Rechtbank Gelderland 19-11-2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:9848

Essentie (gemaakt door AI)

Draagmoeder verzoekt gezamenlijk gezag, ruime omgang (om het weekend) en consultatie. De rechtbank acht moeder en vader [A] niet in staat tot behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en vindt wijziging niet noodzakelijk in het belang van het kind; er mag bij kind geen verwarring omtrent kerngezin ontstaan. Draagmoeder heeft andere rol. Toets aan art. 1:253o BW en maatstaf uit art. 1:251a BW. Omgang op twee dagdelen per kwartaal (8 uur) met heldere overdrachtsafspraken. Geen consultatie, wel informatie.


Datum publicatie28-11-2025
ZaaknummerC/05/444041 / FA RK 24-3835
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Donorschap / draagmoederschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Draagmoeder verzoekt om gezamenlijk gezag met (biologische) wensvader, uitbreiding van de (voorlopige) omgangsregeling en vaststelling van een informatieregeling. De rechtbank vindt gezamenlijk gezag en een uitbreiding van de omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats Arnhem

Zaakgegevens: C/05/444041 / FA RK 24-3835

Datum uitspraak: 19 november 2025

beschikking gezag, omgang en informatieregeling

in de zaak van

[naam moeder] (hierna: de moeder),

wonende in [woonplaats] ,

advocaat mr. A. Zonnenberg te Best,

tegen

[naam vader A] (hierna: vader [A] ),

en

[naam vader B] (hierna: vader [B] ),

beiden wonende in [woonplaats] ,

advocaat mr. V.W.J.M. Kuit te Amsterdam.

1Het verdere verloop van de procedure

1.1.

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- de tussenbeschikking van 18 februari 2025;

- het F9-formulier met bijlage van mr. V.W.J.M. Kuit van 5 juni 2025;

- het F9-formulier van mr. A. Zonnenberg van 25 juni 2025;

- het F9-formulier van mr. A. Zonnenberg van 26 juni 2025;

- het aanvullende verzoekschrift met bijlage namens de moeder, ingekomen bij de griffie op 15 oktober 2025;

- het F9-formulier met bijlagen van mr. V.W.J.M. Kuit van 15 oktober 2025;

- de pleitnotities van mr. V.W.J.M. Kuit van 21 oktober 2025;

- het schriftelijke raadsadvies van 21 oktober 2025.

1.2.

Het eerdere verloop van de procedure blijkt uit de tussenbeschikking van 18 februari

2025. Bij die beschikking heeft de rechtbank als voorlopige omgangsregeling vastgesteld dat

de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats]

(hierna: [de minderjarige] ), één keer in de twee maanden een dagdeel omgang heeft met de moeder (en

haar gezin), waarbij het dagdeel in onderling overleg wordt afgesproken en waarbij het

eerstvolgende omgangsmoment zal plaatsvinden omstreeks 25 maart 2025. Iedere verdere

beslissing in de bodemprocedure is aangehouden in afwachting van de uitkomsten van het

hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam.

1.3.

Tijdens de mondelinge behandeling van 21 oktober 2025 zijn gehoord:

- de moeder, bijgestaan door mr. A. Zonnenberg;

- vader [A] en vader [B] , bijgestaan door mr. V.W.J.M. Kuit;

- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

1.4.

Nadat vader [A] en vader [B] hiermee hebben ingestemd heeft de rechtbank

bijzondere toegang tot de zitting verleend aan [naam], de echtgenoot van de

moeder (hierna: [naam] ).

2De nadere feiten

2.1.

Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 27 mei 2025 is de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2024 vernietigd voor zover daarbij:

  • de adoptie door vader [B] van [de minderjarige] is uitgesproken;

  • is bepaald dat de adoptie terug zal werken tot het tijdstip van de geboorte van [de minderjarige] ;

  • is vastgesteld dat vader [B] en vader [A] gezamenlijk hebben verklaard dat [de minderjarige] de geslachtsnaam [A] zal hebben;

  • is verstaan dat de familierechtelijke betrekking met vader [A] in stand blijft;

  • aan de griffier is opgedragen de bestreden beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaatsnaam] te zenden;

  • is verstaan dat vader [B] en vader [A] nadat de adoptiebeschikking onherroepelijk is, gezamenlijk het gezag met betrekking tot [de minderjarige] zullen uitoefenen.

