Rechtbank Rotterdam 13-11-2025, ECLI:NL:RBROT:2025:13438


Datum publicatie20-11-2025
ZaaknummerC/10/687812 / FA RK 24-7760, C/10/706863 / FA RK 25-7063
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie;
Familievermogensrecht; Titel 8 Huwelijksvoorwaarden;
Familieprocesrecht; Nietigheid/vernietiging/ontbinding
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Echtscheiding, partneralimentatie en afwikkeling huwelijkse voorwaarden. Gehuwd in gemeenschap van goederen, staande huwelijk huwelijkse voorwaarden ten nadele van de vrouw opgemaakt. Waarschuwings- en vergewisplicht notaris bij nadelige gevolgen (zie HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:165). Beroep van de vrouw op (oneigenlijke) dwaling slaagt.

Volledige uitspraak


Rechtbank Rotterdam

Team familie

zaaknummers / rekestnummers: C/10/687812 / FA RK 24-7760 en C/10/706863 / FA RK 25-7063

Beschikking van 13 november 2025 over de echtscheiding en nevenvoorzieningen

in de zaak van:

[de man] , hierna: de man,

wonende te [dordrecht] ,

advocaat mr. S.A.E. van Poppel te Rotterdam,

t e g e n

[de vrouw] , hierna: de vrouw,

wonende te [dordrecht] ,

advocaat mr. A.J. Waaijers-de Graaf te Dordrecht.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met bijlage van de man, ingekomen op 18 oktober 2024;

  • het bericht met bijlage van de man van 8 november 2024;

  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 30 december 2024;

  • het verweerschrift met bijlagen van de man op het zelfstandig verzoek, ingekomen op 19 februari 2025;

  • het aanvullende verzoek met bijlage van de vrouw, ingekomen op 15 april 2025;

  • het verweerschrift met bijlagen van de man op het aanvullende verzoek, ingekomen op 13 mei 2025;

  • het bericht met bijlagen van de man van 17 september 2025.

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2025. Daarbij zijn verschenen:

  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;

  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

1.3.

Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vrouw een behoeftebepaling en een salarisspecificatie overgelegd.

2De vaststaande feiten

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd te [trouwplaats] op [trouwdatum] 2012.

2.2.

Partijen hebben allebei de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft daarnaast de Braziliaanse nationaliteit.

3De beoordeling

3.1.

Scheiding

3.1.1.

Partijen verzoeken allebei de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

3.1.2.

Omdat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van ten minste één van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.

3.1.3.

Op grond van artikel 10:56 BW is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.

3.1.4.

De verzochte echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden uitgesproken.

3.2.

Voortgezet gebruik woning

3.2.1.

De vrouw verzoekt het voortgezet gebruik van de woning en inboedel voor de duur van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

3.2.2.

De man verzet zich niet tegen dit verzoek, mits de vrouw een redelijke vergoeding aan hem voldoet voor het voortgezet gebruik van de woning.

3.2.3.

De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het voortgezet gebruik van deze woning.

3.2.4.

De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.

3.2.5.

De rechtbank beslist volgens het verzoek, omdat dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken in overleg te treden over de redelijke vergoeding die de vrouw aan de man zal betalen voor het voortgezet gebruik van de woning.

3.3.

Partneralimentatie

3.3.1.

De vrouw verzoekt – na wijziging van haar verzoek tijdens de mondelinge behandeling – een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) van € 1.555,- bruto per maand vast te stellen.

3.3.2.

De man voert gemotiveerd verweer.

Rechtsmacht en toepasselijk recht

3.3.3.

Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over het echtscheidingsverzoek, heeft hij ook rechtsmacht over het alimentatieverzoek.

3.3.4.

Op het verzoek tot alimentatie voor de vrouw zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Haags Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.

3.3.5.

Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen partneralimentatie in geschil. De rechtbank zal de partneralimentatie berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: het rapport).

3.3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Behoefte

3.3.7.

Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie berekend moet worden aan de hand van de zogenaamde ‘hofnorm’ zodat de vrouw behoefte heeft aan 60% van het voor partijen beschikbare netto besteedbaar gezinsinkomen (hierna: NBGI) tijdens het huwelijk, omdat een alleenstaande in zijn algemeenheid duurder uit is dan een gehuwde. Voor het bepalen van het voor partijen beschikbare NBGI tijdens het huwelijk berekent de rechtbank eerst het inkomen van partijen afzonderlijk.

3.3.8.

De vrouw stelt onbetwist dat zij eind 2023, begin 2024 de relatie heeft beëindigd, zodat de rechtbank voor de behoefte zal rekenen met de tarieven 2023-2.

