| Datum publicatie | 20-11-2025 |
| Zaaknummer | 25/02794 |
| Rechtsgebieden | Civiel recht |
| Trefwoorden | Overig; Gender / LHBT; Familieprocesrecht; Prejudiciële vragen |
| Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Prejudiciële vragen (art. 392 Rv) over non-binaire geslachtsregistratie in registers burgerlijke stand. X-registratie vraagt om keuzes van rechtspolitieke, juridische en beleidsmatige aard die zijn voorbehouden aan de wetgever. Prejudiciële vragen lenen zich niet voor beantwoording.Volledige uitspraak
Zaaknr. : 25/02794
Parket : 7 november 2025
F. Ibili
Uitlating prejudiciële vraag inzake:
[betrokkene] ,
hierna: betrokkene
tegen
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Aa en Hunze,
hierna: ambtenaar van de burgerlijke stand
1Inleiding
Bij beschikking van 22 augustus 2025 (hierna: de verwijzingsbeschikking)
1 heeft de rechtbank Noord-Nederland op grond van art. 392 Rv de volgende prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad:
Vraag 1
Kan het ontbreken van een wettelijke basis op grond waarvan op verzoek van een non-binaire persoon kan worden gekomen tot een niet binaire registratie in de registers van de burgerlijke stand, worden aangemerkt als een inbreuk op het in artikel 8 EVRM beschermde en daarom fundamentele recht op seksuele identiteit en persoonlijke ontplooiing?
Vraag 2
Heeft de rechter bij de huidige stand van de wetgeving en gelet op artikel 8 EVRM, de ruimte om op verzoek van een non-binaire persoon tot toewijzing van een verzoek te komen dat leidt tot een geslachtsneutrale registratie in de registers van de burgerlijke stand?
Vraag 3
Als het antwoord op de vraag onder 2 bevestigend luidt:
a. kan/mag de rechter in een geval waarin de geboorteakte is opgemaakt conform de biologische werkelijkheid gelasten dat de geboorteakte wordt doorgehaald en dat een nieuwe, geslachtsneutrale geboorteakte wordt opgemaakt?
b. kan/mag de rechter in een geval waarin de geboorteakte is opgemaakt conform de biologische werkelijkheid gelasten dat de geboorteakte wordt gewijzigd, aldus dat daarin niet langer een geslachtsvermelding is opgenomen?
c. kan/mag de rechter in een geval waarin de geboorteakte is opgemaakt conform de biologische werkelijkheid gelasten dat de geboorteakte wordt gewijzigd, aldus dat daarin niet langer het geslacht 'man' of 'vrouw' is opgenomen maar een geslachtsneutrale aanduiding?
Vraag 4
Als het antwoord op vraag 3a, 3b of 3c bevestigend luidt, hoe dient in een niet binaire vermelding te worden voorzien: door bij het geslacht een 'X' op te nemen, door bij het geslacht een '-' op te nemen, door de vermelding 'waarvan het geslacht niet is kunnen worden vastgesteld', of op een andere wijze?
Vraag 5
Kan of mag de rechter een deskundigenverklaring in de zin van art. 1:28a BW verlangen voor toewijzing van het verzoek om de geboorteakte door te halen, te verbeteren, of te wijzigen naar een niet binaire geslachtsaanduiding? En als dit antwoord bevestigend luidt, kan of mag deze deskundigenverklaring verlangd worden bij een specifieke niet binaire geslachtsregistratie ('-', 'X', 'waarvan het geslacht niet is kunnen worden vastgesteld' en/of een andere wijze van registratie) of kan of mag de rechter deze deskundigenverklaring bij iedere niet binaire geslachtsregistratie verlangen?
