Rechtbank Rotterdam 24-11-2025, ECLI:NL:RBROT:2025:13599


Datum publicatie26-11-2025
Zaaknummer11756646 VZ VERZ 25-4492
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenErfrecht; Executeur nalatenschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Erfrecht. Een van de drie erfgenamen is bij testament benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. De twee andere erfgenamen verzoeken de executeur-afwikkelingsbewindvoerder te ontslaan. Dat wordt afgewezen omdat er geen gewichtige redenen voor ontslag zijn. Ook de verzoeken over het afwikkelingsbewind worden afgewezen. Het bewind is nog niet geëindigd. Er zijn geen gronden voor het in tijd beperken van het bewind en het wijzigen van het loon van de afwikkelingsbewindvoerder.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam

zaaknummer: 11756646 VZ VERZ 25-4492

datum uitspraak: 24 november 2025

Beschikking van de kantonrechter

in de zaak van

1 [verzoekster 1] ,

woonplaats: [plaats 1] , [gemeente 1] ,

2. [verzoekster 2] ,

woonplaats: [plaats 2] ,

verzoeksters,

gemachtigde: mr. M.A. Ossentjuk,

tegen

[verweerster] , voor zichzelf alsook in hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van [erflater] ,

woonplaats: [plaats 3] , [gemeente 2] ,

verweerster,

gemachtigde: mr. A.C. de Bakker.

De partijen worden hierna ‘ [verzoekster 1] ’, ‘ [verzoekster 2] ’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

  • het verzoekschrift (ontvangen op 19 juni 2025), met bijlagen, en het begeleidend schrijven van 19 juni 2025;

  • de mail van mr. De Bakker van 23 juni 2025, met bijlagen;

  • het aanvullende verzoek van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] (ontvangen op 9 juli 2025), met bijlagen;

  • de brief van 30 juli 2025 van mr. Ossentjuk met daarin een nieuw verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, met bijlagen;

  • de mail van 31 juli 2025 van mr. De Bakker, met bijlagen;

  • de tussenbeschikking van 5 augustus 2025;

  • het verweerschrift, met bijlagen;

  • de pleitaantekeningen van mr. Ossentjuk.

1.2.

Op 29 september 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken met [verzoekster 2] , [verzoekster 1] , mr. Ossentjuk, [verweerster] en mr. De Bakker.

2Waar gaat de zaak over?

2.1.

Deze zaak gaat over de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] (hierna: vader) door zijn dochter [verweerster] . Vader is overleden op [overlijdensdatum] 2022. Op het moment van zijn overlijden was hij niet getrouwd en had hij geen geregistreerd partnerschap. Hij heeft vier kinderen nagelaten: [verweerster] , [verzoekster 1] , [verzoekster 2] en [persoon A] .

2.2.

Vader heeft bij testament en twee aanvullende testamenten beschikt over zijn nalatenschap. Daarin heeft hij – samengevat en voor zover nu relevant – als volgt beschikt:

  • [verweerster] , [verzoekster 1] en [verzoekster 2] worden benoemd tot erfgenaam voor gelijke delen;

  • [persoon A] wordt onterfd en aan hem wordt een bedrag gelegateerd gelijk aan de legitieme portie;

  • [verweerster] wordt benoemd tot executeur van de nalatenschap zonder recht op loon;

  • een afwikkelingsbewind wordt ingesteld over de kadastrale percelen en de daarop aangebrachte opstallen (waaronder de woning van vader), over de inkomsten uit huurovereenkomsten en over het saldo op een bankrekening;

  • [verweerster] wordt benoemd tot afwikkelingsbewindvoerder met recht op een loon van € 1.000,00 netto per maand;

  • aan [verweerster] wordt het zakelijk recht van gebruik en bewoning van de woning van vader gelegateerd voor een periode van tien jaar met bepaling dat [verweerster] hiervoor geen vergoeding is verschuldigd aan de nalatenschap, waarbij de erfgenamen de rente en aflossingen van de hypothecaire geldlening dragen.

2.3.

Vader woonde in [plaats 3] . De woning ligt op een terrein, dat bestaat uit twee kadastrale percelen. Op het terrein stonden ook loodsen/containers/opstallen die werden verhuurd. De totale huuropbrengsten waren aanzienlijk (circa € 170.000 tot € 180.000 per jaar). Tien dagen na het overlijden van vader is door de gemeente bij een controle van het terrein geconstateerd dat die bouwwerken illegaal waren. De gemeente heeft een last onder dwangsom opgelegd dat de illegale bouwwerken moesten worden verwijderd. Inmiddels zijn alle illegale opstallen verwijderd met uitzondering van één grote loods.

2.4.

