Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11-11-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:7058


Datum publicatie24-11-2025
Zaaknummer200.352.889
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen;
Familieprocesrecht; Proceskosten
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Eenhoofdig gezag en omgang. Proceskostenveroordeling in hoger beroep.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.352.889

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 57666)

beschikking van 11 november 2025

inzake


[verzoeker] ,

wonende op een geheim/onbekend adres,

verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. S.R. van Laar,

en

[verweerster] ,

wonende in [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. A.Y.M. Jansse.

1De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 30 december 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2De procedure bij het hof

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ook een verzoek tot schorsing van de bestreden beschikking, ingekomen op 27 maart 2025;

- het verweerschrift.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 16 oktober 2025 plaatsgevonden. De vader is niet verschenen, zijn advocaat wel. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is een vertegenwoordiger verschenen.

3De feiten

3.1

De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2019 in [geboorteplaats] . [de minderjarige] woont bij de moeder.

3.2

Partijen procederen al jaren, onder ander over de zorgregeling. De rechtbank Midden-Nederland heeft bij beschikking van 17 september 2020 een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld.

Bij de beschikking van 10 juni 2021 heeft de rechtbank deze voorlopige regeling gewijzigd in een andere voorlopige zorgregeling waarbij [de minderjarige] uiteindelijk bij de vader zal verblijven om de week van zaterdag tot zondag en in de andere week van donderdagochtend tot vrijdagavond en daarnaast voor een deel van de vakantie- en feestdagen. De rechtbank heeft verder de raad verzocht te onderzoeken welke zorgregeling in het belang van [de minderjarige] is en iedere verdere beslissing aangehouden.

Bij beschikking van 7 april 2022 heeft het hof de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 10 juni 2021, hersteld bij beschikking van 13 juli 2021, bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

3.3

Bij (tussen)beschikking van 11 november 2022 heeft de rechtbank - voor zover nu van belang - als voorlopige zorgregeling bepaald dat er vanaf het moment dat de vader niet meer gedetineerd is een voorlopige zorgregeling geldt waarbij de vader eens per week gedurende minimaal een uur begeleide omgang heeft met [de minderjarige] bij [naam1] of een soortgelijke voorziening. Het verzoek van de vader over contact met [de minderjarige] tijdens de detentie van de

vader is afgewezen. De raad is verzocht om te onderzoeken welke zorgregeling in het belang van [de minderjarige] is. De beschikking is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 21 november 2023.

3.4

Uit de beschikking van 16 februari 2024 van de rechtbank Midden-Nederland blijkt dat de vader zijn verzoeken voor een zorgregeling heeft ingetrokken en het verzoek van de moeder is afgewezen. Als gevolg daarvan gold sindsdien dus geen zorgregeling meer.

3.5

De vader heeft bij verzoekschrift van 6 juni 2024 in eerste aanleg verzocht dat weer een zorgregeling wordt vastgesteld die inhoudt dat hij met [de minderjarige] is:

tijdens detentie:

• iedere woensdag vanaf einde schooltijd tot na het avondeten;

• iedere vrijdag vanaf einde schooltijd tot zaterdagavond;

• verdere uitbouw onder leiding van de hierna te noemen hulpverlening;

na detentie:

• in de even weken donderdag tot en met vrijdag;

• in de oneven weken vrijdag tot en met zondag

3.6

De moeder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd. Zij wilde dat de verzoeken van de vader werden afgewezen. De moeder heeft daarnaast verzocht om alleen met het gezag over [de minderjarige] belast te worden.

