| Datum publicatie | 21-11-2025 |
| Zaaknummer | C/15/370355 / JU RK 25-1391 |
| Procedure | Eerste aanleg - meervoudig |
| Zittingsplaats | Alkmaar |
| Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
| Trefwoorden | Jeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW |
| Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Machtiging tot uithuisplaatsing. Langdurig patroon van problematiek. Moeder geeft geen inzicht in de opvoedsituatie. Aanwijzingen voor symbiotische relatie. Minderjarige gaat al jaren nauwelijks naar school. wordt volgend jaar achttien. Situatie moet nu worden doorbroken en dat gaat niet vanuit de thuissituatie.Volledige uitspraak
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/370355 / JU RK 25-1391
Datum uitspraak: 23 oktober 2025
Beschikking van de rechtbank over een machtiging tot uithuisplaatsing (na spoed)
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
de gecertificeerde instelling het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering,
hierna te noemen de GI,
gevestigd in Velserbroek.
1Het verloop van de procedure
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
-
het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 7 oktober 2025;
-
een e-mailbericht van de moeder, met bijlagen, ontvangen op 10 oktober 2025;
-
een aanvullende rapportage van de Raad van 22 oktober 2025;
-
een brief van 21 oktober 2025 van de oom (moederszijde) van [de minderjarige] ;
-
een brief van de gemeente en leerplichtambtenaar van 21 oktober 2025.
De rechtbank heeft aan moeder een advocaat toegevoegd. De moeder heeft hier niet mee ingestemd en heeft aangegeven af te zien van het recht op rechtsbijstand.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2025 voor de meervoudige kamer. Daarbij waren aanwezig:
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI;
- de moeder.
De vader is op de voorgeschreven wijze opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.
De meervoudige kamer heeft voorafgaand aan de zitting afzonderlijk met
[de minderjarige] gesproken. [de minderjarige] werd hierbij ondersteund door zijn (meerderjarige) broer [broer] . Tijdens de zitting heeft de voorzitter van de meervoudige kamer samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld.
2De feiten
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en [de minderjarige] woont bij de moeder.
[de minderjarige] heeft in de periode van 12 maart 2019 tot 22 oktober 2022 onder toezicht gestaan.
Bij beschikking van 7 oktober 2025 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld
voor de duur van drie maanden en is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend
voor plaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur
van vier weken. De beslissing op het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
[de minderjarige] verblijft sinds de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing bij [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] in [plaats] .
Op 20 oktober 2025 heeft de eerste mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarna de kinderrechter de zaak voor verdere behandeling heeft verwezen naar de meervoudige kamer.
3Het verzoek
De Raad heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor plaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder 24-uurs voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Verzocht wordt om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De Raad heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
In de afgelopen jaren zijn er veelvuldig zorgmeldingen gedaan bij Veilig
Thuis over de opvoedomgeving en ontwikkeling van [de minderjarige] . De meldingen zien op de onhygiënische leefomgeving, financiële problemen en de langdurig verstoorde schoolgang van [de minderjarige] .
Begin dit jaar heeft de Raad besloten om geen ondertoezichtstelling te verzoeken, omdat de jeugdreclassering toen bij [de minderjarige] was betrokken wegens overtreding van de Leerplichtwet. Er lag hierdoor al genoeg druk op het gezin. Recent heeft de jeugdreclassering de zaak echter teruggemeld. Ook de jeugdreclassering is het niet gelukt om in contact te komen met de moeder en [de minderjarige] , waardoor er geen zicht is gekomen op de opvoedsituatie. In de tussentijd bleven er nieuwe zorgmeldingen binnenkomen.
De Raad ziet een moeder die het beste voor heeft met [de minderjarige] , maar geen enkele openheid van zaken geeft over de situatie thuis. Ondertussen blijven de zorgen bestaan.
Er is sprake van een patroon, dat nu echt moet worden doorbroken. Doordat niets wordt gedaan met de aanhoudende zorgen komt [de minderjarige] niet tot ontwikkeling.
Omdat een eerdere uithuisplaatsing van [de minderjarige] traumatisch voor hem is geweest, is de Raad nu zorgvuldig te werk gegaan en is pas om een uithuisplaatsing verzocht op het moment dat
er een passende plek was gevonden voor [de minderjarige] . Deze is gevonden bij [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] .
De Raad acht het van belang dat er diagnostiek plaatsvindt bij [de minderjarige] , omdat er ook sprake
is van persoonlijke problematiek (klassiek autisme en een dwangstoornis). Er moet zicht komen op zijn (on)mogelijkheden om verder tot ontwikkeling te komen. Dit onderzoek
kan niet vanuit de thuissituatie plaatsvinden zolang de moeder niet meewerkt met de hulpverlening.
