Gerechtshof Den Haag 22-10-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2222


Datum publicatie29-10-2025
Zaaknummer200.349.482/01, -/02, -/03, 200.349.497/01 en 200.356.595/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie;
Familievermogensrecht; Vergoedingsrechten art. 1:95; De uitsluitingsclausule;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Geschilbeslechting nevenvoorzieningen echtscheiding. Vermogensbestanddelen in Rusland. Nominaal vergoedingsrecht wegens erfenis onder uitsluitingsclausule. Beleggingsleer niet van toepassing.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie

zaaknummers : 200.349.482/01, -/02 en -/03,

200.349.497/01 en 200.356.595/01

rekestnummers rechtbank : FA RK 23-4596 (scheiding) en FA RK 24-243 (verdeling)

zaaknummers rechtbank : C/09/649816 (scheiding) en C/09/659764 (verdeling)

beschikking van de meervoudige kamer van 22 oktober 2025

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. E.V.S. van Baarle te Zeewolde,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. E.M. van Veen te Gorinchem.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 3 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

De man is op 2 januari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking en heeft bij dat beroep tevens een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging ingediend, alsmede een voorwaardelijk verzoek voorlopige voorzieningen ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Het beroepschrift is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.349.482/01, het schorsingsverzoek onder zaaknummer 200.349.482/02 en het voorwaardelijk verzoek voorlopige voorzieningen onder zaaknummer 200.349.482/03. De in het beroepschrift verzochte verdeling van het huwelijksvermogen is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.349.497/01.

2.2

De vrouw heeft op 10 maart 2025 een verweerschrift op het principaal hoger beroep, het schorsingsverzoek en het voorwaardelijk verzoek voorlopige voorzieningen van de man ingediend, tevens houdende incidenteel hoger beroep en tevens houdende een voorwaardelijk incidenteel verzoek voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv. Het voorwaardelijk incidenteel verzoek voorlopige voorzieningen van de vrouw is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.356.595/01.

2.3

De man heeft op 26 mei 2025 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep en het voorwaardelijk verzoek voorlopige voorzieningen van de vrouw ingediend.

2.4

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

  • een brief van de zijde van de man (met bijlage) van 2 januari 2025, ingekomen op 6 januari 2025;

  • een brief van de zijde van de man houdende wijziging van zijn verzoek (met bijlage) van 3 februari 2025, ingekomen op diezelfde datum;

  • een brief van de zijde van de man (met bijlage) van 17 maart 2025, ingekomen op 18 maart 2025;

  • een akte overlegging nadere producties van de zijde van de vrouw (met bijlagen) van 7 juli 2025, ingekomen op 9 juli 2025;

  • een journaalbericht van de zijde van de man (met bijlage) van 14 juli 2025, ingekomen op diezelfde datum.

2.5

De mondelinge behandeling heeft op 17 juli 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat en mr. W. Stoffelsen;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

De man en de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2011 te [huwelijksplaats] .

3.3

Tussen partijen is het huwelijksvermogensregime van de wettelijke algehele gemeenschap van goederen van toepassing, zoals dat gold voor 1 januari 2018.

3.4

Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.

3.5

De vrouw heeft bij verzoekschrift van 2 juni 2023 de echtscheiding verzocht.

3.6

De echtscheiding is op 25 november 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (voor zover in hoger beroep van belang en verkort weergegeven):

  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;

  • bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand € 985,- bruto per maand partneralimentatie aan de vrouw moet betalen;

  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vastgesteld:

o de echtelijke woning gelegen aan het adres [adres] (hierna: de woning) wordt volgens het door de rechtbank vastgestelde spoorboekje primair aan de man toebedeeld voor de door de makelaar getaxeerde waarde, onder betaling van de helft van de overwaarde aan de vrouw en ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire leningen, subsidiair wordt de woning aan de vrouw toebedeeld voor de door de makelaar getaxeerde waarde, onder betaling van de helft van de overwaarde aan de man en ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire leningen en tertiair dient de woning aan een derde te worden verkocht en geleverd waarbij partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de resterende overwaarde (de verkoopopbrengst minus de kosten en minus de hypothecaire leningen);

o de auto van het merk Mazda zal aan de man worden toebedeeld tegen een waarde van € 21.600,- onder de verplichting de helft, zijnde € 10.800,- aan de vrouw te voldoen;

o de auto van het merk Skoda zal aan de vrouw worden toebedeeld tegen een waarde van € 3.750,-, onder de verplichting dat de vrouw de helft, zijnde € 1.875,-, aan de man zal voldoen;

o de bankrekeningen op naam van de man alsmede de gezamenlijke bankrekening worden aan de man toebedeeld onder de verplichting tot vergoeding van de helft van het saldo per peildatum (2 juni 2023) aan de vrouw;

o de bankrekeningen op naam van de vrouw worden aan de vrouw toebedeeld onder de verplichting tot vergoeding van de helft van het saldo per peildatum (2 juni 2023) aan de man;

o partijen dienen de inboedel met gesloten beurzen in onderling overleg bij helfte te verdelen;

o de op de peildatum aanwezige creditcardschuld dienen partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft van de schuld voor zijn/haar rekening te nemen;

  • de wijze van verdeling van de twee appartementen in Rusland gelast, met dien verstande dat deze binnen zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, moeten worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij partijen vervolgens ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de resterende overwaarde (de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten);

  • bepaald dat aan de man een vergoedingsrecht op de huwelijksgemeenschap toekomt van € 114.226,07 in verband met de door hem onder uitsluitingsclausule verkregen erfenis;

  • de beschikking (met uitzondering van de echtscheiding) uitvoerbaar bij voorraad verklaard;

  • bepaald dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen;

  • het meer of anders verzochte afgewezen.

4.2

De grieven van de man zijn gericht tegen de oordelen van de rechtbank over de partneralimentatie, het voortgezet gebruik van de woning, de (gelaste wijze van) verdeling van de echtelijke woning en de appartementen in Rusland, de verdeling van de bankrekeningen, de kosten ten aanzien van de echtelijke woning en het aan de man toekomende vergoedingsrecht. Het petitum van de man luidt (na wijziging bij brief van 3 februari 2025):

“Dat de man uw Gerechtshof eerbiedig verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dit toelaat, de beschikking van de Rechtbank Den Haag onder zaaknummers C/09/649816 / FA RK 23-4596 (echtscheiding) en C/09/659764 / FA RK 24-243 (verdeling) te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest:

1. De werking van de beschikking van de Rechtbank Den Haag van 3 oktober 2024 te schorsen;

Ex artikel 223 Rv, als voorlopige voorziening te bepalen dat:

2. De partneralimentatie primair op nihil wordt gesteld totdat in principale is geoordeeld over de partneralimentatie en alle juiste inkomstengegevens zijdens de vrouw zijn overlegd ex artikel 21 en 843a Rv, subsidiair een bedrag welke U Edelgrootachtbaar College in goede justitie nader bepaalt;

3. Te bepalen dat de man met ingang van de datum van het vertrek van de vrouw uit de gezamenlijke woning gehouden is een bedrag € 150,- per maand in haar levensonderhoud dient te voorzien, althans een bedrag en ingangsdatum zoals door uw Gerechtshof in goede justitie nader te bepalen;

In de hoofdzaak

4. Te bepalen dat indien de man teveel aan partneralimentatie heeft voldaan, de vrouw gehouden is binnen 7 dagen na de nader door uw Gerechtshof te wijzen beschikking gehouden is het door haar teveel ontvangen bedrag aan partneralimentatie aan de man te vergoeden;

5. Te bepalen dat het uitsluitend gebruik van de woning staande en gelegen aan [adres] aan de man toekomt, waarbij het de man is toegestaan met behulp van de sterke arm de vrouw de woning te doen verlaten;