Deze vragen zijn gerezen in een procedure waarbij betrokkene de rechtbank heeft verzocht om de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten de geslachtsaanduiding op de geboorteakte van betrokkene te wijzigen in ‘X’, de voornaam van betrokkene te wijzigen en de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten deze wijziging in de geboorteakte van betrokkene toe te voegen. Betrokkene stelt dat de vermelding van het mannelijke geslacht in diens geboorteakte niet in overeenstemming is met de eigen genderbeleving; betrokkene identificeert zich niet als man of vrouw. Ook wenst betrokkene een voornaam te voeren die meer passend is bij diens genderidentiteit. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan zich vinden in de verzoeken van betrokkene. De rechtbank heeft het verzoek met betrekking tot de voornaamswijziging toegewezen.
2 Voor het overige is de zaak aangehouden in afwachting van de uitkomst van de onderhavige prejudiciële procedure.
De prejudiciële vragen in deze zaak komen grotendeels overeen met de prejudiciële vragen die de rechtbank Den Haag op 17 december 2021 aan de Hoge Raad heeft gesteld.
3 In de Haagse zaak heeft de Hoge Raad afgezien van beantwoording van de prejudiciële vragen, omdat wetgeving in voorbereiding was die genderneutrale registratie in een geboorteakte mogelijk zou maken.
4 De Hoge Raad wees hiervoor op het amendement van het Tweede Kamerlid Van Ginneken op het wetsvoorstel Wijziging vermelding geslacht in geboorteakte, welk amendement ertoe strekt de registratie van de ‘X’ als geslachtsaanduiding voor non-binaire mensen zonder tussenkomst van de rechter mogelijk te maken. Zolang een wettelijke regeling ontbreekt, is het volgens de Hoge Raad aan de rechter om in elke concrete zaak aan de hand van de aard en inhoud van het verzoek en de verdere omstandigheden van het geval te beslissen over een verzoek om genderneutrale registratie in een geboorteakte. Na deze beslissing van de Hoge Raad hebben diverse feitenrechters verzoeken tot wijziging van een mannelijke of vrouwelijke geslachtsregistratie in een geboorteakte naar een ‘X’ of een andere non-binaire aanduiding toegewezen.
5
2De verwijzingsbeschikking
In de verwijzingsbeschikking heeft de rechtbank, voor zover van belang, het volgende overwogen.
Na de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad in de Haagse zaak is sprake geweest van een tendens van maatschappelijke erkenning en een trend naar juridische erkenning van een neutrale geslachtsaanduiding. Deze tendens lijkt echter te kantelen, waardoor de vraag rijst in hoeverre (de trend naar) juridische erkenning van een neutrale geslachtsregistratie nog houdbaar is.
In een uitspraak van het EHRM van 31 januari 2023 in de zaak Y tegen Frankrijk is beslist dat uit art. 8 EVRM geen positieve verplichting van de Staat voortvloeit om het mogelijk te maken de geslachtsaanduiding in de geboorteakte aan te passen aan een neutraal geslacht.
Op 23 april 2024 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht het wetsvoorstel Wijziging vermelding geslacht in geboorteakte binnen een maand in te trekken. Bij kamerbrief van 26 april 2024 hebben de ministers voor rechtsbescherming en van onderwijs, cultuur en wetenschap de Tweede Kamer bericht dat met intrekking van het wetsvoorstel van het kabinet een stap wordt verlangd die het kabinet (nog) niet wil zetten.
Op grond van de motie kan worden voorondersteld dat niet langer de verwachting bestaat dat op korte termijn wetgeving zal komen die de registratie van ‘X’ als geslachtsaanduiding mogelijk maakt. Dat roept de vraag op wat hiervan de invloed is op de lijn die de Hoge Raad met zijn prejudiciële beslissing in de Haagse zaak heeft uitgezet. Immers, de overweging van de Hoge Raad dat het aan de rechter is om in elke concrete zaak aan de hand van de aard en de inhoud van het verzoek te beslissen, is uitdrukkelijk gegeven met het idee dat wetgeving op dit terrein in de nabije toekomst valt te verwachten, terwijl van een dergelijke reële verwachting inmiddels geen sprake meer kan zijn. De enkele omstandigheid dat de betrokken ministers vooralsnog het wetsvoorstel Wijziging vermelding geslacht in geboorteakte niet intrekken maakt dat bij de huidige samenstelling van de Tweede Kamer niet anders. Wel kan er nu rekening mee worden gehouden dat een mogelijk andere samenstelling van de Tweede Kamer na de komende verkiezingen met zich kan brengen dat een debat zal plaatsvinden en een mogelijkheid bestaat dat de Tweede Kamer in een gewijzigde samenstelling tot een andere opvatting over de intrekking komt dan nu in de aangenomen motie is neergelegd.
