Essentie (gemaakt door AI)
Moeder verzoekt beëindiging gezamenlijk gezag en toedeling eenhoofdig gezag aan vader. Rechtbank verklaart vrouw ontvankelijk in haar verzoek: een verzoek tot beëindiging van het eigen gezag is onder art. 1:253n BW mogelijk; rechterlijke toets volgt uit art. 1:247 BW. Door verstoorde samenwerking en geblokkeerde hulpverlening is wijziging in het belang van de minderjarigen noodzakelijk. Gezamenlijk gezag beëindigd; gezag aan man. Zelfstandige verzoeken van man afgewezen wegens gebrek aan belang.
| Datum publicatie | 17-11-2025 |
| Zaaknummer | C/10/704179 / FA RK 25-5809 |
| Procedure | Beschikking |
| Zittingsplaats | Rotterdam |
| Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
| Trefwoorden | Kinderen; Geen omgang (een van) ouders |
| Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Vrouw verzoekt beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan man. Rechtbank verklaart vrouw ontvankelijk in haar verzoek. Gezamenlijk gezag wordt beëindigd nu dat anderszins in belang van minderjarigen isVolledige uitspraak
Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/704179 / FA RK 25-5809
Beschikking van 3 november 2025 over het ouderlijk gezag
in de zaak van:
[naam vrouw] , hierna: de vrouw,
wonende op een geheim adres,
advocaat mr. M. Erkens te Den Haag,
t e g e n
[naam man] , hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. H.E.M.J. van Poppel te Rotterdam.
De rechtbank heeft in deze zaak als informant
1 aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna: de GI,
gevestigd te Rotterdam.
1De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 28 juli 2025;
-
het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op
10 oktober 2025.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2025, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het verzoek van de GI tot het verlenen van vervangende toestemming voor een medische behandeling van de minderjarigen, waarop afzonderlijk is beslist (zaaknummer: C/10/708226 / JE RK 25-2094).
Daarbij zijn verschenen:
-
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
-
de man, bijgestaan door zijn advocaat;
-
de GI, vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] als toehoorder;
-
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam 3] .
De advocaat van de vrouw maakt voorafgaand aan de mondelinge behandeling bezwaar tegen de aanwezigheid van [naam 2] tijdens de mondelinge behandeling en dat zij namens de GI het woord zal voeren. Dit omdat [naam 2] in opleiding is en zij (nog) geen SKJ-registratie heeft, waardoor [naam 2] geen mandaat heeft om namens de GI op de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. Subsidiair voert de advocaat van de vrouw aan dat, als [naam 2] wel wordt toegelaten tot de mondelinge behandeling, zij niet het woord mag voeren. De (advocaat van de) man verzet zich niet tegen de aanwezigheid van [naam 2] , omdat zij in de praktijk de betrokken jeugdbeschermer is.
De rechtbank verleent [naam 2] bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling vanwege opleidingsdoeleinden. Daarbij komt dat zij in het kader van haar opleidingsplek betrokken is bij partijen en de minderjarigen. Namens de GI voert enkel [naam 1] , die wel een SKJ-registratie heeft, het woord tijdens de mondelinge behandeling.
De minderjarigen zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. De minderjarigen hebben hier geen gebruik van gemaakt.
2De vaststaande feiten
Uit de vrouw zijn geboren de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats 1] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats 2] .
De man heeft de minderjarigen erkend.
De vrouw en de man oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de minderjarigen.
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 februari 2025 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 februari 2025 tot 19 februari 2026.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 maart 2025, hersteld bij beschikking van deze rechtbank van 28 mei 2025, is - voor zover hier van belang - bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man zal zijn.
De vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit en de man heeft de Nederlandse nationaliteit.
3De beoordeling
Gezag
De vrouw verzoekt, na wijziging van haar verzoek, het gezamenlijk gezag te beëindigen en de man alleen te belasten met het gezag over de minderjarigen.
De man voert geen verweer. De man betwijfelt of de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, gelet op het wettelijk systeem rondom gezag. Als zelfstandig verzoek verzoekt de man daarom primair te bepalen dat het gezag over de minderjarigen alleen aan hem toekomt. Subsidiair verzoekt de man vervangende toestemming te verlenen voor een door de GI te bepalen behandeling van de minderjarigen en vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van paspoorten voor de minderjarigen.
Rechtsmacht
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van Brussel II-ter bevoegd te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarigen.
Toepasselijk recht
De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
Ontvankelijkheid van de vrouw
Op grond van artikel 1:253n BW kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van een eerdere beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
Uit bovenstaand juridisch kader volgt dat beide met het gezag belaste ouders een verzoek kunnen indienen tot beëindiging van het gezamenlijk gezag. In de praktijk verzoekt de ene ouder vrijwel altijd om beëindiging van het gezag van de andere ouder. In dit geval is het echter een ouder die haar eigen ouderlijk gezag wil (laten) beëindigen. De rechtbank stelt voorop dat een letterlijke lezing van artikel 1:253n BW een dergelijk verzoek niet uitsluit.
Het ouderlijk gezag is niet alleen een recht van de ouders. Dit recht is namelijk gegeven in het belang van het kind en kan daarom niet worden losgezien van de plicht dat belang te dienen. Zowel die plicht als dat recht zijn vastgelegd in artikel 1:247 BW.
