Terug naar de uitspraak

Rechtbank Limburg 20-11-2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:11407

Datum publicatie25-11-2025
ZaaknummerC/03/337597/FARK 24-3611
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie. Terugbetaling alimentatie. Terugbetaling alimentatie bij wijziging. Ingangsdatum alimentatie. Terugwerkende kracht alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Wijziging (en nihilstelling) van de partneralimentatie met terugwerkende kracht. De alimentatiegerechtigde moet de te veel ontvangen partneralimentatie terugbetalen, omdat zij meer inkomen uit arbeid heeft gegenereerd dan de door de rechtbank vastgestelde verdiencapaciteit en heeft nagelaten de alimentatieplichtige daarover te informeren. De alimentatieplichtige mag de te veel betaalde partneralimentatie verrekenen met de door hem aan de alimentatiegerechtigde uit te betalen bedragen aan (buitenlands) pensioen.

Volledige uitspraak


Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Roermond

Familie en jeugd

Zaaknummer: C/03/337597 / FA RK 24-3611

Beschikking van 20 november 2025 over de wijziging van de partneralimentatie

in de zaak van:

[de man] ,

wonend in [woonplaats 1] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. E.P.E. van Ekelen, kantoorhoudend in Venlo,

tegen:

[de vrouw] ,

wonend in [woonplaats 2] ,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. J.J. Geuze, kantoorhoudend in Best.

1Het verloop van de procedure

1.1.

Het procesverloop blijkt uit het volgende:

  • het verzoekschrift van de man, ingekomen op 24 december 2024;

  • het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 10 februari 2025;

  • het F9-formulier met de wijziging van het verzoek en een aanvullend verzoek van de man, ingekomen op 1 oktober 2025;

  • het verweerschrift op het aanvullend verzoek met zelfstandig voorwaardelijk verzoek van de vrouw, ingekomen op 13 oktober 2025.

1.2.

De rechtbank heeft de zaak op 21 oktober 2025 op zitting behandeld. Daarbij waren aanwezig:

  • de man en zijn advocaat;

  • de advocaat van de vrouw.

1.3.

De vrouw is opgeroepen voor de zitting, maar niet verschenen.

2De feiten

2.1.

De rechtbank Oost-Brabant heeft op 1 mei 2019 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die uitspraak is op 1 juli 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

Bij voornoemde uitspraak heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure relevant, bepaald dat de man € 1.242,- per maand aan de vrouw dient te betalen als uitkering tot levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De rechtbank heeft bepaald dat voorgaande geldt met ingang van het moment dat de man de echtelijke woning verlaat, doch niet eerder dan de dag van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

3Het geschil

3.1.

De man verzoekt de rechtbank – na wijziging en aanvulling daarvan – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  • de partneralimentatie te wijzigen en met ingang van 1 januari 2022 op nihil te stellen;

  • de vrouw te veroordelen tot terugbetaling aan de man van hetgeen hij vanaf 1 januari 2021 onverschuldigd aan partneralimentatie heeft voldaan, zijnde een bedrag van € 56.832,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het inleidende verzoekschrift tot aan de dag van algehele voldoening;

  • althans een beslissing te nemen die de rechtbank juist acht.

De man doet zijn verzoeken kosten rechtens.

3.2.

De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt de rechtbank om deze af te wijzen. De vrouw verzoekt de rechtbank bij wijze van zelfstandig voorwaardelijk verzoek om – voor het geval de man zijn verzoek tot terugbetaling handhaaft en de rechtbank niet bereid is voor de behoefte van de vrouw alsnog de feitelijke behoefte vast te stellen – de echtscheidingsbeschikking te wijzigen voor wat betreft de vaststelling van de behoefte en deze alsnog vast te stellen op € 2.236,30 op basis van 2017.

3.3.

De rechtbank zal bij de beoordeling van de verzoeken ingaan op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn.

4De beoordeling

conclusie

4.1.

De rechtbank zal beslissen dat de partneralimentatie wordt gewijzigd met ingang van 1 januari 2022. De rechtbank zal de partneralimentatie wijzigen naar een bedrag van € 338,- per maand in 2022, € 843,- per maand in 2023 en € 496,- per maand in 2024. Met ingang van 1 januari 2025 zal de rechtbank de partneralimentatie op nihil stellen. Ten slotte zal de rechtbank de vrouw veroordelen om de te veel betaalde partneralimentatie, zijnde een bedrag van € 29.755,-, aan de man terug te betalen. Dit betekent dat een deel van het verzoek van de man wordt afgewezen. Ook het verzoek van de vrouw met betrekking tot de behoefte zal door de rechtbank worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt. Voor zover de rechtbank berekeningen heeft gemaakt, worden deze aan de beschikking gehecht.

reden voor de wijziging

4.2.