Tegen deze achtergrond is bij de rechtbank de vraag opgekomen of het verzoek van betrokkene zonder wettelijke basis kan worden toegewezen, in aanmerking genomen dat afwijzing van dat verzoek (i) niet zonder meer een inbreuk oplevert op in art. 8 EVRM beschermende rechten, (ii) de huidige wetgeving toewijzing niet mogelijk maakt en is gebaseerd op een afweging die gelet op de rechtspraak van het EHRM lijkt te vallen binnen de ‘margin of appreciation’, en (iii) anders dan in 2022 toen de Hoge Raad heeft afgezien van beantwoording van de prejudiciële vragen in de Haagse zaak, geen concreet en reëel vooruitzicht bestaat op een wetswijziging die toewijzing van het verzoek wel mogelijk maakt.
3Lenen de vragen zich voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing?
Ik stel het volgende voorop. Het is aan de overheid om te bepalen hoe de overheidsregistratie van personen wordt ingericht en de wettelijke regeling hierover wordt vormgegeven. Nederland kent een binair stelsel van geslachtsregistratie. Bij de geboorte van een kind wordt in de geboorteakte vermeld of het kind het mannelijke of vrouwelijke geslacht heeft.
6 Indien het geslacht bij de geboorte twijfelachtig is, wordt een geboorteakte opgemaakt waarin wordt vermeld dat het geslacht van het kind niet is kunnen worden vastgesteld (art. 1:19d lid 1 BW) . Deze (genderneutrale) registratie blijft in stand wanneer binnen drie maanden na de geboorte van het kind geen medische verklaring wordt overgelegd of uit de overgelegde medische verklaring blijkt dat het geslacht niet is kunnen worden vastgesteld (art. 1:19d lid 3 BW) .
Art. 1:28 e.v. BW voorziet in de mogelijkheid tot wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte wanneer een persoon van zestien jaar of ouder de overtuiging heeft tot het andere geslacht te behoren dan is vermeld in de geboorteakte. Het wetsvoorstel Wijziging vermelding geslacht in geboorteakte strekt ertoe de voorwaarden in art. 1:28 e.v. BW te versoepelen en de procedure te vereenvoudigen.
7 Onder meer wordt voorgesteld het vereiste van een deskundigenverklaring te schrappen en de leeftijdsgrens van zestien jaar te laten vervallen.
De Nederlandse wet biedt geen mogelijkheid tot wijziging of verbetering van de binaire geslachtsregistratie in een geboorteakte in een ‘X’ of een andere genderneutrale aanduiding voor personen die de overtuiging hebben niet of niet alleen te behoren tot het mannelijke of het vrouwelijke geslacht. Daarin leek verandering te komen met het amendement van 30 november 2021 van het Tweede Kamerlid Van Ginneken op het wetsvoorstel Wijziging vermelding geslacht in geboorteakte.
8 Het amendement strekt ertoe de registratie van de ‘X’ als geslachtsaanduiding voor non-binaire mensen zonder tussenkomst van de rechter wettelijk mogelijk te maken.
Bij advies van 5 juli 2022 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State over het amendement, voor zover van belang, het volgende opgemerkt:
9
‘Het amendement leidt (…) tot een wezenlijke aanpassing van het wettelijk systeem, aangezien het de grondslag biedt om het geslacht op de geboorteakte te wijzigen naar de vermelding van het non-binaire geslacht met de aanduiding «X». Daarmee is het amendement meer dan een louter procedurele wijziging.
