Rechtbank Gelderland 29-10-2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:10123

Essentie (redactie)

Eigen rechtsingang minderjarige als bedoeld in artikel 1:377g Burgerlijk Wetboek. Een kind kan alleen gebruik maken van de informele rechtsingang als dat in de wet is bepaald. De wet geeft niet de mogelijkheid om in het kader van een informele rechtsingang te bepalen dat een kind bij de oma (vz) zal gaan wonen. De kinderrechter behandelt de zaak van dit veertienjarige kind toch, om de Raad de gelegenheid te bieden ambtshalve een kinderbeschermingsonderzoek te doen. Verzoek wordt afgewezen.


Datum publicatie25-11-2025
ZaaknummerC/05/457481 / FZ RK 25-2437
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZutphen
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Omgang met grootouders/andere niet-ouders;
Familieprocesrecht; Eigen rechtsingang minderjarige
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Eigen rechtsingang minderjarige als bedoeld in artikel 1:377g Burgerlijk Wetboek. Een minderjarige kan alleen gebruik maken van de informele rechtsingang als dat in de wet is bepaald. De wet geeft niet de mogelijkheid om in het kader van een informele rechtsingang te bepalen dat de minderjarige bij de oma (vz) zal gaan wonen. De kinderrechter behandelt de zaak toch, om de Raad de gelegenheid te bieden ambtshalve een kinderbeschermingsonderzoek te doen.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht Zittingsplaats Zutphen

Zaakgegevens: C/05/457481 / FZ RK 25-2437

beschikking van 29 oktober 2025

naar aanleiding van de op 23 september 2025 ingekomen brief, via de eigen rechtsingang minderjarige als bedoeld in artikel 1:377g Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), van:

[naam minderjarige] ,

hierna te noemen [minderjarige] ,

wonende te [woonplaats] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats] ,

bijgestaan door mr. B.A.T. Brouwer uit Apeldoorn.

1Het verloop van de procedure

1.1.

Op 23 september 2025 heeft de rechtbank een brief van [minderjarige] ontvangen.

1.2.

Op 8 oktober 2025 heeft [minderjarige] een gesprek met de kinderrechter gehad.

1.3.

Op 7 oktober 2025 heeft de moeder een e-mailbericht naar de rechtbank gestuurd.

1.4.

Op 28 oktober 2025 heeft mr. Brouwer een tweetal stukken ingediend.

1.5.

Op 29 oktober 2025 is er een zitting geweest. Hierbij waren aanwezig de moeder, de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen de Raad).

2. De brief van [minderjarige]

2.1.

[minderjarige] maakt gebruik van de informele eigen rechtsingang minderjarigen als bedoeld in artikel 1:377g BW. [minderjarige] is 14 jaar oud. Hij heeft een brief aan de kinderrechter geschreven en zijn brief in een gesprek met de kinderrechter toegelicht. [minderjarige] wil -kort samengevat- dat hij weer bij zijn oma vaderszijde (vz) mag gaan wonen.

2.2.

[minderjarige] heeft uitgelegd waarom hij graag weer bij zijn oma (vz) wil wonen. [minderjarige] heeft toen hij 10 of 11 jaar oud was, twee jaar bij zijn oma gewoond. [minderjarige] geeft aan dat het goed ging met hem toen hij bij zijn oma woonde en dat hij daar gelukkig was. Zijn band met zijn moeder is minder goed, hij en de moeder hebben vaak ruzie en zij staat niet achter het contact dat [minderjarige] en zijn oma (vz) hebben. Ook is de relatie tussen de partner van de moeder en [minderjarige] niet goed, waardoor [minderjarige] zich niet altijd veilig voelt. De band met zijn vader omschrijft [minderjarige] als erg goed, maar zijn vader heeft aan [minderjarige] aangegeven dat hij niet voor hem kan zorgen en [minderjarige] heeft verteld dat hij dat ook begrijpt. [minderjarige] woont momenteel bij zijn tante (mz). [minderjarige] slaapt slecht en gaat al minstens een jaar niet naar school. Hij wil graag een stabiele basis om een frisse start te kunnen maken. [minderjarige] verzoekt de kinderrechter daarom om te bepalen dat hij bij zijn oma (vz) zal gaan wonen.

3De beoordeling

3.1.

