Essentie (redactie)
Moeder meent dat vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek om zorgregeling te wijzigen. Zij doet hierbij beroep op de mediationclausule in het ouderschapsplan. Partijen zijn volgens haar gehouden op hun geschil voor te leggen aan een mediator. Hof acht vader wel ontvankelijk. In dit geval – waarbij het gaat om een clausule in het familierechtelijk kader tussen niet-professionele partijen – betekent de clausule niet dat de vader niet naar de rechter kon gaan. Bovendien is mediation beproefd zonder resultaat.
| Datum publicatie | 05-11-2025 |
| Zaaknummer | 200.349.268 |
| Procedure | Tussenbeschikking |
| Zittingsplaats | Arnhem |
| Rechtsgebieden | Civiel recht |
| Trefwoorden | Kinderen; Familieprocesrecht; Mediation |
| Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Raadsonderzoek naar passende zorgregelingVolledige uitspraak
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.349.268
(zaaknummer rechtbank Gelderland 437459)
beschikking van 16 oktober 2025
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.H.C. van de Kerkhof,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. du Fossé.
1De procedure bij de rechtbank
Het hof verwijst voor de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank (Gelderland, zittingsplaats Arnhem) van 30 september 2024, uitgesproken onder het hiervoor genoemde zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).
2De procedure bij het hof
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 december 2024;
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, met producties;
- een journaalbericht van 29 augustus 2025 van mr. Van de Kerkhof met als bijlage het rapport van de raad voor de kinderbescherming van 31 juli 2025.
[minderjarige1] heeft op 1 september 2025 gesproken met een raadsheer en een griffier van het hof. Hij heeft verteld wat hij vindt van het contact met zijn vader.
De mondelinge behandeling heeft op 4 september 2025 plaatsgevonden. De ouders waren er met hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming is een vertegenwoordiger verschenen als adviseur.
3De feiten
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige1] , geboren [in] 2013 te [geboorteplaats1] , hierna:
[minderjarige1] ;
-
[minderjarige2] , geboren [in] 2018 te [geboorteplaats2] , hierna: [minderjarige2] ;
-
[minderjarige3] , geboren [in] 2023 te [geboorteplaats2] , hierna: [minderjarige3] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
[minderjarige2] heeft een stofwisselingsziekte. Hij maakt gebruik van een rolstoel en een spraakcomputer.
De ouders hebben met elkaar afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding
van [minderjarige1] , [minderjarige2] en [minderjarige3] . Deze afspraken zijn neergelegd in een ouderschapsplan. Dit ouderschapsplan maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking van 4 juli 2023.
De ouders zijn in het ouderschapsplan – onder meer – overeengekomen dat
[minderjarige1] , [minderjarige2] en [minderjarige3] hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. Ook zijn zij een zorgregeling overeengekomen (wanneer de kinderen bij welke ouder verblijven).
Bij beschikking van 4 augustus 2023 heeft de rechtbank Gelderland een voorlopige
zorgregeling tussen de ouders vastgesteld, en daarin vastgelegd wanneer [minderjarige1] en [minderjarige2] bij de vader verblijven.
De zorgregeling uit het ouderschapsplan en de voorlopige zorgregeling voor [minderjarige1] en [minderjarige2] worden niet meer nageleefd. In maart 2025 heeft de moeder het contact tussen de kinderen en de vader opgeschort. In de afgelopen zomervakantie (2025) heeft [minderjarige1] een periode bij de vader verbleven. Sinds een paar weken heeft de vader videobelcontact met alle drie de kinderen.
Op 26 september 2025 heeft de kinderrechter (in de rechtbank Gelderland) de kinderen onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Gelderland met ingang van
23 september 2025 tot 23 september 2026.
4De omvang van het geschil
De ouders zijn het niet eens over de zorgregeling.