(…)
Bovendien heeft het amendement veel implicaties voor andere wet- en regelgeving en de uitvoering daarvan, waaraan de toelichting op het amendement voorbijgaat. Op grond van de Algemene wet gelijke behandeling wordt weliswaar bescherming geboden aan een breed palet aan genderidentiteiten. De wetgever gaat in de ordening van het maatschappelijke verkeer echter vaak nog uit van de dichotome categorieën man en vrouw, met doorwerking in lagere regelgeving en in de uitvoering daarvan. Het betreft bijvoorbeeld de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen, de Wet inzake evenwichtige man/vrouw-verhouding in de top van het bedrijfsleven, de Wet op het bevolkingsonderzoek en het personen- en familierecht.
In het licht van het voorgaande roept het amendement vragen op, zo blijkt uit de brief van de Minister voor Rechtsbescherming, uit de consultatie-reacties van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), VNG en de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht en uit een
door het CBS gezonden brief. Deze reacties wijzen op problemen en (hoge) kosten vanwege benodigde aanpassingen in bestaande wet- en regelgeving, (IT-)registratiesystemen, onderzoek en statistiek, die uitgaan van het onderscheid tussen man en vrouw.
In het bijzonder de internationaalrechtelijke implicaties van dit amendement moeten niet worden onderschat. De Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht wijst erop dat – rechtsvergelijkend beschouwd – de registratie van een non-binaire geslachtsaanduiding uitzonderlijk is. Dat betekent onder meer dat de kans op erkenning van een gewijzigde akte en van de non-binaire geslachtsaanduiding in het buitenland gering is.
Verder geeft het CBS aan dat er uit het amendement zeer grote problemen voortvloeien, vanwege de impact op de primaire processen en statistische informatievoorziening, de statistische verplichtingen op basis van Europese regelgeving en de informatievoorziening voor beleid en wetenschap. Ook wijst het CBS op de mogelijk zeer hoge kosten die ontstaan vanwege de aanpassing van systemen en wanneer het nodig zou zijn om aanvullend te enquêteren.
De hiervoor genoemde overwegingen zijn niet noodzakelijkerwijs een onoverkomelijk obstakel. Het verdient een aparte, uitgebreide en zorgvuldige behandeling van de wetgever hoe met deze vraagstukken dient te worden omgegaan. Daarom adviseert de Afdeling om de mogelijkheid tot wijziging naar een genderneutrale registratie niet in dit wetsvoorstel te regelen. Daartoe zou een zelfstandig wetsvoorstel moeten dienen, waarbij er een compleet overzicht wordt gemaakt van de effecten op bestaande wet- en regelgeving en de uitvoering daarvan. Ook de financiële consequenties van een dergelijke wijziging zouden dan in kaart moeten worden gebracht.’
Het kabinet heeft laten weten de noodzaak van een zorgvuldig onderzoek naar de gevolgen van de invoering van geslachtsneutrale registratie te onderschrijven en een inventarisatie te laten uitvoeren om de voorzienbare knelpunten in wet- en regelgeving, de gevolgen voor de uitvoering en de daarmee samenhangende kosten in kaart te brengen.
10
Het Tweede Kamerlid Van Ginneken heeft het amendement tijdens de algemene beraadslaging op 27 september 2022 ingetrokken.
11
Bij brief van 7 juli 2023 heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van de uitgevoerde inventarisatie.
12 Hieruit komt naar voren, kort gezegd, dat de wettelijke invoering van een geslachtsneutrale registratie aanzienlijke gevolgen kan hebben voor bestaande wet- en regelgeving en dat verdere beleidsvorming noodzakelijk is. Ook wijst het kabinet op de gevolgen voor de uitvoeringspraktijk en de (mogelijke) kosten die hiermee gemoeid zijn.
