Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21-10-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:6550

Essentie (redactie)

Dochters (erfgenamen) en ex-partner van erflater twisten over of beschikkingen in testament t.b.v. ex (legaten, executele en afwikkelingsbewind) nog effect sorteren. Hof oordeelt na uitleg van begrip partner dat beschikkingen alleen zouden gelden als sprake was van een affectieve relatie bij overlijden. Op basis van uitlatingen erflater (2019–2022) staat vast dat de affectieve relatie bij overlijden van erflater was geëindigd en slechts vriendschap resteerde. Gevolg: ex kan geen rechten aan testament ontlenen.


Datum publicatie28-10-2025
Zaaknummer200.342.407
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenErfrecht; Legaat; Uitleg testament
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Uitleg uiterste wil, uitleg begrip partner, affectieve relatie; ECLI:NL:HR:2023:1531.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof: 200.342.407

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 549527

arrest van 21 oktober 2025

in de zaak van:

1 [appellante1]

die woont in [woonplaats1]

hierna: [appellante1]

2. [appellante2]

die woont in [woonplaats1]

hierna: [appellante2]

die hoger beroep hebben ingesteld

en bij de rechtbank optraden als eiseressen in conventie en verweersters in reconventie

advocaat: mr. M.S. van Gaalen

tegen:

[geïntimeerde]

die woont in [woonplaats2]

en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie

hierna: [geïntimeerde]

advocaat: mr. M. de Jonge

1Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante1] en [appellante2] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 13 maart 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:

  • de dagvaarding in hoger beroep

  • de memorie van grieven

  • de memorie van antwoord

  • een journaalbericht van [appellante1] en [appellante2] van 11 juni 2025 met producties

  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 16 juni 2025 is gehouden

2De kern van de zaak

2.1.

Op 28 januari 2022 is in Zuid-Afrika overleden de heer [erflater] (hierna: erflater). [appellante1] en [appellante2] zijn zijn dochters.

2.2.

Op 16 januari 2014 heeft erflater een testament gemaakt. Op grond van dit testament zijn [appellante1] en [appellante2] zijn erfgenamen.

Daarnaast heeft erflater ten behoeve van:

mijn partner, mevrouw [geïntimeerde] , (…)

een aantal legaten gemaakt:

“ I. mijn onverdeelde helft in het woonhuis met aan- en toebehoren, plaatselijk bekend te [plaats1] , [adres] (…)

II. een bedrag in contanten ad vijftigduizend euro (€ 50.000,00);

III. het vruchtgebruik van mijn vordering op [de ex-echtgenote van erflater, toev hof] met een hoofdsom groot achthonderdeenenzeventigduizend negenhonderd tweeëndertig euro (€ 871.932,00) en een rentepercentage van vijf procent (5%) op jaarbasis; (...)”

Ook heeft erflater bepaald:

Ik benoem tot begrafenis- en beheersexecuteur: mevrouw [geïntimeerde], voornoemd. Ik benoem haar tevens tot afwikkelingsbewindvoerder overeenkomstig artikel 4:171 en verder van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek met de meest uitgebreide bevoegdheden. (…)

2.3.

[appellante1] en [appellante2] zijn van mening dat [geïntimeerde] op het moment van overlijden van erflater niet meer zijn partner was, waardoor de beschikkingen (de legaten, de executele en het afwikkelingsbewind) in het testament ten behoeve van [geïntimeerde] geen effect sorteren.

2.4.

[appellante1] en [appellante2] hebben onder meer in conventie gevorderd dat de rechtbank:

  • voor recht verklaart dat [geïntimeerde] aan het testament opgemaakt door erflater ten overstaan van notaris [naam1] te [plaats2] geen rechten kan ontlenen op grond van uitleg ex artikel 4:52 BW (naar het hof begrijpt wordt hier ook artikel 4:46 BW mee bedoeld);

  • subsidiair: de uiterste wilsbeschikkingen ten gunste van [geïntimeerde] in het testament opgemaakt door erflater ten overstaan van notaris [naam1] te [plaats2] te vernietigen op grond van artikel 4:43 lid 2 BW.

2.5.

[geïntimeerde] heeft in conventie en reconventie onder meer gevorderd dat de rechtbank:

  • [appellante1] en [appellante2] niet ontvankelijk verklaart in hun vorderingen, althans de vorderingen af te wijzen;

  • voor recht verklaart dat zij de rechten kan ontlenen aan het testament zoals in het testament genoemd.

2.6.

De rechtbank heeft in conventie [appellante1] en [appellante2] , voor zover zij hun vorderingen in hun hoedanigheid van vereffenaars van de nalatenschap van erflater hebben ingesteld, niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige de vorderingen afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [geïntimeerde] de rechten kan ontlenen aan het testament zoals in het testament genoemd en voor recht verklaard dat de beneficiaire aanvaarding van [appellante1] rechtsgevolg mist.

2.7.