Vader had een transportbedrijf, [bedrijf] B.V., dat ook is gevestigd op het terrein. [verweerster] was tijdens het leven van vader werkzaam in die onderneming en heeft die na het overlijden (als bestuurder) voortgezet. Vader had ook nog een appartement in Spanje.

2.5.

De erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. [verweerster] heeft de benoeming tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder aanvaard. Zij heeft verklaard dat de goederen die tot de nalatenschap behoren ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen. [verweerster] heeft ook het legaat aanvaard.

2.6.

[verzoekster 1] en [verzoekster 2] willen in de kern dat [verweerster] wordt ontslagen als executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Zij vinden dat [verweerster] haar taak niet goed uitvoert, omdat zij haar eigen belangen voor laat gaan en de nalatenschap benadeelt. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] hebben geen vertrouwen meer in haar. [verweerster] is het daar niet mee eens.

3De beoordeling

3.1.

De verzoeken worden afgewezen. Hierna worden de verzoeken en het verweer besproken, voor zover relevant voor de beoordeling.

[verweerster] wordt niet ontslagen als executeur

3.2.

[verweerster] wordt niet ontslagen als executeur, omdat er geen gewichtige redenen zijn voor ontslag (artikel 4:149 lid 1 sub f en lid 2 BW) . Dat wordt hierna toegelicht.

Inlichtingenplicht en (on)bekwaamheid als executeur

3.2.1.

[verzoekster 1] en [verzoekster 2] onderbouwen onvoldoende dat [verweerster] niet voldoet aan haar inlichtingenplicht, dat zij onbekwaam is om de taken van een executeur uit te voeren en dat zij de nalatenschap onnodig op hoge kosten jaagt. Dat wordt hierna toegelicht.

3.2.2.

De algemene stelling van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] dat [verweerster] niet voldoet aan haar inlichtingenplicht, is onvoldoende onderbouwd. Uit de stukken blijkt dat [verweerster] (via mr. De Bakker) regelmatig updates geeft en dat er tussen [verweerster] (via mr. De Bakker) enerzijds en [verzoekster 1] en [verzoekster 2] (via hun advocaat) anderzijds veel wordt gecorrespondeerd over inhoudelijke zaken. In tegenstelling tot wat [verzoekster 1] en [verzoekster 2] stellen, heeft [verweerster] inzicht gegeven in de declaraties van mr. De Bakker. Dat zij zich van juridisch advies laat voorzien door een advocaat bij het uitvoeren van haar taken als executeur is gezien de complexiteit van de nalatenschap niet vreemd. Dat alleen brengt nog niet mee dat [verweerster] onbekwaam is om haar taken als executeur uit te voeren en dat zij dat slechts is in titel (zoals [verzoekster 1] en [verzoekster 2] stellen). Hoewel [verzoekster 1] en [verzoekster 2] vinden dat [verweerster] de nalatenschap onnodig op hoge kosten jaagt met het inschakelen van mr. De Bakker en de mate waarin dat gebeurt, wordt van de kant van [verweerster] aangevoerd dat de meeste kosten zijn gemaakt in verband met het voeren van procedures door [verzoekster 1] en [verzoekster 2] en dat de kosten van een professionele executeur hoger zullen zijn gelet op de Recofa-richtlijnen in verhouding tot de huidige declaraties. De stelling van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] treft dan ook geen doel. Zij onderbouwen eveneens onvoldoende dat de declaraties niet alleen werkzaamheden in het kader van de executele maar ook werkzaamheden voor [verweerster] in een andere hoedanigheid dan die van executeur (bijvoorbeeld de hoedanigheid van legataris) betreffen. Van de kant van [verweerster] wordt dat stellig betwist en wordt toegelicht dat, voor zover [verzoekster 1] en [verzoekster 2] in het ter sprake brengen van bepaalde onderwerpen van de zijde van [verweerster] het behartigen van de privébelangen van [verweerster] zien, niet moet worden miskend dat de executeur rekening heeft te houden met alle belangen. De kantonrechter volgt [verzoekster 1] en [verzoekster 2] dan ook niet in hun stellingen.

De onderneming en de vordering van de nalatenschap

3.2.3.

Hoewel [verzoekster 1] en [verzoekster 2] vinden dat [verweerster] als executeur de onderneming van vader meteen had moeten liquideren, heeft [verweerster] redenen aangevoerd om dat niet te doen. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] vrezen voorts dat de vordering van de nalatenschap op de onderneming niet meer inbaar zal zijn door stilzitten van de executeur, maar [verweerster] heeft voldoende weersproken dat die vrees gegrond is. Binnen de beleidsvrijheid die [verweerster] als executeur heeft, heeft zij in redelijkheid haar afwegingen kunnen maken. Dat wordt hierna verder uitgelegd.