Deze zaak betreft een zogeheten ‘informele rechtsingang’. Die informele rechtsingang biedt een kind dat ouder is dan twaalf jaar of soms ook een kind dat nog jonger is, de mogelijkheid om zich langs informele wijze tot de rechter te wenden. Dat kan dan bijvoorbeeld met een brief of telefoontje. De rechter kan, als hij dat wil, op dat verzoek van een kind, nadat het verzoek is behandeld en alle belanghebbenden erop zijn gehoord, ambtshalve een beslissing nemen.

3.2.

Een kind kan echter alleen gebruik maken van de informele rechtsingang als dat in de wet is bepaald. De wet geeft drie mogelijkheden:

1. Op grond van artikel 1:251a lid 4 BW kan tijdens de echtscheidingsprocedure een beslissing over het gezag van een ouder worden gegeven. Op grond van rechtspraak van de Hoge Raad kan dat ook ná de echtscheidingsprocedure, tenzij in de echtscheidingsprocedure daarover al een beslissing is genomen;

2. Op grond van artikel 1:253a lid 4 jo. 1:377g BW kan een kind, als zijn ouders samen het gezag over hem uitoefenen, ook vragen om de vaststelling of wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken;

3. Op grond van artikel 1:377g jo. 1:377a, 1:377b en 1:377e BW kan een kind ook vragen om de vaststelling of wijziging van een omgangsregeling of informatie- en consultatieregeling.

3.3.

Het verzoek van [minderjarige] is niet in de wet geregeld en het is daarom voor de kinderrechter niet mogelijk om er een beslissing op te nemen. De mondelinge behandeling van het verzoek van [minderjarige] is toch bepaald, omdat de kinderrechter na het gesprek met [minderjarige] wel de noodzaak zag om met de ouders en de Raad in gesprek te gaan.

3.4.

Tijdens de zitting heeft de moeder haar zorgen over [minderjarige] en het verloop van de hulpverlening gedeeld. Ook de vader heeft zijn zorgen naar voren gebracht. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangekondigd dat de Raad, gelet op de forse zorgen die er over [minderjarige] zijn, ambtshalve onderzoek zal gaan doen naar de tijdens de mondelinge

behandeling beschreven feiten en omstandigheden en ook zal onderzoeken of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is.

3.5.

Uit het voorgaande volgt dat de kinderrechter ambtshalve geen beslissing kan nemen op het verzoek van [minderjarige] . De kinderrechter zal het verzoek van [minderjarige] daarom afwijzen. De kinderrechter zal afwachten of de Raad op grond van haar onderzoeksbevindingen een verzoek zal gaan doen om een maatregel te nemen. De kinderrechter zal onderstaande brief aan [minderjarige] versturen.

4Brief aan [minderjarige]

Beste [minderjarige] ,

Je hebt mij gevraagd of jij weer bij jouw oma mag wonen. Ik heb jou uitgelegd dat ik tijdens een zitting met jouw ouders en met de Raad voor de kinderbescherming in gesprek zou gaan. Dat heb ik gedaan. Ik kan helaas niet beslissen dat jij weer bij jouw oma mag wonen, omdat zij niet één van jouw ouders is. De wet geeft mij als kinderrechter dan niet de mogelijkheid om een beslissing te nemen. De Raad heeft jouw verhaal ook gehoord en ook wat jouw moeder en jouw vader hierover hebben gezegd. De Raad maakt zich zorgen over jou.

Daarom zullen zij een onderzoek gaan starten naar wat het beste voor jou is. Zij zullen ook onderzoeken wat voor jou de beste plek is om te wonen. Dat betekent dat ze binnenkort ook met jou in gesprek gaan over wat jij wil. Het is belangrijk dat jij dat eerlijk aan de Raad vertelt. Als het nodig is, dan zal de Raad een verzoek indienen bij de rechtbank om te regelen dat jij en jouw ouders de hulp krijgen die nodig is om voor jou een goede situatie te organiseren. Ik hoop dat er een oplossing komt die voor jou goed is. Bedankt dat je contact hebt gezocht met de kinderrechter en weet dat je, als het nodig is, in de toekomst opnieuw een brief mag sturen.

Ik wens je alle goeds toe.

De kinderrechter

5. De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst het verzoek af.

Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025 door mr. E. Troost, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T.A. Rutgers als griffier, en op schrift gesteld op 12 november 2025.

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733