Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14-10-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:6319

Essentie (redactie)

Hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met de benzinekosten die hij heeft. Vast staat dat hij altijd de kinderen vanuit Duitsland naar moeder in Nederland brengt. Hij is tijdens het huwelijk al in Duitsland gaan werken omdat hij daar een nieuwe baan kon krijgen. Het is niet redelijk om na scheiding die kosten alleen voor zijn rekening te laten komen.


Datum publicatie03-11-2025
Zaaknummer200.345.181
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenAlimentatie; Extra lasten (7.2): overige extra lasten
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

kinder- en partneralimentatie en draagplicht van kosten samenhangend met ontruiming van de echtelijke woning

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummers gerechtshof 200.345.181 en 200.345.183

(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 553153 en 570111)

beschikking van 14 oktober 2025

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. A.J. Robbers,

en

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. F.C. van ’t Hooft.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 mei 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties 1 en 2, ingekomen op 26 augustus 2024;

- een akte overlegging producties en verandering/wijziging c.q. precisering van de

grondslagen en vorderingen van de zijde van de vrouw met producties 1 tot en met 6;

- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties 1 tot en

met 21;

- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties 7 en 8;

- een journaalbericht van mr. Spaargaren van 26 maart 2025 met een wijziging grieven en

(gedeeltelijke) intrekking grieven met producties 1 tot en met 15 (11 ontbreekt);

- een journaalbericht van mr. Van ’t Hooft van 31 maart 2025 met producties 8 en 9 en 22 tot

en met 34;

- een journaalbericht van mr. Van ’t Hooft van 29 juli 2025 met producties 35 en 36;

- een journaalbericht van mr. Van ’t Hooft van 22 augustus 2025 met een akte ‘verweer tegen

later ingediende grief’;

- een journaalbericht van mr. Van ’t Hooft van 24 augustus 2025 waarin het verzoek in het

incidenteel hoger beroep tot het vaststellen van een vakantieregeling wordt ingetrokken;

- een journaalbericht van mr. Van ’t Hooft van 24 augustus 2025 met productie 37 tot en

met 39.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 29 augustus 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming is ook opgeroepen voor de mondelinge behandeling, maar heeft bij e-mailbericht van 28 april 2025 gemeld niet te zullen verschijnen.

3De feiten

3.1

Partijen zijn [in] 2003 gehuwd.

3.2

Zij zijn de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , beiden geboren [in] 2013.

3.3

De vrouw heeft op 26 september 2022 met het oog op de aanstaande echtscheiding een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend.

3.4

Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 13 december 2022 heeft de rechtbank, voor de duur van de echtscheidingsprocedure, kort samengevat:

  • de kinderen toevertrouwd aan de vrouw;

  • bepaald dat de vrouw gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning;

  • een zorgregeling vastgesteld met betrekking tot de kinderen; en

  • beslist dat de man vanaf de datum van die beschikking € 500 per kind per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

3.5

De vrouw heeft op 14 februari 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De man heeft verweer gevoerd en zelfstandige verzoeken gedaan. Beide partijen hebben daarna hun verzoeken aangevuld en gewijzigd.

3.6

Bij de beschikking van 30 mei 2024 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 26 november 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk is geëindigd.

3.7

Naast het uitspreken van de echtscheiding heeft de rechtbank in de beschikking van 30 mei 2024 (hierna ook: de bestreden beschikking):

  • een zorgregeling vastgesteld tussen de man en de kinderen;

  • beslist dat de man per maand € 169 aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] , telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

  • de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap gelast.

De beschikking is, behalve voor zover het de echtscheiding betreft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

4De omvang van het geschil

4.1

Tussen partijen is nog in geschil de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie, aan de vrouw opgelegde dwangsommen en de draagplicht van kosten die samenhangen met de ontruiming van de echtelijke woning.

4.2

De vrouw is aanvankelijk met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Bij haar journaalbericht van 26 maart 2025 heeft zij de grieven 1, 5 en 6 ingetrokken. Op de mondelinge behandeling heeft zij ook het verzoek betreffende twee leningen ingetrokken. De resterende grieven en verzoeken zien op de kinderalimentatie, partneralimentatie en aan de vrouw opgelegde dwangsommen. Zij verzoekt het hof om de kinder- en partneralimentatie opnieuw te berekenen en de beslissing over de dwangsommen te vernietigen. Een en ander met compensatie van kosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.3

De man voert verweer en is op zijn beurt met vijf ongenummerde grieven in (incidenteel) hoger beroep gekomen. Bij het journaalbericht van 24 augustus 2025 heeft de man zijn (vijfde) grief over de zorgregeling ingetrokken. De resterende grieven zien op de kinderalimentatie en diverse kosten verband houdende met de ontruiming van de inmiddels aan een derde overgedragen voormalig echtelijke woning. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, de grieven van de vrouw af te wijzen en zijn verzoeken (alsnog) toe te wijzen.