Het Tweede Kamerlid Van Ginneken heeft op 27 oktober 2023 een initiatiefwet vereenvoudiging non-binaire geslachtsvermelding in consultatie gebracht.
13 De sluitingsdatum van deze consultatie was 8 december 2023. De consultatie heeft 422 (openbare) reacties opgeleverd.
De in consultatie gebrachte initiatiefwet van het Tweede Kamerlid Van Ginneken heeft tot op heden niet geleid tot de indiening van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer.
14
Van Ginneken is met ingang van 6 december 2023 geen lid meer van de Tweede Kamer.
Op 23 april 2024 heeft de Tweede Kamer de motie Van Vroonhoven en Van Dijk aangenomen waarin de regering wordt verzocht het wetsvoorstel Wijziging vermelding geslacht in geboorteakte in te trekken.
15 Op 26 april 2024 heeft het kabinet laten weten dat deze motie niet zal worden uitgevoerd.
16 Op 8 april 2025 heeft de Tweede Kamer de motie Van Dijk c.s. aangenomen waarin de regering wordt verzocht om de hiervoor genoemde motie Van Vroonhoven en Van Dijk uit te voeren.
17 Op 2 juli 2025 heeft het kabinet laten weten gehoor te zullen geven aan een herhaalde oproep van een meerderheid van de Tweede Kamer tot intrekking van het wetsvoorstel.
18
Op dit moment bestaat geen zicht op wetgeving in de nabije toekomst waarmee genderneutrale registratie in een geboorteakte wettelijk mogelijk zal worden gemaakt. De huidige stand van zaken op het gebied van te verwachten wetgeving verschilt derhalve van de situatie waarin de Hoge Raad verzocht werd om de prejudiciële vragen te beantwoorden in de Haagse zaak. De Hoge Raad ging er toen vanuit ‘(…) dat wetgeving op dit terrein in de nabije toekomst valt te verwachten.’ (rov. 4.4) Ik zie hierin echter geen reden om nu wel tot beantwoording van de prejudiciële vragen over te gaan. Naar mijn mening is het aan de wetgever om op basis van democratisch gelegitimeerde besluitvorming rechtspolitieke keuzes te maken over het al dan niet wettelijk mogelijk maken van genderneutrale registratie in een geboorteakte en, als wordt besloten om dit onderwerp wettelijk te regelen, te kiezen op welke manier een regeling hierover zal worden vormgegeven. Hiervoor is het volgende van belang.
In een uitspraak van 31 januari 2023 heeft het EHRM in de zaak Y tegen Frankrijk, voor zover van belang, als volgt geoordeeld.
19 De persoonlijke identiteit, waarvan geslacht een onderdeel is, valt onder het recht op eerbiediging van het privéleven zoals gewaarborgd door art. 8 EVRM. In dit geval is de genderidentiteit in het geding, hetgeen een wezenlijk aspect van de persoonlijke levenssfeer betreft. De overheid heeft een positieve verplichting om de daadwerkelijke eerbiediging van het privéleven te garanderen. De overheid heeft een ruime beoordelingsruimte (‘margin of appreciation’) bij de uitvoering van haar positieve verplichting om een genderneutrale persoon de eerbiediging van diens privéleven daadwerkelijk te garanderen. De genderneutrale registratie betreft een onderwerp waarover de meningen in het maatschappelijke debat kunnen verschillen en dat tot controverse kan leiden. De overgrote meerderheid van de verdragsstaten van het EVRM hanteert een binair systeem van geslachtsregistratie. Bovendien is het algemeen belang in het geding, namelijk het beschikken over betrouwbare officiële registers, de onvervreemdbaarheid van een burgerlijke staat, het behoud van de sociale en juridische inrichting van de registers en meer in het algemeen de rechtszekerheid. Uit art. 8 EVRM vloeit voor de overheid geen positieve verplichting voort om het mogelijk te maken de geslachtsaanduiding in de geboorteakte aan te passen aan een neutraal geslacht. Door het ontbreken van deze mogelijkheid in het nationale recht schiet de overheid niet tekort in de nakoming van haar positieve verplichting om de eerbiediging van het privéleven daadwerkelijk te garanderen. Er is aldus geen sprake van een schending van art. 8 EVRM.