De rechtbank kan de partneralimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. 1 In dit geval zijn de omstandigheden gewijzigd, aangezien de vrouw in de afgelopen jaren inkomen uit arbeid heeft gegenereerd.

ingangsdatum

4.3.

Voordat de rechtbank opnieuw kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe partneralimentatie gaat gelden.

4.4.

De wet laat de rechtbank grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de (gewijzigde) alimentatieverplichting. 2 Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechtbank beslist. De rechtbank kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar in beginsel terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.

4.5.

De man verzoekt nihilstelling van de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2022. De man vindt dit redelijk, omdat de vrouw de afgelopen jaren een inkomen uit arbeid heeft verdiend, zonder de man daarover te informeren. Uit de gegevens blijkt dat de vrouw sinds 2022 in haar eigen behoefte kan voorzien. Het had op de weg van de vrouw gelegen om de man daar onverwijld over te informeren. Zij heeft geen openheid van zaken verschaft en heeft de man in de waan gelaten dat zij nog steeds behoeftig was. Dit nalaten acht de man in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De vrouw voert verweer tegen het wijzigen van de partneralimentatie met terugwerkende kracht. Zij stelt daartoe dat zij niet verplicht was om de man te informeren en de man heeft er ook niet om gevraagd. Bovendien was er geen aanleiding om de man te informeren, aangezien de vrouw geen vast inkomen had en van baan naar baan hopte. De vrouw heeft geen vast contract gekregen en heeft haar arbeidsperioden afgewisseld met perioden van werkeloosheid. De vrouw had dan ook geen reden om de man te informeren over haar inkomen, aangezien dit inkomen niet bestendig was. De vrouw verzet zich ook tegen het wijzigen van de partneralimentatie met terugwerkende kracht, omdat zij dit geld heeft uitgegeven en het dus niet terug kan betalen.

4.6.

Hier vindt de rechtbank het redelijk om 1 januari 2022 als ingangsdatum te hanteren voor de wijziging van de alimentatie. De rechtbank vindt dit, omdat zij het met de man eens is dat de vrouw de man had moeten informeren over haar inkomen. Hoewel er volgens haar geen bestendig inkomen was, blijkt uit haar IB-aangiften van de afgelopen jaren wel dat zij jarenlang (in ieder geval vanaf 1 januari 2022) een hoger inkomen genereerde dan dat de rechtbank Oost-Brabant als haar verdiencapaciteit had vastgesteld. Aangezien de vastgestelde verdiencapaciteit ten grondslag ligt aan de aanvullende behoefte van de vrouw en daarmee ook aan de partneralimentatie die de man betaalt, had de vrouw de man op de hoogte moeten brengen van haar inkomenssituatie. Nu de vrouw dit niet heeft gedaan, vindt de rechtbank het redelijk om de wijziging van de partneralimentatie in te laten gaan per 1 januari 2022. Dit is in overeenstemming met het verzoek van de man. De rechtbank zal later in deze beschikking ingaan op de terugbetalingsverplichting van de vrouw voor de te veel betaalde partneralimentatie.

huwelijksgerelateerde behoefte

4.7.

Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen tijdens hun huwelijk hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat ook wel de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.

4.8.

Bij de vaststelling van de partneralimentatie in 2019 door de rechtbank Oost-Brabant, is de huwelijksgerelateerde behoefte vastgesteld op € 1.558,- netto per maand. Als de rechtbank aansluit bij de eerder vastgestelde huwelijksgerelateerde behoefte, bedraagt de huwelijksgerelateerde behoefte na de wettelijke indexering:

  • € 1.676,- per maand in 2022;

  • € 1.733,- per maand in 2023;

  • € 1.841,- per maand in 2024;

  • € 1.960,- per maand in 2025.

De rechtbank indexeert vanaf 2020, omdat in 2019 de huwelijksgerelateerde behoefte door de rechtbank is vastgesteld. De rechtbank verwijst naar bijlage 1 voor het overzicht van de indexering.

4.9.

