Rechtbank Gelderland 29-10-2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:9811

Essentie (redactie)

Voormalig voogd X voert aan dat uitsluitend de kantonrechter bevoegd is en dat eisers niet‑ontvankelijk zijn in hun vordering bij rb om hem te veroordelen om rekening en verantwoording af te leggen; tevens beroep op verjaring. Rb: in geval van onwillige rekenplichtige is dagvaardingsrechter bevoegd (art. 771 e.v. Rv niet vt), eisers dus ontvankelijk; evenmin verjaring (art. 1:377 BW). Volgt toewijzing verzoek eisers om X te veroordelen tot afleggen van rekening en verantwoording over het voogdijbewind t.o.v kantongerecht.


Datum publicatie19-11-2025
ZaaknummerC/05/448782
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZutphen
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenKinderen; Voogdij;
Familieprocesrecht; Bevoegdheid; Ontvankelijkheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Rechtbank (civiel) is bevoegd en veroordeelt voormalig voogd om ten overstaan van de kantonrechter rekening en verantwoording af te leggen aan de meerderjarig gewordene. 1:372 BW, 1:373 BW, 1:374 BW.

Volledige uitspraak


RECHTBANK Gelderland

Civiel recht

Zittingsplaats Zutphen

Zaaknummer: C/05/448782 / HZ ZA 25-62

Vonnis van 29 oktober 2025

in de zaak van

1 [eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2. [eiser 2],

te [woonplaats] ,

eisende partijen,

hierna samen te noemen: [eisers] ,

advocaat: mr. J.J. Roossien,

tegen

[gedaagde] ,

te [woonplaats] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

advocaat: mr. A.C. Koekkoek.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 21 mei 2025

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 juli 2025.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

Eisers (hierna gezamenlijk, in mannelijk enkelvoud, ook [eisers] genoemd) zijn broer en zus.

2.2.

De vader van [eisers] is overleden in 2010. De moeder van [eisers] is overleden aan de gevolgen van een verkeersongeval op 21 oktober 2013.

2.3.

[gedaagde] had ten tijde van haar overlijden een affectieve relatie met de moeder van [eisers] en voerde met haar en [eisers] een gemeenschappelijke huishouding. De moeder heeft bij testament van 7 december 2012 [gedaagde] tot voogd van haar kinderen benoemd. [gedaagde] heeft deze benoeming aanvaard.

2.4.

In zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger en voogd van [eisers] heeft [gedaagde] op 10 november 2017 een vaststellingsovereenkomst met Achmea Schadeverzekeringen N.V. gesloten, waarbij de gezamenlijke schade van [eisers] voortvloeiend uit het overlijden van moeder is bepaald op € 198.000,00. Op 13 december 2017 heeft de kantonrechter machtiging verleend voor het aangaan van de vaststellingsovereenkomst en voor onttrekking van een bedrag van € 19.500,00 aan de BEM-rekeningen in 2017.

2.5.

Van het in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedrag was een bedrag van € 77.500,00 reeds als voorschot uitgekeerd. Het restant van € 120.500,00 is uitgekeerd op twee BEM-rekeningen op naam van [eisers] , € 70.625,00 op een bankrekening op naam van [eiser 1] en € 49.875,00 op een bankrekening op naam van [eiser 2] .

2.6.

Met machtiging van de kantonrechter heeft [gedaagde] ook in de jaren 2018, 2019, 2020 en 2021 bedragen opgenomen van de BEM-rekeningen.

2.7. (

De advocaat van) [eisers] heeft [gedaagde] eind 2023 verzocht om rekening en verantwoording af te leggen. [gedaagde] heeft vervolgens in een mail van 21 december 2023 de kantonrechter om advies gevraagd. Op 10 januari 2024 is namens de kantonrechter als volgt gereageerd: “De kantonrechter kan u in deze niet adviseren. Wel wil de kantonrechter het volgende opmerken: de toezichthoudende taak van de kantonrechter is in deze beëindigd. Aangezien sprake was van een BEM-rekening is geen rekening en verantwoording aan u gevraagd.”.

2.8.

Op 28 oktober 2024 heeft [eisers] een ‘Verzoekschrift strekkende tot het afleggen van rekening en verantwoording door voogd’ bij de kantonrechter, team bewind, ingediend. Bij brief van 8 november 2024 heeft de griffier de advocaat van [eisers] als volgt bericht: “De toezichthoudende rol van de kantonrechter is geëindigd met de opheffing van het minderjarigenbewind. Om deze reden kan uw verzoek niet in behandeling worden genomen.”.