Verder zijn de verzoeken van vader [B] en vader [A] ter zake van de adoptie van [de minderjarige] door vader [B] en alle met dat verzoek samenhangende verzoeken afgewezen en is de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd.

2.2.

Vader [A] en vader [B] zijn tegen de beschikking van het hof in cassatie gegaan.

3Wat ligt nog voor?

3.1.

De rechtbank moet nog beslissen op de (aanvullende) verzoeken van de moeder om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

  1. de moeder naast vader [A] te belasten met het gezag over [de minderjarige] ;

  2. te bepalen dat vader [A] de moeder moet informeren en consulteren over gewichtige aangelegenheden in het leven van [de minderjarige] ;

  3. de tijdelijke regeling die bij wijze van voorlopige voorziening is vastgesteld uit te breiden in die zin dat [de minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag tot maandagochtend bij de moeder verblijft, waarbij [de minderjarige] op vrijdagmiddag wordt gebracht en op maandag door de moeder naar het kinderdagverblijf wordt gebracht, met een opbouw daartoe zoals de rechtbank juist en redelijk vindt.

4Het nadere advies van de Raad

4.1.

Voor de Raad is evident dat [de minderjarige] opgroeit bij vader [A] en vader [B] en dat zij de primaire opvoedomgeving van [de minderjarige] vormen. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat [de minderjarige] sinds zijn geboortedag bij vader [A] en vader [B] woont en dat zij hem een thuis bieden. Vader [A] en vader [B] zijn al ruim twee jaar [de minderjarige] basis. Verder weet [de minderjarige] wie zijn moeder is en waar zijn oorsprong ligt en dat was ook de afspraak. De Raad benadrukt dat de moeder heel bewust heeft gekozen voor draagmoederschap en dat zij vanaf het begin af aan in het contact met vader [A] en vader [B] tot doel heeft gehad om voor hen draagmoeder te zijn. [de minderjarige] is dus op de wereld gekomen met de bedoeling dat hij twee vaders zou hebben en dat hij periodiek contact zou onderhouden met de moeder en haar gezin. Dit met als doel verbinding te voelen met zijn afkomst.

4.2.

