Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18-11-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:7233

Essentie (redactie)

Kort geding ongehuwde medehuurders over toedeling huurrecht sociale huurwoning. Hof kent huurrecht voorlopig toe aan moeder, gezien art. 7:267 lid 7 BW en IVRK/ belang kind (stabiliteit hoofdverblijf bij moeder). Vader moet vóór 1 januari 2026 ontruimen en sleutels afgeven; hij mag woning buiten omgangsmomenten niet betreden. Dwangsom alleen voor overtreding betredingsverbod en sleutelafgifte. Vader moet verder voor BRP‑uitschrijving zorgen per 1-1-26. Doet hij dat niet, dan mag moeder dit doen. Art. 3:300 lid 1 BW.


Datum publicatie26-11-2025
Zaaknummer200.357.512
ProcedureHoger beroep kort geding
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Huurwoning
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Huurrecht. Ex-partners willen in de gezamenlijke sociale huurwoning blijven wonen en vorderen over en weer dat hen uitsluitend het huurrecht toekomt van de woning. Artikel 7:267 lid 7 BW. Belangenafweging.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.357.512

zaaknummer Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 11716106

arrest in kort geding van 18 november 2025

in de zaak van

[Appellante] ( [Appellante] )

die woont in [woonplaats1]

advocaat: mr. M. Metin

en

[geintimeerde] ( [geintimeerde] )

die woont in [woonplaats1]

advocaat: mr. L.S. Meijer

1Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.

Naar aanleiding van het arrest van 9 september 2025 heeft op 28 oktober 2025 een enkelvoudige mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Voorafgaand aan die mondelinge behandeling heeft [geintimeerde] een memorie van antwoord genomen. Het hof heeft van de zitting een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Na de mondelinge behandeling hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.


2De kern van de zaak

2.1.

[Appellante] en [geintimeerde] hebben een relatie gehad. Zij waren niet met elkaar getrouwd en hadden geen geregistreerd partnerschap of samenlevingsovereenkomst.

Partijen hebben samen een zoon, [de minderjarige] , geboren [in] 2024. Partijen huren [sinds] 2024 voor onbepaalde tijd van Stichting Vivare de sociale huurwoning aan [adres1] in [woonplaats1] (hierna: de woning). Nadat de relatie tussen partijen [in] 2025 is geëindigd, is [geintimeerde] in de woning blijven wonen. [Appellante] heeft samen met [de minderjarige] eerst bij haar moeder en daarna bij haar vader gewoond. Op dit moment woont zij met [de minderjarige] in een chalet op een camping.

2.2.

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat [geintimeerde] met uitsluiting van [Appellante] gerechtigd is tot het gebruik en de bewoning van de woning en heeft [Appellante] veroordeeld om binnen drie dagen na het vonnis de sleutels aan [geintimeerde] te doen toekomen. De vorderingen van [Appellante] om onder meer het huurrecht van de woning aan haar toe te kennen, met uitsluiting van [geintimeerde] , heeft de voorzieningenrechter afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd.

2.3.

De bedoeling van het hoger beroep van [Appellante] is dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen en dat de vorderingen van [geintimeerde] alsnog worden afgewezen.

2.4.

Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigen en zal onder meer het huurrecht van de woning toekennen aan [Appellante] , met uitsluiting van [geintimeerde] . Hierna wordt uitgelegd waarom.

3De toelichting op de beslissing van het hof

Spoedeisend belang

3.1.

Het gaat in deze zaak om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. Het hof moet daarom eerst beoordelen of ten tijde van de beslissing in hoger beroep nog spoedeisend belang bestaat bij de vorderingen. Het hof is om de door de voorzieningenrechter genoemde redenen van oordeel dat daarvan sprake is. De relatie tussen partijen is dusdanig verstoord dat zij niet meer samen in de woning kunnen verblijven. Daarnaast zijn partijen (nog) geen bodemprocedure gestart, zodat niet op korte termijn duidelijkheid zal ontstaan over de vraag wie van partijen in de woning kan blijven wonen.

Juridisch kader

3.2.

Artikel 7:267 lid 7 BW biedt contractuele medehuurders die niet getrouwd of geregistreerd partner zijn, zoals partijen, de mogelijkheid de rechter te verzoeken te bepalen dat de andere medehuurder de huur niet langer zal voortzetten. De rechter wijst die vordering slechts toe indien dat naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. Een rechterlijke beslissing op grond van artikel 7:267 lid 7 BW heeft werking tegenover de verhuurder die geen partij is in de in die bepaling bedoelde procedure. 1

Belangenafweging

3.3.