6. Te bepalen dat woning wordt toebedeeld aan de man waarbij de man een termijn van zes maanden verkrijgt om de vrouw te ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op dit registergoed gevestigde hypothecaire geldleningen, onder de verplichting dat de man de netto overwaarde aan de vrouw voldoet na overdracht, waarbij deze waarde wordt berekend als volgt: getaxeerde waarde naar rapport 2024 minus de hypothecaire geldleningen minus alle kosten ten behoeve van de overdracht minus de kosten dak reparatie betreffende de netto waarde welke waarde bij helfte dient te worden verdeeld;

7. Te bepalen dat de eigenaarslasten van de woning verbonden aan [adres]

[adres] tot aan de levering van de woning aan de man of een derde bij helfte tussen

partijen dienen te worden gedragen;

8. Te bepalen dat de gebruikerslasten verbonden aan [adres] met ingang van 2 juni 2023 tot aan de dag van de levering van de woning aan de man of een derde door partijen bij helfte dienen te worden gedragen dan wel een termijn of datum welke uw Gerechtshof in goede justitie nader bepaald;

9. Te bepalen dat de vrouw bij de overdracht van de woning aan [adres]

gehouden is een bedrag ad € P.M. aan de man te vergoeden ten behoeve van de bijdrage in de hypotheeklasten en WOZ beschikking verbonden aan deze woning, althans een bedrag welke uw Gerechtshof in goede justitie nader zal bepalen;

10. Te bepalen dat de vrouw bij de overdracht van de woning aan [adres]

gehouden is een bedrag ad € P.M aan de man te vergoeden ten behoeve van de gezamenlijke kosten, althans een bedrag welke uw Gerechtshof in goede justitie nader zal bepalen;

11. Te bepalen dat in het geval de woning aan [adres] op 1 februari 2025 nog niet is verkocht, partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de WOZ beschikking 2025, waarbij ieders aandeel in deze kosten dient te worden verrekend bij de levering van de woning aan de man of een derde;

Te bepalen, in aanvulling op hetgeen bepaald is in eerste aanleg ten aanzien van de registergoederen te Rusland, dat de panden worden gewaardeerd op

primair de waarde van de taxatie welke is uitgevoerd door een beëdigde Russische makelaar en is vastgesteld op € 159.648,-;

subsidiair tenminste een waarde ad € 100.000,- conform de mondelinge waardebepaling van een taxateur te Rusland;

meer subsidiair een waarde van € 75.000,- zijnde de door de vrouw opgenomen WOZ waarde van de appartementen in de IB aangifte 2023,

12. Waarbij de registergoederen worden toebedeeld aan de vrouw onder de verplichting dat zij de helft dient te vergoeden aan de man, al dan niet te verrekenen met nog te verdelen (aanwezige) saldi.

13. Te bepalen dat de beleggingsrekeningen aan de man toe te delen tegen een waarde naar peildatum 2 november 2023, waarbij hij gehouden is de vrouw de helft van de waarde te vergoeden na aftrek van de uitgesloten erfenis van de man ad € 114.226,07 + € 1.566, althans een bedrag welke uw Gerechtshof in goede justitie nader zal bepalen;

14. Voor recht te verklaren dat de man zijn uitgesloten erfenis ad € 114.226,07 te vermeerderen met € 1.566 hem toekomt, althans een bedrag welke uw Gerechtshof in goede justitie nader zal bepalen;

15. Te gelasten ex artikel 843a Rv dat de vrouw binnen 7 dagen na afgifte van het nader door uw Gerechtshof te wijzen arrest inzage, althans afschrift dient te verstrekken van:

- Salarisspecificaties 2024 en 2025 van de vrouw;

- De arbeidsovereenkomst van de vrouw;

- Een werkgeversverklaring waaruit blijkt dat de vrouw niet full time kan werken bij de universiteit;

- Taxatierapporten en bewijzen (vertaald naar het Nederlands) waaruit blijkt dat de registergoederen te Rusland zijn gewaardeerd en in de verkoop geplaatst zijn;

- Het saldo van 1 januari 2022 tot en met heden van de op haar naam aangehouden bankrekeningen te Rusland inclusief vertaling.

Onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de vrouw zich niet aan deze verplichting houdt, dan wel binnen een bedrag en termijn welke uw Gerechtshof in goede justitie nader bepaald;

16. Te bepalen dat de vrouw gehouden is binnen 7 dagen na afgifte van het nader door uw Gerechtshof te wijzen arrest de helft van het saldo van de Russische bankrekening dient te voldoen waarop zij de huurinkomsten heeft gereserveerd. Bij aanwezigheid van een andere rekening of het bestaan van een saldo buiten de genoemde rekeningen dient het saldo wegens verzwegen goed geheel aan de man te worden toebedeeld, onder de verplichting aan de vrouw dit saldo binnen 7 dagen aan de man over te maken, dan wel het saldo alsnog te verdelen, onder de zelfde verplichting;

In het geval dat de vrouw niet deze gelden overmaakt, de man gerechtigd is, mocht dit mogelijk zijn, het bepaalde saldodeel dat aan hem wordt toebedeeld, te vergoeden vanuit een nog niet nader verdeeld goed van partijen;

17. Te bepalen dat de vrouw gehouden is binnen 7 dagen na afgifte van het nader door uw Gerechtshof te wijzen arrest een bedrag ad € 1.960,- + € 6.500,- aan de gemeenschap dient te vergoeden ten behoeve van de benadeling van de gemeenschap, dan wel een bedrag en termijn welke uw Gerechtshof in goede justitie nader zal bepalen;

18. Te bepalen dat de vrouw gehouden is in de onderlinge draagplicht van de lasten gehouden is € 2.533,73 te voldoen aan de man, dan wel een bedrag door uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen;

19. Te bepalen dat de man een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap toekomst ter hoogte van € 248.347,13, dan wel een bedrag door uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen;

20. Te bepalen dat partijen de IB aanslagen en teruggaven 2023 en 2024 bij helfte dienen te dragen, dan wel dienen te verdelen binnen 7 dagen na de afgegeven beschikking van de belastingdienst;

21. Kosten rechtens.”

Daarnaast volgt uit het beroepschrift van de man (zie onder andere onder randnummer 37) dat hij verzoekt de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie te vernietigen, en opnieuw rechtdoende primair het verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen en subsidiair een lager bedrag aan partneralimentatie vast te stellen. Het hof is van oordeel dat, ondanks dat dit verzoek niet in het petitum is opgenomen, voldoende duidelijk is dat de man dit verzoekt. De vrouw heeft hierop ook verweer gevoerd.

4.3

De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man in het principaal hoger beroep. Zij vindt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn schorsingsverzoek, in zijn voorwaardelijke verzoek om voorlopige voorzieningen te treffen, en in het principaal hoger beroep, dan wel dat deze verzoeken van de man moeten worden afgewezen.

