Rechtbank Den Haag 01-10-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:20359

Essentie (redactie)

Vrouw start kort geding om exclusief gebruik van de echtelijke woning te krijgen. Man had eerder gebruik van de woning en toevertrouwing van kind gekregen in voorlopige voorzieningen. Hij voert niet-ontvankelijkheidsverweer. Voorzieningenrechter acht de bijzondere rechtsgang van art. 821-826 Rv aangewezen. Haar vordering valt onder art. 822 lid 1 onder a Rv. Geen bijzondere spoed gesteld. Vrouw is niet-ontvankelijk.


Datum publicatie07-11-2025
ZaaknummerC/09/691462 KG ZA 25-904
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht;
Familieprocesrecht; Vovo art. 822 Rv; Kort geding art. 254 Rv
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

vordering in kort geding tot ontruiming echtelijke woning hangende echtscheidingsprocedure; bijzondere rechtsgang in artt.821-826 Rv; niet-ontvankelijk

Volledige uitspraak


RECHTBANK Den Haag

Team handel-voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/691462 KG ZA 25-904

Vonnis in kort geding van 1 oktober 2025 (bij vervroeging)

in de zaak van

[de vrouw] te [woonplaats 1] ,

eiseres,

advocaat: mr. E.E. Sprenkeling te Amsterdam,

tegen:

[de man] te [woonplaats 2] ,

gedaagde,

procederend in persoon.

Partijen worden hieronder aangeduid als ‘de vrouw’ respectievelijk ‘de man’.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 18 september 2025 met producties 1 tot en met 6;

- de op 30 september 2025 gehouden mondelinge behandeling.

1.2.

Tijdens de zitting is vonnis bepaald op 14 oktober 2025, maar de voorzieningenrechter doet bij vervroeging vandaag uitspraak.

2
2. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd. Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] en oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .

2.2.

De vrouw heeft op 13 februari 2025 een verzoek tot echtscheiding ingediend in welke procedure de bodemzitting is gepland op 17 oktober 2025.

2.3.

Bij beschikking van 10 maart 2025 heeft deze rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot gebruik van de echtelijke huurwoning te [plaats] aan de [adres] (hierna: de woning) en dat [minderjarige] voorlopig aan de man zal worden toevertrouwd. De vrouw heeft daarop de woning verlaten en elders een kamer gehuurd. [minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de woning.

2.4.

Bij beschikking van 6 augustus 2025 heeft deze rechtbank bepaald dat [minderjarige] op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming voor de periode van een jaar onder toezicht wordt gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 6 augustus 2025 tot 6 augustus 2026.

2.5.

Bij beschikking van 7 augustus 2025 heeft deze rechtbank onder meer een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vrouw met ingang van 7 augustus 2025 tot en met 21 augustus 2025. [minderjarige] woont nog steeds bij de vrouw.

2.6.

De huurovereenkomst van de door de vrouw gehuurde woonruimte is op 31 augustus 2025 geëindigd. Sindsdien verblijven de vrouw en [minderjarige] op een vakantiepark, beschikbaar gesteld door de GI.

3Het geschil

3.1.

De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

de man gebiedt binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van alle sleutels aan de vrouw in exclusief gebruik te geven tot

aan de beschikking in de bodemprocedure, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag

met een maximum van € 25.000,- met machtiging aan de vrouw om, indien de man hiermee in gebreke blijft, de ontruiming door een deurwaarder te laten uitvoeren, desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie, dan wel passend geachte voorlopige voorziening treft die ertoe strekt dat [minderjarige] per direct in de woning bij de vrouw kan verblijven.

3.2.

Daartoe voert de vrouw het volgende aan. [minderjarige] verblijft bij de vrouw omdat haar verblijf bij de man niet goed ging. Het is in het belang van [minderjarige] om in een stabiele situatie, in de ouderlijke woning te wonen. [minderjarige] heeft een zwaar jaar achter de rug, zij is verdrietig en het gaat niet goed met haar. Zij wil graag in haar eigen vertrouwde omgeving kunnen verblijven, in haar eigen kamer en in de buurt van haar vrienden, en dit is nu niet mogelijk omdat [minderjarige] en de vrouw op het vakantiepark wonen.