Het hof is van oordeel dat [Appellante] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij onder de huidige omstandigheden meer belang heeft om in de woning te wonen dan [geintimeerde] . Daarbij betrekt het hof dat uit artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) volgt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, waaronder ook beslissingen van rechterlijke instanties, de belangen van het kind de eerste overweging vormen. [de minderjarige] woont op dit moment hoofdzakelijk bij [Appellante] en heeft baat bij een stabiele thuissituatie. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft bij beschikking van 9 juli 2025 als voorlopige voorziening (totdat in de bodemprocedure in die zaak is beslist) een regeling vastgesteld voor de verdeling tussen partijen van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige] . Op grond daarvan heeft [geintimeerde] drie keer per week twee uur contact met [de minderjarige] , onder begeleiding van de moeder en/of de zussen van [geintimeerde] . [geintimeerde] heeft in de bodemprocedure bij de rechtbank verzocht om een 50/50-zorgregeling, waarbij [de minderjarige] evenveel bij [geintimeerde] verblijft als bij [Appellante] . Het hof overweegt dat in dit kort geding wordt uitgegaan van de omstandigheden op dit moment. Een 50/50 verdeling van de zorg voor [de minderjarige] is nu (nog) niet aan de orde.

Voor [Appellante] is het, samen met [de minderjarige] , lastiger om een andere passende woonruimte te vinden dan voor [geintimeerde] . Het verblijf van [Appellante] bij haar ouders was slechts een tijdelijke noodoplossing. In dit kader heeft [Appellante] verklaringen van haar ouders overgelegd. Ook de huur van het chalet op de camping door [Appellante] is slechts tijdelijk. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [Appellante] verklaard dat zij op dat moment anderhalve maand in het chalet woont en er nog tot 30 november 2025 kan blijven. Het is een vakantiewoning waar zij slechts korte tijd kan wonen. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat partijen met hun eigen inkomen in de vrije sector in [woonplaats1] een kamer of een studio kunnen huren. [geintimeerde] zou daarvoor kunnen kiezen, in afwachting van een definitieve uitspraak over het huurrecht van de woning. Het hof begrijpt dat dit niet ideaal is voor [geintimeerde] , echter voor [Appellante] en [de minderjarige] acht het hof het huren van een kamer of studio geen redelijk alternatief. Ten aanzien van het betoog van [geintimeerde] dat hij de woning ook nodig heeft om de omgang met [de minderjarige] te laten plaatsvinden, merkt het hof op dat [Appellante] heeft aangegeven dat bespreekbaar is dat de omgang in de woning plaatsvindt en dat [Appellante] de woning dan verlaat voor twee uur (de duur van de huidige omgang). Het hof gaat ervan uit dat [Appellante] die mogelijkheid ook echt zal bieden.

3.4.

Verder heeft [Appellante] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de huur van de woning kan betalen. De kale huur van de woning bedraagt € 730,- per maand. [Appellante] ontvangt op dit moment een uitkering op grond van de Participatiewet van € 977,90 per maand. Deze uitkering is gebaseerd op de omstandigheid dat [Appellante] samenwonend is. [Appellante] staat op dit moment namelijk nog ingeschreven in de Basisregistratie Personen van de gemeente [woonplaats1] op het adres van de woning. Indien [geintimeerde] zich uitschrijft van het adres van de woning, zal [Appellante] een hogere uitkering voor een alleenstaande ouder kunnen aanvragen. Die uitkering bedraagt € 1.345,45 per maand. Daarnaast heeft [Appellante] toegelicht dat zij recht heeft op verschillende toeslagen indien [geintimeerde] zich uitschrijft van het adres. De (nog aan te vragen) huurtoeslag van € [bedrag2] ,- per maand kan [Appellante] gebruiken voor het betalen van de huur. Verder heeft [Appellante] een recent bankafschrift overgelegd waaruit volgt dat zij een bedrag van € [bedrag1] aan spaargeld bezit.

Volgens [geintimeerde] kan [Appellante] de huur van de woning niet betalen. Hij heeft ter zitting betoogd dat [Appellante] zich er bij de berekening van haar (nog aan te vragen) toeslagen ten onrechte op heeft gebaseerd dat zij een alleenstaande ouder is. Volgens [geintimeerde] is [Appellante] geen alleenstaande ouder meer als een 50/50-zorgregeling zal worden bepaald, zoals [geintimeerde] bij de rechtbank heeft verzocht. Het hof gaat niet mee in dit betoog. Nog daargelaten de vraag of deze standpunten van [geintimeerde] juist zijn, gaat het hof uit van de situatie op dit moment waarbij [Appellante] hoofdzakelijk de zorg voor [de minderjarige] heeft.

Ook de overige door [geintimeerde] aangevoerde omstandigheden kunnen niet tot het oordeel leiden dat het huurrecht van de woning aan hem moet worden toegewezen, waaronder het feit dat hij de woning heeft ingebracht in de relatie met [Appellante] doordat hij via woningruil zijn eerdere sociale huurwoning in [woonplaats1] heeft opgegeven voor de woning.

3.5.

Omdat de belangenafweging in het voordeel van [Appellante] uitvalt, zal het hof het huurrecht vooralsnog uitsluitend aan [Appellante] toewijzen. Dat betekent dat [geintimeerde] de woning moet verlaten en ontruimen. De vorderingen van [Appellante] worden dus in zoverre toegewezen. De vorderingen van [geintimeerde] op grond waarvan het huurrecht uitsluitend aan hem wordt toegekend en [Appellante] de woning moet verlaten worden afgewezen.