De uitoefening van het ouderlijk gezag geeft de daarmee belaste ouder dan ook een belangrijke en invloedrijke positie in het leven van een kind. De wetgever heeft daarom verschillende waarborgen in de wet opgenomen om het belang van het kind te beschermen bij de uitoefening van het ouderlijk gezag. Zo kan het ouderlijk gezag worden beëindigd als een ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor de minderjarige te dragen of als een ouder het gezag misbruikt.
Het ouderlijk gezag is echter niet een recht waarvan eigenhandig afstand kan worden gedaan. Dit strookt immers niet met de elementaire plicht tot verzorging en opvoeding die een ouder heeft ten opzichte van een minderjarige. De wetgever onderstreept dat door elke vorm van gezagsbeëindiging te onderwerpen aan een rechterlijke toets. Zo ook in het geval van beëindiging van het gezamenlijk gezag. Door de rechterlijke toets wordt voorkomen dat ouders – wellicht te lichtzinnig – overeenkomen dat een van hen het ouderlijk gezag opgeeft en dat zij zelf het gezamenlijk gezag beëindigen. De rechter dient immers altijd, in lijn met de bedoeling van de wetgever, zelfstandig te beoordelen of een wijziging in het gezag in het belang is van een minderjarige en zo ja, aan wie van de ouders alsdan voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zowel de letterlijke tekst van artikel 1:253n BW als de bedoeling van de wetgever er niet aan in de weg staat dat de vrouw een verzoek als het onderhavige kan doen. De rechtbank verklaart de vrouw dan ook ontvankelijk in haar verzoek en gaat over tot de inhoudelijke beoordeling daarvan.
Inhoudelijke beoordeling
Vast staat dat de minderjarigen sinds maart 2024 bij de man wonen. Vanaf dat moment is er geen enkel contact meer is geweest tussen de vrouw en de minderjarigen. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden.
Het verzoek van de vrouw is ingegeven door het feit dat zij geen enkel contact meer heeft met de minderjarigen. De minderjarigen beschuldigen de vrouw van fysiek en mentaal geweld tegenover hen en van ontuchtige handelingen. De vrouw betwist alle beschuldigingen van de minderjarigen en is, na politieonderzoek, niet vervolgd door het openbaar ministerie. De vrouw heeft echter geen enkel vertrouwen meer in de man, de betrokken professionals en in het rechtssysteem, omdat zij naar eigen zeggen al anderhalf jaar wordt tegengewerkt, met name door de GI, in het herstel van het contact met de minderjarigen.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de minderjarigen traumagerelateerde klachten laten zien. De GI vindt behandeling van de minderjarigen in de vorm van EMDR-therapie (dan wel andere passende GGZ-behandeling) noodzakelijk. Sinds de minderjarigen bij de man wonen, vanaf maart 2024, hebben zij geen hulpverlening gekregen, omdat de vrouw daartoe geen toestemming heeft willen geven. Enerzijds betwijfelt de vrouw of EMDR-therapie wel noodzakelijk is voor de minderjarigen. Anderzijds erkent de vrouw dat de minderjarigen hulpverlening nodig hebben, maar stelt zij dat deze hulpverlening kan plaatsvinden naast contactherstel tussen de vrouw en de minderjarigen. De GI weerspreekt dat en vindt dat hulpverlening op de eerste plaats staat en dat daarna pas ruimte kan ontstaan voor mogelijk contactherstel.
De rechtbank overweegt als volgt. Op dit moment houdt de vrouw, om haar moverende redenen, hulpverlening voor de minderjarigen tegen. De stelling van de vrouw dat zij meermalen vergeefs bij de GI heeft geïnformeerd naar het doel en de achtergronden van de hulpverlening, wordt betwist door de GI. De rechtbank vindt het een zorgelijke ontwikkeling dat de minderjarigen al langere tijd in afwachting zijn van de benodigde hulpverlening, terwijl vast staat dat de minderjarigen (een vorm van) hulpverlening nodig hebben, zulks ongeacht de achterliggende oorzaak van hun problematiek. Deze zorgen worden vergroot door de suïcidale uitspraken die recent door Amir zijn gedaan, zoals de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verstandhouding tussen de man en de vrouw is verstoord. Partijen zijn het vertrouwen in elkaar totaal kwijt en zij communiceren vrijwel niet met elkaar. Daarnaast heeft de man een aantal malen vergeefs om toestemming van de vrouw verzocht, zoals voor het aanvragen van paspoorten voor de minderjarigen en voor een doorverwijzing naar de orthodontist.
In lijn met het advies van de raad is de rechtbank van oordeel dat instandhouding van het gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarigen is. Zoals uit het voorgaande blijkt is de man gedurende het afgelopen anderhalf jaar tegen diverse problemen aangelopen vanwege het uitblijven van toestemming van de vrouw. Daarnaast heeft de vrouw verklaard dat de huidige situatie rond de minderjarigen zeer zwaar drukt op haar eigen gezondheid, welzijn en functioneren. Zij wens daarom zelf afstand te nemen.
Gezien al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Het verzoek van de vrouw zal worden toegewezen.
Het verzoek van de man
Omdat het verzoek van de vrouw wordt toegewezen en de man met het eenhoofdig gezag wordt belast, heeft de man geen belang meer bij zijn verzoeken. De rechtbank zal deze verzoeken afwijzen.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
4De beslissing
De rechtbank:
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats 1] en [minderjarige 2] , geboren op
[geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats 2] voortaan aan de man toekomt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
|
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. E.M. Brito, griffier, op 3 november 2025. |
||
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733