De man stelt dat bij de geïndexeerde huwelijksgerelateerde behoefte moet worden aangesloten. Deze is immers zo door de rechtbank Oost-Brabant vastgesteld. De vrouw is het daar niet mee eens. Zij verzoekt de rechtbank om met een hogere behoefte te rekenen. Bij het vaststellen van de huwelijksgerelateerde behoefte is immers uitgegaan van het woonbudget van 30% van het netto inkomen. Dat zou betekenen dat de vrouw € 467,70 per maand (30% van de huwelijksgerelateerde behoefte) kan besteden aan haar woonlasten. Gezien de hogere huur van de vrouw, verzoekt de vrouw de rechtbank om de vastgestelde huwelijksgerelateerde behoefte te verhogen met € 677,30. Dat is namelijk het bedrag dat de vrouw boven op het woonbudget aan woonlasten betaalt. De vastgestelde behoefte is daardoor te laag voor de vrouw om in de daadwerkelijke kosten te kunnen voorzien. De vrouw heeft gepoogd om een andere woning te krijgen, maar dat is haar niet gelukt. Zij heeft zich hier wel voor ingespannen. Nu heeft de dochter van partijen de woning gekocht en verhuurt zij de woning aan de vrouw voor een prijs ver onder de marktwaarde, maar is het woonbudget nog steeds onvoldoende.

4.10.

De rechtbank zal aansluiten bij de (geïndexeerde) huwelijksgerelateerde behoefte zoals door de rechtbank Oost-Brabant is vastgesteld. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw met betrekking tot de wijziging van de huwelijksgerelateerde behoefte dus af. Het verzoek van de vrouw slaagt niet, omdat de rechtbank de redenering van de vrouw niet kan volgen. De rechtbank Oost-Brabant heeft de huwelijksgerelateerde behoefte in 2019 vastgesteld aan de hand van de zogeheten ‘Hof-norm’. Partijen waren het er ook over eens dat deze kon worden toegepast. Die Hof-norm neemt het gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar met zijn tweeën van te leven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar aangezien het leven voor alleenstaanden duurder is dan voor gehuwden, gaat de Hof-norm ervan uit dat de behoefte 60% van het gezinsinkomen is. De Hof-norm geeft daarmee een goed inzicht in wat echtgenoten na hun echtscheiding nodig hebben om in dezelfde welstand verder te kunnen leven. Wanneer – na de scheiding – een van partijen een hogere woonlast heeft dan voorheen, wordt dat normaal gesproken gecompenseerd door lagere uitgaven op een ander gebied. De rechtbank oordeelt daarom dat er geen ruimte is voor het ophogen van de behoefte die volgt uit de Hof-norm. Als een partij stelt dat de huwelijksgerelateerde behoefte hoger is dan zoals volgt uit de Hof-norm, dient deze partij een behoefte-overzicht te maken waaruit concreet blijkt welk bedrag nodig is om in dezelfde welstand verder te kunnen leven. In dat geval kan worden afgeweken van de Hof-norm, omdat de Hof-norm niet representatief blijkt te zijn. In dit geval heeft de vrouw echter geen behoefte-overzicht overgelegd. Ten overvoede overweegt de rechtbank nog dat de vrouw ten onrechte verwijst naar het woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen, maar het woonbudget wordt niet gehanteerd bij de vaststelling van de behoefte, wel als het gaat om de draagkracht. De rechtbank zal daarom niet afwijken van de Hof-norm en ziet dan ook geen reden om van een hogere huwelijksgerelateerde behoefte uit te gaan. De rechtbank sluit daarom aan bij de geïndexeerde huwelijksgerelateerde behoefte, zoals genoemd in overweging 4.8 van deze beschikking.

behoeftigheid en aanvullende behoefte

4.11.

Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf het bedrag van de huwelijksgerelateerde behoefte te verdienen. Als de vrouw daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’. Alleen in dat geval is er een reden voor partneralimentatie, want als zij niet behoeftig is, kan zij zelf in haar behoefte voorzien. Als de vrouw gedeeltelijk in haar eigen huwelijksgerelateerde behoefte kan voorzien, wordt het gedeelte dat zij niet zelf kan verdienen de ‘aanvullende behoefte’ genoemd. De partneralimentatie zal in dat geval nooit hoger worden vastgesteld dan het bedrag van de aanvullende behoefte.

4.12.