5De motivering van de beslissing

de bijdrage in de kosten van verzorging en onderhoud van de kinderen ( kinderalimentatie )

5.1

Ouders zijn op grond van de wet gehouden om naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Na een scheiding is het aan de ouders om afspraken te maken over de verdeling van die kosten. Als zij daar niet uitkomen zal de rechter daarover een beslissing nemen.

5.2

Bij de rechtbank heeft de vrouw verzocht om de man te veroordelen aan haar een kinderalimentatie van € 500 per kind per maand te betalen. Dat is door de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft berekend dat de kosten van ieder van de kinderen (hun behoefte) € 225 per maand is en heeft een door te man aan de vrouw te betalen bijdrage van € 169 per kind per maand opgelegd. De vrouw is het daarmee niet eens en verzoekt het hof om alsnog een bijdrage van € 500 per kind per maand op te leggen. Ook de man is het niet geheel met de beslissing eens. Hij verzoekt het hof om bij de berekening ook rekening te houden met zijn kosten van het halen en brengen van de kinderen. Hij haalt en brengt de kinderen altijd vanuit Duitsland en de man heeft de daarmee gemoeid zijnde (benzine)kosten berekend op € 191,25 per maand.

5.3

Het hof zal het verzoek van de vrouw afwijzen. De vrouw verzoekt namelijk om een hogere bijdrage dan wat de kinderen kosten. Die kosten zijn berekend op € 225 per kind per maand en daartegen komt de vrouw in hoger beroep niet op. Die zijn tussen partijen ook niet in geschil. Verder heeft de vrouw gesteld dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herberekening van de kinderalimentatie rechtvaardigen, maar dat heeft de vrouw naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Niet duidelijk is wat dan die gewijzigde omstandigheden zijn en welke gevolgen dat dan zou moeten hebben voor de kinderalimentatie. Grief 2 en 3 van de vrouw falen.

5.4

Ten aanzien van het verzoek van de man overweegt het hof als volgt. Vast staat dat de man de kinderen altijd haalt en brengt. De stelling van de vrouw dat het de beslissing van de man is geweest om in Duitsland te gaan werken en dat hij daarvan dan ook de financiële gevolgen moet dragen, volgt het hof niet. Die beslissing is namelijk genomen in 2018/2019, toen partijen nog met elkaar gehuwd waren. De man was in Nederland zijn baan kwijtgeraakt en in Duitsland kon hij weer een nieuwe baan krijgen. Met zijn inkomen werden vervolgens de (huishoudelijke) kosten van het gezin betaald en de benzinekosten hoorden bij die kosten. Het is dan niet redelijk om na de echtscheiding die kosten geheel ten laste van de man te laten komen, zonder dat daarmee in de berekening van de door de man te betalen bijdrage rekening wordt gehouden. De kosten als zodanig zoals door de man berekend worden door de vrouw ook niet betwist. Het hof zal daarom rekening houden met (benzine)kosten.

5.5

Voor de berekening van de draagkracht van de man is verder van belang dat hij inmiddels weer zonder werk is. Hij ontvangt nu een uitkering in Duitsland, volgens de advocaat van de man vergelijkbaar met een Nederlandse WW-uitkering (‘Arbeidslosengeld’) en met ingang van 1 september 2025 ontvangt hij in plaats daarvan ‘Burgergeld’, volgens de advocaat van de man vergelijkbaar met een uitkering op grond van de Participatiewet in Nederland. Dat neemt niet weg dat partijen niettemin gehouden zijn om in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen te voorzien.