3.2.4.

In tegenstelling tot wat [verzoekster 1] en [verzoekster 2] stellen, vinden er wel bedrijfsactiviteiten plaats in de onderneming en wordt er omzet gedraaid. Dat blijkt uit de jaarstukken. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] hebben opgemerkt dat het loon van [verweerster] elk jaar wordt verhoogd, terwijl de onderneming verlies draait en vermogen verteert. Zij stellen dat [verweerster] de kennelijke bedoeling heeft de onderneming voort te zetten en bedrijfsmiddelen te verkopen enkel en alleen om haar eigen loon uit te kunnen betalen en uiteindelijk als er niets meer te verkopen is de onderneming te liquideren met schade voor de nalatenschap tot gevolg. [verweerster] betwist dat. Zij licht toe dat de bedrijfsmiddelen die verkocht zijn niet meer nodig waren voor de bedrijfsvoering en dat haar loon elk jaar wordt verhoogd vanwege de cao.

3.2.5.

[verzoekster 1] en [verzoekster 2] vinden dat de executeur de verlieslijdende onderneming meteen had moeten liquideren, maar [verweerster] licht toe dat zij dat niet heeft gedaan met het doel de onderneming meer waard te laten worden. Vader had ten tijde van zijn overlijden een vordering op de onderneming van ruim zes ton. Deze vordering van de nalatenschap op de onderneming had bij directe liquidatie voor een groot deel niet voldaan kunnen worden, omdat het eigen vermogen eind 2021 bijna vier ton negatief was. Dat is ook reden dat [verweerster] als executeur deze vordering niet meteen volledig heeft opgeëist, terwijl [verzoekster 1] en [verzoekster 2] vinden dat ze dat wel had moeten doen. De vrees van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] dat de vordering voor een groot deel niet meer inbaar zal zijn, heeft [verweerster] voldoende onderbouwd betwist. Zij stelt onweersproken dat zij inmiddels € 80.500,- heeft afgelost en dat (onder druk van een procedure) een minnelijke regeling is getroffen met de grootste debiteur van de onderneming voor meer dan twee ton, die zoveel als mogelijk zal worden aangewend voor het aflossen van de schuld aan de nalatenschap.

3.2.6.

[verweerster] licht toe dat de afweging om de onderneming niet meteen te liquideren ook te maken heeft met het plotseling wegvallen van de huurinkomsten en met de bestemming van het terrein waarop de onderneming is gevestigd. Zij heeft zich door een (andere) advocaat laten adviseren over de bestuursrechtelijke aspecten en vervolgens een traject bij de gemeente gestart om de grote loods die nog op het terrein staat te legaliseren. Zolang aan dat traject geen einde is gekomen, ziet [verweerster] noodzaak om de onderneming voort te zetten vanwege de bestemming van het terrein. Hoewel [verzoekster 1] en [verzoekster 2] aanvoeren dat het traject voor legalisatie van de loods pas kort geleden is ingezet, kan dat natuurlijk wel een rol spelen in de afweging om de onderneming niet nu te liquideren maar eerst de uitkomst van het traject af te wachten. De kantonrechter gaat verder voorbij aan de bezwaren en verweren van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] wat betreft de toelichting van [verweerster] over het bestemmingsplan en de vergunningen. Vast staat dat [verweerster] zich door een advocaat over die aspecten heeft laten adviseren en op basis daarvan heeft besloten vervolgstappen te zetten.

Bestemming van het terrein

3.2.7.

[verweerster] heeft zich bezig gehouden met de bestemming van het terrein binnen de vrijheid die een executeur (afwikkelingsbewindvoerder) heeft. Niet gebleken is dat zij niet redelijkerwijs de keuzes heeft kunnen maken die zij heeft gemaakt.

3.2.8.

[verzoekster 1] en [verzoekster 2] vinden dat [verweerster] haar pogingen om het bestemmingsplan van het terrein te wijzigen achterwege had moeten laten, omdat dit buiten haar bevoegdheid valt en het niet in het belang van de nalatenschap is. [verweerster] weerspreekt dat. De kantonrechter stelt voorop dat een executeur (c.q. afwikkelingsbewindvoerder) naar eigen inzicht het beheer mag voeren en handelingen verrichten die voor een normale exploitatie van een goed dienstig kunnen zijn. Nadat de illegale bouwwerken van het terrein moesten worden verwijderd en de huurinkomsten zijn weggevallen, heeft [verweerster] opties voor het exploiteren van het terrein verkend. Dat dit niet in het belang van de nalatenschap is, volgt niet uit de toelichting van de partijen. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] stellen verder dat [verweerster] advies had moeten inwinnen over het wijzigen van het bestemmingsplan, had moeten weten dat het een kansloze missie was en er daarom van had moeten afzien, maar [verweerster] brengt naar voren dat zij zich in het proces heeft laten adviseren en bijstaan door een advocaat. Dit verwijt treft dus geen doel.