De man stelt dat de vrouw sinds 2022 niet meer behoeftig is. Uit de financiële gegevens van de vrouw blijkt namelijk dat zij in 2022 volledig in haar eigen behoefte heeft kunnen voorzien, aldus de man. De verdiencapaciteit van de vrouw ter hoogte van haar behoefte staat daarmee onomstotelijk vast. Aangezien de vrouw vanaf 2022 niet meer behoeftig is, dient de partneralimentatie per 1 januari 2022 dan ook op nihil te worden gesteld. De vrouw stelt dat zij betwist dat zij niet behoeftig is. Zij kan met het inkomen dat zij de afgelopen jaren heeft gegenereerd niet in haar behoefte voorzien als de man geen partneralimentatie betaalt. Bovendien heeft de vrouw op dit moment geen baan en zijn haar mogelijkheden op de arbeidsmarkt beperkt, door de beperkte beheersing van de Nederlandse taal, haar medische omstandigheden, haar gebrek aan werkervaring en haar leeftijd. De vrouw wisselt steeds tussen een WW-uitkering en een tijdelijk baantje. Het argument van de man dat de vrouw pianolessen kan geven aan Japanse leerlingen, gaat volgens de vrouw niet op. Er zijn steeds minder Japanse expats in Eindhoven, waardoor zij geen inkomen uit pianolessen meer kan verwerven.

4.13.

Aangezien de rechtbank 1 januari 2022 als ingangsdatum hanteert, zal de rechtbank per jaar beoordelen of de vrouw behoeftig is en wat haar aanvullende behoefte is.

2022

4.14.

De rechtbank oordeelt dat de vrouw in 2022 niet in staat is geweest om volledig in haar de huwelijksgerelateerde behoefte te voorzien. Zij had in dat jaar behoefte aan een bijdrage van de man van € 338,- bruto per maand. Dat is haar aanvullende behoefte.

4.15.

De rechtbank heeft de aanvullende behoefte als volgt berekend. De vrouw heeft in 2022 een bruto arbeidsinkomen van € 18.246,- gegenereerd en een bruto uitkering van € 1.328,- ontvangen. Dat blijkt uit haar IB-aangifte van 2022. Na aftrek van de belastingen, houdt de vrouw daar een netto maandinkomen van € 1.494,- aan over. Dit bedrag is minder dan de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2022. Die bedraagt namelijk € 1.676,- per maand. Dat betekent dat de vrouw een bedrag van (€ 1.676 – € 1.494 =) € 182,- netto per maand extra nodig heeft om in haar behoefte te voorzien. In tegenstelling tot de stelling van de man, was de vrouw in 2022 dus nog wel behoeftig. Aangezien de vrouw belasting betaalt over de partneralimentatie die zij ontvangt, heeft zij € 338,- per maand van de man nodig, om na aftrek van die belastingen € 182,- per maand extra over te houden. De aanvullende behoefte van de vrouw in het jaar 2022, bedroeg dus € 338,- bruto per maand. De partneralimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen in 2022 is daarom maximaal € 338,- per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.

2023

4.16.

De rechtbank oordeelt dat de vrouw ook in 2023 niet in staat is geweest om de huwelijksgerelateerde behoefte volledig zelfstandig te verdienen. Zij had in dat jaar behoefte aan een bijdrage van de man van € 843,- bruto per maand. Dat is haar aanvullende behoefte.

4.17.

De rechtbank heeft dit als volgt berekend. De vrouw heeft in 2023 een bruto arbeidsinkomen van € 12.632,- gegenereerd en een bruto uitkering van € 4.371,- ontvangen. Dat blijkt uit haar IB-aangifte van 2023. Na aftrek van de belastingen, houdt de vrouw daar een netto maandinkomen van € 1.270,- aan over. Aangezien de huwelijksgerelateerde behoefte in 2023 € 1.733,- per maand bedraagt, komt de vrouw een bedrag van (€ 1.733 – € 1.270 =) € 463,- netto per maand te kort om in haar behoefte te voorzien. De vrouw was dus ook in 2023 behoeftig. Gebruteerd, dus rekening houdend met de belasting die over de partneralimentatie geheven wordt, is de aanvullende behoefte van de vrouw in 2023 € 843,- per maand. De partneralimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen in 2023 is daarom maximaal € 843,- per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.

4.18.

De rechtbank gaat hierbij niet mee in het standpunt van de man dat uit moet worden gegaan van de verdiencapaciteit van de vrouw, aangezien zij in 2022 heeft aangetoond meer te kunnen verdienen. De rechtbank acht dat niet redelijk, omdat deze procedure in 2023 nog niet was gestart en de vrouw dus niet had kunnen weten dat zij zich had moeten inspannen om hetzelfde inkomen te vergaren als zij in 2022 heeft verdiend. De rechtbank rekent om die reden met het daadwerkelijke inkomen van de vrouw in 2023.

2024

4.19.

De rechtbank oordeelt dat de vrouw ook in 2024 niet in staat is geweest om de huwelijksgerelateerde behoefte volledig zelfstandig te verdienen. Zij had in dat jaar behoefte aan een bijdrage van de man van € 496,- bruto per maand. Dat is haar aanvullende behoefte.