4.4

De vrouw richt in het incidenteel hoger beroep grieven tegen de oordelen van de rechtbank over de partneralimentatie, het door de vrouw gestelde vergoedingsrecht van de vrouw op de gemeenschap, het aan de man toegekende vergoedingsrecht, het ‘spoorboekje’ ten aanzien van de verdeling van de echtelijke woning, de verdeling van de lijfrenteverzekering op naam van de man en de afgifte van de reservesleutels van de auto van het merk Skoda. Het petitum van de vrouw luidt:

“(…) dat de vrouw uw gerechtshof eerbiedig als volgt verzoekt:

in principaal appèl:

- de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn schorsingsverzoek onder 1., althans dit verzoek af te wijzen;

- de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken onder 2. en 3., de voorwaardelijke voorlopige voorzieningen, althans deze verzoeken af te wijzen;

- de man in zijn appèl niet-ontvankelijk te verklaren, althans de grieven van de man ongegrond te verklaren en aldus de beschikking van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2024 te bekrachtigen, voor zoveel nodig onder aanvulling en/of wijziging en/of verbetering der gronden;

- meer in het bijzonder de verzoeken van de man onder de nummers 4 tot en met 20 af te wijzen;

in incidenteel appèl:

a. te bepalen dat de man aan de vrouw een partneralimentatie van € 2.250,- bruto per maand zal betalen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding, althans een bedrag en ingangsdatum als door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen;

b. te bepalen dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de huwelijksgoederengemeenschap van € 6.095,23;

c. het verzoek van de man in eerste aanleg betreffende een vergoedingsrecht terzake een erfenis, te weten het verzoek van de man in eerste aanleg, waarin wordt verwezen naar punt 5 van het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoekschrift, alsnog af te wijzen;

d. de beschikking van de Rechtbank Den Haag d.d. 3 oktober 2024 onder 1 (het “spoorboekje”) aan te vullen c.q. te verduidelijken met een duidelijke termijn waarvoor het transport aan de man dient plaats te vinden, tot uiterlijk 3 april 2025, althans een datum door uw hof in goede justitie te bepalen (waarbij de woning opnieuw getaxeerd moet worden), alsmede te bepalen dat indien en voor zover het transport aan de man niet uiterlijk op 3 april 2025 heeft plaatsgevonden, uw gerechtshof het “spoorboekje” zal aanvullen met een verplichting aan de man tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning binnen 14 dagen na de door uw gerechtshof af te geven beschikking, en indien hij deze medewerking niet (blijvend) geeft, dat uw beschikking alsdan in de plaats zal treden van zijn

benodigde medewerking, toestemming, wilsverklaring en/of handtekening, althans de vrouw op de voet van het bepaalde in artikel 3:174 BW te machtigen tot het te gelde maken van de woning van partijen;

e. de man te veroordelen tot medewerking aan splitsing van de lijfrenteverzekering op naam van de man, in die zin dat de vrouw een eigen recht op de helft van het bruto bedrag krijgt, waarbij ieder der per partijen zelf verantwoordelijk zal zijn voor de latente belasting, alsmede te bepalen dat – wanneer splitsing niet binnen 14 dagen na de beschikking heeft plaatsgevonden - de lijfrente aan de man wordt toebedeeld en dat hij (rekening houdend met een latente belasting van 30%) een netto bedrag van € 12.381,71 zal moeten voldoen aan de vrouw;

f. de man te veroordelen tot afgifte van de reservesleutels van de auto Skoda aan de vrouw, op verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat de man dit niet doet.

Incidentele voorwaardelijke voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv

indien en voor zover uw gerechtshof nog voor 3 april 2025 een beslissing zal nemen over deze voorlopige voorzieningen, dan verzoekt de vrouw uw hof om te bepalen dat de man op zo kort mogelijk termijn, doch uiterlijk binnen 14 dagen na een door uw hof te geven (voorlopige) beslissing mee moet werken aan het transport van de woning, bij gebreke waarvan uw beslissing in de plaats komt van de medewerking van de man.

Kosten rechtens.

4.5

De man is het niet eens met de verzoeken van de vrouw in het incidenteel hoger beroep. Hij vindt dat de grieven van de vrouw ongegrond moeten worden verklaard.

4.6

Het hof zal de grieven in het principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5De motivering van de beslissing

Nagekomen stukken

5.1

De vrouw heeft in haar akte overlegging nadere producties van 7 juli 2025 bezwaar gemaakt tegen de inhoud van het verweerschrift van de man op het incidenteel hoger beroep, omdat de man daarin ook reageert op het verweer van de vrouw op het principaal hoger beroep. De man heeft zich tegen dit bezwaar verweerd. Het hof is met de vrouw van oordeel dat er in dat verweerschrift deels sprake is van strijd met de tweeconclusieregel. Het hof laat daarom de volgende alinea’s uit het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep buiten beschouwing:

Alinea 6 tot en met 9

Alinea 14 tot en met 16

Alinea 18 tot en met 35

Alinea 43 tot en met 45

Alinea 53

Alinea 58 tot en met 87.

5.2

Tevens laat het hof buiten beschouwing, de voorwaardelijke reactie van de vrouw op genoemde alinea’s zoals opgenomen in haar akte overlegging nadere producties van 7 juli 2025.

5.3

De man heeft bezwaar gemaakt tegen de indiening van de akte overlegging producties van de zijde van de vrouw van 7 juli 2025. Het hof ziet geen wettelijke grondslag voor zijn bezwaar, en laat deze stukken wel toe (met uitzondering dus van de hiervoor genoemde voorwaardelijke reactie van de vrouw).

Aanvulling petitum in het principaal hoger beroep

5.4

De vrouw heeft er bezwaar tegen gemaakt dat de man zijn petitum in het principaal hoger beroep bij brief van 3 februari 2025 heeft gewijzigd, in die zin dat hij het verzoek met nummer 19 heeft toegevoegd. Het hof is van oordeel dat deze aanvulling van het petitum niet in strijd is met de tweeconclusieregel omdat de man enkel een verzoek aan het petitum heeft toegevoegd, dat eerder al in het lichaam van zijn beroepschrift onder randnummer 68 is opgenomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet het petitum in samenhang met de grieven gelezen worden. De man heeft dus geen nieuw verzoek geformuleerd. Het hof gaat daarom aan het bezwaar van de vrouw voorbij.

Nieuwe verzoeken in hoger beroep ten opzichte van het geding in eerste aanleg

5.5

De vrouw heeft er bezwaar tegen gemaakt dat de man in zijn beroepschrift nieuwe en gewijzigde verzoeken heeft geformuleerd ten opzichte van zijn verzoeken in eerste aanleg. Het hof gaat aan dit bezwaar voorbij. Het hoger beroep heeft onder meer een herkansingsfunctie. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd waarom de nieuwe en gewijzigde verzoeken in het principaal hoger beroep in strijd zouden zijn met de goede procesorde. Het enkele feit dat bepaalde verzoeken in eerste aanleg niet of anders zijn gedaan, is daarvoor onvoldoende.

Het schorsingsverzoek van de man

5.6

De man heeft zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking ter zitting bij het hof ingetrokken. Het hof hoeft dus niet meer op dit verzoek te beslissen.

De verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen

5.7

De man en de vrouw hebben beiden ter zitting bij het hof hun eigen verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingetrokken. Het hof hoeft op deze verzoeken dus niet meer te beslissen.

Het voortgezet gebruik van de woning

5.8

De man heeft ter zitting zijn verzoek betreffende het voortgezet gebruik van de echtelijke woning ingetrokken, omdat de wet toewijzing daarvan niet meer toelaat. Het hof hoeft op dit verzoek dus niet meer te beslissen.

De partneralimentatie

Verzoek man ex artikel 843a Rv ten aanzien van de partneralimentatie

5.9

De man heeft een verzoek gedaan op grond van 843a Rv. Met ingang van 1 januari 2025 is artikel 843a Rv komen te vervallen en is dit onderwerp geregeld in artikel 195 Rv. Omdat het beroepsschrift is ingediend na 1 januari 2025, moet (het nieuwe) artikel 195 Rv worden toegepast. Het hof vat het verzoek daarom op als een verzoek op grond van laatstgenoemd artikel. Het hof wijst het verzoek van de man af.
Voor zover het verzoek van de man betrekking heeft op informatie over het inkomen en/of de verdiencapaciteit van de vrouw, heeft de man daarbij onvoldoende belang. Het ligt in deze procedure op de weg van de vrouw om, bij betwisting door de man, haar behoeftigheid te onderbouwen. Het is aan de vrouw welke stukken zij daartoe overlegt, maar bij onvoldoende onderbouwing loopt zij het risico dat haar verzoek tot vaststelling van alimentatie niet, of voor een lager bedrag, wordt toegewezen. Het belang van de man is hiermee naar het oordeel van het hof voldoende gewaarborgd.