Namens de GI is aangevoerd dat [de minderjarige] het tot nu toe goed doet op de groep
bij [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] . Hij moet nog wennen aan de groepssetting, maar doet wel mee
aan groepsactiviteiten. Een toename van zijn dwanggedachtes wordt op de groep niet waargenomen. Ook van eventuele suïcidale gedachtes is geen melding gemaakt. Hier
wordt wel goed op gelet.
De jeugdbeschermer heeft verder nog aangegeven dat, gelet op de voorgeschiedenis,
de verwachting bestaat dat de ondertoezichtstelling zonder uithuisplaatsing van [de minderjarige]
niet uitvoerbaar is vanwege de niet meewerkende houding van de moeder.
4Het standpunt van de moeder
De moeder is het niet eens met een uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De moeder begrijpt niet waar de gemelde zorgen op zijn gebaseerd en betwist deze stellig. Met haar broer – de oom van [de minderjarige] die zijn zorgen kenbaar heeft gemaakt in de onder 1.1 vermelde brief aan de rechtbank – heeft de moeder al jaren nauwelijks contact. Ook [de minderjarige] ziet hem nooit. De beschuldigingen van de oom van [de minderjarige] zijn dan ook pure laster en smaad. De moeder is een goede ouder voor [de minderjarige] . Er is geen hypotheekachterstand en de woning wordt gewoon schoongemaakt. Verder zit [de minderjarige] geoorloofd thuis van school. [de minderjarige] kampt met autisme en er is nog steeds sprake van onverwerkt trauma.
[de minderjarige] moet volgens de moeder zo snel mogelijk weer thuis worden geplaatst. Het ging net weer wat beter met hem na een eerdere traumatische uithuisplaatsing. De recente uithuisplaatsing is wederom traumatisch voor [de minderjarige] geweest. Het is voor de moeder dan ook onbegrijpelijk dat weer tot deze maatregel is overgegaan. [de minderjarige] heeft een dwangstoornis en sinds zijn uithuisplaatsing is sprake van een toename in zijn dwanggedachtes. Ook heeft [de minderjarige] suïcidale gedachtes. [de minderjarige] staat op de wachtlijst voor een gespecialiseerde behandeling vanwege zijn dwangstoornis.
5De mening van [de minderjarige]
[de minderjarige] heeft aangegeven dat hij de zorgen niet herkent. De moeder zorgt goed voor hem. Er is geen sprake van verwaarlozing of mishandeling. [de minderjarige] krijgt voldoende en gezond
te eten en mag gewoon naar buiten als hij dit wil. [de minderjarige] gaat soms met zijn broer [broer] naar
de sportschool of met gezamenlijke vrienden naar de bioscoop. [de minderjarige] gaat ook weleens een stuk fietsen in zijn eentje. Van eventueel alcoholgebruik door de moeder merkt [de minderjarige] niets. Hij heeft de indruk dat zijn moeder voornamelijk alcoholvrije wijn drinkt. [de minderjarige] begrijpt niet waar de zorgen van zijn oom vandaan komen. Hij spreekt zijn oom nauwelijks en zijn oom komt nooit bij [de minderjarige] thuis.
[de minderjarige] wil graag weer naar huis. De uithuisplaatsing is ingrijpend voor hem geweest, mede omdat hij nog last heeft van trauma’s door de vorige uithuisplaatsing. Sinds zijn plaatsing bij [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] heeft [de minderjarige] meer dwanggedachtes gekregen. Wat [de minderjarige] in de toekomst wil gaan doen en wanneer, weet hij nog niet. [de minderjarige] moet eerst herstellen en dit kan volgens hem het beste vanuit de thuissituatie.
6De beoordeling
In wat er ter zitting naar voren is gekomen, ziet de rechtbank geen aanleiding
om het in de spoedbeschikking van 7 oktober 2025 geformuleerde oordeel te wijzigen.
Die beschikking zal daarom in stand blijven. Wat betreft het nog resterende verzoek
tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , wordt het volgende in overweging genomen.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een jarenlang patroon van
ernstige zorgen over de opvoedomgeving en de ontwikkeling van [de minderjarige] .
De rechtbank constateert tegelijkertijd dat het verweer van de moeder en de informatie die in de gesprekken met [de minderjarige] naar voren is gekomen, vrijwel in alles haaks staat op de gemelde zorgen. Desondanks komt de rechtbank op grond van de stukken en wat ter zitting naar voren is gekomen, tot de conclusie dat een uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is
in het belang van zijn verzorging en opvoeding.
1 De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom. Hierbij zal in grote lijnen ook worden stilgestaan bij de voorgeschiedenis, omdat deze mede bepalend is voor de beslissing van de rechtbank.