Onbetaald laten van schulden van de nalatenschap

3.2.9.

De kantonrechter volgt [verzoekster 1] en [verzoekster 2] niet in hun stelling dat [verweerster] tekortschiet in het uitvoeren van haar taken door de schulden van de nalatenschap niet te voldoen. Dat wordt als volgt toegelicht.

3.2.10.

[verzoekster 1] en [verzoekster 2] verwijten [verweerster] dat zij de papieren schenkingen die vader bij leven aan hun heeft gedaan niet uitbetaalt. Dit was niet mogelijk omdat de liquiditeiten er niet waren. Dat was één van de redenen waarom [verweerster] het appartement in Spanje wilde verkopen. Dat is inmiddels gebeurd en [verweerster] heeft op 10 september 2025 meegedeeld dat zij de papieren schenkingen zal uitbetalen. Hierin kan dan ook geen reden voor ontslag worden gevonden.

Benadelen van de nalatenschap ten gunste van zichzelf

3.2.11.

Het staat niet vast dat [verweerster] als executeur de nalatenschap wil benadelen ten gunste van zichzelf. Dit is dan ook geen gewichtige reden voor ontslag.

3.2.12.

Volgens [verzoekster 1] en [verzoekster 2] wil [verweerster] als executeur de papieren schenking van vader aan haar niet vanuit de nalatenschap aan zichzelf uitbetalen, omdat de schuld in de nalatenschap meer rente oplevert dan wanneer zij de schuld op haar eigen bankrekening laat uitkeren. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] moeten die gunstigere rente dan ieder voor 33% dragen. [verweerster] betwist het verwijt en voert aan dat zij tegen [verzoekster 1] en [verzoekster 2] heeft gezegd dat zodra de papieren schenkingen aan [verzoekster 1] en [verzoekster 2] worden uitbetaald zij geen aanspraak meer zal maken op de rente over het bedrag van haar papieren schenking. Bij deze stand van zaken is van benadeling van de nalatenschap geen sprake.

De woning en het legaat

3.2.13.

Geen gewichtige reden voor ontslag is gelegen in de omstandigheden met betrekking tot de bewoning van de woning door [verweerster] en het vestigen van het legaat. Dat wordt hierna uitgelegd.

3.2.14.

Vader heeft aan [verweerster] het zakelijk recht van gebruik en bewoning van de woning gelegateerd. In het eerste aanvullende testament van vader staat in de considerans het volgende:

“(…) Mijn dochter [verweerster] woont bij mij in huis en het is mijn uitdrukkelijke wens zij daar gedurende een bepaalde periode kan blijven wonen. [verweerster] is op de hoogte van mijn wensen ten aanzien van het huis en van de voortzetting van mijn bedrijf, voor het geval ik de tijd van leven niet meer heb om het bedrijf te verkopen. Omdat het huis op een terrein staat waar ook andere activiteiten worden verricht, is het belangrijk dat zij daar voorlopig blijft wonen. (…)”

In het tweede aanvullende testament is het volgende bepaald:

“(…) Ik legateer, vrij van rechten en kosten en af te geven zo spoedig mogelijk na mijn overlijden, aan mijn dochter [verweerster] (…) het zakelijk recht van gebruik en bewoning van mijn woning (…). Ter zake van het recht van gebruik en bewoning zijn de volgende bepalingen van toepassing:

1. Het recht van gebruik en bewoning zal ingaan op de dag van mijn overlijden en eindigen tien (10) jaar na mijn overlijden (…).

2. (…)

3. Het recht van gebruik en bewoning zal aan de gebruiker zo spoedig mogelijk na mijn overlijden bij notariële akte worden afgegeven. (…)”

3.2.15.

[verzoekster 1] en [verzoekster 2] zijn van mening dat [verweerster] de woning van vader zonder recht of titel bewoont omdat het legaat nog niet is gevestigd en dat [verweerster] in de hoedanigheid van executeur hier tegen had moeten optreden of een gebruiksvergoeding had moeten vragen. Door dat niet te doen, schiet zij tekort als executeur. Ook laat dit zien dat [verweerster] bij tegenstrijdige belangen kiest voor haar eigen belang boven dat van de nalatenschap, aldus [verzoekster 1] en [verzoekster 2] . [verweerster] is het daar niet mee eens en voert aan dat de stellingen van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] getuigen van een onjuiste rechtsopvatting. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] voeren voorts aan dat [verweerster] de notaris bewust van onjuiste informatie heeft voorzien wat betreft het vestigen van het legaat en de schulden van de nalatenschap. [verweerster] betwist dat.