De Raad stelt vast dat er een verschil is in hoe vader [A] en vader [B] enerzijds en de moeder anderzijds de contactregeling interpreteren en de Raad benadrukt dat daar in het raadsadvies dat is gegeven tijdens de zitting bij het gerechtshof al bij stil is gestaan. Kort gezegd vinden vader [A] en vader [B] dat de contactregeling met de moeder vooral bedoeld is om te waarborgen dat het voor [de minderjarige] duidelijk is waar zijn oorsprong ligt, wat belangrijk is voor zijn identiteitsontwikkeling. Volgens de moeder strekt de contactregeling vooral tot doel om een gehechtheidsrelatie met [de minderjarige] aan te gaan. De Raad kan zich verenigen met het standpunt van vader [A] en vader [B] . Volgens de Raad heeft [de minderjarige] met hen een gehechtheidsrelatie en is een positief contact met de moeder uitsluitend belangrijk in het kader van een evenwichtige identiteitsontwikkeling. Het feit dat de moeder, vader [A] en vader [B] elkaar eerder in die visie vonden, heeft volgens de Raad niet alleen [de minderjarige] bestaansoorsprong betekend, maar ook zijn bestaansrecht. Aan die existentiële grond voor [de minderjarige] ontwikkeling wordt volgens de Raad in deze procedure getornd. Dit heeft ertoe geleid dat alle betrokkenen zich nu al maanden schrap zetten vanwege het gevoel van dreiging van verlies en onvoorspelbaarheid, ook in het denken in de mogelijkheden die er nog wel zijn. Dat is voor iedereen heel belastend en de spanning die daardoor is ontstaan is volgens de Raad zeer goed voorstelbaar. De Raad meent dan ook dat alle betrokkenen gebaat zijn bij duidelijkheid. Een raadsonderzoek, zoals de moeder wenst, kan dat niet op korte termijn bieden en zal naar verwachting ook niet tot een ander advies leiden. Bovendien zal het laten voortduren van deze procedure een besluit op termijn alleen maar ingewikkelder maken. Een jong kind kan zijn hechtingsbehoefte namelijk niet uitstellen. Bovendien zal er met meer tijd een nauwere gehechtheidsrelatie ontstaan. Daar eventueel op ingrijpen kan zorgen voor een gehechtheidstrauma. Een eindbeschikking is volgens de Raad dan ook wenselijk. Dit eens te meer omdat de Raad bezorgd is over de spanning rondom de overdracht van [de minderjarige] en de draagkracht van vader [A] en vader [B] . De spanning rondom de contactmomenten wordt buitengewoon goed door [de minderjarige] aangevoeld. Dat is verwarrend voor hem en op termijn absoluut schadelijk. Op termijn zal er een loyaliteitsconflict ontstaan, want wanneer de moeder in haar gedrag en nabijheid uitdraagt invulling te willen geven aan haar rol als moeder en vader [A] en vader [B] iets anders uitdragen, zal [de minderjarige] erg in de war raken en het gevoel krijgen dat hij niet kan voldoen aan de verwachtingen van beide kanten. Dat kan leiden tot schuldgevoelens bij hem. Kinderen zijn er namelijk van nature op gericht om alle voor hen belangrijke volwassenen tevreden te stellen. Schuldgevoelens zijn voor kinderen zeer belastend en belemmerend voor hun ontwikkeling.

4.3.

Concluderend vindt de Raad dat er omgang tussen de moeder en [de minderjarige] moet plaatsvinden met het doel dat [de minderjarige] weet waar zijn wortels liggen. Daarbij past volgens de Raad geen frequente omgangsregeling, zoals door de moeder verzocht. Om te bewerkstelligen dat er rust ontstaat en om de situatie te normaliseren, adviseert de Raad dan ook een omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] van eens per drie maanden, twee dagdelen (acht à tien uur). Dit is wat de Raad betreft een toekomstbestendige regeling, waarbij er als [de minderjarige] ouder wordt, eventueel een activiteit kan worden ondernomen. De geadviseerde omgangsregeling komt bovendien het meest tegemoet aan de afspraken uit de draagmoederschapsovereenkomst en biedt [de minderjarige] de tijd om gedurende de dag te herstellen van een mogelijk gespannen overdracht.

4.4.

De Raad adviseert de rechtbank om het verzoek van de moeder tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De Raad vindt dat de opvoeders van [de minderjarige] , te weten vader [A] en vader [B] , voortvarend beslissingen over [de minderjarige] moeten kunnen nemen. Volgens de Raad kan er in het licht van de huidige onderlinge verhoudingen niet op een behoorlijke manier door de moeder en vader [A] inhoud worden gegeven aan het gezag over [de minderjarige] .

4.5.

De Raad adviseert de rechtbank om een informatieregeling vast te stellen die inhoudt dat vader [A] en vader [B] tweemaandelijks informatie over [de minderjarige] met de moeder delen middels een kort verslagje van eventuele mijlpalen en een foto.

4.6.

Tot slot adviseert de Raad alle betrokkenen om professionele hulpverlening aan te gaan om de gevoelens van levend verlies, rouw en het verdriet over hoe het gegaan is te verwerken en een plek te geven. Wanneer dat niet gebeurt, zal [de minderjarige] daar namelijk mee worden belast.

5De verdere beoordeling

Opmerkingen vooraf

Actuele (juridische) situatie

5.1.

De beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 27 mei 2025 leidt tot de (juridische) situatie dat de moeder en vader [A] de juridische ouders zijn van [de minderjarige] , waarbij vader [A] het eenhoofdig gezag over hem uitoefent 1. De rechtbank zal bij de beoordeling van de (aangevulde) verzoeken van deze situatie uitgaan.

Geen raadsonderzoek

5.2.

De rechtbank zal geen raadsonderzoek gelasten, zoals door de moeder gevraagd. De rechtbank acht zich op basis van de ingediende stukken en wat er is besproken tijdens de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om op de voorliggende verzoeken te kunnen beslissen.

Het gezag

Wettelijk kader

5.3.

Beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, gegeven ingevolge het bepaalde in de paragrafen 1, 2 en 2a van titel 14 en het bepaalde in artikel 1:253n BW kunnen op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechtbank worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (artikel 1:253o BW) .

Ontvankelijkheid

5.4.

In de beschikking van 27 mei 2025 heeft het hof Amsterdam vastgesteld dat vader [A] kan worden aangemerkt als een tot het gezag bevoegde ouder in de zin van artikel l:253c BW. Vervolgens heeft het hof aan de hand van het in artikel l:253c lid 3 BW geformuleerde criterium geoordeeld dat het in het belang van [de minderjarige] wenselijk is dat vader [A] alleen met het gezag over hem wordt belast. Het hof heeft daarom de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigd. In die procedure is echter niet verzocht om vader [A] en de moeder gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te belasten. Het hof heeft dat ook met zoveel woorden overwogen in zijn beschikking: “Het hof constateert ten overvloede dat niet is verzocht om [A] en [achternaam moeder] gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te belasten, daargelaten wat het oordeel over een dergelijk verzoek zou moeten zijn”. De rechtbank is van oordeel dat de huidige wens van de moeder om gezamenlijk met vader [A] te worden belast met het gezag over [de minderjarige] – waarover niet eerder is beslist – een wijziging van omstandigheden betreft in de zin van artikel 1:253o BW. De moeder is daarom ontvankelijk in haar verzoek.

Inhoudelijke beoordeling

5.5.

Artikel 1:253o BW laat zich niet uit over de gronden waar het verzoek – van in dit geval de moeder – aan moet worden getoetst. Aangenomen mag echter worden dat de gronden vermeld in artikel 1:251a, eerste lid, BW (tevens toepasselijk in een omzettingsverzoek op de voet van artikel 1:253n BW) hierbij het richtsnoer dienen te zijn. Concreet betekent dit dat het verzoek om gezamenlijk gezag niet zal worden toegewezen als gevreesd moet worden voor een onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren zou raken, of als er gezien het belang van het kind geen noodzaak voor de gevraagde wijziging bestaat 2.

5.6.

Naar het oordeel van de rechtbank is de gevraagde wijziging van het gezag niet (noodzakelijk) in het belang van [de minderjarige] . De rechtbank wijst het verzoek van de moeder daarom af. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.

5.7.

Overeenkomstig de tussen partijen gemaakte afspraken verblijft [de minderjarige] sinds zijn geboorte in het gezin van vader [A] en vader [B] . [de minderjarige] wordt door hen verzorgd en opgevoed en de belangrijke beslissingen over [de minderjarige] worden door hen genomen. Ondanks de ernstige spanningen waaronder vader [A] en vader [B] momenteel gebukt gaan, gaat het goed met [de minderjarige] . Dit blijkt onder meer uit de overgelegde Kijk! rapportage. Anders dan de moeder, is de rechtbank – evenals de Raad – van oordeel dat de huidige situatie, waarin de beslissingen over [de minderjarige] worden genomen door de ouders bij wie hij opgroeit, het meest in het belang is van [de minderjarige] en dus gehandhaafd moet blijven. Het door de moeder aangevoerde standpunt dat dit onwenselijk is gezien de ernstig verstoorde onderlinge verhoudingen en zeer beperkte communicatie maakt dit niet anders. De wens van de moeder om samen met vader [A] te worden belast met het gezag over [de minderjarige] en haar standpunt dat eenhoofdig gezag niet in het belang van [de minderjarige] is hangt namelijk samen met de grote(re) rol in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] die de moeder voor zichzelf voor ogen heeft. De rechtbank zal die rol echter niet aan de moeder toekennen (zie hierna). Als gevolg daarvan zal de moeder – evenals nu al het geval is en in lijn met de afspraken in de draagmoederschapsovereenkomst – beperkt bij het leven van [de minderjarige] betrokken zijn en beperkt zicht hebben op wat hij nodig heeft. Hierdoor is de moeder naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende in staat om (samen met vader [A] ) beslissingen te nemen in [de minderjarige] belang. Gelet daarop zal de rechtbank het verzoek van de moeder afwijzen.