Na meerdere zorgmeldingen bij Veilig Thuis in 2017/2018, is [de minderjarige] in 2019 onder
toezicht gesteld. [de minderjarige] werd op meerdere leefgebieden ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd en hulpverlening in een vrijwillig kader kwam niet van de grond. De zorgen zagen onder meer op verwaarlozing van [de minderjarige] (en van zijn inmiddels meerderjarige broer en zus), veelvuldig schoolverzuim, gebrekkige hygiëne in de opvoedomgeving en financiële problemen.
In 2019 hebben de zorgen ook geleid tot een uithuisplaatsing van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft, na een
korte crisisplaatsing, voor langere tijd bij [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] verbleven. In deze periode ging
[de minderjarige] ook weer naar school.
Nadat [de minderjarige] in december 2021 weer thuis kwam wonen, ontstonden er al snel opnieuw zorgen over zijn schoolgang en geïsoleerde bestaan. Samenwerking met de moeder
was wederom, ondanks een eerdere positieve ontwikkeling hierin, vrijwel onmogelijk voor de GI.
De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is op 22 oktober 2022 beëindigd, nadat de Raad het gerechtshof Amsterdam heeft geadviseerd om de maatregel op te heffen. De al langer bestaande impasse in de samenwerking met de moeder kon niet worden doorbroken.
In 2023 is de Raad opnieuw een beschermingsonderzoek gestart en heeft,
op grond van de hiervoor beschreven zorgen, om een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verzocht. De moeder hield alle hulpverlening nog steeds buiten de deur en gaf geen openheid van zaken. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad destijds afgewezen, omdat dit naar verwachting niet zou bijdragen aan een verbetering van de situatie. De hoop bestond dat [de minderjarige] met behulp van de door moeder ingeschakelde psycholoog weer naar school zou gaan en weer zou gaan deelnemen aan het maatschappelijk leven.
Op 22 november 2024 heeft [de minderjarige] een voorwaardelijke taakstraf en een jeugdreclasseringsmaatregel opgelegd gekregen wegens overtreding van de Leerplichtwet.
Omdat de hoop bestond dat deze maatregel wel voor de gewenste positieve ontwikkeling zou zorgen, heeft de Raad begin 2025 besloten om, ondanks de ernstige zorgen, geen verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen.
In augustus 2025 heeft de jeugdreclassering de zaak teruggemeld, omdat er wederom geen zicht kon worden verkregen op [de minderjarige] . Opvallend was dat [de minderjarige] niet bij de zitting in het kader van de terugmelding aanwezig was, omdat hij hier naar eigen zeggen niet van op de hoogte was. Ook de moeder is niet ter zitting verschenen.
Tijdens meerdere onaangekondigde huisbezoeken is dit jaar door Veilig Thuis alsmede door de politie – meest recent nog begin oktober – geconstateerd dat de woning van de moeder (nog steeds) in een zeer verwaarloosde en vervuilde staat verkeert. Er lagen vuilniszakken met afval in de tuin, de tuin was volledig overwoekerd, er lagen lege flessen rosé in de schuur en er werd vanaf buiten een penetrante geur van kattenontlasting geroken.
In een brief van de gemeente en de leerplichtambtenaar van 21 oktober 2025
wordt beschreven dat de zorgsignalen rondom [de minderjarige] even leken af te nemen, maar de laatste maanden weer in ernst zijn toegenomen. In de brief wordt eveneens gemeld dat de moeder een aanzienlijke hypotheekachterstand heeft en de bank formele stappen overweegt richting een gedwongen verkoop van de woning. Daarnaast wordt beschreven dat er ernstige zorgen bestaan over de dynamiek in het gezin. Er lijkt sprake te zijn van een symbiotische relatie tussen de moeder en haar kinderen, waarbij de grenzen tussen zorg en afhankelijkheid vervagen. Dit heeft geleid tot een sterk loyaliteitsconflict bij de kinderen, waarbij zij zich verplicht voelen om hun moeder te beschermen ten koste van hun eigen welzijn. Over de moeder wordt beschreven dat er signalen bestaan van verslavingsproblematiek, psychische ontregeling en een toenemende geslotenheid. De moeder ervaart elk extern contact als een bedreiging van het gezin.
Verder zijn er door de oom (moederzijde) van [de minderjarige] zorgmeldingen gedaan en heeft hij op 21 oktober 2025 een brief aan de rechtbank geschreven met een uitgebreide en gedetailleerde beschrijving van zijn zorgen, welke volgens hem al vanaf jonge leeftijd van [de minderjarige] bestaan.
De rechtbank is gelet op de duur, de ernst en de aard van de zorgen, van oordeel dat het op de weg had gelegen van de moeder om zicht te geven op de opvoedsituatie van [de minderjarige] . Dit is echter op geen enkel moment gebeurd. De moeder blijft stellig volhouden dat de gemelde zorgen niet kloppen en dat zij niet begrijpt waarop deze zijn gebaseerd. De moeder doet de ernstige zorgen vrijwel zonder onderbouwing af als ‘onzin’ en ‘leugens’.