Inkomen van de man tijdens het huwelijk

3.3.9.

Partijen verschillen van mening over de manier waarop het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man tijdens het huwelijk berekend moet worden. De man stelt dat zijn NBI berekend moet worden aan de hand van het gemiddelde van het saldo fiscale winst van zijn eenmanszaak over de jaren 2022, 2023 en 2024, waarbij de man uitkomt op een bedrag van € 39.962,- per jaar met een NBI (met tarief 2025-1) van

€ 2.751,-. De vrouw heeft haar standpunt op de mondelinge behandeling gewijzigd en stelt dat voor het berekenen van het NBI van de man uitgegaan moet worden van het gemiddelde van de privé-onttrekkingen over de laatste vier jaren dat partijen samen waren. De vrouw komt daarmee uit op een NBI van de man van € 3.400,- per maand.

3.3.10.

De rechtbank zal ter bepaling van het NBI van de man aansluiting zoeken bij de bedragen die de man de laatste drie jaren voorafgaand aan de beëindiging (begin 2024) van de relatie van partijen heeft onttrokken uit de onderneming voor privégebruik, aangezien dit maatgevend wordt geacht voor de middelen die de man, en dus partijen, ten tijde van hun huwelijk ter beschikking stonden. In dat wat partijen aanvoeren ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt waarbij de laatste drie jaar voor het beëindigen van de relatie maatgevend zijn voor het bepalen van het NBI van een ondernemer. De rechtbank gaat daarom uit van de volgende gegevens:

Privé onttrekkingen Winst uit onderneming voor aftrek

2021 € 59.016,- € 60.216,-

2022 € 37.673,- € 45.529,-

2023 € 51.983,- + € 33.347,- +

€ 148.672,- / 3 = € 49.557,- € 139.092,- / 3 = € 46.364,-

3.3.11.

De man heeft dus gemiddeld € 49.557,- per jaar onttrokken uit de onderneming. De man dient wel belasting te betalen over zijn winst uit onderneming, waarmee de rechtbank rekening houdt. De rechtbank doet dit door de te betalen inkomstenbelasting en de Zvw-bijdrage over de gemiddelde nettowinst van € 46.364,- in mindering te brengen op de genoemde gemiddelde onttrekkingen.

3.3.12.

Gelet op voorgaande bepaalt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man tijdens het huwelijk op € 3.439,- per maand.

De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:

- zelfstandigenaftrek van € 5.030,-.

De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 5.787,-.

De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:

- de algemene heffingskorting

- de arbeidskorting

Tenslotte is rekening gehouden met de door de man in dat jaar op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van € 1.930,-.

Inkomen van de vrouw tijdens het huwelijk

3.3.13.

Niet in geschil is dat de vrouw tijdens het huwelijk geen inkomen uit arbeid heeft ontvangen en dat zij leefde van het bedrag van € 78.000,- dat zij van de man in 2017 heeft ontvangen in het kader van de verdeling van de gemeenschap van goederen. Ook is niet in geschil dat het bedrag van € 78.000,- door de vrouw dan wel partijen volledig is besteed, te weten een bedrag van € 34.000,- aan consumptieve bestedingen door de vrouw dan wel partijen gezamenlijk en € 44.000,- aan de verbouwing/verbetering van de woningen van partijen. De vrouw stelt dat voor het bepalen van haar NBI rekening gehouden moet worden met het bedrag van € 78.000,-, omdat dit bedrag inmiddels in zijn geheel is uitgegeven. Daarbij is niet relevant welk label er (achteraf) aan de uitgaven is gehangen (consumptieve bestedingen door de vrouw dan wel partijen gezamenlijk of verbouwing/verbetering van de woningen van partijen), aldus de vrouw. De man voert gemotiveerd verweer. Voor zover er al rekening moet worden gehouden met het door de vrouw ontvangen bedrag kan dit slechts voor het gedeelte van € 34.000,-, omdat het restant van € 44.000,- door de vrouw aan de man als lening is verstrekt.

3.3.14.

Anders dan de vrouw stelt, is de rechtbank van oordeel dat voor de berekening van haar behoefte wel van belang is welk label er aan de uitgaven die van het bedrag van € 78.000,- zijn gedaan, is gehangen. Het bedrag van € 44.000,- behoorde tijdens het huwelijk wel tot het vermogen van de vrouw, maar zij kon tijdens het huwelijk niet beschikken over dat deel van haar vermogen omdat het is besteed aan verbouwing/verbetering van de woningen van partijen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bedrag van € 44.000,- niet kan worden aangemerkt als geld waarvan de vrouw heeft geleefd. Het bedrag van € 34.000,- is wel door de vrouw dan wel door partijen gezamenlijk consumptief besteed in een periode van zeven jaar (begin 2017 tot eind 2023/begin 2024). De rechtbank bepaalt het NBI van de vrouw vervolgens op € 34.000,- / 7 / 12 = € 405,- per maand.