3.7

De vader is vanaf juni 2022 langdurig gedetineerd geweest, naar het hof begrijpt in elk geval tot 10 februari 2025.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank Midden-Nederland bepaald dat:

- het gezag over [de minderjarige] alleen toekomt aan de moeder;

- de volgende omgangsregeling geldt:

- tijdens de detentie van de vader, zo lang de omgang in de PI plaatsvindt, geldt er

geen omgangsregeling;

- tijdens de detentie van de vader, en indien de omgang tussen [de minderjarige] en de vader

buiten de PI plaatsvindt: de vader en [de minderjarige] hebben begeleide omgang met elkaar, waarbij de omgang wordt begeleid door [naam2] of, indien [naam2] niet beschikbaar is, een andere professionele organisatie, waarbij [naam2] of een andere professionele organisatie de regie heeft over de duur en de frequentie van de begeleide omgang;

- na de detentie van de vader: de vader en [de minderjarige] hebben begeleide omgang met

elkaar, waarbij de omgang wordt begeleid door [naam2] of, indien [naam2] niet beschikbaar is, een andere professionele organisatie, waarbij [naam2] of een andere professionele organisatie de regie heeft over de duur en de frequentie van de begeleide omgang;

- de vader veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van de moeder

begroot op € 2.776,- ;

- de verzoeken van de ouders voor het overige afgewezen.

4.2

De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en

- het verzoek van moeder aangaande wijziging van het gezag af te wijzen en / of te bepalen dat ouders gezamenlijk belast zijn / blijven met het gezag over [de minderjarige] ;

- te bepalen dat de zorg- / omgangsregeling tussen vader en [de minderjarige] heeft te gelden zoals

door vader is verzocht bij verzoekschrift en gewijzigd petitum van 7 oktober 2024;

- subsidiair tot het gelasten van een nieuw en / of nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige, als bedoeld in artikel 810a lid 2 Rv, evenals tot een nadere aanhouding van deze procedure voor de duur van voornoemd onderzoek,

- de uitvoerbaarheid bij voorraad de bestreden beschikking te schorsen ;

- te bepalen dat de beslissing ten aanzien van de veroordeling van vader in de proceskosten van deze procedure zal worden herzien en alsnog zal worden bepaald dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd;

- dan wel een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht, een en ander, voor zover mogelijk

4.3

De moeder voert verweer en zij verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep dan wel alles wat hij in zijn beroep verzoekt af te wijzen en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland in stand te laten en de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5De motivering van de beslissing

Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad

5.1

De vader heeft in het beroepsschrift verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen in afwachting van een definitieve beslissing van het hof. Nu de behandeling van het verzoek tot schorsing gelijktijdig met de hoofdzaak op de zitting stond en op korte termijn dus een beslissing in de hoofdzaak volgt, heeft de advocaat van de vader het schorsingsverzoek ingetrokken omdat bij schorsing geen belang meer bestaat.

Gezag

5.2

Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:

a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

5.3

Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen en/of anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Het hof zal dat uitleggen.

5.4

De grieven 1 en 2 betreffen het gezag. Zij keren zich in meerdere opzichten tegen de beslissing van de rechtbank, waaronder begrepen de overweging van de rechtbank dat de vader zijn waarheidsplicht en dus artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft geschonden. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven zonder dat de grieven inhoudelijke behandeling behoeven omdat sprake is van nieuwe ontwikkelingen. De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij de laatste maanden geen contact met de vader heeft kunnen leggen. De vader is volgens haar duidelijk uit het contact met haar getreden. Dit sluit aan bij het standpunt van de moeder dat de vader sinds maart 2025 uit ieder contact met de hulpverlening, waaronder de omgangsbegeleiding, en haar is getreden. De vader is voor iedereen onbereikbaar en reageert nergens op. Alleen al deze houding van de vader staat naar het oordeel van het hof aan de uitoefening van gezamenlijk gezag in de weg. Indien sprake is van urgente beslissingen moet de moeder die alleen kunnen nemen. De grieven 1 en 2 slagen niet en het hof zal de bestreden beschikking voor wat betreft het gezag in stand laten.

Omgang

5.5

Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

5.6

Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).

5.7

De vader stelt in grief 3 dat anders dan de rechtbank meent geen sprake is van onveiligheid en dat hij onbegeleid contact kan hebben met [de minderjarige] . Het hof overweegt gezien hetgeen uit de stukken blijkt en op de mondelinge behandeling is besproken als volgt.