De bedoeling van het hoger beroep van [appellante1] en [appellante2] is dat de afgewezen vorderingen in conventie alsnog worden toegewezen en de vordering van [geïntimeerde] in reconventie dat zij de rechten kan ontlenen aan het testament zoals daarin is verwoord wordt afgewezen. [geïntimeerde] vordert dat het door [appellante1] en [appellante2] ingestelde hoger beroep ongegrond wordt verklaard.

3Het oordeel van het hof

Bevoegdheid en toepasselijk recht

3.1.

Het hof zal ambtshalve eerst vaststellen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Erflater had de Nederlandse nationaliteit maar woonde in Zuid-Afrika waardoor de zaak een internationaal karakter heeft. Het hof acht, net als de rechtbank, de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 10 lid 1 sub a van de Europese Erfrechtverordening 1 omdat erflater op het moment van overlijden de Nederlandse nationaliteit had. Tegen de beslissing van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is op het geschil is geen grief gericht zodat het hof ook hiervan uit zal gaan.

Juridisch kader

3.2.

De partij die een bepaalde uitleg voorstaat moet haar stellingen over de uitleg die zij geeft aan een uiterste wil en de feiten en omstandigheden die daarvoor van belang zijn voldoende concreet stellen en bij betwisting bewijzen. Zij beroept zich immers op die uitleg en de rechtsgevolgen daarvan (artikel 150 Rv) .

3.3.

Om te kunnen vaststellen op welk rechtsgevolg de uiterste wil in het testament van erflater is gericht is uitleg nodig. Op grond van artikel 4:46 lid 1 BW moet bij die uitleg worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.

3.4.

Voor het vaststellen van die omstandigheden en verhoudingen kunnen ook verwachtingen die een erflater bij het maken van de uiterste wil had over de toekomst van belang zijn.

3.5.

Feiten en omstandigheden van na het maken van de uiterste wil zijn van belang omdat daaraan bewijs kan worden ontleend van een omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt of van verhoudingen die erflater in zijn uiterste wil kennelijk wenste te regelen.

3.6.

Als zich na het opmaken van de uiterste wil feiten of omstandigheden voordoen waardoor de feitelijke verhoudingen niet langer aansluiten bij wat de erflater kennelijk wenste te regelen, dan kan de uiterste wil zo worden uitgelegd dat de desbetreffende beschikking alleen gold voor de situatie die bestond voordat de bedoelde feiten en omstandigheden zich hadden voorgedaan. Voor die uitleg is niet nodig dat de erflater bij het maken van de uiterste wil op die feiten en omstandigheden is vooruitgelopen. 2

Uitleg begrip partner in het testament

3.7.

Tussen partijen is niet in geschil dat erflater en [geïntimeerde] op het moment van het maken van het testament een affectieve relatie met elkaar hadden en dat [geïntimeerde] daarmee partner was zoals bedoeld in erflaters testament. Zij hadden op dat moment gezamenlijk een woning in Friesland in eigendom waar zij samen in verbleven als erflater in Nederland was. Erflater woonde in Zuid-Afrika en [geïntimeerde] in Nederland. [geïntimeerde] bezocht erflater ook regelmatig in Zuid-Afrika.

\3.8. [appellante1] en [appellante2] stellen dat de relatie tussen erflater en [geïntimeerde] als volgt is verlopen. Zij hebben elkaar in 2008 ontmoet en [geïntimeerde] is in 2009 met haar kinderen voor een jaar verhuisd naar Zuid-Afrika om samen te wonen met erflater. Daarna is [geïntimeerde] met haar kinderen weer teruggekomen naar Nederland. In 2011 emigreerde erflater officieel naar Zuid-Afrika. In 2012 is de affectieve relatie geëindigd omdat bleek dat erflater relaties met andere vrouwen had gehad. Eind 2013/begin 2014 hebben erflater en [geïntimeerde] hun affectieve relatie weer voortgezet totdat deze in 2018 definitief is geëindigd. Er was daarna sprake van een goede vriendschap. Erflater heeft sindsdien verschillende affectieve relaties gehad waarvan de laatste met [naam2] , welke relatie heeft geduurd tot aan zijn overlijden. [appellante1] en [appellante2] onderbouwen deze stelling met diverse verklaringen van derden, maar ook met berichten van erflater en [geïntimeerde] zelf:

Een e-mail van erflater aan [naam3] (vriend erflater) op 10 april 2019 naar aanleiding van gebeurtenissen tussen erflater en [geïntimeerde] :

“Hoi [naam3] ,

(…)Daarna heb ik [geïntimeerde] in 2008 leren kennen en die is na een relatie van een paar maanden samen met haar 2 dochters naar Zuid Afrika gekomen en een jaar gebleven. Helaas kon ze niet echt aarden in Afrika (…). Zodoende zijn we uit elkaar gegaan maar na een poosje toch weer samen. In 2012 weer uit elkaar en opnieuw weer geprobeerd. Samen hebben wij vervolgens besloten om iets te zoeken op rijafstand van Utrecht (…) Hier bleek dat [geïntimeerde] toch moeite had met het verzorgen van gasten en is ze bijna niet meer gekomen (ik trouwens ook niet bij haar) vorig jaar zomer heb ik dan maar de knoop doorgehakt en de relatie afgebroken. Hopelijk kunnen we vrienden blijven want ik heb veel respect voor haar (…)”

Een e-mail van erflater aan zijn zuster [naam4] op 23 november 2019:

Hi [naam4] ,

Fijn dat het goed met je gaat.