3Het geschil

3.1.

[eisers] vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

1. [gedaagde] zal veroordelen om alsnog volledige rekening en verantwoording af te leggen over het tijdens de minderjarigheid van [eisers] gevoerde beheer over [eisers] gelden in zijn hoedanigheid van voogd,

2. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.

3.2.

[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert primair tot onbevoegdheid van de rechtbank, subsidiair tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het vonnis.

3.3.

Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.

[gedaagde] stelt dat niet rechtbank maar de kantonrechter bevoegd is om van onderhavige vordering kennis te nemen aangezien het gaat om rekening en verantwoording door de voogd. Hij stelt zich op het standpunt dat de zaak daarom in beginsel op grond van artikel 73 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (hierna: Rv) moet worden verwezen naar de bevoegde kantonrechter, maar dat de kantonrechter al geoordeeld heeft gelet op de brief van 8 november 2024 (zie 2.8). [gedaagde] beschouwt de brief van de kantonrechter als een beschikking, althans een bevestiging dat reeds een besluit is genomen door de kantonrechter. [gedaagde] verzoekt de rechtbank gelet daarop om zich onbevoegd te verklaren zonder doorverwijzing. [eisers] voert daartegenover aan dat hij zich wel met een verzoekschrift tot de kantonrechter heeft gewend, maar dat deze het verzoek niet in behandeling heeft genomen, hetgeen blijkt uit de brief van 8 november 2024. Daarom is [eisers] deze dagvaardingsprocedure gestart.

4.2.

De voogd dient na het einde van het bewind rekening en verantwoording af te leggen aan de meerderjarige gewordene (artikel 1:372 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) jo. artikel 1:373 lid 1 BW)) . Niet in geschil is dat na het einde van de voogdij geen rekening en verantwoording is afgelegd. Artikel 1:374 lid 3 BW bepaalt met betrekking tot de rekening en verantwoording bij het einde van de voogdij dat de artikelen 771 e.v. Rv van toepassing zijn ingeval een der partijen in gebreke blijft tot de aflegging van rekening en verantwoording. Artikel 771 e.v. Rv ziet echter alleen op de procedure waarin de rekenplichtige geheel of gedeeltelijk onbekende of afwezige belanghebbenden dagvaardt om aan hen rekening of verantwoording te doen (vgl. Parket bij de Hoge Raad 5 september 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BD4161). Artikel 771 Rv luidt immers: “Indien rekening en verantwoording moet worden gedaan aan belanghebbenden die allen of voor een deel onbekend of afwezig zijn, dagvaardt de rekenplichtige hen allen tot het opnemen en goedkeuren van de rekening op de wijze als vermeld in artikel 54, tweede lid.”. Voor een procedure tegen een onwillige rekenplichtige, zoals hier het geval, geldt het gewone procesrecht voor de dagvaardingsprocedure uit titel 2 Boek 1 Rv (vgl. wederom Parket bij de Hoge Raad 5 september 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BD4161 en Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 541). Dat brengt mee dat de rechtbank bevoegd is van vorderingen kennis te nemen, tenzij de kantonrechter bevoegd is. Artikel 93 sub a tot en met d Rv bepaalt het takenpakket van de kantonrechter. Deze zaak betreft niet een vordering met een beloop of waarde van ten hoogste € 25.000,00 (sub a en sub b). De vordering van [eisers] is ook geen vordering die is genoemd in sub c, zoals een vordering betreffende een arbeidsovereenkomst of een consumentenkoopovereenkomst. In sub d van artikel 93 Rv staat ten slotte dat de kantonrechter “andere zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt” behandelt en beslist. Ook deze situatie is hier niet aan de orde. Artikel 1:374 lid 1 BW bepaalt dat de rekening en verantwoording bij het einde van de voogdij moet worden afgelegd ten overstaan van de kantonrechter. Dat is echter een voorschrift over de wijze waarop rekening en verantwoording moet worden afgelegd en zegt niets over de vraag welke rechter de voormalig voogd kan veroordelen om rekening en verantwoording af te leggen. Een bepaling over dit laatste ontbreekt. Nu geen van de in artikel 93 Rv genoemde situaties aan de orde is, is de civiele kamer van de rechtbank bevoegd om van de vordering kennis te nemen.