Bij de bestreden beschikking is de beschikking van 4 juli 2023 (met het ouderschapsplan) gewijzigd en heeft de rechtbank Gelderland een zorgregeling vastgesteld op basis waarvan [minderjarige3] bij de vader verblijft:
-
de komende drie weken twee uur per week;
-
in de week daarna eenmaal vier uur;
-
in de week daarna eenmaal zes uur;
-
in de week daarna eenmaal acht uur;
-
vervolgens gedurende een weekend per twee weken (tegelijkertijd met [minderjarige1] en [minderjarige2] ) van vrijdag 19:00 uur na het eten tot zondagavond 19:00 uur na het eten, met dien verstande dat zolang [minderjarige3] nog geen twee jaar oud is (dus tot 8 januari 2025),
zij op zaterdag vanaf 10:00 uur tot 19:00 uur na het eten bij de vader verblijft, en de zondag vanaf 10:00 uur tot 19:00 uur na het eten;
- vanaf het moment dat de weekendregeling ingaat (dus vanaf het moment dat begonnen wordt met twee losse dagen in het weekend van de jongens): het komende halfjaar (dus tot 1 april 2025) in de andere week een extra (weekend)dag, in onderling overleg te bepalen;
als regeling voor de kerst- en paasdagen vastgesteld dat [minderjarige1] , [minderjarige2] en [minderjarige3] :
-
in de even jaren op eerste kerstdag bij de moeder verblijven en op tweede kerstdag bij de vader en in de oneven jaren andersom;
-
in de oneven jaren (zijnde het paasweekend van de moeder) op tweede paasdag bij de vader verblijven en in de even jaren (zijnde het paasweekend van de vader) de op tweede paasdag bij de moeder verblijven en
het meer of anders verzochte afgewezen.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij wil dat de verzoeken van de vader niet worden beoordeeld of alsnog worden afgewezen.
De vader is het niet eens met de moeder en wil dat haar verzoek wordt afgewezen. Hij vraagt het hof om de beslissing van de rechtbank nog aan te passen. Hij wil dat de moeder een dwangsom van € 500,- per dag betaalt als zij zich niet houdt aan de zorgregeling die geldt voor [minderjarige3] .
5De motivering van de beslissing
In artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW staat dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing of een afspraak over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Ontvankelijkheid
De moeder vindt dat de rechtbank ten onrechte de vader ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoeken. Volgens de moeder is er geen relevante wijziging van omstandigheden dus volgens haar mag het hof de zaak niet inhoudelijk beoordelen. Het hof is van oordeel dat wel sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. De in het ouderschapsplan vastgelegde zorgregeling wordt niet meer nagekomen en er is geen fysiek contact meer tussen de vader en [minderjarige3] en [minderjarige2] . Dit is voldoende reden om inhoudelijk naar de zaak te kijken.
Volgens de moeder hebben de ouders afgesproken dat zij de afspraken over [minderjarige3] niet kunnen wijzigen zolang [minderjarige3] nog borstvoeding krijgt en had de vader ook om die reden niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Het hof overweegt dat in het belang van [minderjarige3] wel opnieuw beoordeeld mag worden welke zorgregeling het meest in haar belang is omdat [minderjarige3] inmiddels meer dan tweeëneenhalf jaar oud is.
De moeder vindt ook dat de rechtbank de vader niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn wijzigingsverzoek, omdat de ouders in het ouderschapsplan zijn overeengekomen dat zij bij meningsverschillen over de uitvoering van het ouderschapsplan of de invulling van de zorg en opvoeding zich zullen wenden tot de mediator.
Het hof is het met de vader eens dat de vader ontvankelijk was in zijn inleidende verzoeken. Het staat de ouders vrij om in het kader van contractsvrijheid een dergelijke mediationclausule in hun ouderschapsplan op te nemen en de ouders zijn dan in beginsel ook gehouden om hun geschil voor te leggen aan een mediator. Als zij dit niet doen, leidt dit echter niet tot onbevoegdheid van de burgerlijke rechter om kennis te nemen van het geschil. De Hoge Raad heeft in het arrest van 12 juli 2024
1 bevestigd dat een mediationclausule (tussen professionele partijen) sóms bindend kan zijn en dat dit afhangt van de bewoording van de clausule en van de overige omstandigheden van het geval. In dit geval – waarbij het gaat om een clausule in het familierechtelijk kader tussen niet-professionele partijen – is het hof van oordeel dat de clausule niet betekent dat de vader niet naar de rechter kon gaan. Bovendien zijn de ouders in de procedure in hoger beroep nog naar een mediator geweest maar dit heeft niet tot een oplossing geleid. Het hof is van oordeel dat de vader ontvankelijk is in zijn inleidend verzoek.