Het verweer van de moeder dat zij en [de minderjarige] al langere tijd geen contact meer hebben met de oom van [de minderjarige] en er vanuit hem sprake zou zijn van smaad en laster, maakt niet dat de rechtbank zijn zorgen niet serieus neemt. De reden daarvoor is dat de rechtbank constateert dat de door de oom gemelde zorgen in lijn liggen met de zorgen die hiervoor zijn beschreven en ook door professionele betrokkenen zoals Veilig Thuis, de politie en de leerplichtambtenaar zijn gemeld. Het betreft dus geen nieuwe zorgen, maar een bevestiging van de al langer bestaande zorgen.
De rechtbank is van oordeel dat de zorgelijke situatie waarin [de minderjarige] zich al jarenlang bevindt eindelijk moet worden doorbroken. [de minderjarige] is inmiddels 17 jaar oud en lijkt op geen enkele manier voorbereid te zijn op de toenemende mate van zelfstandigheid die van hem wordt verwacht als hij achttien wordt. Hij heeft al jaren nauwelijks onderwijs gehad en heeft hierdoor ongetwijfeld een forse ontwikkelingsachterstand opgelopen. Hier komt bij dat [de minderjarige] gediagnosticeerd is met autisme, dat hij trauma’s heeft opgelopen die hij naar eigen zeggen nog niet volledig heeft verwerkt en dat hij kampt met een dwangstoornis.
De hulp die [de minderjarige] van de door de moeder ingeschakelde psycholoog heeft gehad - gedurende bijna twee jaar - is kennelijk niet voldoende geweest om de zorgen weg te nemen. Of de aanvullende hulpverlening waarvoor [de minderjarige] op de wachtlijst zou staan wel effectief zal zijn, is nog maar de vraag. Hierop kan echter niet meer worden gewacht. Als er nu niet wordt ingegrepen en er op korte termijn geen zorgvuldige diagnostiek gaat plaatsvinden, bestaat naar het oordeel van de rechtbank het risico dat [de minderjarige] in zijn volwassen leven op meerdere leefgebieden blijvende problemen gaat ondervinden en psychische schade zal oplopen, voor zover dat nu al niet het geval is. Een diagnostisch onderzoek van [de minderjarige] is dan ook
een belangrijk doel in het kader van de ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat dit doel vanuit de thuissituatie kan worden behaald. De rechtbank ziet in de houding van de moeder ter zitting een bevestiging voor de juistheid van de stelling van de GI dat de ondertoezichtstelling niet uitvoerbaar is als [de minderjarige] thuis woont, vanwege de niet meewerkende houding van de moeder.
De rechtbank begrijpt dat een uithuisplaatsing voor [de minderjarige] en zijn moeder een ingrijpende maatregel is, mede vanwege het feit dat de eerdere uithuisplaatsing van [de minderjarige] traumatisch is geweest en de aanwijzingen voor het bestaan van een symbiotische relatie. Het in stand houden van een patroon van ernstige zorgen is echter nog ingrijpender voor [de minderjarige] , omdat hij hierdoor niet tot ontwikkeling kan komen en zich niet kan ontplooien tot een evenwichtige volwassene. De rechtbank ziet de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog als enige mogelijkheid om [de minderjarige] een kans te geven om in de toekomst op een, binnen zijn mogelijkheden, zo zelfstandig mogelijke manier te functioneren in de maatschappij.
De rechtbank heeft er vertrouwen in dat [de minderjarige] bij [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] op een
passende plek zit. Volgens de GI doet [de minderjarige] het tot nu toe daar goed en neemt hij zelfs deel
aan groepsactiviteiten. [de minderjarige] zelf was positief verrast dat hij door [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] , in tegenstelling tot de periode bij [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] , in staat wordt gesteld om contact te onderhouden met familieleden. Dit wordt door hem als prettig ervaren. Een toename in dwanggedachtes of eventuele suïcidale gedachtes wordt door de mentor van [de minderjarige] niet gezien. Dit betekent overigens niet dat hier geen aandacht meer voor hoeft te zijn. In de komende periode zal moeten blijken waar [de minderjarige] precies staat in zijn ontwikkeling en welke hulpverlening hij nodig heeft voor zijn problematiek.
De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing voor plaatsing van [de minderjarige]
in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
7De beslissing
De rechtbank:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 7 januari 2026;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
|
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M. van Weely, voorzitter tevens kinderrechter, en mr. W.C. Oosterbroek en mr. W.P. van der Haak, kinderrechters, in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2025, in aanwezigheid van S. Rebel als griffier, schriftelijk vastgelegd op 6 november 2025. |
||
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
-
degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
-
andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733