Voor de gevraagde stukken over bankrekeningen van de vrouw in Rusland geldt dat de vrouw gemotiveerd betwist dat zij over dergelijke bankrekeningen beschikt. Op basis van de overgelegde stukken en de verklaringen van partijen kan het hof niet vaststellen dat de vrouw over de verzochte stukken beschikt. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.

De ingangsdatum

5.10

Tussen partijen is niet in geschil dat de ingangsdatum van de partneralimentatie gelijk is aan de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit is gebeurd op 25 november 2024.

De huwelijksgerelateerde behoefte

5.11

De rechtbank heeft de huwelijksgerelateerde behoefte vastgesteld op € 5.177,- netto per maand op basis van de door de vrouw gemaakte berekening, die in eerste aanleg niet door de man werd betwist. De vrouw stelt dat de huwelijksgerelateerde behoefte vanaf 2024 moet worden geïndexeerd, omdat de huwelijksgerelateerde behoefte is berekend op basis van het inkomen van partijen in 2023. De man stelt dat de huwelijksgerelateerde behoefte pas vanaf 2025 moet worden geïndexeerd omdat de huwelijksgerelateerde behoefte in 2024 is vastgesteld.

5.12

Het hof ziet in de door de vrouw in eerste aanleg overgelegde berekening (productie 18 bij haar aanvullend verzoekschrift van 20 augustus 2024) dat de vrouw de huwelijksgerelateerde behoefte heeft berekend met de tarieven van 2024 en de inkomensgegevens van 2023. Omdat zij heeft gerekend met de tarieven van 2024 en de rechtbank de vrouw hierin heeft gevolgd, is het hof van oordeel dat de huwelijksgerelateerde behoefte voor het eerst per 1 januari 2025 moet worden geïndexeerd. Deze grief van de vrouw slaagt dus niet. Het hof gaat per de ingangsdatum (25 november 2024) uit van de door de rechtbank vastgestelde huwelijksgerelateerde behoefte van € 5.177,- per maand.

De behoeftigheid van de vrouw

5.13

De man grieft dat de vrouw een hogere verdiencapaciteit heeft dan door de rechtbank is berekend omdat van haar verwacht mag worden dat zij 38 of 40 uur per week gaat werken in plaats van 36 uur per week, omdat haar salaris per juli 2024 is gestegen, omdat zij ook nog partnerpensioen zou ontvangen vanuit Rusland van haar overleden ex-partner en omdat zij huurinkomsten heeft van de twee appartementen die de vrouw in Rusland heeft. Daarnaast vermoedt de man dat de vrouw de huurinkomsten sinds 2011 op een bankrekening in Rusland heeft laten staan, welk vermogen zij ook kan gebruiken om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De man vindt primair dat de vrouw geen aanvullende behoefte heeft aan partneralimentatie omdat zij volledig in haar eigen behoefte kan voorzien. Subsidiair vindt hij dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft van € 1.069,- per maand.

5.14

De vrouw betwist de stellingen van de man. Waar nodig zal het hof hierna op haar verweer ingaan.

5.15

Het hof zal de behoeftigheid van de vrouw opnieuw berekenen, onder meer aan de hand van haar jaaropgaaf 2024. Daaruit volgt een inkomen van € 62.870,- bruto per jaar op basis van een 36-urige werkweek. Het hof is van oordeel dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij 38 uur per week gaat werken. De vrouw heeft niet duidelijk gemaakt waarom zij niet voltijds - dat wil zeggen 38 uur per week - kan werken. Omgerekend naar een 38-urige werkweek, is het (fictieve) inkomen van de vrouw € 66.363,- bruto per jaar.

5.16

Het hof houdt geen rekening met het door de man gestelde inkomen uit partnerpensioen uit Rusland. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij partnerpensioen uit Rusland ontvangt. De man heeft zijn stelling onvoldoende aannemelijk gemaakt.

5.17

Het hof houdt ook geen rekening met netto huurinkomsten van de appartementen in Rusland omdat het om beperkte huurinkomsten gaat en de huurinkomsten slechts enkele maanden na de ingangsdatum zijn genoten. De vrouw heeft namelijk ter zitting onbetwist gesteld dat de verhuur is gestopt sinds maart 2025, en dat zij niet over de huurinkomsten van de maanden daarvoor kon beschikken omdat banktransacties tussen Rusland en Nederland geblokkeerd waren (en zijn). Uitgaande van een inkomen uit loondienst van € 66.363,- bruto per jaar, berekent het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op € 3.854,- netto per maand. Dat betekent dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft van [5.177 -/- 3.854 =] € 1.323,- netto per maand. Dat is € 2.578,- bruto per maand. Het hof verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.

De draagkracht van de man

5.18

Partijen grieven beiden tegen de wijze waarop de rechtbank de draagkracht van de man heeft berekend. De vrouw vindt dat de draagkracht van de man in 2024 moet worden berekend op basis van zijn volledige inkomen zoals dat blijkt uit zijn jaaropgaaf 2024, waardoor hij een hogere draagkracht heeft. De man vindt dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met een hogere pensioenafdracht dan waar de rechtbank mee heeft gerekend, namelijk (afgerond) € 610,- per maand. De rechtbank heeft gerekend met een pensioenafdracht van € 388,- per maand. Hij stelt een lagere draagkracht te hebben dan door de rechtbank berekend.

5.19

Het hof berekent de draagkracht van de man opnieuw. De man heeft zijn jaaropgaaf 2024 niet overgelegd. Wel heeft hij al zijn loonstroken over het jaar 2024 overgelegd. Daaruit volgt dat hij een inkomen heeft van € 7.530,- bruto per maand, te vermeerderen met € 7.071,- vakantietoeslag per jaar. Het hof ziet in zijn loonstroken geen aanleiding om ervan uit te gaan dat de man een dertiende maand ontvangt. Uit de loonstrook van januari 2024 blijkt dat de man slechts eenmalig in januari 2024 een tegemoetkoming van (afgerond) € 610,- heeft ontvangen als ‘pensioencompensatie’. Het hof ziet in de verder overgelegde loonstroken niet terug dat er een pensioenpremie wordt ingehouden op zijn salaris of pensioencompensatie wordt gegeven. De man heeft gesteld dat hij vanaf februari 2024 een eigen pensioenregeling heeft via Zwitserleven en hij heeft ter onderbouwing daarvan een pensioenoverzicht overgelegd. Daaruit blijkt echter niet welk bedrag de man daarvoor aan premie betaalt, zodat het hof geen rekening houdt met betaalde (pensioen)premies.

5.20

Daarnaast stelt de vrouw dat de man ook inkomsten heeft uit een onderneming in Dubai. De vrouw heeft foto’s overgelegd van brieven, e-mails en notities waaruit blijkt dat de man samen met een ander probeert een Trading Desk op te starten in Dubai. De man heeft betwist dat hij daaruit inkomen heeft. Het hof kan op basis van de door de vrouw overgelegde stukken, mede gelet op de betwisting van de man, niet vaststellen dat de onderneming is opgestart. Het hof houdt daarom geen rekening met de door de vrouw gestelde inkomsten uit onderneming.

5.21

Rekening houdend met een inkomen van € 7.530,- bruto per maand en € 7.071,- bruto per jaar vakantietoeslag berekent het hof het netto besteedbaar inkomen van de man in 2024 op € 5.038,- per maand, en zijn draagkracht op € 2.148,- bruto per maand.