4.20.

De rechtbank heeft dit als volgt berekend. De vrouw heeft in 2024 een bruto arbeidsinkomen van € 18.963,-. Dat blijkt uit haar IB-aangifte van 2024. Na aftrek van de belastingen, houdt de vrouw daar een netto jaarinkomen van € 18.669,- over. Daar telt de rechtbank € 37,- bij op, omdat de vrouw in 2024 dat bedrag heeft ontvangen uit het buitenlandse pensioen SPV/Skandia. De rechtbank telt dit er netto bij op, omdat hier geen belasting over betaald wordt. Dat volgt uit de niet weersproken stelling van de man met betrekking tot de Zweedse pensioenen en wordt bevestigd in de IB-aangifte van de vrouw. Op basis van voornoemde gegevens, had de vrouw in 2024 een netto inkomen van € 1.556,- per maand. Aangezien de huwelijksgerelateerde behoefte in 2024 € 1.841,- per maand bedraagt, kwam de vrouw een bedrag van (€ 1.841 – € 1.556 =) € 285,- netto per maand te kort om in haar behoefte te voorzien. De vrouw was dus ook in 2024 behoeftig. Gebruteerd is de aanvullende behoefte van de vrouw in 2024 € 496,- per maand. De partneralimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen in 2024 is daarom maximaal € 496,- per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.

2025

4.21.

De rechtbank oordeelt dat de vrouw in 2025 niet meer behoeftig is. Zij wordt in staat geacht om de huwelijksgerelateerde behoefte volledig zelfstandig te verdienen. Er is dus geen aanvullende behoefte, waardoor er ook geen grond is voor een partneralimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze conclusie komt.

4.22.

Voor het jaar 2025 gaat de rechtbank wel uit van een verdiencapaciteit van de vrouw, in plaats van te kijken naar haar werkelijke inkomen. Gelet op het inkomen van de vrouw tijdens de afgelopen jaren, kan van de vrouw verwacht worden dat zij in staat is om een ongeveer gelijk inkomen over 2025 te verdienen. Met name nu de vrouw sinds eind 2024 op de hoogte was van de verandering in draagkracht van de man vanaf 2025 (door zijn pensioen) en de door de man gestarte procedure tot nihilstelling van de partneralimentatie. De rechtbank acht de vrouw in staat om hetzelfde inkomen uit arbeid te genereren als haar arbeidsinkomen in 2024. Dit heeft zij immers in 2024 ook kunnen verdienen, ongeacht de beperkte beheersing van de Nederlandse taal, haar medische omstandigheden, haar gebrek aan werkervaring en haar leeftijd. De rechtbank gaat daarom niet mee in het standpunt van de vrouw dat zij om die redenen niet in haar eigen behoefte kan voorzien. Bovendien heeft de vrouw in deze procedure nagelaten om haar sollicitatie inspanningen te onderbouwen of over te leggen, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. Daarnaast acht de rechtbank de vrouw in staat om pianolessen te geven aan andere mensen dan Japanners, aangezien zij vanwege haar langdurige verblijf in Nederland voldoende Nederlands zou moeten kunnen spreken om in het Nederlands pianoles te geven. De rechtbank zal daarom rekenen met het arbeidsinkomen van de vrouw in 2024, zijnde € 18.963,- bruto op jaarbasis.

4.23.

Daarnaast ontvangt de vrouw ook pensioen. De rechtbank rekent daarbij met de volgende gegevens:

  • € 6.129,- per jaar van het ABP;

  • € 1.123,- per jaar van de Deutsche Rentenversicherung; 3

- € 582,- € 582,- per jaar van het Zweedse pensioen van Kåpan; 4

- € 1.320,- € 1.320,- per jaar van het Zweedse staatspensioen PPM; 5

- € 348,- € 348,- per jaar van het Zweedse pensioen SPV/Skandia. 6

4.24.