Ontruimingstermijn

3.6.

[Appellante] heeft gevorderd dat [geintimeerde] wordt veroordeeld om de woning binnen vijf dagen na betekening van dit arrest te ontruimen. Het hof ziet aanleiding om [geintimeerde] tot 1 januari 2026 de tijd te geven om de woning te ontruimen. Hierdoor heeft [geintimeerde] meer tijd om een andere woonruimte te vinden.

Dwangsom

3.7.

[Appellante] heeft een dwangsom gevorderd van € 250,- per dag indien [geintimeerde] de woning niet tijdig verlaat. Het hof zal deze vordering afwijzen wegens gebrek aan belang. Als [geintimeerde] de woning niet vrijwillig ontruimt, dan is de deurwaarder op grond van artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv bevoegd tot de daadwerkelijke uitvoering van de veroordeling tot ontruiming. [Appellante] heeft dus al de mogelijkheid om de ontruiming af te dwingen. Het is daarom niet nodig om daarnaast nog een dwangsom aan [geintimeerde] op te leggen. Voor de vordering tot het (algeheel) niet meer betreden van de woning (en de gevorderde dwangsom daarop) ziet het hof geen aanleiding, gelet op de hiervoor overwogen omgang door [geintimeerde] met [de minderjarige] in de woning. Het hof zal van die gevorderde veroordeling de omgangsmomenten uitsluiten; voor de overige momenten zal het hof de dwangsom toewijzen, net als op de veroordeling tot afgifte van de sleutels.

Uitschrijving Basisregistratie Personen

3.8.

[Appellante] heeft gevorderd dat [geintimeerde] wordt veroordeeld om zich binnen vijf dagen na de betekening van dit arrest in de Basisregistratie personen van de gemeente [woonplaats1] uit te schrijven van het adres van de woning. Het hof zal deze vordering toewijzen, met dien verstande dat [geintimeerde] wordt veroordeeld om zich uiterlijk per 1 januari 2026 uit te schrijven. [Appellante] heeft verder gevorderd dat het hof bepaalt dat indien [geintimeerde] niet aan de veroordeling tot uitschrijving voldoet, dit arrest in de plaats treedt van de uitschrijving van [geintimeerde] , zodat [Appellante] op grond van het arrest de opdracht tot uitschrijving kan verstrekken. Het hof zal bepalen dat indien [geintimeerde] niet aan de veroordeling tot uitschrijving voldoet, [Appellante] als vertegenwoordiger in de zin van artikel 3:300 lid 1 BW wordt aangewezen zodat zij in die hoedanigheid de benodigde rechtshandeling – de uitschrijving van [geintimeerde] van het adres van de woning – zal kunnen verrichten bij de gemeente [woonplaats1] . Verdere medewerking van [geintimeerde] is daarvoor niet nodig. [Appellante] heeft er groot belang bij dat [geintimeerde] zich tijdig uitschrijft bij de gemeente. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, heeft [Appellante] toegelicht dat indien [geintimeerde] zich uitschrijft van het adres van de woning, zij een hogere uitkering op grond van de Participatiewet en verschillende toeslagen kan aanvragen.

De conclusie

3.9.

Het hoger beroep slaagt. Het hof bepaalt dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen).

3.10.

De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4De beslissing

Het hof:

4.1.

vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 juli 2025 en beslist als volgt:

4.2.

bepaalt dat [Appellante] vanaf 1 januari 2026 met uitsluiting van [geintimeerde] gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan [adres1] ( [postcode1] ) te [woonplaats1] totdat partijen andere afspraken hebben gemaakt of de rechter in de bodemprocedure anders beslist;

4.3.

veroordeelt [geintimeerde] om vóór 1 januari 2026 de woning te verlaten en
- buiten de bepaalde omgangsmomenten in de woning - niet meer te betreden, met afgifte van de sleutels aan [Appellante] , totdat partijen andere afspraken hebben gemaakt of de rechter in de bodemprocedure anders beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per keer dat [geintimeerde] de woning, buiten de bepaalde omgangsmomenten in de woning, toch betreedt, met een maximum van € 10.000,- en op verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag dat [geintimeerde] de sleutels niet aan [Appellante] afgeeft, met een maximum van € 5.000,-;

4.4.

veroordeelt [geintimeerde] om zich uiterlijk per 1 januari 2026 in de

Basisregistratie personen van de gemeente [woonplaats1] uit te schrijven van het adres van de

woning;

4.5.

bepaalt dat [Appellante] , indien [geintimeerde] niet aan de veroordeling onder 4.4 voldoet, als vertegenwoordiger wordt aangewezen met de bevoegdheid om [geintimeerde] in de Basisregistratie personen van de gemeente [woonplaats1] uit te schrijven van het adres van de woning;

4.6.

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van de procedures bij de voorzieningenrechter en het hof;

4.7.

verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

4.8.

wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, S.C.P. Giesen en G.A. Diebels, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 november 2025.

1

Zie HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733