3.3.

De man voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De man heeft als meest verstrekkende verweer gevoerd dat de familiekamer de aangewezen rechter is in deze, en niet de voorzieningenrechter in kort geding. De vrouw is volgens hem niet-ontvankelijk in haar vordering.

4.2.

De (advocaat van de) vrouw stelt zich op het standpunt dat zij wel de juiste rechtsgang heeft gekozen, zij heeft in dat verband gesteld dat zij regelmatig dit soort zaken in kort geding doet.

4.3.

De voorzieningenrechter zal eerst een oordeel geven over de kwestie of de vrouw de juiste rechtsgang heeft gekozen, te weten de procedure in kort geding bij de civiele voorzieningenrechter, of dat zij, zoals de man stelt, de procedure in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure bij de familiekamer had moeten bewandelen. De voorzieningenrechter dient immers ambtshalve te beoordelen of zij bevoegd is om op grond van artikel 254 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te oordelen over de aan haar voorgelegde vorderingen en alleen als dat het geval is, komt de voorzieningenrechter toe aan het geven van een inhoudelijk oordeel over het voorgelegde geschil.

4.4.

Voor de duur van de echtscheidingsprocedure bevatten de artikelen 821 tot en met 826 Rv een bijzondere rechtsgang voor te treffen voorlopige voorzieningen. Artikel 822 lid 1 Rv geeft een opsomming van voorlopige voorzieningen die getroffen kunnen worden, waaronder het bepalen dat een van de echtgenoten bij uitsluiting gerechtigd is de echtelijke woning te gebruiken (onder a). De wetgever heeft met voornoemde regeling beoogd een uitputtende en snelle regeling te treffen voor voorlopige voorzieningen die kenmerkend zijn voor een echtscheidingsprocedure en heeft ervoor gekozen gewone rechtsmiddelen tegen een op grond van artikel 822 Rv gegeven beschikking uit te sluiten. Ook is onder bepaalde omstandigheden wijziging of intrekking van een dergelijke beschikking mogelijk (artikel 824 Rv) . Daarnaast heeft de wetgever bijzondere regels getroffen voor het tijdstip waarop de voorlopige voorzieningen in de echtscheidingsprocedure hun kracht verliezen om zoveel mogelijk aansluiting te bewerkstelligen tussen de voorlopige en definitieve voorziening.

4.5.

Hiervan uitgaande dient voor het verkrijgen van een voorlopige voorziening in een echtscheidingsprocedure naar het oordeel van de voorzieningenrechter in beginsel de bijzondere rechtsgang van de artikelen 821-826 Rv te worden gevolgd. Dat betreft immers een speciale met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die recht doet aan spoedeisende situaties in echtscheidingsprocedures

4.6.

De vordering van de vrouw de man te gebieden de woning te ontruimen en te verlaten en de vrouw het exclusief gebruik daarvan te verschaffen, valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder de in artikel 822 lid 1 onder a Rv genoemde voorlopige voorziening.

4.7.

Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw de procedure tot verkrijging van het exclusieve gebruik van de woning via de bijzondere procesgang van artikel 822 Rv bij de voorzieningenrechter van de familiekamer aanhangig moet maken en niet de weg van de civiele kort geding procedure had moeten volgen. Voor de vrouw staat immers een met voldoende waarborgen omklede snelle rechtsgang open, bij rechters die zijn gespecialiseerd in het familierecht. Gesteld noch gebleken is dat de zaak zo spoedeisend is dat deze weg niet kan worden gevolgd. De voorzieningenrechter zal de vrouw daarom niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt als gevolg daarvan niet meer toegekomen.

Proceskosten

4.8.

In de familierechtelijke aard van dit geschil ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter:

- verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vordering;

- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.

SH



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733