Op 10 maart 2025 is de intake geweest bij [naam2] in verband met de begeleide omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader. Daarna heeft [naam3] tevergeefs geprobeerd om contact te leggen met vader. Omdat vader in geen enkel opzicht bereikbaar is, heeft [naam3] het omgangstraject niet kunnen voortzetten en is het dossier (voorlopig) gesloten.

De vader is ook niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep (zonder enige mededeling zijnerzijds) en daardoor is onbekend hoe de situatie van de vader er na detentie uit ziet. De vader heeft zich na detentie ook op geen enkele wijze ingezet om in wat voor vorm dan ook contact te hebben met zijn zoon. Gelet op vorenstaande is het niet in het belang van [de minderjarige] om een onbegeleide omgangsregeling tussen hem en zijn vader te bepalen. Grief 3 faalt.

Onderzoek

5.8

De vader voert in grief 5 aan dat de rechtbank ten onrechte een beslissing heeft genomen zonder nader onderzoek. Het hof is van oordeel dat gelet op de huidige omstandigheden, waaronder begrepen dat de vader uit het contact met alle betrokkenen is getreden, geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten. Daar komt bij dat een onderzoek naar uitbreiding van het contact tussen de vader en [de minderjarige] niet mogelijk is nu de vader onbereikbaar is. Daarnaast is in artikel 810a lid 2 Rv het recht op contra-expertise bepaald bij maatregelen van jeugdbescherming. Daarvan is hier geen sprake zodat ook om die reden het verzoek om een nader onderzoek wordt afgewezen. Grief 5 slaagt niet.

Proceskosten

5.9

Voor verzoekschriftprocedures is, met betrekking tot de proceskosten, bepaald dat de eindbeschikking tevens een veroordeling in de proceskosten kan inhouden (artikel 289 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 362 Rv) . Daarbij geldt als uitgangspunt dat het aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt is overgelaten of hij in het gegeven geval aanleiding vindt een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

5.10

In procedures die zaken van personen- en familierecht betreffen, worden in het algemeen de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt. De rechter is echter niet tot compensatie verplicht. Hij kan onder meer, ook ambtshalve en dus zonder een daartoe strekkend verzoek, een partij veroordelen in de proceskosten van de wederpartij als de in het ongelijk gestelde partij of als de procedure nodeloos is aangespannen of voortgezet. De rechter is daarbij niet gehouden aan het liquidatietarief en hoeft zich evenmin te laten leiden door een mogelijk op toevoeging procederen door één of beide partijen.

5.11

De vader voert in grief 4 aan dat de rechtbank hem, als voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partij, ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft dit ook mede gedaan vanwege schending van artikel 21 Rv. Anders dan de vader stelt, acht het hof de beslissing van de rechtbank ook op dit punt juist en voldoende gemotiveerd. Grief 4 slaagt niet.

5.12

De moeder heeft verzocht de vader ook te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

In de volgende omstandigheden, te weten het niet op de mondelinge behandeling bij het hof verschijnen, al maanden onbereikbaar zijn voor zijn advocaat, het uit contact treden met professionele instanties die de omgang tussen de vader en [de minderjarige] zouden begeleiden en omdat hij (mede als gevolg daarvan) ook in hoger beroep in alle opzichten in het ongelijk is gesteld, ziet het hof aanleiding om de vader te veroordelen in de door de moeder gemaakte proceskosten in hoger beroep. Deze kosten stelt het hof vast op € 2.428,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten, tarief II) en op € 362,- voor griffierecht.

5.13

Aangezien alle grieven falen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

verklaart de vader niet-ontvankelijk in het schorsingsverzoek;

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 30 december;

veroordeelt de vader in de kosten van deze procedure in hoger beroep aan de zijde van de moeder begroot op:

-€ 362,- voor griffierecht;

-€ 2.428,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;

verklaart deze beschikking ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, S. Kuijpers en A.T. Bol, bijgestaan door de griffier, en is op 11 november 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733