5.8.

Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de moeder en vader [A] in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen die van belang zijn voor [de minderjarige] in gezamenlijk overleg kunnen nemen of tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken die zich rond [de minderjarige] kunnen voordoen. Niet ter discussie staat dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen dermate is verstoord dat (normale) communicatie momenteel onmogelijk is. Dat de moeder dit graag wil veranderen, bijvoorbeeld door het volgen van een mediationtraject, wil niet zeggen dat vader [A] en vader [B] daar (al) toe in staat zijn. Uit de stukken en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling volgt dat zij ernstig onder de situatie gebukt gaan en ook tijdens de mondelinge behandeling was de heersende spanning duidelijk waarneembaar. De rechtbank voorziet dat die spanningen alleen maar zullen toenemen wanneer vader [A] voortaan samen met de moeder het gezag over [de minderjarige] zou uitoefenen (in plaats van samen met vader [B] wat altijd de bedoelding was). Het gevolg hiervan zal zijn dat ook [de minderjarige] met die (toenemende) spanning zal worden belast en dat is, zoals de Raad uitgebreid heeft toegelicht, schadelijk voor hem en daarmee allerminst in zijn belang. Ook daarop strandt het verzoek van de moeder.

Omgang, informatie- en consultatieregeling

Wettelijk kader omgangsregeling

5.9.

Op grond van artikel 1:377a BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.

Wettelijk kader informatie- en consultatieregeling

5.10.

Op grond van artikel 1:377b, eerste lid, BW kan op verzoek van een ouder een informatie- en consultatieregeling worden vastgesteld. Het tweede lid bepaalt dat van het eerste lid kan worden afgeweken als het belang van het kind dat vereist.

Ontvankelijkheid

5.11.

Tussen partijen is niet in geschil dat de moeder – ongeacht de uitkomst van de lopende cassatieprocedure over de adoptie en daarmee samenhangende verzoeken – een beroep kan doen op de artikelen 1:377a en 1:377b, eerste lid, BW omdat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en [de minderjarige] . De moeder is daarom ontvankelijk in haar verzoeken.

Inhoudelijke beoordeling omgangsregeling

5.12.

De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af en wijzigt de voorlopige omgangsregeling aldus dat [de minderjarige] bij de moeder verblijft twee dagdelen per kwartaal (gedurende acht uren achtereen), te weten op de derde zaterdag van de eerste maand van ieder kwartaal van 09.00 uur tot 17.00 uur, waarbij vader [A] en/of vader [B] [de minderjarige] bij de moeder brengt/brengen en de moeder [de minderjarige] naar vader [A] en vader [B] terugbrengt.

5.13.

De rechtbank stelt voorop dat partijen een draagmoederschapsovereenkomst hebben gesloten waarin zij onder meer afspraken met elkaar hebben gemaakt over de rol van de moeder in het leven van [de minderjarige] . Volgens de draagmoederschapsovereenkomst was de intentie van partijen aanvankelijk dat de moeder uitdrukkelijk geen ouderrol zou vervullen in het leven van [de minderjarige] , maar dat er wel (beperkt) contact zou zijn ten behoeve van de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] . Inmiddels is de visie van de moeder op haar rol in het leven van [de minderjarige] veranderd en is het nakomen van de oorspronkelijk gemaakte en in de draagmoederschapsovereenkomst opgenomen afspraken niet langer verenigbaar met haar (moeder)gevoelens.