5.6

De man heeft weliswaar gesteld vanaf 1 september 2025 een Duitse Burgergeld-uitkering te zullen ontvangen en dat daarvoor een vermogenstoets geldt, maar wat dit concreet voor zijn inkomen betekent is door hem niet duidelijk gemaakt. De man heeft niet laten zien wat zijn feitelijke inkomsten met ingang van 1 september 2025 zullen zijn, anders dan dat hij heeft aangevoerd dat hij ‘zijn spaargeld moet opeten’. Bij gebrek aan concrete gegevens zal het hof uitgaan van het Arbeidslosengeld van netto € 2.710 per maand, ten aanzien waarvan door de man een ‘Änderungsbescheid’ gedateerd 4 maart 2025 is overgelegd. De man heeft enkel verzocht om de berekening te corrigeren met zijn benzinekosten en ter zitting is namens de man nog eens benadrukt dat hij niet beoogt de kinderalimentatie met terugwerkende kracht vast te stellen. Het hof zal daarom als ingangsdatum voor de wijziging de datum van deze beschikking hanteren.

5.7

De rechtbank heeft de door de man te betalen bijdrage vastgesteld aan de hand van de berekende behoefte van ieder kind van € 225 en daar een zorgkorting op toegepast van 25% en is aldus op een bijdrage van € 169 (225 – 0,25 x 225) per kind per maand uitgekomen. Het hof zal voor de berekening van de draagkracht voor de kinderalimentatie de in het ‘Rapport Alimentatienormen’ gebruikte forfaitaire formule hanteren:

draagkracht = 70% van [NBI – (0,3 x NBI + (gecorrigeerde) bijstandsnorm + overige noodzakelijke lasten)].

Daarbij wordt rekening gehouden met een forfaitair woonbudget (woonlasten) van 30% van het netto besteedbaar inkomen (nbi), een forfaitair bedrag aan kosten (de gecorrigeerde bijstandsnorm) en eventueel overige noodzakelijke lasten. De bijstandsnorm voor 2025 is vastgesteld op € 1.310 en ten aanzien van de overige noodzakelijke lasten rekent het hof met de door de man berekende en door de vrouw niet betwiste benzinekosten van € 191,25 per maand.

In cijfers komt dit neer op het volgende:

draagkracht = 70% van [2.710 – (813 + 1.310 + 191)] = € 277.

Nu de vrouw in Nederland een uitkering op grond van de Participatiewets ontvangt heeft zij op grond van eerder genoemd Rapport Alimentatienormen geen draagkracht. Dat betekent dat de man gehouden is om zijn gehele berekende draagkracht dient aan te wenden voor de kinderen, nu de kosten van de kinderen samen € 450 per maand zijn. Dit houdt in dat de man gehouden om aan de vrouw € 138,50 per kind per maand te voldoen. In zoverre slaagt grief 1 van de man.

de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw ( partneralimentatie )

5.8

De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen haar een partneralimentatie van € 500 per maand te voldoen afgewezen. Als dragende overweging geldt daarvoor dat het op de weg van de vrouw ligt om haar behoefte inzichtelijk te maken en nu zij dat niet heeft gedaan is reeds daarom het verzoek afgewezen. In hoger beroep heeft de haar verzoek uit de eerste aanleg enkel herhaald, evenwel wederom zonder haar behoefte en behoeftigheid inzichtelijk te maken. Het hof zal haar verzoek in hoger beroep dan ook om die reden afwijzen. De vierde grief van de vrouw (omtrent haar verdiencapaciteit) en haar zevende grief (over door de man te verstrekken informatie) hoeven daarom ook niet meer te worden besproken.

verwikkelingen rondom de voormalig echtelijke woning

5.9

In de bestreden beschikking heeft de rechtbank ten aanzien van de echtelijke woning, die enkel door de vrouw werd bewoond, overwogen dat die zo snel mogelijk moest worden verkocht. De vrouw is veroordeeld om aan de verkoop mee te werken. Beslist is verder dat de vrouw de woning moest opruimen, moest schoonhouden en moest meewerken aan bezichtigingen. Uiterlijk achtenveertig uur voor de levering moest de vrouw de woning hebben ontruimd en verlaten en de sleutels aan de makelaar hebben afgegeven. Zo zij hier niet aan zou voldoen verbeurde zij een dwangsom van € 500 voor ieder dag dat zij er niet aan voldeed.

5.10

Vast staat dat de vrouw op de dag van de levering de woning niet had ontruimd en niet had verlaten. Er zijn een heleboel mensen verschenen om die dag de vrouw uit te woning te krijgen, waarna zij alsnog is vertrokken. De kosten die daarmee gemoeid waren (waaronder ontruimingskosten en opslagkosten van de inboedel) dienen volgens de man geheel ten laste van de vrouw te komen. Daar is de vrouw het niet mee eens. De vrouw is het er ook niet mee eens dat de rechtbank heeft bepaald dat zij dwangsommen zou verbeuren. Dat past volgens haar niet in een echtscheidingsprocedure. Bovendien waren er in andere tussen partijen gevoerde procedures ook al dwangsommen aan haar opgelegd. Dat kan dan niet voor een derde keer, omdat dit volgens haar twee keer te veel is en dubbelop.