3.2.16.

De kantonrechter is niet gebleken van misleidende bedoelingen. Dat [verweerster] van mening is dat zij bevoegd is als executeur om het legaat te vestigen terwijl [verzoekster 1] en [verzoekster 2] vinden van niet, vindt zijn oorsprong in een verschil van inzicht over het antwoord op de vraag of het legaat kan worden gevestigd voordat alle schulden van de nalatenschap ten volle zijn voldaan. [verweerster] heeft gehandeld conform het advies van haar advocaat dat luidde dat dit mogelijk was. Wat er ook zij van die discussie, het feit is dat het legaat niet is gevestigd en dat [verweerster] wel in de woning woont. De kantonrechter oordeelt dat in de concrete omstandigheden niet aan [verweerster] als executeur kan worden verweten dat zij zichzelf niet uit de woning heeft gezet en dat zij geen gebruiksvergoeding heeft gevraagd. Uit het testament blijkt dat [verweerster] al bij vader woonde voor zijn overlijden en zij heeft die bewoning voortgezet. Dat is ook in lijn met de gedachte achter het legaat. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] hebben ook niet aangegeven welk nadeel de erfgenamen hebben van het feit dat [verweerster] de woning niet heeft verlaten. De kantonrechter begrijpt dat zij vinden dat [verweerster] de woning had moeten verkopen. [verweerster] heeft echter uitgelegd dat dit niet kan omdat er op dit moment nog een illegale loods op het terrein staat. Zij is overigens tot voor kort bezig geweest met het verwijderen van de overige illegale bouwwerken. De kantonrechter vindt het geen onbillijke keuze van [verweerster] dat zij een traject is ingegaan om te bezien of de nu nog bestaande loods gelegaliseerd kan worden. Het is ook een gerechtvaardigde keuze om zolang dit traject nog niet is afgerond de woning niet te verkopen. Verder is het standpunt van [verweerster] dat zij gelet op het legaat geen gebruiksvergoeding hoeft te betalen niet apert onjuist. Bovendien kan deze discussie altijd nog in een later stadium gevoerd worden.

3.2.17.

Het is begrijpelijk dat het vervangen van de sloten van de woning door [verweerster] tot ergernis bij [verzoekster 1] en [verzoekster 2] heeft geleid. Zij konden eerder, tijdens het leven van vader, vrijelijk in en uit lopen en de woning fungeerde kennelijk als een soort verzamelplek voor de familie. Dat is sinds het vervangen van de sloten niet meer mogelijk. [verweerster] heeft echter als executeur (en afwikkelingsbewindvoerder) een zekere vrijheid om goederen van de nalatenschap te beheren. Daaronder valt ook het vervangen van de sloten. Zij heeft bovendien uitgelegd dat zij dit heeft gedaan omdat [verzoekster 1] en [verzoekster 2] geregeld onaangekondigd de woning binnenkwamen. Gelet op de verstoorde verhoudingen vond [verweerster] dit niet langer wenselijk. Haar kan niet verweten worden dat zij in verband met haar privacy de sloten heeft vervangen.

3.2.18.Vast staat dat [verweerster] de hypotheekschuld van € 230.000,00 die rustte op de woning op 1 juli 2025 uit haar privémiddelen heeft voldaan. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] stellen dat [verweerster] dit niet had mogen doen en hiermee de oplegregel probeert te omzeilen. Het is de kantonrechter echter niet duidelijk geworden waarom deze handelswijze van [verweerster] nadelig is voor [verzoekster 1] en [verzoekster 2] . De hoogte van de schuld is niet gewijzigd, de schuld is pas opeisbaar bij verkoop en levering van de woning en er is geen rente verschuldigd. In hoeverre het legaat wel of niet afgegeven kan worden, is een vraag die in deze procedure niet beantwoord hoeft te worden.

Tegenstrijdige belangen en wantrouwen

3.2.19.

Het gestelde wantrouwen van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] jegens [verweerster] levert geen gewichtige reden voor ontslag op. Dat wordt hierna uiteengezet.

3.2.20.

Vooropgesteld wordt dat vader [verweerster] heeft benoemd als executeur (en afwikkelingsbewindvoerder) en haar daarmee heeft aangewezen als vertrouwenspersoon. Hij heeft haar als geschikte persoon gezien voor deze taken, omdat zij als beste op de hoogte is van wat hij wil. Dat is af te leiden uit de considerans van het testament. Vader heeft aan [verweerster] ook de hoedanigheid van erfgenaam en legataris gegeven. Dat zij bij de afwikkeling van zijn nalatenschap meerdere petten op heeft, is dus voorzien. Toch heeft vader voor deze constructie gekozen.