Uit deze beslissing van het EHRM volgt dat genderidentiteit valt binnen de reikwijdte van art. 8 EVRM, maar dat de overheid een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij de uitvoering van haar positieve verplichting om een genderneutrale persoon het door art. 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van diens privéleven te garanderen. Het resultaat is dat de overheid op grond van art. 8 EVRM niet verplicht is om een genderneutrale registratie (wettelijk) mogelijk te maken.
20 Aangezien geen sprake is van een schending van het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het privéleven, doet zich ook niet de vraag voor of de rechter dient te voorzien in een rechtstekort als gevolg van strijdigheid van het nationale recht met een verdragsbepaling.
21 In wezen is het antwoord op de eerste vraag in de verwijzingsbeschikking hiermee gegeven.
Hierbij komt het volgende. Het al dan niet introduceren van de wettelijke mogelijkheid van genderneutrale registratie op een geboorteakte, hangt af van rechtspolitieke keuzes die zijn voorbehouden aan de wetgever. Dit vraagt om een parlementaire discussie over de in de samenleving levende opvattingen over de rechtspositie van non-binaire personen en over de wenselijkheid van wetgeving op dit gebied. De standpunten hierover kunnen uiteenlopen, zoals ook blijkt uit de reacties op de consultatie van de initiatiefwet van Van Ginneken.
22 Bovendien geldt dat, wanneer wordt besloten om een wettelijke regeling in te voeren, dit ingrijpende gevolgen zal hebben voor andere wet- en regelgeving waarin van een binaire geslachtsregistratie wordt uitgegaan. Dit vergt een zorgvuldige wetgevingsoperatie waarbij de gevolgen van een non-binaire geslachtsregistratie in kaart moeten worden gebracht en de nodige aanpassingen moeten worden verricht in bestaande wet- en regelgeving alsmede in ICT-systemen van de overheid.
23
Een ander punt is dat, wanneer een wettelijke regeling wordt ingevoerd, keuzes moeten worden gemaakt over de vormgeving van de regeling, dat wil zeggen de voorwaarden waaronder en de wijze waarop een geslachtsneutrale registratie mogelijk moet zijn
24 alsmede de temporele werking van de regeling
25. Dat geldt ook voor de vraag (zie de vragen 3 en 4 in de verwijzingsbeschikking) of, bij de mogelijkheid van genderneutrale registratie, een geboorteakte die is opgemaakt conform de biologische werkelijkheid moet worden doorgehaald en een nieuwe geboorteakte moet worden opgesteld, of dat deze geboorteakte aldus moet worden gewijzigd dat daarin geen geslachtsvermelding of een geslachtsneutrale aanduiding (‘X’, ‘-’ ‘waarvan het geslacht niet is kunnen worden vastgesteld’ of een andere aanduiding) moet worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de vraag (zie vraag 5 in de verwijzingsbeschikking) of het vereiste van een deskundigenverklaring in de zin van art. 1:28a BW kan worden verlangd voor het wijzigen van de geslachtsaanduiding op een geboorteakte naar een non-binaire geslachtsaanduiding. Het is aan de wetgever om daarin keuzes te maken.
De prejudiciële vragen die de rechtbank (in het kader van art. 8 EVRM) heeft voorgelegd raken aan kwesties waarover de wetgever, op basis van een parlementair debat en na een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen, keuzes zal moeten maken van rechtspolitieke, juridische en beleidsmatige aard. Dit zijn keuzes waarin de rechter niet mag treden. Dit brengt mij tot de conclusie dat de prejudiciële vragen zich niet voor beantwoording lenen.
