die de vader uit de onderneming heeft gegenereerd. Weliswaar heeft de vader in 2023 en 2024 privéonttrekkingen gedaan die hoger zijn dan zijn winst uit onderneming, maar hij heeft dat geld niet verdiend. Ter zitting heeft hij aangegeven dat hij als hij een hoger bedrag aan kinderalimentatie zal moeten betalen, zal moeten interen op zijn vermogen. Tot de ingangsdatum zal het hof de beschikking van de rechtbank ten aanzien van de kinderalimentatie dan ook bekrachtigen. Wel is het hof van oordeel dat de vader in staat moet worden geacht gelet op zijn opleiding en ervaring dan wel als zelfstandig trainer, dan wel in loondienst, tenminste een inkomen te verdienen van € 30.000,- per jaar. Feit is dat partijen in 2023 uit elkaar zijn gegaan en dat de media aandacht waar de vader zoveel last van zegt te hebben gehad, ook alweer geruime tijd geleden is geluwd. Op de vader rust net als op de moeder de dringende verplichting om al het mogelijke te doen om te voorzien in het levensonderhoud van de minderjarigen. Van hem kan ook worden verwacht dat hij laat zien dat hij zich tot het uiterste inspant om aan die verplichting te voldoen. In dat licht bezien is de enkele stelling van de vader dat hij nog steeds vaak ziek is en moeilijk aan nieuwe klanten kan komen, onvoldoende om het uitgebreid gemotiveerde standpunt van de moeder afdoende te betwisten. Daarbij neemt het hof voorts in aanmerking dat bij de beoordeling van de draagkracht van een ondernemer niet alleen beoordeeld dient te worden hetgeen de onder nemer in het verleden heeft verdiend maar eveneens dient beoordeeld te worden wat de verdiencapaciteit is van de ondernemer in de toekomst. De vader heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij verwacht in de toekomst weer een winst uit onderneming te kunnen genereren gelijk als voor de relatiebreuk. Voor zover de vader daartoe niet in staat blijkt te zijn met zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer, acht het hof hem – gelet op zijn beroep als personal trainer – in staat om het overige aan te kunnen vullen met arbeid in loondienst.

Tarief 2025-I

5.12

Nu het hof de alimentatie vast zal stellen per de 1ste van de maand volgend op de maand waarin de beschikking wordt gegeven zal het hof de draagkracht van de vader berekenen aan de hand van de in 2025(-I) geldende (belasting)tarieven, conform de draagkrachtberekening van de moeder (overgelegd bij journaalbericht van 7 april 2025). De draagkracht die aan de vader wordt toegerekend bedraagt derhalve € 247,- per maand.

Draagkracht van de moeder

5.13

Ook de draagkracht van de moeder stelt het hof vast conform de niet betwiste draagkrachtberekening van de moeder. Haar draagkracht is € 764,- per maand.

Draagkrachtvergelijking

5.14

Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 247,- + € 764,- =) € 1.011,- per maand de behoefte van de minderjarigen (€ 1.464,- in 2025) niet overstijgt, kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. Het eigen aandeel van de vader in de kosten van de minderjarigen is beperkt tot zijn draagkracht.

Zorgkorting

5.15

Gelet op de beslissing die het hof in deze beschikking neemt over de zorgregeling, heeft de vader gemiddeld twee dagen per week de zorg over de minderjarigen. De zorgkorting bedraagt gelet daarop 25% van de behoefte (€ 366,-). Omdat partijen samen onvoldoende draagkracht hebben om in de totale behoefte van de minderjarigen te voorzien, zal het hof de zorgkorting niet volledig in mindering brengen op de bijdrage. Het tekort (€ 453,-) wordt gelijkelijk verdeeld tussen partijen. Het aan de vader toegerekende deel van dat tekort (€ 226,50) wordt in mindering gebracht op de zorgkorting. Het restant van de zorgkorting (€ 139,50) wordt in mindering gebracht op het bedrag dat de vader aan de moeder moet betaling aan kinderalimentatie. Dat leidt tot een kinderalimentatie van € 107,- per maand, oftewel € 53,50 per kind per maand, waarbij geldt dat hij toekomstige termijnen bij vooruitbetaling aan de moeder dient te voldoen.

6De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarin het verzoek van de vader tot het opleggen van een verbod aan de moeder tot het plaatsen van films en foto’s van de minderjarigen op haar social media is afgewezen;

vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin is beslist over de zorgregeling na de meivakantie, dan wel vanaf 12 mei 2025, en over de kinderalimentatie te betalen vanaf mei 2025, en, opnieuw beschikkende;

stelt vast dat de zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen na de meivakantie, dan wel vanaf 12 mei 2025, zal inhouden dat de minderjarigen bij de vader zijn:

  • om de week van vrijdagmiddag 14.30 uur (uit school) tot dinsdagochtend naar school/opvang;

  • iedere week van dinsdagmiddag 14.30 uur (uit school) tot na het avondeten, waarbij de vader de minderjarigen terugbrengt naar de moeder;

bepaalt dat de vader aan de moeder met ingang van 1 mei 2025 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen € 53,50 per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-Van Hees, M.W. Koek en B. du Fossé, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier en is op 7 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733