Zorgregeling
Zoals tijdens de zitting ook met de ouders en de raad voor de kinderbescherming is
besproken, heeft het hof op dit moment onvoldoende beschikbare informatie om een beslissing te kunnen geven. Uit het raadsrapport van 31 juli 2025 blijkt:
“Het lukt ouders (op dit moment) onvoldoende om keuzes te maken die in het belang van de kinderen zijn en/of om gemaakte afspraken na te (blijven) komen, mede door schade die ouders ook zelf hebben opgelopen in dit proces.
Het is van belang dat de kinderen kunnen verblijven in een thuissituatie die voor hen veilig is en voelt. Ze verdienen emotioneel beschikbare ouders en ze hebben het nodig om duidelijkheid te krijgen over de zorgregeling en over de rol van de ouder op afstand en de overige familie in hun leven. Er dient aandacht te zijn voor ieders beleving en emoties die van invloed kunnen zijn op hun gedrag.
Voor de kinderen is het van belang dat de zorgregeling weer tot stand komt en doorgang heeft. De kinderen moeten vertrouwen krijgen in de continuïteit van deze regeling. Het is van belang dat er een stabiele woon/opvoedersomgeving komt voor de kinderen, waar zij rust en stabiliteit ervaren. De kinderen kunnen vanuit die rust, stabiliteit en duidelijkheid ook de ruimte, gaan ervaren dat zij een positieve band en daarnaast ook onbelast contact en omgang met allebei hun ouders kunnen en mogen hebben. Dan is het mogelijk om te leren omgaan met het feit er verschillende opvoedsituaties zijn maar dat deze naast elkaar kunnen en mogen bestaan.
De raad is van mening dat een ondertoezichtstelling nodig is om (...)
hulpverlening voor de kinderen te realiseren en te zorgen dat het doorgang krijgt.
Daarnaast vindt de raad het van belang dat de zorgregeling weer tot stand komt,
dat er zicht en ondersteuning komt in de thuissituatie van beide ouders en dat er
basisafspraken en kaders zijn waarop zicht gehouden wordt.”
Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad voor de kinderbescherming verzoeken een onderzoek in te stellen naar een passende zorgregeling tussen de ouders, voor de kinderen. Het hof zal de raad voor de kinderbescherming verzoeken om over het verloop van een en ander te rapporteren. Daarbij wil het hof in het bijzonder geïnformeerd worden over het gedrag van [minderjarige3] . [minderjarige3] laat tijdens het verschonen signalen zien die op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd en die zouden kunnen duiden op seksueel misbruik. De raad voor de kinderbescherming heeft nader onderzoek geadviseerd (bij het [naam1] ). Het hof draagt de raad voor de kinderbescherming daarnaast op om in zijn onderzoek ook de bevindingen van [naam2] te betrekken. [naam2] heeft een zogeheten ‘MASIC’ uitgevoerd. Zo’n onderzoek is ingericht om op een objectieve manier een inschatting te geven van de veiligheidssituatie bij de ouders thuis. Het hof vindt dit belangrijk omdat zowel de moeder als de vader menen dat de situatie bij de andere ouder onveilig is.
Het hof zal voor de duur van het raadsonderzoek een voorlopige zorgregeling vaststellen, die voor [minderjarige3] onder regie van de GI zal worden uitgevoerd. Het hof volgt hierbij het advies van de raad voor de kinderbescherming zoals dat op de zitting aan het hof is gegeven. De raad voor de kinderbescherming heeft benadrukt dat het heel belangrijk is dat het contact tussen de vader en de kinderen wordt voortgezet of weer wordt hervat. Voor [minderjarige3] is volgens de raad voor de kinderbescherming een begeleide contactregeling nodig, totdat duidelijk is wat er aan de hand is en het helder is dat er geen zorgen zijn over het contact tussen de vader en [minderjarige3] .
Voor de voorlopige regeling voor [minderjarige1] en [minderjarige2] met de vader houdt het hof de regeling aan zoals die is bepaald in de beschikking van de rechtbank van 4 augustus 2023, te weten om de veertien dagen een weekend van vrijdagavond 19:00 uur (na het avondeten) tot zondagavond 19:00 uur (na het avondeten), waarbij de moeder de kinderen naar de vader brengt.