Wanneer een verzoek om aanpassing van de geslachtsregistratie op de geboorteakte in een genderneutrale aanduiding wordt gedaan, zal de rechter dit verzoek moeten beoordelen met inachtneming van de in het geding zijnde rechten van de betrokkenen. Hierbij zal de rechter een afweging moeten maken tussen het individuele belang van de betrokkene en het algemeen belang bij instandhouding van het wettelijke uitgangspunt van binaire geslachtsregistratie.
26 In dat verband zal ook een rol spelen de vraag in hoeverre een geslachtsneutrale registratie maatschappelijk geaccepteerd is.
4Slotsom
Ik adviseer de Hoge Raad om op de voet van art. 393 lid 8 Rv af te zien van de beantwoording van de prejudiciële vragen.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Rb. Noord-Nederland 22 augustus 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:3494, rov. 2.24 t/m 2.29.
Rb. Noord-Nederland 13 juni 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:2330.
Rb. Den Haag 17 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:13948.
HR 4 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:336, NJ 2022/106, JIN 2022/63, m.nt. R. van der Hulle.
Ik noem de volgende uitspraken: Rb. Gelderland 8 april 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1824; Rb. Rotterdam 6 mei 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:4326; Rb. Noord-Nederland 6 juli 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2611; Rb. Noord-Nederland 6 juli 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2612; Rb. Den Haag 7 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6785; Rb. Amsterdam 12 juli 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4832; Rb. Amsterdam 12 juli 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4834; Rb. Amsterdam 12 juli 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4835; Rb. Amsterdam 12 juli 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4836; Hof Arnhem-Leeuwarden 4 augustus 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6917; Rb. Gelderland 5 augustus 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:4695; Rb. Midden-Nederland 1 september 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3564; Rb. Midden-Nederland 1 september 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3565; Rb. Limburg 1 september 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:6715; Hof Arnhem-Leeuwarden 15 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8003; Rb. Den Haag 11 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10521; Rb. Rotterdam 18 november 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:10298; Rb. Den Haag 18 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12570; Rb. Den Haag 21 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14926; Hof Amsterdam 23 mei 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1266; Rb. Midden-Nederland 25 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:7466; Rb. Limburg 16 januari 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:2139; Rb. Limburg 31 januari 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:892; Rb. Midden-Nederland 14 februari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7668; Rb. Overijssel 26 maart 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:1591; Rb. Midden-Nederland 22 april 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:2400; Rb. Zeeland-West-Brabant 4 december 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:8500; Rb. Den Haag 8 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7393; Rb. Oost-Brabant 25 april 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2658; Rb. Noord-Holland 17 juni 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:9251; Rb. Gelderland 21 augustus 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:7052. Zie ook rov. 2.12 van de verwijzingsbeschikking. Voorts: M. van den Brink & J. Tigchelaar, Een sneeuwbaleffect in het recht: hoe geboortegeslacht genderidentiteit m/v werd en uitdijt naar een x, FJR 2022/41; M. van den Brink & J. Tigchelaar, XX, XY en X? - recente ontwikkelingen rond sekseregistratie in Nederland, FJR 2024/26; I. van Oosterhout, Vrijheid, gelijkheid en non-binariteit, NJB 2023/114.
Dit volgt uit art. 1:19e lid 9 sub b BW jo. art. 18 lid 5 Besluit burgerlijke stand 1994.
Wetsvoorstel 35 825 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het veranderen van de voorwaarden voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte (Kamerstukken II 2020/21, 35 825, nr. 2).
Kamerstukken II 2021/22, 35 825, nr. 10; gewijzigd bij Kamerstukken II 2021/22, 35 825, nr. 13.
Kamerstukken II 2021/22, 35 825, nr. 16, p. 5-6.
Kamerstukken II 2021/22, 35 825, nr. 16.
Handelingen II 2022/23, nr. 4, item 6, p. 19.
Kamerstukken II 2022/23, 35 825, nr. 19.