Inkomensvergelijking

5.22

De man grieft dat de rechtbank de inkomensvergelijking op onjuiste wijze heeft toegepast. Hij vindt dat bij de inkomensvergelijking rekening moet wordt gehouden met de werkelijke woonlasten van partijen. Het hof gaat zoals gebruikelijk uit van de forfaitaire woonlasten. De vrouw heeft namelijk betwist dat er een reden is om rekening te houden met de werkelijke woonlasten en de man heeft niet onderbouwd waarom van de forfaitaire woonlasten zou moeten worden afgeweken.

5.23

Uit de inkomensvergelijking volgt dat partijen een gelijk netto besteedbaar inkomen hebben als de man € 1.023,- bruto per maand partneralimentatie aan de vrouw betaalt. Het hof zal daarom bepalen dat de man met ingang van 25 november 2024 een bedrag van € 1.023,- bruto per maand partneralimentatie aan de vrouw moet betalen.

Wijziging van omstandigheden

5.24

De man vindt dat de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2025 moet worden gewijzigd omdat de vrouw een hoger inkomen heeft. De vrouw vindt ook dat de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2025 moet worden gewijzigd omdat de man een hoger inkomen zou hebben.

5.25

Het hof is van oordeel dat er geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden is die een wijziging van de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2025 rechtvaardigt. Uit de loonstroken van de vrouw blijkt dat haar inkomen met ingang van 1 januari 2025 ongeveer 1,5% is gestegen ten opzichte van 2024. Uit de loonstroken van de man volgt dat hij in 2025 nog hetzelfde inkomen heeft als in 2024.

5.26

De man stelt tevens dat er een wijziging van omstandigheden is die een wijziging van de partneralimentatie met ingang van 1 oktober 2025 rechtvaardigt omdat de man met ingang van die datum met pensioen gaat. Het hof kan niet beoordelen of er met ingang van 1 oktober 2025 een rechtens relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, omdat ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet duidelijk was hoe het inkomen van de man en zijn lasten er tegen die tijd uit zullen zien. Als de draagkracht van de man daadwerkelijk substantieel is gedaald, zullen partijen met elkaar in overleg moeten over een wijziging van de partneralimentatie.

Terugbetalingsverplichting

5.27

Omdat het hof een hogere partneralimentatie vaststelt dan de rechtbank heeft gedaan, kan van een terugbetalingsverplichting van de vrouw aan de man geen sprake zijn. Het hof wijst dit verzoek van de man af.

De verdeling van het huwelijksvermogen

5.28

Partijen zijn met elkaar gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. De huwelijksgemeenschap is ontbonden op 2 juni 2023 (de datum van de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding).

De echtelijke woning

5.29

De man grieft dat het spoorboekje ten aanzien van de toedeling van de echtelijke woning aan hem anders moet worden geformuleerd dan de rechtbank heeft gedaan. De man vindt dat aan hem een periode van zes maanden in plaats van drie maanden moet worden gegeven om aan te tonen dat hij de woning kan overnemen tegen de getaxeerde waarde en onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de voldoening van de hypothecaire lening. De vrouw betwist dat daar reden toe is. Het hof is met de vrouw van oordeel dat uit de stukken blijkt dat de man binnen drie maanden na de datum van de bestreden beschikking heeft aangetoond dat hij financieel in staat is om de woning over te nemen en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheeklasten kan laten ontslaan. Hij heeft namelijk op 31 december 2024 een financieringsaanbod ontvangen van de bank, welk aanbod hij ook heeft geaccepteerd. De man heeft dus geen belang bij een langere termijn. Dit verzoek wijst het hof daarom af.

5.30

Daarnaast vindt de man dat anders moet worden geformuleerd op welke wijze partijen gerechtigd zijn tot de overwaarde van de woning. Hij vindt namelijk dat nog rekening moet worden gehouden met de kosten van de dak reparatie. De man vindt dat moet gelden dat ieders aandeel gelijk is aan de helft van de netto overwaarde en dat de netto overwaarde gelijk is aan: de getaxeerde waarde -/- de hypothecaire geldleningen -/- alle kosten ten behoeve van de overdracht -/- de kosten dak reparatie. Volgens de man is bij de taxatie geen rekening gehouden met het feit dat het dak dringend reparatie nodig heeft en hebben partijen met elkaar afgesproken dat zij de kosten voor de dak reparatie samen zouden betalen.

5.31

De vrouw betwist dat partijen hebben afgesproken dat de vrouw zal meebetalen aan de reparatie van het dak.

5.32

Het hof ziet in de stukken niet dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat de vrouw zal meebetalen aan reparatiekosten voor het dak. In de emailcorrespondentie van 14 en 16 juli 2023 leest het hof dat de man aan de vrouw vraagt te bevestigen dat de dakbedekking vervangen moet worden om erger te voorkomen en dat de vrouw daarop antwoordt dat zij het hiermee eens is. Hieruit kan naar het oordeel van het hof niet zonder meer worden afgeleid dat de vrouw ermee ingestemd heeft dat zij de helft van de kosten zou betalen.
Anders dan de man, ziet het hof in het taxatierapport van [taxateur] dat de taxateur wel degelijk bij de taxatie rekening heeft gehouden met de staat van het dak en de aanstaande reparatiekosten. Zo wordt op pagina 17 van het taxatierapport geconstateerd dat het dak het einde van de levensduur heeft bereikt, dat inspectie zal uitwijzen dat vervangen noodzakelijk is en dat directe kosten voor het dak zijn geschat op € 29.000,- tot € 39.000,-. Omdat de reparatie nog moet worden uitgevoerd, terwijl de woning al aan de man is toegedeeld, ziet het hof geen reden om de reparatiekosten van de netto overwaarde af te trekken. Het hof is daarom van oordeel dat de netto overwaarde gelijk is aan: de getaxeerde waarde -/- de hypothecaire geldleningen -/- alle kosten ten behoeve van de overdracht.

5.33

De vrouw verzoekt het hof om het door de rechtbank vastgestelde spoorboekje aan te vullen, met dien verstande dat het hof bepaalt vóór welke datum het notariële transport van de woning aan de man moet plaatsvinden. Het hof begrijpt uit hetgeen door partijen naar voren is gebracht dat de woning nog niet aan de man is geleverd, doordat er tussen partijen nog onenigheid bestaat over de kosten van de dakreparatie en de verdeling van andere bestanddelen uit de huwelijksgemeenschap. Het hof is met de vrouw van oordeel dat de woning nu op korte termijn aan de man moet worden overgedragen. De woning moet aan de man worden overgedragen tegen de getaxeerde waarde van € 590.000,-. Het hof acht het redelijk dat de man daar tot 1 januari 2026 de tijd voor krijgt. Indien het transport aan de man niet voor 1 januari 2026 heeft plaatsgevonden, zal de woning aan een derde moeten worden verkocht, conform het spoorboekje zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking is vastgesteld. Het hof gaat er van uit dat de vrouw haar volledige medewerking aan dat transport geeft. Het hof ziet thans geen reden om de man te veroordelen tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. De man heeft namelijk niet gezegd dat hij daar niet aan mee wil werken.

De appartementen in Rusland

5.34

De man grieft tegen de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling van de appartementen in Rusland. De rechtbank heeft bepaald dat de appartementen beide binnen zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand moesten worden verkocht, en dat beide partijen gerechtigd zijn tot de helft van de overwaarde. De man vindt de termijn te lang en stelt dat hij geen invloed heeft op het verkoopproces in Rusland. De man vindt dat de appartementen aan de vrouw moeten worden toegedeeld tegen een totale waarde van primair € 159.648,- conform de taxatie die in opdracht van de man door een beëdigd Russisch taxateur is uitgevoerd, subsidiair tegen een totale waarde van € 100.000,- conform de mondelinge waardebepaling van een taxateur in Rusland en meer subsidiair tegen een totale waarde van € 75.000 zijnde de volgens de man door de vrouw opgenomen WOZ-waarde van de appartementen in de IB aangifte 2023.