5.11

Ten aanzien van de dwangsommen overweegt het hof als volgt. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof op goede gronden aan de vrouw dwangsommen opgelegd, gelet op de proceshouding van de vrouw. Dat de vrouw bij de levering van de woning de woning niet had ontruimd en niet had verlaten onderstreept enkel de gegrondheid van de oplegde dwangsommen. Dat sprake zou zijn van een dubbeltelling ziet het hof niet. Als in andere procedures aan andere verplichtingen dwangsommen zijn verbonden is geen sprake van een dubbeltelling. De stelling van de vrouw dat het niet past om binnen een echtscheidingsprocedure dwangsommen op te leggen gaat ook niet op. Grief 8 van de vrouw faalt.

5.12

Omdat de vrouw niet heeft voldaan aan de verplichtingen die haar waren opgelegd in de bestreden beschikking, heeft de man kosten moeten maken om tot ontruiming van de woning te geraken. Het gaat om de door de deurwaarder bij de man in rekening gebrachte kosten voor ontruiming en afwikkelkosten. Vast staat dat deze kosten bij elkaar € 8.248 zijn. Als de vrouw gevolg had gegeven aan hetgeen haar was opgedragen in de bestreden beschikking hadden die kosten niet hoeven worden gemaakt. Door dit niet te doen handelt de vrouw onrechtmatig tegenover de man is zij aansprakelijk voor de door hem ten gevolge daarvan geleden schade. Concreet betekent dit dat de vrouw voormelde kosten van € 8.248 dient te dragen. Het hof zal aldus beslissen. Grief 2 van de man slaagt.

5.13

Na de ontruiming zijn de inboedelzaken opgeslagen. De man verzoekt het hof te bepalen dat de kosten van opslag voor rekening van de vrouw dienen te komen. Ter zitting bleek dat de vrouw inmiddels een nota op haar naam heeft ontvangen van die kosten. Volgens de vrouw gaat het om € 3.200 en heeft zij de nota nog niet betaald. Gelet op de wijze waarop de vrouw zich voor, tijdens en na de ontruiming heeft opgesteld dienen deze kosten, voor zover al gemeenschappelijk, in de onderlinge verhouding tussen partijen geheel voor rekening van de vrouw te komen. Grief 3 van de man slaagt.

5.14

Om de woning verkoopbaar te maken heeft de makelaar geadviseerd een aantal werkzaamheden te laten uitvoeren. Dat is gebeurd en de kosten daarvan zijn in totaal € 1.296 geweest. De man heeft die kosten geheel voldaan en hij vordert daarvan de helft terug van de vrouw met het verzoek aan het of om de vrouw daartoe te veroordelen. De vrouw heeft die vordering erkend en daarom zal het hof het verzoek van de man toewijzen. Grief 4 van de man slaagt.

6De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven van de vrouw. De grieven 2, 3 en 4 van de man slagen. Zijn eerste grief slaagt deels. Het hof zal de bestreden beschikking voor zover het de kinderalimentatie betreft na de datum van deze beschikking vernietigen en in zoverre beslissen als hierna vermeld. Ook zal het hof de bestreden beschikking nog aanvullen.

6.2

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:

7.1

vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 mei 2024, voor zover die ziet op de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vanaf de datum van deze beschikking, en in zoverre opnieuw beschikkende:

7.2

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 138,50 per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

7.3

voor het overige blijft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 mei 2024 in stand en beschikt het hof aanvullend als volgt:

7.3.1

bepaalt dat de ontruimingskosten van de woning van € 8.248 in de onderlinge verhouding tussen partijen geheel door de vrouw worden gedragen;

7.3.2

bepaalt dat de kosten van opslag van de inboedel in de onderlinge verhouding tussen partijen geheel door de vrouw worden gedragen;

7.3.3

bepaalt dat de vrouw aan de man € 648 aan de man moet vergoeden, zijnde de helft van de kosten van het verkoopklaar maken van de woning;

7.4

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

7.5

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

7.6

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, J.U.M. van der Werff en

L. Hamer, bijgestaan door H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 14 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733