Zie https://internetconsultatie.nl/wetx/b1
Zie ook M.J.C. Koens/J. van der Hoeven, T&C BW, art. 1:28 BW, aant. 7b.
Zie Kamerstukken II 2023/24, 33 836, nr. 91 en Handelingen II 2023/24, nr. 68, item 30.
Kamerstukken II 2023/24, 35 825, nr. 20.
Zie Kamerstukken II 2024/25, 33 836, nr. 106 en Handelingen II 2024/25, nr. 73, item 18, p. 2.
Kamerstukken II 2024/25, 33 836, nr. 124. Het is mij niet helemaal duidelijk wat de rechtbank in de verwijzingsbeschikking bedoelt met de overweging dat op grond van de motie Van Vroonhoven en Van Dijk kan worden voorondersteld dat niet langer de verwachting bestaat dat op korte termijn wetgeving zal komen die de registratie van ‘X’ als geslachtsaanduiding mogelijk maakt (rov. 2.17). Deze motie heeft betrekking op het wetsvoorstel Wijziging vermelding geslacht in geboorteakte, dat gaat over het versoepelen van de voorwaarden in art. 1:28 e.v. BW; dit wetsvoorstel regelt niet de geslachtsneutrale registratie. Weliswaar regelde het amendement Van Ginneken op dit wetsvoorstel de geslachtsneutrale registratie, maar dit amendement is op 27 september 2022 ingetrokken (zie 3.6 van mijn uitlating). De intrekking van het wetsvoorstel ziet dus niet op de geslachtsneutrale registratie. Hooguit zou de intrekking van het wetsvoorstel een aanwijzing kunnen zijn dat de politieke bereidheid om de geslachtsregistratie te wijzigen naar beleving van de genderidentiteit niet (meer) vanzelfsprekend is. Mogelijk heeft de rechtbank dit ook tot uitdrukking willen brengen.
EHRM 31 januari 2023, ECLI:CE:ECHR:2023:0131JUD007688817, zaaknr. 76888/17, AB 2023/83, m.nt. A.C. Hendriks; EHRC Updates 2023/71, m.nt. A.C. Hendriks & M.C. de Vries. Zie over deze uitspraak o.a. I. van Oosterhout, Non-binaire ontwikkelingen in het licht van het EVRM, AA 2024, p. 817-825; A. Schulz, Art. 8 EMRK: Keine Verplichtung zum geschlechtsneutralen Personenstandseintrag, Zeitschrift für das gesamte Familienrecht (FamRZ) 2023, p. 450-453; P. Cannoot, Y v France: Intersex Rights in the Age of Subsidiarity, European Convention on Human Rights Law Review (ECHRLR) 2024, p. 1-22; E.Y. Krivenko, Seks and Gender in International Human Rights Law through the Prism of the ‘Women’ Category in Recent Case Law, Human Rights Law Review (HRLR) 2024, p. 1-19.
Zie ook het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het amendement Van Ginneken, Kamerstukken II 2021/22, 35 825, nr. 16, p. 5.
Vgl. HR 12 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2756, NJ 2000/170, m.nt. A.R. Bloembergen en recentelijk HR 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1130, BNB 2024/125, m.nt. G.T.K. Meussen. Zie hierover ook J. Uzman & C.J.J.M. Stolker, De politieke rol van de (burgerlijke) rechter revisited. Over de grenzen van de rechtsvormende taak en Alkema's institutionele moment in de rechterlijke beslissing, in: Geschakeld recht (liber amicorum E.A. Alkema), 2009, p. 484.
Zie 3.8 van mijn uitlating.
Vgl. het in 3.4 van mijn uitlating genoemde advies van de Afdeling advisering van de Raad van State.
Vgl. HR 5 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2420, RvdW 1997/159.
Vgl. HR 17 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2248, RvdW 1997/23.
Zie de rechtspraak genoemd in noot 5 van mijn uitlating. Een recent voorbeeld biedt Rb. Overijssel 14 oktober 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:6064.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733