5.35

De vrouw wil niet dat de appartementen aan haar worden toebedeeld, en betwist de door de man gestelde waarden. Partijen waren het in eerste aanleg met elkaar eens dat de appartementen moesten worden verkocht. De enige onenigheid bestond over de termijn waarbinnen de appartementen moeten worden verkocht. De verkoop is moeilijk onder de huidige omstandigheden in Rusland. De vrouw heeft op advies van de makelaar één appartement te koop gezet in plaats van beide tegelijk. Er is pas één geïnteresseerde geweest, en die heeft het niet willen kopen. De vrouw wil de appartementen niet toebedeeld krijgen omdat zij deze niet kan financieren. Als de appartementen aan haar toebedeeld worden, dan moeten zij aan haar toebedeeld worden tegen een waarde van in totaal € 62.366,-. Dat is de waarde van het aandeel van de vrouw in de appartementen (een appartement heeft zij voor 100% in haar eigendom en een appartement voor 75% in haar eigendom) zoals die blijkt uit haar IB aangifte 2023.

5.36

Het hof oordeelt als volgt. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat het erg lastig is om de appartementen in Rusland te verkopen. Daarnaast is een van de appartementen voor 25% eigendom van haar zoon. De vrouw heeft tevens onbetwist gesteld dat haar zoon bij verkoop van het appartement waar hij voor 25% eigenaar van is, het risico loopt dat de verkoopprijs wordt bevroren omdat hij geen Russisch staatsburger is. De vrouw is bang dat zij zelf ook dit risico loopt omdat zij al sinds 2010 buiten Rusland woont. Het hof is van oordeel dat de rechtbank niet kon gelasten dat het appartement dat in mede-eigendom aan de zoon toebehoort, moet worden verkocht omdat de zoon van de vrouw geen partij is in deze procedure. Tevens is het hof van oordeel dat de man onder deze omstandigheden onvoldoende invloed kan uitoefenen op het verkoopproces. Het hof gelast daarom de wijze van verdeling aldus dat het appartement dat voor 100% eigendom is van de vrouw en het aandeel in het appartement dat voor 75% eigendom is van de vrouw, beide aan de vrouw moeten worden toebedeeld, tegen de in de IB aangifte 2023 opgenomen totale waarde van € 62.366,-, waarvan de vrouw de helft ad € 31.183,- aan de man moet betalen. Het hof sluit aan bij deze lage waarde omdat het hof meeweegt dat partijen beiden de appartementen niet willen hebben, en vaststaat dat de verkoop van de appartementen vanuit Nederland moeilijk is.

5.37

Gelet op de beslissing die het hof neemt over de onroerende zaken in Rusland, heeft de man onvoldoende belang ten aanzien van de gevraagde stukken die daarop betrekking hebben.

De bank- en beleggingsrekeningen

5.38

De man grieft tegen de beslissing van de rechtbank dat de saldi op de bankrekeningen van partijen op de peildatum 2 juni 2023 bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld omdat de man na de peildatum nog geld heeft ingelegd op de beleggingsrekeningen. De man verzoekt te bepalen dat de beleggingsrekeningen aan hem worden toegedeeld en (zo begrijpt het hof zijn verzoek) dat hij de helft van het saldo op datum 2 november 2023 aan de vrouw moet vergoeden. De vrouw heeft zich hier tegen verweerd.

5.39

Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking op dit punt, en verwijst naar de motivering van de rechtbank. Het hof maakt die motivering, na een eigen afweging, tot de zijne. De man heeft in hoger beroep zijn standpunt onvoldoende verduidelijkt. Het hof ziet in hetgeen hij in hoger beroep heeft aangevoerd geen grond om af te wijken van het uitgangspunt dat banksaldi (ook die van beleggingsrekeningen) naar de peildatum datum ontbinding huwelijksgemeenschap worden verdeeld.

5.40

Tevens verzoekt de man te bepalen dat hij “de uitgesloten erfenis van de man ad € 114.226,07 + € 1.566” mag inhouden op hetgeen hij op grond van de verdeling van de banksaldi aan de vrouw moet betalen. Het hof wijst dit verzoek af, omdat het te onbepaald en onvoldoende gespecificeerd is.

5.41

De man grieft ook dat de vrouw een aantal Russische bankrekeningen heeft verzwegen dan wel de saldi daarvan op de peildatum niet inzichtelijk heeft gemaakt.

5.42

Volgens de man heeft de vrouw de volgende bankrekeningen in Rusland, waarvan zij de saldi op de peildatum nog niet heeft verstrekt:

Sberbank, [rekeningnummer 1] ;

SC Alfa Bank [rekeningnummer 2] ;

SC Alfa Bank met een voor de man onbekend rekeningnummer.

5.43

Daarnaast heeft de gemeenschap volgens de man recht op 1/6e deel van de saldi op de peildatum op de volgende bankrekeningen, afkomstig uit de nalatenschap van de moeder van de vrouw:

Sberbank, [rekeningnummer 3] ;

Sberbank, [rekeningnummer 4] ;

Sberbank, [rekeningnummer 5] ;

Sberbank, [rekeningnummer 6] .

5.44

De vrouw betwist dat zij bovengenoemde bankrekeningen had op de peildatum en dat zij recht heeft op 1/6e deel van de bankrekeningen uit de nalatenschap van haar moeder. De vrouw betwist dat zij (Russische) bankrekeningen heeft verzwegen. Zij weet dat er een sanctie staat op het verzwijgen van bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw stelt dat het niet mogelijk is om de door de man verzochte bankmutaties te overleggen, omdat zij de door de man genoemde bankrekeningen niet heeft.

5.45

Tot slot vermoedt de man dat de vrouw nog een of meerdere andere bankrekeningen heeft in Rusland, op welke zij de huurinkomsten van haar appartementen in Rusland heeft gestort. De vrouw verhuurt haar appartementen in Rusland namelijk al sinds 2011, en die inkomsten hebben partijen nooit gebruikt. De vrouw heeft slechts enkele afschriften van de bankrekening waarop de huurinkomsten worden gestort verstrekt. De man vermoedt dat de vrouw de huurinkomsten in Rusland naar een andere bankrekening heeft overgemaakt, welke bankrekening zij achterhoudt. De vrouw heeft dit betwist. Het hof kan op basis van de stukken en de verklaringen van partijen niet vaststellen dat de vrouw gelden in Rusland bezit die uit de verhuur zijn verkregen en zal het verzoek van de man op dit punt daarom afwijzen. Het hof wijst erop dat als op enig moment blijkt dat de vrouw bankrekeningen met positieve saldi op de peildatum heeft verzwegen, zij de betreffende bedragen geheel aan de man verbeurt. De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw bankafschriften met ingang van 1 januari 2022 tot heden van de genoemde Russische bankrekeningen moet overleggen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, dat zij daar geen bankafschriften van kan overleggen, wijst het hof dit verzoek af.