3.3.15.

Gelet op voorgaande hadden partijen tijdens het huwelijk de beschikking over een NBGI van € 3.439,- + € 405,- = € 3.844,- = per maand. De netto behoefte van de vrouw in 2023 bedraagt 60% van dit bedrag, zijnde € 2.306,- per maand. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de netto behoefte van de vrouw € 2.608,- per maand.

Behoeftigheid

3.3.16.

Partijen zijn het erover eens dat huidige NBI van de vrouw berekend moet worden aan de hand van een jaarinkomen van € 24.386,- per jaar.

3.3.17.

De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw op € 1.947,- per maand aan de hand van de tarieven 2025-2.

De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:

- de algemene heffingskorting;

- de arbeidskorting.

3.3.18.

Op de behoefte van de vrouw van € 2.608,- netto per maand moet haar huidige NBI van € 1.947,- netto per maand in mindering worden gebracht, waarna (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) een aanvullende behoefte van € 661,- netto, oftewel € 1.219,- bruto per maand resteert.

Draagkrachtberekening

3.3.19.

De man betwist dat hij draagkracht heeft de gevraagde bijdrage te voldoen.

3.3.20.

De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het rapport aan de hand van de tarieven 2025-2.

3.3.21.

Partijen verschillen van mening over de manier waarop het huidige NBI van de man berekend moet worden. De vrouw stelt vraagtekens bij de manier waarop de man zijn financiële bedrijfsvoering inricht. Volgens de vrouw is de man aan het oppotten in zijn onderneming waardoor de toename van de kapitaalrekening ook meegenomen moet worden bij het bepalen van zijn NBI. De man kan het door de vrouw verzochte bedrag in ieder geval betalen als naar de toename van de kapitaalrekening wordt gekeken, aldus de vrouw.

3.3.22.

De man voert gemotiveerd verweer. De kapitaalrekening is weliswaar gestegen, maar dit heeft geen invloed gehad op de winst uit onderneming waarmee rekening moet worden gehouden.

3.3.23.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man onvoldoende onderbouwd dat de toename van de kapitaalrekening moet worden meegenomen bij het bepalen van het NBI van de man. De rechtbank ziet aanleiding in dit geval uit te gaan van het gemiddelde van de winst uit onderneming over de laatste drie beschikbare jaren, ofwel 2022, 2023 en 2024. De rechtbank houdt daarom voor het bepalen van het NBI van de man rekening met:

Winst uit onderneming voor aftrek

2022 € 42.529,-

2023 € 33.347

2024 € 35.592,- +

€ 111.468,- / 3 = € 37.156,-

3.3.24.

Gelet op voorgaande bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) de rechtbank het huidige NBI van de man op € 2.761,- per maand.

De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:

- zelfstandigenaftrek van € 2.470,-.

De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 4.405,-.

De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:

- de algemene heffingskorting

- de arbeidskorting

Ten slotte is rekening gehouden met de door de man op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van € 1.593,-.

3.3.25.

De draagkracht van de man wordt, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 60% x [NBI – (0,3xNBI + 1.310)] en bedraagt € 374,- per maand.

Conclusie

3.3.26.

Er resteert voor een partneralimentatie een bedrag van € 374,- netto per maand, ofwel € 576,- bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.

3.3.27.

Derhalve is een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 576,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal tot dit bedrag worden toegewezen.

3.3.28.

Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.

3.4.

Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden

3.4.1.

Partijen zijn op [trouwdatum] 2012 in gemeenschap van goederen gehuwd.

3.4.2.

Staande huwelijk hebben partijen huwelijkse voorwaarden opgemaakt bij akte op 28 april 2017. Deze akte is verleden voor [notaris] , notaris te Barendrecht. De huwelijkse voorwaarden houden een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen in.

3.4.3.

In de akte van huwelijkse voorwaarden zijn partijen, voor zover hier van belang, overeengekomen:

“Uitsluiting gemeenschap van goederen

Artikel 1

De echtgenoten sluiten elke gemeenschap van goederen uit.

(…)

Vergoedingsrechten

Artikel 4

1. Een echtgenoot heeft een vergoedingsrecht jegens de andere echtgenoot indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn/haar vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking, ongeacht waarvoor het onttrokken bedrag of de onttrokken waarde is aangewend.