Ontvankelijkheid

4.3.

[gedaagde] verzoekt de rechtbank [eisers] niet-ontvankelijk te verklaren omdat de kantonrechter machtiging heeft gegeven voor de geldopnames van de BEM-rekeningen en met de hiervoor onder 2.7. geciteerde mail heeft bevestigd dat daarom geen rekening en verantwoording is gevraagd. Ook voert [gedaagde] aan dat er geen juridische grondslag is voor de vordering gelet op artikel 1:358 lid 2 BW en dat [eisers] niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht door de bij hem bekende verweren niet in de dagvaarding te noemen.

4.4.

Het ontvankelijkheidsverweer slaagt niet.

Het betoog dat [eisers] de substantiëringsplicht heeft geschonden doordat de dagvaarding geen inhoudelijke weerlegging van ieder verweer bevat, kan [gedaagde] niet baten, omdat [gedaagde] hierdoor niet in zijn verdediging is geschaad. Voor zover [eisers] de juridische grondslag van zijn vordering onvoldoende heeft benoemd, is dat evenmin reden voor niet-ontvankelijkverklaring. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisers] voldoende gesteld over de feitelijke grondslag van zijn vordering. Op grond van artikel 25 Rv dient de rechter, zo nodig, ambtshalve de rechtsgronden, waarover [eisers] in de dagvaarding inderdaad niets heeft aangevoerd, aan te vullen.

4.5.

Tot slot leiden het enkele feit dat de kantonrechter machtiging heeft verleend voor jaarlijkse geldopnames van de BEM-rekeningen en het bericht van de kantonrechter dat geen rekening en verantwoording is gevraagd omdat sprake is van BEM-rekeningen, niet tot niet-ontvankelijkheid. Dit betreft immers geen eerdere beslissingen van een rechter over de rekening en verantwoording bij het einde van de voogdij, zoals uitgewerkt in de artikelen 1:372 e.v. BW. Die rekening en verantwoording betreft het door de voogd gevoerde bewind over de gehele periode, ook ten aanzien van bijvoorbeeld de besteding of belegging van de wezenuitkeringen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw).

Verjaring

4.6.

[gedaagde] heeft op de zitting naar voren gebracht dat de vordering van [eisers] is verjaard. Dit verweer slaagt niet. Ingevolge artikel 1:377 BW verjaart elke rechtsvordering op grond van het gevoerde voogdijbewind - zowel van de zijde van de minderjarige als van die van de voogd - door verloop van vijf jaren na de dag, waarop de voogdij van laatstgenoemde is geëindigd. De voogdij is geëindigd toen [eisers] meerderjarig werd. [eiser 1] is in 2021 meerderjarig geworden en [eiser 2] in 2023. Sindsdien is nog geen vijf jaar verstreken, zodat de vordering niet verjaard is.

Inhoudelijke beoordeling

4.7.

De rechtbank zal de vordering van [eisers] om [gedaagde] te veroordelen om rekening en verantwoording af te leggen, toewijzen. Uit de wet volgt immers dat bij het einde van de voogdij ‘onverwijld’ rekening en verantwoording moet worden afgelegd aan de meerderjarig gewordene (artikel 1:372 BW jo. artikel 1:373 lid 1 BW) en [gedaagde] heeft dit (nog) niet gedaan, zodat hem door de meerderjarig gewordenen geen decharge is verleend.

4.8.

De eindrekening en verantwoording moet worden gedaan ten overstaan van de kantonrechter (artikel 1:374 lid 1 BW) . Om misverstanden te voorkomen, is het raadzaam om dit vonnis mee te sturen bij de eindrekening en verantwoording dan wel bij vragen daarover aan de kantonrechter.

Proceskosten

4.9.

[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:

- kosten van de dagvaarding

146,14

- griffierecht

331,00

- salaris advocaat

1.228,00

(2 punten × € 614,00)

- nakosten

178,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

1.883,14

5De beslissing

5.1.

veroordeelt [gedaagde] om rekening en verantwoording af te leggen over het tijdens de minderjarigheid van [eisers] gevoerde beheer over [eisers] gelden in zijn hoedanigheid van voogd,

5.2.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.883,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

5.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Stempher en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025.

St/Ma



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733