De lijfrenteverzekering

5.46

De vrouw grieft dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de verdeling van de lijfrenteverzekering. De rechtbank ging ervan uit dat partijen samen de verdeling van de lijfrenteverzekering op de meest gunstige manier zouden afwikkelen. Partijen zijn het er niet over eens wat de meest gunstige manier is. De vrouw heeft een brief van AEGON overgelegd waaruit blijkt dat er op 1 oktober 2023 een bedrag van € 35.018,- plus € 358,33 is overgemaakt aan OAKK Beheerd Beleggen. De vrouw verzoekt het hof de man te verplichten om mee te werken aan de splitsing van de polis met een waarde van € 35.376,33, waarbij ieder van partijen zelf verantwoordelijk zal zijn voor de latente belasting, en dat de man indien hij hier niet binnen 14 dagen aan meewerkt de lijfrenteverzekering krijgt toegedeeld onder de verplichting om (rekening houdend met een latente belasting van 30%) een netto bedrag van € 12.381,71 aan de vrouw te betalen. De man wil de polis niet laten splitsen. Hij wil de vrouw uitkopen met een bedrag van € 5.305,83. Bij de berekening van dit bedrag houdt hij rekening met 20% revisieboete vanwege het uitkeren van de waarde en een progressief te heffen belasting van 49,5% over de waarde.

5.47

Het hof oordeelt als volgt. De meest eerlijke verdeling van de lijfrenteverzekering is de splitsing van de polis. De man heeft niet onderbouwd dat de polis niet gesplitst kan worden. Het hof zal daarom bepalen dat de polis lijfrenteverzekering gesplitst moet worden.

Vergoedingsrechten

Het vergoedingsrecht van de man vanwege een erfenis

5.48

De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de man een nominaal vergoedingsrecht toekomt van € 114.226,07 wegens een onder uitsluitingsclausule ontvangen erfenis die is vermengd met het huwelijksvermogen.

5.49

De man grieft dat aan hem een vergoedingsrecht conform de beleggingsleer toekomt van € 248.347,13 omdat hij de erfenis zou hebben besteed aan de echtelijke woning. De vrouw betwist dit. De vrouw grieft dat aan de man überhaupt geen vergoedingsrecht toekomt, omdat de man niet heeft aangetoond dat hij een erfenis van € 114.226,07 onder uitsluitingsclausule heeft ontvangen.

5.50

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat aan de man enkel een nominaal vergoedingsrecht toekomt. Het hof komt om andere redenen dan de rechtbank tot dit oordeel. Het hof is van oordeel dat de man voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat hij een bedrag van € 114.226,07 onder uitsluiting heeft geërfd van zijn ouders. De man stelt dat dit bedrag is gestort op zijn privérekening. Ter zitting heeft hij verklaard dat op deze bankrekening ook andere gelden stonden. De man miskent dat zijn privérekening tot de huwelijksgemeenschap hoort, en dat door de storting van de erfenis op deze bankrekening, vermenging met gelden die tot de huwelijksgemeenschap behoorden heeft plaatsgevonden. Ervan uitgaande dat de onder uitsluitingsclausule geërfde gelden door overboeking op een bankrekening behorend tot de gemeenschap van goederen door vermenging tot het gemeenschapsvermogen zijn gaan behoren, volgt naar het oordeel van het hof uit het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:504, rov. 3.3.2, dat het wettelijk stelsel van titel 7 van boek 1 BW dan meebrengt dat de man als gevolg van deze vermogensverschuiving in beginsel jegens de gemeenschap recht heeft op vergoeding van dat bedrag (vgl. art. 1:95 lid 2 BW en art. 1:96 lid 4 BW) . Er ontstaat alsdan een nominaal vergoedingsrecht.. Een vergoedingsrecht volgens de beleggingsleer is in die situatie uitgesloten. Wat er vervolgens met deze gelden is gebeurd en waaraan deze gelden zijn besteed, doet echter op zichzelf niet af aan het vergoedingsrecht van de man zoals hiervoor omschreven (vgl. rov. 3.3.3 van genoemd arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019). Indien uitgaven zijn gedaan van de tot de gemeenschap van goederen behorende bankrekening waarop de onder uitsluitingsclausule verkregen gelden zijn gestort, geldt immers ten gunste van de man het vermoeden dat deze uitgaven betrekking hebben gehad op gemeenschapsschulden, hetgeen meebrengt dat het vergoedingsrecht van de man jegens de gemeenschap door die uitgaven niet aangetast is (zie hiervoor in 3.3.3). Het ligt op de weg van de vrouw om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen op grond waarvan het vergoedingsrecht van de man jegens de gemeenschap niet (of niet volledig) geldend kan worden gemaakt (zie rov. 3.3.4 van genoemd arrest van de Hoge Raad). De stelling van de vrouw dat de man niet heeft bewezen dat de gemeenschap is gebaat bij de erfenis is in dit licht onvoldoende om te concluderen dat de man het vergoedingsrecht jegens de gemeenschap niet geldend kan maken. Ook onvoldoende is hiervoor de betwisting door de vrouw dat de man de erfenis volledig in de echtelijke woning heeft geïnvesteerd door de hypotheek af te lossen en te investeren in de woning. Het hof zal daarom de beslissing van de rechtbank op het punt van dit vergoedingsrecht bekrachtigen.

5.51

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat hij uit de erfenis tevens een contant bedrag heeft ontvangen uit de verkoop van de meubels die tot de nalatenschap behoorden. Het hof verwijst naar de motivering van de rechtbank en maakt die, na een eigen afweging, tot de zijne.

Overige verzoeken

Sleutels auto Skoda

5.52

Het hof zal bepalen dat de man de sleutels van de Skoda binnen twee weken na de datum van deze beschikking aan de vrouw moet afgeven, op verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat de man dit niet doet, met een maximum van € 500,-. De man stelt dat hij de sleutels niet afgeeft omdat hij zijn verplichting tot nakoming van de verdeling van de auto opschort totdat de vrouw bepaalde kosten ten aanzien van de auto aan de man voldoet en totdat zij de echtelijke woning niet langer gebruikt en de sleutels van de woning aan de man ter hand heeft gesteld. Op grond van artikel 6:52 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) mag een schuldenaar met een opeisbare vordering op zijn schuldeiser de nakoming van zijn verbintenis opschorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen. Het hof ziet in de stellingen van de man onvoldoende rechtvaardiging voor opschorting van de afgifte van de autosleutels.

Benadeling gemeenschap

5.53

Het hof begrijpt het standpunt van de man aldus dat de man stelt dat de vrouw de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld in de zin van artikel 1:164 BW doordat zij vlak voor de peildatum een bedrag van € 1.960,- heeft betaald aan haar advocaat en doordat zij in de periode tussen 1 januari 2023 tot de peildatum 2 juni 2023 in totaal € 6.500,- naar haar privérekening heeft overgemaakt. De man verzoekt te bepalen dat de vrouw deze bedragen aan de gemeenschap dient te vergoeden. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5.54

Het hof wijst dit verzoek af. De man heeft ten aanzien van de betaling van € 1.960,- aan de advocaat van de vrouw niet onderbouwd dat er sprake is van verspilling in de zin van artikel 1:164 BW. Wat betreft de overboekingen van in totaal € 6.500,- naar de privérekening van de vrouw, kan dit niet tot benadeling van de gemeenschap leiden omdat het saldo op de privébankrekening van de vrouw op de peildatum is betrokken in de verdeling.

Regresvorderingen ten aanzien van de kosten van de huishouding na de peildatum tot datum inschrijving echtscheiding

5.55

Partijen stellen over en weer een vergoedingsrecht op de gemeenschap te hebben omdat zij na de peildatum (2 juni 2023) tot aan de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven een hoger bedrag aan vaste lasten hebben betaald dan de ander. Omdat het gaat over de periode na de peildatum, begrijpt het hof de standpunten van partijen aldus dat zij menen een regresvordering op elkaar te hebben.

5.56

De man grieft tegen de overweging van de rechtbank dat partijen na de peildatum tot aan de datum van inschrijving van de echtscheiding naar rato van draagkracht de kosten van de huishouding moeten voldoen. Volgens de man moeten partijen vanaf de peildatum op grond van de wet ieder de helft van de kosten van de huishouding voldoen. De vrouw betwist de stellingen van de man.