De rechtbank komt als volgt tot deze bedragen. Het genoemde bedrag van het ABP blijkt uit de betaalspecificatie januari 2025 van het ABP van de man, die hij als productie 23 bij het aanvullend verzoekschrift heeft overgelegd. Uit de betaalspecificatie blijkt dat dit het bruto pensioen voor de vrouw betreft. Met betrekking tot de Duitse en Zweedse pensioenen stelt de man dat hij deze bedragen ontvangt, waarbij hij de helft van de pensioenen naar de vrouw overmaakt. De man vermeldt in zijn aanvullend verzoekschrift dat hij tot 1 juli 2025 een bedrag van € 183,75 per maand van de Deutsche Rentenversicherung ontving, maar dat deze per 1 juli 2025 is verhoogd naar € 190,62. Daarnaast vermeldt de man dat hij recht heeft op pensioenen van (omgerekend vanuit Zweedse Kronen) ongeveer € 97,- per maand van Kåpan, € 220,- per maand van PPM en € 58,- per maand van SPV/Skandia. Aangezien de vrouw deze stellingen van de man met betrekking tot de pensioenen niet heeft weersproken, zal de rechtbank met de door de man gestelde pensioenen en bijbehorende bedragen rekenen. De rechtbank houdt met betrekking tot de pensioenen van het ABP en de Deutsche Rentenversicherung rekening met de belasting die de vrouw daarover in Nederland betaalt. Bij de Zweedse pensioenen doet de rechtbank dat niet, omdat Nederland daar geen belasting meer over heft.

4.25.

Rekening houdend met het arbeidsinkomen van de vrouw zoals in 2024, de pensioenuitkeringen die zij ontvangt en de belasting die zij over haar inkomen betaalt, heeft de vrouw een netto besteedbaar inkomen in 2025 € 2.065,- per maand. Aangezien de huwelijksgerelateerde behoefte in 2025 € 1.960,- bedraagt, oordeelt de rechtbank dat de vrouw geacht wordt volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien. Er is daarom geen sprake van een aanvullende behoefte en de vrouw is in 2025 niet behoeftig. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.

wijziging van de partneralimentatie

4.26.

Om te kunnen oordelen of de wijziging van omstandigheden, zijnde het feit dat de vrouw sinds 2022 inkomen uit arbeid ontvangt, leidt tot een wijziging in de partneralimentatie, moet de rechtbank eerst vaststellen wat de partneralimentatie op dit moment is. Aangezien de partneralimentatie in 2019 door de rechtbank Oost-Brabant is vastgesteld op € 1.242,- per maand, bedraagt de partneralimentatie na de wettelijke indexering:

  • € 1.336,- per maand in 2022;

  • € 1.382,- per maand in 2023;

  • € 1.467,- per maand in 2024;

  • € 1.563,- per maand in 2025.

De rechtbank indexeert vanaf 2020, omdat in 2019 de partneralimentatie door de rechtbank is vastgesteld. De rechtbank verwijst naar bijlage 2 voor het overzicht van de indexering.

4.27.

Uit overwegingen 4.11 tot en met 4.25 blijkt echter dat de aanvullende behoefte van de vrouw:

  • € 338,- per maand bedroeg in 2022;

  • € 843,- per maand bedroeg in 2023;

  • € 496,- per maand bedroeg in 2024;

  • € 0,- per maand bedraagt in 2025.

4.28.

Aangezien de hoogte van de partneralimentatie op de eerste plaats wordt beperkt door de aanvullende behoefte van de alimentatiegerechtigde, komt de rechtbank tot de conclusie dat de wijziging van omstandigheden leidt tot wijziging van de partneralimentatie. Op dit moment is de vastgestelde partneralimentatie die man betaalt namelijk hoger dan de aanvullende behoefte van de vrouw. De rechtbank wijzigt de partneralimentatie daarom in die zin, dat deze wordt vastgesteld op de hoogte van de aanvullende behoefte van de vrouw in dat jaar. Dat wil zeggen dat de rechtbank de partneralimentatie in 2022 vaststelt op € 338,- per maand, in 2023 op € 843,- per maand en in 2024 op € 496,- per maand. Met ingang van 2025 zal de rechtbank de partneralimentatie op nihil stellen. De vrouw is in 2025 namelijk niet meer behoeftig.

4.29.

De rechtbank merkt op dat zij niet toekomt aan een berekening met betrekking tot de draagkracht van de man, aangezien zijn draagkracht naar zijn eigen stelling pas is gewijzigd met ingang van 1 januari 2025. Nu de rechtbank de partneralimentatie met ingang van diezelfde datum op nihil zal stellen vanwege het gebrek aan behoeftigheid zijdens de vrouw, is een draagkrachtberekening niet nodig.

alimentatie terugbetalen

4.30.

De rechtbank komt nu op een lager bedrag aan partneralimentatie uit dan eerder door de rechtbank was vastgesteld. Dat betekent dat de man in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2024 te veel partneralimentatie heeft betaald.

4.31.

Volgens het aanvullend verzoekschrift van de man, het verweerschrift van de vrouw en de IB-aangiften van de vrouw heeft de vrouw de volgende bedragen aan partneralimentatie ontvangen:

  • € 14.904,- in 2022;

  • € 17.369,- in 2023;

  • € 17.606,- in 2024.