2. Een vergoedingsrecht is direct opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich tegen die opeisbaarheid verzetten.

3. Over een vergoedingsrecht is rente verschuldigd nadat het bedrag in rechte is gevorderd, in welk geval vanaf het tijdstip dat een echtgenoot in gebreke is met de voldoening daarvan de wettelijke rente is verschuldigd.

4. De echtgenoten kunnen bij schriftelijke overeenkomst van het in de voorgaande leden bepaalde afwijken.

5. Een vergoedingsrecht ontstaat niet indien sprake is van de voldoening aan een natuurlijke verbintenis, indien een bedrag of waarde op grond van een overeenkomst aan de andere echtgenoot ter beschikking wordt gesteld, of indien als gevolg van die onttrekking de waarde van een aan de andere echtgenoot toebehorend goed op grond van artikel 9 geheel of gedeeltelijk verrekend moet worden.

(…)

Kosten van de huishouding

Artikel 6

1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door de echtgenoten gedragen naar evenredigheid van ieders netto inkomen uit arbeid. Zijn de inkomens onvoldoende, dan worden de kosten gedragen naar evenredigheid van ieders vermogen. Eén en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.

(…)

Pensioen

Artikel 7

Bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed worden de door de echtgenoten opgebouwde pensioenaanspraken niet verevend conform het bepaalde In de artikelen 2 en 3 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Er zal derhalve geen pensioenverevening plaatsvinden. Evenmin zal pensioenverrekening plaatsvinden conform het arrest van de Hoge Raad van zeven en twintig november negentienhonderd één en tachtig (27-11-1981). Ook zal het (bijzonder) partnerpensioen niet worden gereserveerd voor de andere partner ingevolge artikel 57 Pensioenwet.

Rechtskeuze

Artikel 8

De verschenen personen verklaarden dat de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk zullen worden beheerst door het Nederlandse recht.

Aanbreng

Artikel 9

Van de rechten aan toonder, de registergoederen en de roerende zaken die de echtgenoten onder meer in eigendom hebben aangebracht, blijkt uit de bij deze huwelijkse voorwaarden behorende akte van verdeling, mede op heden verleden voor mij, notaris.”

3.4.4.

De gevolgen van de wijziging van het huwelijksvermogensregime hebben partijen vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, door partijen ondertekend op 2 augustus 2016. Een kopie van deze overeenkomst is gehecht aan een akte, mede op 28 april 2017 verleden voor voornoemde notaris.

3.4.5.

In de vaststellingsovereenkomst is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:

“- De man heeft inmiddels een nieuwe dienstbetrekking aanvaard. Naast die nieuwe dienstbetrekking zal de man de eigen onderneming gaan starten. Het drijven van een eigen onderneming brengt financiële risico’s met zich mee. Dit is dan ook de reden dat partijen hebben besloten hun gemeenschap van goederen te ontbinden en hun huwelijk voort te zetten onder huwelijkse voorwaarden.

(…)

2.6.

Uit hoofde van de totale verdeling van het vermogen zoals bedoeld in artikel 1 en 2 van deze vaststellingsovereenkomst wordt de man overbedeeld. Ter beëindiging c.q. geschillen omtrent het bedrag van de overbedeling stellen de partijen deze vast op een bedrag van € 78.000,-.

2.7.

De man zal in het in artikel 2.6 genoemde bedrag voldoen aan de vrouw uiterlijk op het moment van de notariële levering van de in artikel 1.1. van deze vaststellingsovereenkomst omschreven onroerende zaak aan de man, door tijdige storting van dit bedrag op de rekening van de in artikel 1.8 genoemde notaris. Beide partijen verlenen de genoemde notaris bij deze onherroepelijke volmacht om namens hem het bedrag uit de overbedeling a € 78.000,- uit te betalen op rekening van de vrouw.(…)”

3.4.6.

De vrouw verzoekt:

- primair:

a) (partiële) vernietiging (de rechtbank begrijpt: nietigverklaring) van de huwelijkse voorwaarden voor wat betreft artikel 1 en/of artikel 4 en/of artikel 7, inclusief de daarbij behorende vaststellingsovereenkomst;

b) vast te stellen dan wel voor recht te verklaren dat partijen een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap hebben;

c) de verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen op de door haar voorgestelde wijze, dan wel de verdeling te gelasten door het geven van een bevel tot verdeling ten overstaan van een notaris, welke door de rechtbank wordt benoemd;