5.57

Het hof overweegt als volgt. Omdat het huwelijk in de periode waarover het hier gaat nog niet is beëindigd, is artikel 1:84 BW van toepassing. Op grond van dit artikel moet, bij gebreke van gemeenschappelijk inkomen, ieder van de echtgenoten in beginsel naar verhouding van zijn/haar inkomen bijdragen in de kosten van de huishouding. Partijen kunnen (in het zicht van de echtscheiding) schriftelijk afwijkende afspraken met elkaar maken over de onderlinge draagplicht voor de kosten van de huishouding (zie artikel 1:84 lid 3 BW) . De man stelt dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat zij vanaf de peildatum ieder de helft van de vaste lasten zouden voldoen. De vrouw heeft betwist dat partijen een dergelijke afspraak met elkaar hebben gemaakt. Of partijen een van de wet afwijkende afspraak over de kosten van de huishouding hebben gemaakt, kan in het midden blijven. Voor beide situaties geldt namelijk dat een partij die vindt dat hij of zij meer kosten van de huishouding heeft betaald dan waarvoor hij of zij draagplichtig was, moet stellen en onderbouwen wat de kosten van de huishouding precies waren, hoeveel ieder van partijen daarvan had moeten betalen en hoeveel ieder van de partijen heeft betaald. De man en de vrouw hebben op dit punt beiden onvoldoende gesteld en onderbouwd. Daarom falen deze grieven van partijen over en weer.

Regresvordering eigenaars-/gebruikerslasten echtelijke woning vanaf de peildatum (2 juni 2023) tot levering van de woning aan de man of aan een derde

5.58

De vrouw maakt op dit moment nog steeds gebruik van de echtelijke woning. De man verzoekt te bepalen dat de vrouw de helft van de eigenaars- en gebruikerslasten moet betalen vanaf de peildatum tot levering van de woning aan de man of aan een derde. Tevens verzoekt hij te bepalen dat de vrouw de helft van de hypotheekaflossingen en de WOZ-beschikkingen van 2024 en 2025 moet betalen.

5.59

Het hof oordeelt als volgt. Het verzoek ten aanzien van de hypotheekaflossingen wijst het hof af, omdat de man ter zitting heeft verklaard dat er alleen hypotheekrente wordt betaald en dat er niet op de hypotheekschuld wordt afgelost.

Ten aanzien van de WOZ-beschikkingen 2024 en 2025 is het hof van oordeel dat de vrouw als mede-eigenaar van de woning de helft van de eigenaarslasten moet betalen.

De man verzoekt ten aanzien van de WOZ-beschikking 2025 te bepalen dat dit verrekend moet worden bij de levering van de woning aan de man. De man heeft dit verzoek niet onderbouwd, dus wijst het hof het af.

De man heeft niet gesteld en onderbouwd wat hij voor het overige bedoelt met eigenaars- en gebruikerslasten en hoe hoog die lasten dan zouden zijn. Het hof wijst het eventueel meer verzochte daarom af.

Regresvordering ten aanzien van na de peildatum gemaakte kosten voor de auto’s.

5.60

Het hof wijst het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw bij de overdracht van de woning gehouden is een bedrag ad € P.M aan de man te vergoeden ten behoeve van de gezamenlijke kosten, af. In zijn beroepschrift onderbouwt de man dat het gaat om kosten ten aanzien van de auto’s zoals autoverzekeringen, benzine en overige kosten. Hij heeft niet gesteld om welk bedrag het gaat en onvoldoende onderbouwd waarom de vrouw deze kosten aan de man zou moeten betalen, en zo ja, waarom dat bij verkoop van de woning moet.

Aanvullend verzoek man aanslagen IB aangifte 2023 en 2024

5.61

Het hof wijst toe het verzoek van de man om te bepalen dat partijen gehouden zijn de bedragen van de IB-aanslagen over het jaar 2023 bij helfte te dragen, dan wel (bij een teruggave) te verdelen. De vrouw heeft hiermee ingestemd. Partijen zijn het er verder over eens dat zij de aangiften op elkaar zullen afstemmen om tot het gunstigste resultaat te komen.

5.62

De vrouw heeft zich verweerd tegen het verzoek van de man over de IB-aanslagen en IB-aangiften over het jaar 2024. Het hof ziet geen wettelijke grondslag om de vrouw te veroordelen met de man de belastingaangiften op elkaar af te stemmen en te optimaliseren, en om de bedragen van de aanslagen gelijk te dragen dan wel die van de teruggaven gelijk te verdelen. De huwelijksgemeenschap is namelijk in 2023 al ontbonden. De bedragen van de aanslagen dan wel teruggaven vallen niet in de huwelijksgemeenschap.

Proceskosten

5.63

Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

*vernietigt de bestreden beschikking waar het gaat over de partneralimentatie en, opnieuw rechtdoende, bepaalt dat de man met ingang van 25 november 2024 een bedrag van € 1.023,- bruto per maand partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, bij vooruitbetaling te voldoen;

*vernietigt de bestreden beschikking waar de rechtbank de wijze van verdeling heeft gelast ten aanzien van de twee appartementen in Rusland en, opnieuw rechtdoende, gelast de wijze van verdeling aldus dat de twee appartementen in Rusland aan de vrouw moeten worden toegedeeld tegen een totale waarde van € 62.366,-, waarvan de vrouw de helft ad € 31.183,- aan de man moet betalen;

*vult de bestreden beschikking aan waar het gaat over het spoorboekje ten aanzien van de verdeling van de echtelijke woning gelegen aan het adres [adres]

met de daarop rustende hypothecaire leningen bij Florius

(leningnummers [leningnummers] ), met dien verstande dat:

  • de levering van de woning aan de man tegen de getaxeerde waarde van € 590.000,- moet geschieden voor 1 januari 2026 en partijen ieder gerechtigd zijn tot de helft van de netto overwaarde en de netto overwaarde is gelijk aan: getaxeerde waarde van € 590.000,- -/- de hypothecaire geldleningen -/- alle kosten ten behoeve van de overdracht aan de man;

  • indien het transport aan de man niet voor 1 januari 2026 van deze beschikking heeft plaatsgevonden, de woning aan een derde zal moeten worden verkocht, conform het spoorboekje zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgesteld;

* bepaalt dat de polis lijfrenteverzekering (op de peildatum lijfrenteverzekering bij Aegon met polisnummer [polisnummer] en een waarde op 11 juli 2023 van € 34.863,00, per 1 oktober 2023 omgezet dan wel uitgekeerd naar een andere lijfrenteverzekering bij Aegon (Flexibel PensioneringsPlan met nummer [nummer] ) met een waarde op 1 oktober 2023 van € 35.018,34) gesplitst moet worden;

*bekrachtigt dat aan de man een vergoedingsrecht op de huwelijksgemeenschap toekomt van € 114.226,07 in verband met de door hem onder uitsluitingsclausule verkregen erfenis;

*bepaalt dat de man de sleutels van de Skoda binnen twee weken na de datum van deze beschikking aan de vrouw moet afgeven op verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat de man dit niet doet, met een maximum van € 500,-;

*bepaalt dat de vrouw een bedrag ter grootte van de helft van de WOZ-beschikkingen 2024 en 2025 aan de man moet betalen;

*bepaalt dat partijen gehouden zijn de bedragen van de IB-aanslagen over het jaar 2023 bij helfte te dragen, dan wel bij teruggave te verdelen;

*verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

*wijst het meer of anders verzochte in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep, af;

*compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. Wieman-Bart, G.G.B. Boelens en J.B. Backhuijs, bijgestaan door mr. S. Richtersz als griffier en is op 22 oktober 2025 door mr. A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733