De vrouw heeft in haar verweerschrift op het aanvullend verzoek gesteld dat de man sinds januari 2025 geen alimentatie meer betaalt. Aangezien de man dit niet heeft weersproken, gaat de rechtbank daar ook vanuit.

4.32.

Het voorgaande betekent dat de vrouw de volgende bedragen te veel aan partneralimentatie heeft ontvangen:

- € 10.848,- € 10.848,- in 2022; 7

- € 7.253,- € 7.253,- in 2023; 8

- € 11.654,- € 11.654,- in 2024. 9

In totaal heeft de vrouw dus € 29.755,- te veel ontvangen.

4.33.

De man verzoekt terugbetaling van de te veel betaalde partneralimentatie vanaf 1 januari 2021. Hij vindt dit redelijk, omdat de vrouw hem had moeten informeren over haar inkomen uit arbeid. Omdat zij deze informatie heeft achtergehouden en het op haar weg had gelegen om de man te informeren, acht de man het in het licht van de redelijkheid en billijkheid redelijk om de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van de te veel betaalde alimentatie. De vrouw voert verweer tegen een terugbetalingsverplichting. De vrouw heeft geen baan en heeft in de afgelopen tijd ook geen vaste baan gehad. Bovendien is haar inkomen, zelfs met de partneralimentatie, onvoldoende geweest om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Zij heeft zelfs geld moeten lenen van haar dochter. Het geld dat de vrouw aan partneralimentatie heeft ontvangen, heeft zij dan ook al uitgegeven. Aangezien volgens de literatuur en de jurisprudentie terughoudend om moet worden gegaan met een terugbetalingsverplichting en zij feitelijk niet het geld heeft om de man terug te betalen, vindt de vrouw dat dat verzoek moet worden afgewezen. De man stelt tijdens de zitting het zeer aannemelijk te achten dat de vrouw spaargeld heeft. De vrouw heeft, ondanks herhaalde verzoeken, geen inzicht gegeven in haar spaarrekeningen. Bovendien stelt de man dat de vrouw mogelijk vermogen heeft in Japan. Dat was tijdens de echtscheiding al een discussie. De man vraagt zich bovendien af of de ouders van de vrouw die in Tokio wonen nog leven, of dat de vrouw vanwege hun overlijden een erfenis heeft ontvangen. De vrouw geeft geen enkel inzicht in haar vermogenssituatie. Als de vrouw uiteindelijk geen middelen heeft om aan de terugbetalingsverplichting te voldoen, doet de man een beroep op de uitspraak van het Hof Amsterdam van 17 december 2019. 10 Hij stelt voor dat als de vrouw niet over voldoende vermogen beschikt om hem terug te betalen, dat hij het terug te betalen bedrag mag verrekenen met de door hem vanaf heden aan de vrouw over te maken pensioenen. De man maakt immers maandelijks de helft van de Duitse en Zweedse pensioenen over aan de vrouw. Daarnaast komt in 2026 en bedrag van ongeveer € 4000,- vrij vanwege een ASR-verzekering, die voor de helft aan de vrouw toekomt.

4.34.

De rechtbank zal beslissen dat de vrouw de te veel betaalde partneralimentatie aan de man moet terugbetalen. Dat betekent dat de vrouw een bedrag van € 29.755,- aan de man moet terugbetalen. De rechtbank zal daarbij beslissen dat de man dit bedrag in ieder geval mag verrekenen met de pensioenen en de vrijval ASR-verzekering die op zijn rekening worden gestort en waarvan hij de helft moet overmaken aan de vrouw. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.

4.35.