5.14.

Hoezeer de veranderde gevoelens van de moeder voor de rechtbank invoelbaar zijn is de rechtbank, evenals de Raad en in lijn met het verweer van vader [A] en vader [B] , van oordeel dat het door de moeder vervullen van een opvoedersrol in het leven van [de minderjarige] niet in zijn belang is. Het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de huidige voorlopige omgangsregeling zal daarom worden afgewezen. In plaats daarvan zal de rechtbank de door de raad geadviseerde omgangsregeling vaststellen. Deze omgangsregeling heeft als doel dat [de minderjarige] weet waar zijn wortels liggen. De rechtbank overweegt daartoe dat [de minderjarige] sinds zijn geboorte bij vader [A] en vader [B] woont, waardoor hij met hen een gehechtheidsrelatie heeft opgebouwd. Voorkomen moet worden dat er bij [de minderjarige] (door een gehechtheidsrelatie met de moeder en haar gezin) verwarring komt te ontstaan over zijn kerngezin. Dit geldt te meer omdat de moeder enerzijds en vader [A] en vader [B] anderzijds andere wensen hebben en daarmee signalen geven over de rol van de moeder in het leven van [de minderjarige] . De Raad heeft toegelicht dat hierdoor op termijn een loyaliteitsconflict zal ontstaan en dat is schadelijk voor [de minderjarige] . Daar komt bij dat de veranderde gevoelens van de moeder en de wijze waarop zij nadien heeft gehandeld tot gevolg heeft gehad dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen ernstig is verstoord. De voor vader [A] en vader [B] onverwacht ontstane juridische strijd met de moeder – met als voorlopige stand van zaken het niet doorgaan van de adoptie en afwijzing van de daarmee samenhangende verzoeken – heeft diepe gevoelens van spanning, stress, onzekerheid, en wantrouwen bij hen teweeg gebracht. Hoewel het op dit moment (nog) goed gaat met [de minderjarige] , wordt hij daar zowel tijdens de overdracht, als in de thuissituatie bij vader [A] en vader [B] onvermijdelijk mee belast. Evenals de Raad is de rechtbank dan ook van oordeel dat er rust en duidelijkheid moet komen door de vaststelling van een duidelijke, toekomstbestendige omgangsregeling, die recht doet aan de oorspronkelijk door partijen gemaakte afspraken en – belangrijker nog – de belangen van [de minderjarige] .

5.15.

Anders dan door vader [A] en vader [B] is betoogd, vindt de rechtbank een opbouwregeling waarbij [de minderjarige] vanaf zijn vierde gedurende zes uur en vanaf zijn zesde gedurende acht uur bij de moeder verblijft niet passend. [de minderjarige] verblijft op dit moment iedere twee maanden gedurende vier uur bij de moeder en hij is in zoverre al aan contact met de moeder (en haar gezin) gewend. Gelet op de beperkte frequentie van het contact zal [de minderjarige] naar alle waarschijnlijkheid elke keer dat hij aan de moeder wordt overgedragen even moeten omschakelen en acclimatiseren. De zittingsvertegenwoordigster van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de Raad daar in zijn advies rekening mee heeft gehouden. Gelet daarop vindt de rechtbank het passend dat [de minderjarige] (zonder opbouw daartoe) bij de moeder verblijft twee dagdelen per kwartaal gedurende acht uren achtereen. Dit biedt ook de mogelijkheid voor de moeder (en haar gezin) om in de toekomst een activiteit met [de minderjarige] te kunnen ondernemen.

5.16.