- subsidiair: de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vast te stellen als volgt:

aan de vrouw komt toe een bedrag van € 78.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum huwelijkse voorwaarden, 28 april 2017, waarbij de wettelijke rente tot en met 2024 op een bedrag van € 18.017,50 komt, zodat aan de vrouw toekomt een bedrag van in totaal € 96.017,50 + p.m., welk de man aan haar verschuldigd is en aan haar dient te voldoen waarna partijen over en weer, in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, niets meer aan elkaar verschuldigd zijn subsidiair vast te stellen dat de man aan de vrouw verschuldigd is een bedrag zoals de rechtbank in goede justitie meent te moeten vaststellen, waarbij de man dit bedrag binnen twee weken na betekening van de uitspraak in deze aan de vrouw dient te voldoen;

- meer subsidiair:

vast te stellen dat de vrouw een vergoedingsrecht jegens de man heeft gelijk aan het bedrag dat aan haar vermogen is onttrokken, namelijk € 78.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum indiening verzoekschrift tot echtscheiding dan wel een bedrag en datum te vermeerderen met de wettelijke rente zoals de rechtbank in goede justitie meent te moeten vaststellen, waarbij de man dit bedrag binnen twee weken na betekening van de uitspraak in deze aan de vrouw dient te voldoen.

3.4.7.

De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar primaire verzoek onder b) ingetrokken, zodat de rechtbank dit verzoek zal afwijzen.

3.4.8.

De man voert gemotiveerd verweer. De man stelt dat hij in het kader van de verrekening van de huwelijkse voorwaarden een bedrag van € 33.603,06 aan de vrouw verschuldigd is.

Rechtsmacht en toepasselijk recht

3.4.9.

Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.

3.4.10.

Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: Verdrag) van toepassing. Omdat partijen een volgens dit Verdrag geldige keuze hebben uitgebracht voor het Nederlands recht, is dat recht van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.

3.4.11.

Met het passeren van de notariële akte op 28 april 2017 hebben partijen hun gemeenschap van goederen omgezet naar een regime waarbij iedere gemeenschap van goederen wordt uitgesloten. Partijen zijn daadwerkelijk overgegaan tot verdeling van de gemeenschap van goederen, zoals partijen zijn overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst. De vrouw heeft in dat kader € 78.000,- van de man ontvangen, omdat de man werd overbedeeld.

(Oneigenlijke) dwaling

3.4.12.

De vrouw stelt dat zij bij het tekenen van de vaststellingsovereenkomst en de huwelijkse voorwaarden oneigenlijk gedwaald heeft, dus dat haar wil en haar verklaring ten aanzien van de inhoud van deze stukken niet met elkaar in overeenstemming waren. Zij stelt dat zij niet wist waarvoor zij tekende en als zij dat wel had geweten, zij dit niet had gedaan. De man betwist dat bij de vrouw de wil ontbrak om de vaststellingsovereenkomst en de huwelijkse voorwaarden aan te gaan en dat zij niet wist waarvoor zij tekende. Mocht dit toch het geval zijn, dan heeft hij er in ieder geval gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de vrouw de huwelijkse voorwaarden wilde, omdat deze door tussenkomst van een notaris zijn overeengekomen.

3.4.13.

De stelling van de vrouw komt erop neer dat de door haar ondertekende vaststellingsovereenkomst en huwelijkse voorwaarden een andere inhoud hebben dan zij destijds heeft gewild, waardoor er geen sprake is van wilsovereenstemming. De rechtsgevolgen van het gestelde uiteenlopen van wil en verklaring bij de vrouw dienen dan beoordeeld te worden aan de hand van het bepaalde in de artikelen 3:33 en 3:35 BW (wilsvertrouwensleer).

3.4.14.

Op de totstandkoming van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden is artikel 3:33 BW van toepassing. Dit betekent dat wanneer de in de notariële akte van huwelijkse voorwaarden neergelegde verklaring van een partij niet op een dienovereenkomstige wil berustte, de huwelijkse voorwaarden in beginsel niet tot stand zijn gekomen. Op het ontbreken van de wil kan evenwel geen beroep worden gedaan tegen de wederpartij die erop mocht vertrouwen dat de verklaring van de ander in de akte van huwelijkse voorwaarden overeenstemde met de wil van de ander (artikel 3:35 BW) . Het enkele feit dat de wijze waarop een partij heeft meegewerkt aan de door de notaris gevolgde werkwijze bij de totstandkoming van de akte is niet voldoende om bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen te doen ontstaan dat de wil van de ander gericht was op de rechtsgevolgen van de akte van huwelijkse voorwaarden.

3.4.15.