De rechtbank stelt voorop dat inderdaad met behoedzaamheid dient te worden omgegaan met een terugbetalingsverplichting, zeker over een langere periode en dus met betrekking tot een hoger bedrag. In dit geval is een terugbetalingsverplichting van deze omvang echter gerechtvaardigd, omdat de vrouw op grond van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant had moeten weten dat de alimentatie bedoeld was als aanvulling op een verdiencapaciteit van € 800,- per maand. Zodra zij dat inkomen te boven ging, had zij kunnen weten dat dit consequenties kon hebben voor de hoogte van de alimentatie en had zij de man direct moeten informeren over haar veranderde inkomenssituatie. De redelijkheid brengt mee dat de vrouw de gevolgen dient te dragen van het verzuim om de man te informeren. 11 Bovendien heeft de vrouw nagelaten om inzicht te geven in haar vermogenspositie. Zij stelt dat zij het geld niet heeft om de man terug te betalen, maar zij heeft geen gegevens overgelegd met betrekking tot eventuele spaargelden. Dit had wel op haar weg gelegen. Bovendien heeft de man tijdens de zitting onbetwist gesteld dat de vrouw mogelijk een erfenis heeft ontvangen vanwege het overlijden van haar ouders in Japan. De rechtbank kan door het gebrek aan informatie zijdens de vrouw dan ook niet oordelen over haar vermogenspositie. De vrouw heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat is om de te veel betaalde partneralimentatie terug te betalen, waardoor de rechtbank geen reden ziet om de terugbetalingsverplichting te matigen. De rechtbank zal bepalen dat de man het door de vrouw terug te betalen bedrag in ieder geval mag verrekenen met het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen vanwege de door hem te ontvangen (buitenlandse) pensioenen en de vrijval ASR-verzekering.

4.36.

De rechtbank zal het verzoek van de man om de te veel betaalde partneralimentatie met betrekking tot het jaar 2021 afwijzen, aangezien de partneralimentatie over het jaar 2021 niet wordt gewijzigd. Er is daardoor geen sprake van een te veel betaalde partneralimentatie, waardoor er geen grond bestaat voor een terugbetalingsplicht.

wettelijke rente

4.37.

De man verzoekt de rechtbank de door de vrouw terug te betalen partneralimentatie te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het inleidende verzoekschrift tot aan de dag van algehele voldoening. De rechtbank zal dat verzoek afwijzen, omdat niet is gesteld of gebleken dat de vrouw in verzuim zou zijn.

uitvoerbaar bij voorraad

4.38.

De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals door de man is verzocht. Dat wil zeggen dat de partneralimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.

proceskosten

4.39.

De man doet zijn verzoeken ‘kosten rechtens’. Dat betekent dat hij de rechtbank verzoekt een beslissing over de proceskosten te nemen, zonder dat hij daar een standpunt over inneemt. De rechtbank zal beslissen dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijzigt de partneralimentatie zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 mei 2019 in die zin dat:

  • de partneralimentatie in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 € 338,- per maand bedraagt;

  • de partneralimentatie in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 € 843,- per maand bedraagt;

  • de partneralimentatie in de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024 € 496,- per maand bedraagt;

  • de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2025 op nihil wordt gesteld;

5.2.

veroordeelt de vrouw om een bedrag van € 29.755,- aan de man terug te betalen wegens te veel betaalde partneralimentatie over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2024, waarbij de man het terug te betalen bedrag in ieder geval mag verrekenen met de door hem aan de vrouw te betalen bedragen aan pensioen en wegens de vrijval ASR-verzekering;

5.3.

verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

bepaalt dat de partijen hun eigen kosten voor deze procedure moeten betalen;

5.5.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.Th.M. Raab, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2025 in tegenwoordigheid van mr. I.L. Stegeman, griffier.

Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:

a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;

b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

Bijlage 1

Bijlage 2

2

Op grond van artikel 1:402 BW.

3

(€ 183,75 x 6 maanden) + (€ 190,62 x 6 maanden) = € 2.246 / 2 personen = € 1.123 per jaar. De nadere uitleg over deze bedragen volgt in overweging 4.24.

4

€ 97 x 12 maanden / 2 personen = € 582 per jaar. De nadere uitleg over deze bedragen volgt in overweging 4.24.

5

€ 220 x 12 maanden / 2 personen = € 1.320 per jaar. De nadere uitleg over deze bedragen volgt in overweging 4.24.

6

€ 58 x 12 maanden / 2 personen = € 384 per jaar. De nadere uitleg over deze bedragen volgt in overweging 4.24.

7

€ 14.904 – (€ 338 x 12 maanden) = € 10.848.

8

€ 17.369 – (€ 843 x 12 maanden) = € 7.253.

9

€ 17.606 – (€ 496 x 12 maanden) = € 11.654.

10

Hof Amsterdam 17 december 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4637.

11

Hof Amsterdam 24 juli 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BX6057.

Rechtspraak.nl
×
Ga nu naar Overzicht wetten - Ga naar wetsartikel:

Wetten, regelgeving en verdragen

Geen wetnummer opgegeven.

Wetten en regelgeving

Verdragen en uitvoeringswetten

Beschikbare Officiële bekendmakingen in de kennisbank:

Informatie

Wanneer er op een icoon is geklikt in een Artikel, dan kan hier extra informatie komen te staan.
Lexicon
BRONNEN


© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733