3.2.21.

Vooropgesteld wordt voorts dat wantrouwen van een (mede-)erfgenaam jegens een executeur slechts tot ontslag kan leiden als dat wantrouwen van voldoende omvang en duur is en bovendien in objectieve zin gegrond is. 1 Enkel subjectieve belevenissen zijn ontoereikend voor het verlenen van ontslag. Bij de beoordeling of wantrouwen een gewichtige reden is voor ontslag, kan ook meewegen in welke fase van afwikkeling de nalatenschap zich bevindt. 2

3.2.22.

Het wantrouwen van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] jegens [verweerster] is – zo is af te leiden uit de stukken en de toelichting – ingegeven door het idee dat [verweerster] enkel handelt met de intentie zichzelf (in andere hoedanigheden dan executeur) te bevoordelen, waardoor de nalatenschap wordt benadeeld. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] schrijven telkens bepaalde intenties of beweegredenen toe aan handelingen, uitlatingen en afwegingen van [verweerster] , maar dat die aannames gegrond zijn, blijkt niet. Dat [verweerster] door bepaalde mededelingen of een bepaalde opstelling [verzoekster 1] en [verzoekster 2] bewust heeft geprobeerd te weerhouden van het voeren van bepaalde juridische procedures omdat de uitkomst van die procedures in het (persoonlijke) nadeel van [verweerster] zullen zijn, wordt gesteld maar – gezien in het licht van de toelichting en overgelegde stukken van [verweerster] – niet in objectieve zin onderbouwd.

3.2.23.

Het wantrouwen van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] en de stelling dat [verweerster] het doel heeft zichzelf te bevoordelen wordt gevoed door de gang van zaken met betrekking tot de woning en het legaat. Daarover is hierboven al het een en ander overwogen. Dat wantrouwen is, voor zover dat al objectief gegrond is, niet zodanig dat het in de concrete omstandigheden een gewichtige reden voor ontslag oplevert.

3.2.24.

[verzoekster 1] en [verzoekster 2] voeren verder aan dat de relatie tussen [verweerster] en mr. De Bakker niet langer professioneel is te noemen om meerdere redenen, maar [verweerster] betwist dat gemotiveerd. De door [verzoekster 1] en [verzoekster 2] genoemde aanwezigheid van een ‘gun-factor’ die leidt tot extra kosten is onvoldoende onderbouwd. Dat mr. De Bakker ook de belangen van [verweerster] privé behartigt wordt gesteld, maar ook betwist. Het voorbeeld dat [verzoekster 1] en [verzoekster 2] noemen ziet op het ter sprake brengen van een ontslagvergoeding voor [verweerster] bij ontslag door de onderneming. Volgens [verzoekster 1] en [verzoekster 2] is dat een privébelang van [verweerster] . Dat klopt inderdaad, maar van de kant van [verweerster] is toegelicht dat dit naar voren is gebracht simpelweg omdat bij de afweging voor ontslag door de onderneming met alle belangen rekening moet worden gehouden en dus ook die van [verweerster] als zijnde werkzaam in de onderneming. Dat [verweerster] verschillende petten op heeft en dat belangen door elkaar lopen is vanwege hoe vader heeft getesteerd. De geschilpunten over werkzaamheden en declaraties van mr. De Bakker zijn hiervoor al besproken.

3.2.25.

Uit de stukken en toelichting van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] komt het beeld naar voren dat zij ontevreden zijn met (de feitelijke uitwerking van) de uiterste wilsbeschikkingen van vader, de vrijheid die [verweerster] als executeur (en afwikkelingsbewindvoerder) heeft en de wijze waarop zij daar invulling aan geeft. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] lijken inmiddels ‘klaar’ te zijn met het proces van afwikkeling van de nalatenschap, terwijl [verweerster] meent dat er nog werk te doen is met name het afronden van het traject bij de gemeente voor de loods. Ontevredenheid of ongeduld kan echter geen reden zijn voor ontslag en zoals hiervoor al besproken is niet gebleken dat [verweerster] niet in redelijkheid bepaalde keuzes en afwegingen heeft kunnen maken.

Appartement in Spanje

3.2.26.

De discussiepunten die te maken hebben met de verkoop van het appartement in Spanje worden niet meer besproken in het kader van ontslag van de executeur, omdat hierover al een kort geding is gevoerd door [verweerster] en het appartement inmiddels is verkocht en geleverd aan een derde.

Overig aangevoerde onderwerpen

3.2.27.