Tot slot benadrukt de rechtbank dat zij uitdrukkelijk geen geleidelijk overdrachtsmoment voor ogen heeft, zoals door vader [A] en vader [B] gewenst. De onderlinge verstandhouding tussen partijen is ernstig verstoord en vader [A] en vader [B] hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hier wat hen betreft voorlopig geen verandering in te verwachten valt. Gegeven die omstandigheden vindt de rechtbank het in het belang van [de minderjarige] om de periode dat hij aan die spanningen wordt blootgesteld zo kort mogelijk te houden. De overdracht dient dus spoedig te verlopen.

5.17.

De rechtbank overweegt ten overvloede dat de derde zaterdag van de eerste maand van het laatste kwartaal van 2025 al voorbij is en dat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard dat het eerstvolgende omgangsmoment staat gepland op 25 november 2025. De rechtbank kan zich dan ook voorstellen dat dit omgangsmoment nog plaatsvindt conform de vastgestelde voorlopige omgangsregeling, te weten gedurende vier uur, en dat [de minderjarige] eerst per de derde zaterdag van januari 2025 gedurende acht uur achtereen bij de moeder zal verblijven.

Inhoudelijke beoordeling informatie- en consultatieregeling

5.18.

De rechtbank vindt het in het belang van [de minderjarige] dat de moeder tijdens de omgangsmomenten voldoende bij hem kan aansluiten en er op hoofdlijnen van op de hoogte is wat zich in zijn leven afspeelt. Overeenkomstig het advies van de Raad zal de rechtbank daarom als informatieregeling vaststellen dat vader [A] de moeder eens per twee maanden een recente foto van [de minderjarige] stuurt en haar schriftelijk informeert over de algemene ontwikkeling van [de minderjarige] en eventuele medische bijzonderheden, alsmede verslag doet van zijn schoolprestaties, vrije tijdsbesteding en zijn sociale gedrag.

5.19.

Het verzoek om een consultatieregeling vast te stellen wijst de rechtbank af. In het licht van de beperkte rol van de moeder in het leven van [de minderjarige] is de rechtbank van oordeel dat een consultatieregeling niet in zijn belang is. Dit geldt temeer nu de onderlinge verstandhouding tussen partijen ernstig is verstoord. Een consultatieregeling zal waarschijnlijk leiden tot toenemende spanningen en dat is niet in het belang van [de minderjarige] .

6De beslissing

De rechtbank

6.1.

wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 18 februari 2025 en stelt vast als omgangsregeling dat het kind:

- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;

bij de moeder verblijft op de derde zaterdag van de eerste maand van ieder kwartaal van 09.00 uur tot 17.00 uur, waarbij vader [A] en/of vader [B] [de minderjarige] bij de moeder brengt/brengen en de moeder [de minderjarige] naar vader [A] en vader [B] terugbrengt;

6.2.

stelt vast als informatieregeling met betrekking tot [de minderjarige] dat vader [A] de moeder eenmaal per twee maanden een actuele foto toestuurt en schriftelijk informeert over de algemene ontwikkeling van [de minderjarige] en eventuele medische bijzonderheden, alsmede verslag doen van zijn schoolprestaties, vrije tijdsbesteding en zijn sociale gedrag;

6.3.

verklaart de onder 6.1. een 6.2. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;

6.4.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.P. Mesman, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. ter Brugge-Beuker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2025.

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

1

Er is geen hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam om de ontkenning van het vaderschap van [naam] ten aanzien van [de minderjarige] gegrond te verklaren. Deze beslissing heeft daarmee kracht van gewijsde gekregen.

De advocaat van de moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de bestreden beschikking kan worden bekrachtigd waar het gaat om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van vader [A] . De moeder heeft haar desbetreffende grief laten varen en het hof heeft vervolgens op dit punt de bestreden beschikking bekrachtigd. Ook de beslissing dat het vaderschap van vader [A] over [de minderjarige] kan worden vastgesteld heeft daarmee kracht van gewijsde gekregen.

De opschortende voorwaarde waaronder vader [A] is belast met de uitoefening van het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] is daarmee in vervulling gegaan.

2

GS Personen- en familierecht, art. 1:253o BW, aant. 2 met verdere verwijzingen.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733