| Datum publicatie | 04-11-2025 |
| Zaaknummer | 24/02069 |
| Procedure | Cassatie |
| Formele relaties | Conclusie: ECLI:NL:PHR:2025:795; (niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl) In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2024:1276 (niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl) |
| Rechtsgebieden | Strafrecht |
| Trefwoorden | IPR familierecht |
| Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Kinderontvoering naar India. Uitlokking medeplegen wederrechtelijke vrijheidsberoving (art. 282.1 Sr) en (medeplegen) onttrekking van minderjarige aan wettig gezag (art. 279.2 Sr) door in 2016 in Amsterdam zijn 2-jarige dochter met geweld te laten weghalen bij haar moeder en haar naar India te laten brengen. Had hof ambtshalve niet-verschenen verdachte in de gelegenheid moeten stellen via videoconferentie a.b.i. art. 131a Sv aan onderzoek ttz. in hoger beroep deel te nemen? V.zv. middel is gericht tegen het uitblijven van beslissing van voorzitter hof om verdachte op zitting te horen per videoconferentie a.b.i. art. 131a Sv, moet middel onbesproken blijven. Eventueel gebruik van videoconferentie betreft beslissing die voorzitter i.h.k.v. orde op zitting kan nemen. Tegen (het uitblijven van) deze beslissing staat geen h.b. of cassatieberoep open (vgl. HR:2024:1771). Opvatting dat art. 6 EVRM in geval als dit (waarin (i) verdachte in het buitenland verblijft en (ii) tegen hem bevel tot gevangenneming is gegeven) eraan in de weg staat dat onderzoek ttz. wordt voortgezet, als niet-verschenen verdachte niet ambtshalve in de gelegenheid wordt gesteld via videoconferentie aan dat onderzoek deel te nemen, is niet juist. Onder omstandigheden kan door gebruik van videoconferentie a.b.i. art. 131a Sv recht van fysiek op zitting afwezige verdachte op “a fair and public hearing” worden gerealiseerd (vgl. EHRM nr. 66580/12 (Bivolaru/Roemenië (2)) en HR:2019:709). Uit rechtspraak EHRM volgt echter niet dat die gelegenheid van videoconferentie zonder meer moet worden geboden als verdachte vrijwillig afstand doet van zijn aanwezigheidsrecht of door afwezigheid probeert aan zijn berechting te ontkomen. Eventuele vrees van verdachte voor gevangenneming als hij proces in Nederland zou bijwonen, maakt dit niet anders. Volgt verwerping. Samenhang met 24/01916, 24/01953, 24/02019 en 24/02184. Vervolg op HR:2022:1765.Volledige uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 24/02069
Datum 4 november 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 mei 2024, nummer 23-002349-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten G. Spong en C.G. Peerik bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
Namens de [benadeelde] heeft de advocaat J.P. Plasman een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Namens de verdachte heeft de advocaat G. Spong daarop schriftelijk gereageerd.
2Korte weergave van de zaak
Het gaat in deze zaak en de zaken van de mededaders om het volgende, zoals samengevat in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.1 en 2.2. Op 29 september 2016 is de destijds tweejarige [benadeelde] ontvoerd uit de woning van haar oma in [plaats] . De ontvoering was zorgvuldig voorbereid door de in India woonachtige verdachte. Hij had daartoe de hulp ingeroepen van een groot aantal personen, onder wie de mededaders [medeverdachte 1] (24/02019), [medeverdachte 2] (24/01916), [medeverdachte 3] (24/01953) en [medeverdachte 4] (24/02184).
Kort nadat in de ochtend van 29 september 2016 door [medeverdachte 4] werd gemeld dat de moeder van [benadeelde] de betreffende woning had verlaten, is [medeverdachte 1] met twee andere mededaders de woning binnengetreden. [medeverdachte 1] had tie-wraps en een stroomstootwapen bij zich. [medeverdachte 1] is met de in de woning aanwezige familieleden in een worsteling geraakt en is ter plaatse aangehouden. De andere twee mededaders hebben [benadeelde] vanuit de woning meegenomen naar een ophaalpunt in [plaats] , waar de verdachte met mededaders op hen stond te wachten. Vanaf dat ophaalpunt heeft [medeverdachte 3] [benadeelde] en de verdachte naar Duitsland gereden, waarna de verdachte haar naar India heeft gebracht.
3Beoordeling van het achtste cassatiemiddel
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof ten onrechte niet ambtshalve de niet-verschenen verdachte in de gelegenheid heeft gesteld via een videoconferentie als bedoeld in artikel 131a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep deel te nemen.
De procesgang in deze zaak is samengevat in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.2.
Voor zover het cassatiemiddel is gericht tegen het uitblijven van een beslissing van de voorzitter van het hof om de verdachte op de zitting te horen per videoconferentie als bedoeld in artikel 131a Sv, moet het cassatiemiddel onbesproken blijven. Het eventuele gebruik van videoconferentie betreft een beslissing die de voorzitter in het kader van de orde op de zitting kan nemen. Tegen (het uitblijven van) deze beslissing staat geen hoger beroep of cassatieberoep open. (Vgl. HR 3 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1771.)
Het cassatiemiddel steunt verder op de opvatting dat artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in een geval als dit – waarin (i) de verdachte in het buitenland verblijft en (ii) tegen de verdachte een bevel tot gevangenneming is gegeven – eraan in de weg staat dat het onderzoek op de terechtzitting wordt voortgezet, als de niet-verschenen verdachte niet ambtshalve in de gelegenheid wordt gesteld via videoconferentie aan dat onderzoek deel te nemen. Die opvatting is niet juist. Onder omstandigheden kan door het gebruik van videoconferentie als bedoeld in artikel 131a Sv het recht van de fysiek op de zitting afwezige verdachte op ‘a fair and public hearing’ worden gerealiseerd (vgl. EHRM 2 oktober 2018, nr. 66580/12 (Bivolaru/Roemenië (2)), overweging 138 en, in enigszins ander verband, HR 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:709, rechtsoverweging 2.3.4). Uit de rechtspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens volgt echter niet dat die gelegenheid van videoconferentie zonder meer moet worden geboden als een verdachte vrijwillig afstand doet van zijn aanwezigheidsrecht of door afwezigheid probeert aan zijn berechting te ontkomen. De eventuele vrees van de verdachte voor gevangenneming als hij het proces in Nederland zou bijwonen, maakt dit niet anders.
4Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie) .
5Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2025.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733