Niet in geschil is dat partijen een regeling wilden die de vrouw zou beschermen tegen eventuele schuldeisers van de man toen hij als zelfstandige ging werken. Met die bedoeling heeft de man de heer [financieel adviseur] , financieel adviseur, benaderd met de vraag hoe dit zou kunnen worden geregeld. Deze bedoeling van partijen is ook door de heer [financieel adviseur] expliciet benoemd in de door hem opgemaakte vaststellingsovereenkomst (zie hiervoor onder 3.4.5). De rechtbank stelt vast dat de huwelijkse voorwaarden ruimer zijn geformuleerd en nadeliger zijn voor de vrouw dan deze bedoeling van partijen. Door het opmaken van de huwelijkse voorwaarden loopt de vrouw inderdaad geen risico voor eventuele schuldeisers van de man – zoals benoemd in de vaststellingsovereenkomst –, maar er is óók geen sprake van verrekening tijdens of aan het einde van het huwelijk (zogeheten ‘koude uitsluiting’) en geen sprake van pensioenverevening. Volgens de vrouw heeft zij dit niet zo gewild. Daarbij wijst zij op de rol van de notaris, op wie kort gezegd een waarschuwingsplicht (‘Behlerungsplicht’) rust. Voorgaande roept de vraag op of (in ieder geval) de vrouw voldoende geïnformeerd is door de betrokken notaris.

3.4.16.

De Hoge Raad heeft op 2 februari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:165) geoordeeld dat op notarissen een waarschuwingsplicht rust voor de gevolgen van de met tussenkomst van een notaris verrichte rechtshandelingen, zoals – naar de rechtbank begrijpt, ook – het wijzigen van het huwelijksvermogensregime door het opstellen van huwelijkse voorwaarden. De Hoge Raad overweegt in r.o. 3.3 als volgt (met weglating van voetnoten):

“(…) De notariële tussenkomst strekt mede tot bescherming van partijen. De functie van de notaris in het rechtsverkeer brengt mee dat hij gehouden is naar vermogen te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde en feitelijk overwicht. Art. 43 lid 1 Wna bepaalt in dit verband niet alleen (in de eerste zin) dat de notaris aan partijen tijdig tevoren de gelegenheid moet bieden om van de inhoud van de akte kennis te nemen en (in de tweede zin) dat de notaris de zakelijke inhoud van een akte moet mededelen en daarop een toelichting moet geven, maar ook (in de derde zin) dat de notaris zo nodig wijst op de gevolgen die voor partijen of een of meer van hen uit de inhoud van de akte voortvloeien. Deze laatste waarschuwingsverplichting om op de gevolgen te wijzen omvat mede de verplichting zich ervan te vergewissen dat de partijen die gevolgen begrijpen. Deze waarschuwingsverplichting wint aan gewicht naarmate die gevolgen voor partijen of een van hen nadeliger of riskanter zijn.”

3.4.17.

Voorgaande veronderstelt dat de betrokkene de taal waarin de akte is opgesteld voldoende begrijpt om bij het lezen ervan de vaak complexe inhoud tot zich te laten doordringen en de taal waarin met de notaris wordt gecommuniceerd zodanig machtig is dat van een werkelijke “belehrung” sprake kan zijn.

3.4.18.

Vast staat dat het opstellen van de huwelijkse voorwaarden nadelig is geweest voor de vrouw. Weliswaar heeft de vrouw wegens onderbedeling € 78.000,- van de man ontvangen, dat neemt niet weg dat de huwelijkse voorwaarden veel ruimer zijn geformuleerd dan het beoogde doel. Hiervoor is immers overwogen dat sprake is van ‘koude uitsluiting’, zonder pensioenverevening. Dat sprake is van nadeel leidt de rechtbank ook af uit de verklaring van de man tijdens de mondelinge behandeling, die heeft aangegeven dat deze huwelijkse voorwaarden terugkijkend oneerlijk waren en zij het anders hadden kunnen dan wel moeten doen en partijen zich beter hadden moeten laten voorlichten. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad volgt dat de notaris de vrouw hierop expliciet had moeten wijzen en ervoor had moeten zorgen dat zij deze gevolgen begreep en ermee instemde. De vervolgvraag is hoe het contact met de notaris en het verlijden van de akte is verlopen.

3.4.19.