Andere onderwerpen die in het kader van het verzochte ontslag zijn aangevoerd, zijn van dermate marginale betekenis dat deze het oordeel niet veranderen. Die onderwerpen blijven daarom verder onbesproken.

Geen nieuwe executeur

3.3.

Het verzoek om [verzoekster 1] en/of [verzoekster 2] of een professionele derde te benoemen als executeur in plaats van [verweerster] wordt afgewezen, omdat [verweerster] niet wordt ontslagen.

[verweerster] wordt niet ontslagen als afwikkelingsbewindvoerder

3.4.

Het (primaire) verzoek om [verweerster] te ontslaan als afwikkelingsbewindvoerder wordt afgewezen, omdat er geen gewichtige redenen zijn (artikel 4:164 lid 1 BW) .

3.4.1.

Hiervoor is overwogen dat er geen gewichtige redenen zijn voor ontslag van de executeur. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] noemen de redenen voor ontslag van [verweerster] als afwikkelingsbewindvoerder vrijwel in één adem met de redenen voor ontslag als executeur. Voor zover de aangevoerde redenen inderdaad (ook) zien op de geschiktheid van de afwikkelingsbewindvoerder en het nakomen van haar verplichtingen, kan hier worden volstaan met een verwijzing naar de overwegingen hiervoor.

Het afwikkelingsbewind is aangevangen na het overlijden van vader en nog niet geëindigd

3.5.

Ten aanzien van het afwikkelingsbewind verzoeken [verzoekster 1] en [verzoekster 2] subsidiair voor recht te verklaren dat het bewind niet is aangevangen en meer subsidiair voor recht te verklaren dat het bewind is vervallen vanwege het ontbreken van een gemeenschappelijk belang. Die verzoeken worden afgewezen, omdat het afwikkelingsbewind is aangevangen na het overlijden van vader en nog niet is geëindigd.

3.5.1.

Vader heeft in zijn testament een bewind ingesteld over twee kadastrale percelen en de daarop aangebrachte opstallen (waaronder de woning), over (inkomsten uit de) huurovereenkomsten en over het saldo van een bankrekening. Het bewind is ingesteld in een gemeenschappelijk belang (artikel 4:155 lid 4 BW) . Dat is bepaald in het testament.

3.5.2.

Het afwikkelingsbewind is na het overlijden van vader aangevangen. Een bewind vangt conform de hoofdregel van de wet aan na het overlijden (artikel 4:153 lid 2 BW) en kan zelfs ook aanvangen voordat een bewindvoerder in functie is getreden (artikel 4:157 BW) . Vader heeft in zijn testament slechts bepaald dat “[d]it bewind is ingesteld onder de ontbindende voorwaarde dat de afwikkelingsbewindvoerder zijn benoeming niet schriftelijk aanvaardt”. Het bewind vangt dus conform de wettelijke hoofdregel aan na zijn overlijden en eindigt volgens de ontbindende voorwaarde als de afwikkelingsbewindvoerder schriftelijk weigert de benoeming te aanvaarden. [verweerster] heeft daarin gelijk. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] worden niet gevolgd in hun lezing van het testament en de gevolgen die zij aan die verkeerde lezing verbinden. Het is niet zo dat het bewind pas aanvangt als de afwikkelingsbewindvoerder schriftelijk de benoeming heeft aanvaard. De bepalingen in het testament zijn hierover duidelijk. De door [verzoekster 1] en [verzoekster 2] aangevoerde omstandigheid dat vóórdat [verweerster] de benoeming als afwikkelingsbewindvoerder heeft aanvaard duidelijk was dat de huurinkomsten zullen wegvallen, maakt niet dat het bewind niet is aangevangen. Het is immers (al) aangevangen na het overlijden van vader.

3.5.3.

Het bewind is niet geëindigd door het wegvallen van de huurinkomsten. Een bewind eindigt weliswaar bij het vervallen van het gemeenschappelijke belang (artikel 4:180 lid 1 BW) , maar die situatie doet zich hier niet voor. [verweerster] brengt terecht naar voren dat [verzoekster 1] en [verzoekster 2] miskennen dat het bewind niet alleen is ingesteld over de huurinkomsten, maar ook over de kadastrale percelen en de opstallen, waaronder de woning. Het recht van gebruik en bewoning van die woning is aan [verweerster] gelegateerd voor de duur van tien jaar. In de considerans van het testament is opgenomen dat vader niet wil dat gedurende die tijd de percelen worden verkocht en dat hij daarom een afwikkelingsbewind instelt. Dat kan ertoe leiden dat [verzoekster 1] , [verzoekster 2] en [verweerster] lange tijd in een onverdeeldheid zullen verkeren. In het beheren van die onverdeeldheid ligt een gemeenschappelijk belang. Dat is door [verweerster] terecht aangevoerd.