Voor de regeling voor [minderjarige3] zal het hof bepalen dat deze onder regie van de GI wordt uitgevoerd, omdat de GI zicht heeft op het effect van het contact met de vader op [minderjarige3] en de GI als eerste op de hoogte is van de resultaten van het onderzoek naar de veiligheid. Het is aan de GI om de regeling verder uit te breiden binnen de bandbreedte van de beschikking van de rechtbank van 30 september 2024. Als duidelijk is dat het contact veilig is, kan de GI ook bepalen dat het contact verder onbegeleid kan plaatsvinden. Voor [minderjarige3] geldt dan de volgende zorgregeling:
[minderjarige3] heeft twee uur per week contact met de vader onder begeleiding van [naam3] of een vergelijkbare instantie, onder regie van de GI. Deze regie houdt in dat de GI de regeling kan uitbreiden, tot maximaal een weekend per veertien dagen samen met [minderjarige1] en [minderjarige2] en in het komende halfjaar (dus tot 16 maart 2026) in de andere week een extra (weekend)dag extra. De GI kan bepalen dat het contact niet langer onder begeleiding hoeft plaats te vinden.
Daarnaast zal de vader met [minderjarige1] , [minderjarige2] en [minderjarige3] eenmaal per week beeldbellen zoals dat op dit moment ook gebeurt (wat op de mondelinge behandeling bij het hof is besproken).
Het hof benadrukt dat het belangrijk is dat er contact is tussen de vader en de kinderen. De vader stelt zich op het standpunt dat als hij [minderjarige3] niet onbegeleid mag zien, hij de zorgregeling niet wil naleven. Omdat hij geen onderscheid tussen de kinderen wil maken, betekent dit dat [minderjarige1] en [minderjarige2] dan ook niet bij hem zullen verblijven. Inmiddels heeft de vader over het contact met [minderjarige1] verklaard dat [minderjarige1] altijd welkom is. [minderjarige1] heeft in het gesprek bij het hof verteld dat hij de vader mist en dat hij graag bij de vader wil verblijven. In het rapport van de raad voor de kinderbescherming staat dat [minderjarige2] in het gesprek met de raadsonderzoekers liet weten dat hij de vader mist en hem graag weer wil zien. Hij weet dat [minderjarige1] wel naar de vader gaat. Het hof verwacht van de vader dat hij zich zal houden aan de voorlopige zorgregeling zodat de kinderen weten waar ze aan toe zijn en erop kunnen rekenen dat zij regelmatig contact met de vader hebben.
Het hof zal verder iedere beslissing aanhouden, waaronder ook het verzoek van de vader om een dwangsom aan de moeder op te leggen.
Het hof zal aan [minderjarige1] een brief schrijven waarin hem de beslissing wordt verteld.
6De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad voor de kinderbescherming een nader onderzoek in stellen naar een zorgregeling tussen de ouders voor [minderjarige1] , [minderjarige2] en [minderjarige3] en daar uiterlijk op
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op 12 februari 2026 om
10 uurwaarbij deze beschikking als oproep geldt,
bepaalt dat het onderzoek door de raad voor de kinderbescherming zal worden verricht onder leiding van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. H. Phaff;
bepaalt dat de raad voor de kinderbescherming zich voor vragen of opmerkingen over het onderzoek zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;
bepaalt als voorlopige zorgregeling:
-
[minderjarige1] en [minderjarige2] zijn om de veertien dagen een weekend van vrijdagavond 19:00 uur (na het avondeten) tot zondagavond 19:00 uur (na het avondeten) bij de vader, waarbij de moeder de kinderen naar de vader brengt;
-
[minderjarige3] heeft twee uur per week contact met de vader onder begeleiding van [naam3] of een vergelijkbare instantie, onder regie van de GI. Deze regie houdt in dat de GI de regeling kan uitbreiden, tot maximaal een weekend per veertien dagen samen met [minderjarige1] en [minderjarige2] en in het komende halfjaar (dus tot 16 maart 2026) in de andere week een extra (weekend)dag extra. De GI kan bepalen dat het contact niet langer onder begeleiding hoeft plaats te vinden;
-
de vader zal met [minderjarige1] , [minderjarige2] en [minderjarige3] eenmaal per week beeldbellen zoals dat op dit moment ook gebeurt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K. van Os-ten Have en E. de Boer, bijgestaan de griffier, en is op 16 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR 2024:1078
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733