Duidelijk is dat de man de contacten met de notaris en de heer [financieel adviseur] heeft onderhouden. Het precieze verloop van deze contacten kan de rechtbank echter niet vaststellen, omdat de verklaringen van partijen hierover uiteenlopen. Wel kan de rechtbank het volgende vaststellen. De man is naar eigen zeggen afgegaan op de deskundigheid van de heer [financieel adviseur] en de notaris die aangaven dat er standaardcontracten werden gebruikt. De vrouw heeft verklaard dat zij altijd heeft begrepen dat het door haar ontvangen bedrag van € 78.000,- naar haar bankrekening werd overgemaakt, zodat dit was veiliggesteld voor eventuele schuldeisers van de man. Zij heeft altijd gedacht dat het bedrag wel van partijen gezamenlijk was en door hen besteed kon worden. Voor de vrouw was ook niet duidelijk dat zij door de huwelijkse voorwaarden niet meer zou meedelen in de waardevermeerdering van de echtelijke woning. De vrouw heeft volledig op de man vertrouwd. Zij was aanwezig bij de bespreking met de heer [financieel adviseur] en de notaris, maar is niet direct betrokken geweest in het contact met hen. Gelet op deze verklaringen van partijen heeft de notaris er naar het oordeel van de rechtbank niet voor gezorgd dat partijen de verstrekkende gevolgen van de huwelijkse voorwaarden begrepen en zich ervan vergewist dat zij daarmee instemden.

3.4.20.

Daarbij speelt de beheersing van de Nederlandse taal door de vrouw een rol. Onduidelijk is gebleven of de notaris een tolk heeft aangeboden en, als de notaris dit wel heeft gedaan, of de vrouw daar dan zelf van heeft afgezien. Partijen verschillen van mening over hoe goed de vrouw de Nederlandse taal beheerst. De man stelt dat de vrouw wel Nederlands begrijpt, maar omdat hij bij de notaris voor de vrouw delen van dat wat is besproken in het Portugees (de taal waarin partijen communiceren) heeft vertaald gaat de rechtbank ervan uit dat zij de Nederlandse taal in ieder geval onvoldoende beheerste om de complexe inhoud van de huwelijkse voorwaarden te kunnen begrijpen. In dat kader is van belang dat de man tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven niet alles één op één te hebben vertaald voor de vrouw. De man heeft aan de vrouw voorafgaand aan de afspraak bij de notaris een uitleg in het Portugees gegeven en bij de notaris voor de vrouw vertaald wanneer hij twijfelde of de vrouw begreep wat er werd besproken. De notaris heeft hiermee zijn “belehrungsplicht” richting de vrouw bij de man neergelegd. Omdat de man heeft verklaard niet volledig begrepen te hebben wat de gevolgen waren van de huwelijkse voorwaarden heeft hij deze gevolgen ook niet kunnen vertalen voor de vrouw, zodat van een werkelijke “belehrung” geen sprake kan zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat artikel 42 lid 1 van de Wet op het notarisambt een tolk ook dwingend voorschrijft indien een verschijnende partij de taal van de akte niet voldoende verstaat.

3.4.21.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man onder de hiervoor beschreven omstandigheden, ondanks de betrokkenheid van een notaris, er niet op heeft mogen vertrouwen dat de wil en de verklaring van de vrouw overeenstemde. Dit blijkt te meer uit de omstandigheid dat de man ook zelf een andere voorstelling van zaken had, zodat hij er ook niet had kunnen vertrouwen dat de wil van de vrouw overeenstemde met haar verklaring, aangezien zij afhankelijk was van de vertaling van de man.

Dat betekent dat het beroep van de vrouw op het ontbreken van een met haar verklaring overeenstemmende wil, zoals bedoeld in artikel 3:33 BW in verbinding met artikel 3:35 BW, slaagt en dat zij niet gebonden is aan de artikelen 1, 4 en 7 van de huwelijkse voorwaarden en de daarbij behorende vaststellingsovereenkomst.

3.4.22.

De rechtbank zal daarom verklaren dat de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden in de artikelen 1, 4 en 7 en de daarbij behorende vaststellingsovereenkomst nietig zijn, zoals door de vrouw primair onder sub a) verzocht. Echter, door de nietigheid van de vaststellingsoverkomst komt ook de titel van de akte van verdeling te vervallen. Hierdoor kan, naar het oordeel van de rechtbank, ook geen uitvoering worden gegeven aan artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank kan echter niet meer toewijzen dan is verzocht. Voorgaande betekent dat de vermogensrechtelijke afwikkeling van de scheiding tussen partijen met inachtneming van de huwelijkse voorwaarden moet plaatsvinden, zonder toepassing van de artikelen 1, 4, en 7, maar in feite ook zonder toepassing van artikel 9. Dit brengt kort gezegd met zich mee dat er overgegaan moet worden tot verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen.

3.4.23.

Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat zij de gelegenheid willen krijgen om na deze (tussen)beschikking in overleg te treden over de verdere afwikkeling dan wel verdeling. De rechtbank wil partijen daartoe de gelegenheid geven binnen de in het dictum vermelde termijn. Wanneer partijen niet tot overeenstemming komen zal de mondelinge behandeling worden voortgezet op een nog te bepalen datum en tijdstip.

Tussentijds hoger beroep

3.4.24.

De rechter kan bepalen dat tegen een tussenbeschikking tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld. Bij de beoordeling dient te worden betrokken of het openstellen van hoger beroep leidt tot onredelijke vertraging van de procedure (vgl. artikel 20 Rv) . De rechter hoeft zijn beslissing niet te motiveren (zie HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1924).

3.4.25.

De rechtbank is van oordeel dat redenen van doelmatigheid met zich brengen dat (tussentijds) hoger beroep tegen deze (tussen)beschikking kan worden ingesteld. De zaak wordt daartoe aangehouden tot de in het dictum vermelde datum. Partijen dienen de rechtbank uiterlijk op die datum schriftelijk te informeren of tegen deze beschikking hoger beroep wordt ingesteld. Wanneer hoger beroep wordt ingesteld, zal de behandeling van deze zaak worden aangehouden in afwachting van de beslissing in hoger beroep.

3.5.

Verdeling gemeenschappelijke inboedel

3.5.1.

De vrouw verzoekt vast te stellen dat aan haar toekomt de helft van de gemeenschappelijke inboedel.

3.5.2.

De man voert gemotiveerd verweer.

3.5.3.

Gelet op voorgaande beslissing over de nietigheid van de huwelijkse voorwaarden zal de rechtbank de behandeling van dit verzoek (ook) aanhouden tot de in het dictum vermelde datum.

3.5.4.

Indien een verdere mondelinge behandeling nodig is, zal de meervoudige kamer de zaak met toepassing van artikel 15 lid 5 Rv verwijzen naar de enkelvoudige kamer.

3.6.

Proceskosten

3.6.1.

Omdat ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling van de scheiding nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten. In de procedure met zaaknummer / rekestnummer C/10/687812 / FA RK 24-7760 zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

4De beslissing

De rechtbank:

in de procedure met zaaknummer / rekestnummer C/10/687812 / FA RK 24-7760:

4.1.

spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [trouwdatum] 2012 te [dordrecht] ;

4.2.

bepaalt dat de vrouw, als zij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidings-beschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning aan [adres] te [postcode] [dordrecht] , die aan de man uitsluitend of onder andere toebehoort of ten gebruike toekomt, bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, zulks tegen een redelijke vergoeding die tussen partijen in onderling overleg zal worden vastgesteld;

4.3.

kent ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toe van € 576,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;

4.4.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;

4.5.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

4.6.

wijst af het meer of anders verzochte;

in de procedure met zaaknummer / rekestnummer en C/10/706863 / FA RK 25-7063:

4.7.

wijst af het primaire verzoek van de vrouw onder b) ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden;

4.8.

verklaart de huwelijkse voorwaarden bij akte op 28 april 2017 verleden voor [notaris] , notaris te Barendrecht, nietig voor zover die zien op de artikelen 1, 4 en 7, inclusief de daarbij behorende vaststellingsovereenkomst;

4.9.

bepaalt dat de vermogensrechtelijke afwikkeling van de scheiding tussen partijen volgens de huwelijkse voorwaarden dient plaats te vinden, zonder toepassing van de artikelen 1, 4 en 7;

4.10.

bepaalt dat tegen deze beschikking tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld ten aanzien van het hiervoor bepaalde;

4.11.

bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling van de scheiding wordt aangehouden tot 1 februari 2026 PRO FORMA, om partijen in de gelegenheid te stellen voornoemde afwikkeling in onderling overleg te regelen;

4.12.

wanneer partijen niet tot overeenstemming komen, moeten partijen uiterlijk 1 februari 2026 de rechtbank berichten over hun procedurele wensen;

4.13.

de rechtbank verwijst deze zaak voor verdere behandeling naar de enkelvoudige kamer;

4.14.

bepaalt dat partijen en hun advocaten op de genoemde pro-forma datum niet hoeven te verschijnen.

Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Moerman, mr. M.H.L. van Dijkman en mr. I.J. Pieters, (kinder)rechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.C. Vogel, griffier, op 13 november 2025.

Tegen de eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:

- de verschenen partij(en), binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

- de niet verschenen partij(en), binnen drie maanden na de betekening van de beschikking aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat deze op een andere manier is betekend en openbaar is gemaakt door het plaatsen van een uittreksel van de beschikking in de Staatscourant.

Bijlage: alimentatieberekening



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733