Het afwikkelingsbewind wordt niet in tijd beperkt en het loon wordt niet gewijzigd

3.6.

[verzoekster 1] en [verzoekster 2] hebben meer meer subsidiair verzocht om de regels van het bewind te wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden, in die zin dat het bewind eindigt op 1 juli 2025 of een datum die de kantonrechter juist acht en om het loon van [verweerster] als afwikkelingsbewindvoerder per 1 juli 2025 of per datum die de kantonrechter juist acht op nihil te stellen. Die verzoeken worden afgewezen. Het bewind kan niet in tijd worden beperkt door de kantonrechter en er zijn geen redenen om het loon te beperken.

3.6.1.

De kantonrechter kan de regels voor het voeren van een bewind wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden, maar niet de termijn (artikel 4:171 lid 2 BW) . Het wijzigen van de termijn van een bewind is namelijk een uiterste wilsbeschikking die alleen bij uiterste wil kan worden gemaakt (artikel 4:42 lid 3 BW) . 3

3.6.2.

Het loon van de afwikkelingsbewindvoerder wordt niet beperkt. Wijziging van het loon van de bewindvoerder is mogelijk op grond van onvoorziene omstandigheden (artikel 4:159 lid 2 BW) . Het gaat om onvoorziene omstandigheden zoals bedoeld in artikel 6:258 BW. Het wegvallen van de huurinkomsten zeer kort na het overlijden van vader kan als een onvoorziene omstandigheid worden gezien, maar in dit geval is er geen aanleiding voor een wijziging van het loon. Door het wegvallen van de huurinkomsten is hetgeen moet worden beheerd gewijzigd, maar niet in die mate verminderd dat er niets meer is om te beheren en het loon in geen enkele verhouding meer staat tot de uit te voeren werkzaamheden. Uit de toelichting van [verweerster] volgt dat er ook nu nog veel werk en tijd zit in het beheer. Er is immers nog een traject bij de gemeente gaande om de ene loods die nog op het terrein staat te laten legaliseren. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] hebben dat niet weersproken.

De verzoeken over tegeldemaking van het appartement in Spanje worden niet besproken

3.7.

De verzoeken over de (ten tijde van het verzoekschrift: voorgenomen) verkoop van het appartement in Spanje worden niet besproken, omdat deze verzoeken zijn ingetrokken tijdens de zitting.

Geen schorsing en geen benoeming tijdelijk executeur als voorlopige voorzieningen

3.8.

Op het (incidentele) verzoek om bij wege van voorlopige voorziening de bevoegdheid van [verweerster] als executeur per direct te schorsen daar waar het betreft alle activiteiten om tot verkoop van het appartement in Spanje te komen, is al beslist in de tussenbeschikking van 5 augustus 2025.

3.9.

De (overige) verzoeken om voorlopige voorzieningen te treffen worden afgewezen, want de kantonrechter doet nu einduitspraak en oordeelt dat er geen redenen zijn voor ontslag van [verweerster] als executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Er zijn dan ook geen redenen voor het schorsen van [verweerster] in die hoedanigheden en voor het benoemen van [verzoekster 1] en/of [verzoekster 2] of een professionele derde als tijdelijk (waarnemend) executeur (zoals primair verzocht). Evenmin is er aanleiding (gesteld) om voorlopige voorzieningen te treffen die de belangen van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] pro se en/of als erfgenamen en/of als schuldeisers van de nalatenschap én de nalatenschap dienen, zoals subsidiair verzocht.

Geen ambtshalve beslissing

3.10.

Het verzoek om een ambtshalve beslissing waarmee de belangen van de erfgenamen en de nalatenschap zijn gediend wordt afgewezen, omdat het te algemeen en onbepaald is.

De partijen dragen de eigen proceskosten

3.11.

De kantonrechter bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen vanwege de familierelatie tussen de partijen (artikel 237 Rv) . De andersluidende verzoeken van de partijen worden afgewezen. Omdat alle (hoofd)verzoeken van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] worden afgewezen is er geen reden voor een proceskostenveroordeling ten laste van [verweerster] in privé. Evenmin is er reden om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van compensatie van de proceskosten tussen partijen die in een familierelatie tot elkaar staan.

4De beslissing

De kantonrechter:

4.1.

wijst de verzoeken af;

4.2.

bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen.

Deze beschikking is gegeven door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.

34286

1

Hof ‘s-Hertogenbosch 21 november 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ4506.

2

Hof ‘s-Gravenhage 21 september 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN7952.

3

Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4747, r.o. 5.6.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733