Nee ben nog niet aan het bouwen, veel tegenslag in de vergunningsfase.

Frankrijk ook nog niet verkocht, ik had wel een koper [m]aar dat voelde niet goed. Ik ga in april weer gewoon terug.

Met mij gaat het best wel heel goed, er is al geruime tijd geen “we” meer. Ben er achter gekomen dat ik teveel individuele trekjes heb.

Ja het is hier geweldig qua klimaat, altijd heerlijk buiten.

btw hoe is het met ons mam.”

Whatsappberichten van erflater aan [naam5] (vriendin van erflater) van 27 augustus 2020:

Erflater: “Yes sometimes very lonely here on top of the mountain.”

Erflater: “I’m happy to have some good friends who visit me so now and then. [geïntimeerde] is here in Europe my best friend. We had a relationship in the past but that unfortunately didn’t work out. Now we are just good friends and both happy with it.”

Whatsappberichten tussen erflater en [appellante1] op 17 december 2020:

Erflater: “Wat bedoel je? Dat jullie naar [geïntimeerde] willen komen?”

[appellante1] : “Ja dat we ook daar langs kunnen komen

Erflater: “Ik zal het overleggen. Je weet dat wij geen relatie meer hebben toch? en dat ik een soort van huisvriend ben.”

[appellante1] : “ja dat weet ik hoor

[appellante1] : “maar je mag ook gewoon hier komen hoor

[appellante1] : “het maakt mij niet uit

[appellante1] : “Wil je graag zien

Whatsappberichten tussen erflater en [naam3] (vriend erflater) op 24 maart 2021:

[naam3] : “Jouw site in [plaats3] , waar je nu zit, wie is de vrouw? Je ex? Of een zus?”

Erflater: “Dat is [geïntimeerde] , vroeger mijn partner en sinds 4 jaar mijn beste vriend.

Whatsappberichten tussen [geïntimeerde] en erflater op 22 december 2021:

[geïntimeerde] : “ Krijg je pijnstilling zodat je iets comfortabeler bent dan thuis?

[geïntimeerde] : “Je moet je ex wel even antwoorden ja

Erflater: “heb de kracht niet, sorry

Whatsappberichten tussen [geïntimeerde] en erflater op 30 december 2021:

Erflater: “lig nu te soppen in bed. Waardeer je medeleven en vriendschap maar ik heb je ook verteld van [naam2] . Weet niet of ik dit volhou. Laatste dagen geen progressie.

[geïntimeerde] : “Lieve [erflater] , je hebt verteld van [naam2] en ik weet dat je met haar verder wilt. Maar je bent en blijft mn liefste [erflater] en vriendje.

Whatsappbericht [geïntimeerde] aan erflater 1 januari (2022):

[geïntimeerde] : “Lieve schat, ik denk steeds aan je. Ik hoop dat het vanaf nu steeds een beetje beter met je gaat en dat je iets meer energie krijgt. Als je je iets beter voelt wil ik graag even met je facetimen want ik mis jou en het innige contact dat we altijd hebben. Ik hoop toch zo dat het voort mag bestaan nu je een rela hebt. Het is heel onwerkelijk en een zwart scenario als je als mn beste en innigste vriend uit mn leven zou verdwijnen. Maar eigenlijk had ik me dit eerder moeten bedenken. De ernst van je ziekzijn is ook heel erg heftig. Ik hoop dat het een beetje beter met je gaat. Ik mis je [erflater] .

3.9.

Volgens [appellante1] en [appellante2] blijkt uit bovenstaande berichten dat de affectieve relatie tussen erflater en [geïntimeerde] op het moment van het overlijden van erflater al geruime tijd was geëindigd. De kwalificatie van “partner” zoals omschreven in het testament van erflater is daarmee vervallen en daarom kan [geïntimeerde] geen rechten meer ontlenen aan deze uiterste wilsbeschikkingen in het testament van erflater. Zij wijzen voorts op de bepaling in artikel 4:52 BW waarin, samengevat, is bepaald dat een uiterste wilsbeschikking van een echtgenoot ten gunste van de andere echtgenoot vervalt door een daarna ingetreden echtscheiding. Deze bepaling zou analoog moeten worden toegepast bij uitleg van een uiterste wilsbeschikking in het geval de relatie is geëindigd voor het overlijden van één van de partners, zo begrijpt het hof.

3.10.

[geïntimeerde] betwist dat de affectieve relatie tussen haar en erflater in 2012 tijdelijk is geëindigd. Zij stelt dat het weliswaar een lastige periode was omdat erflater aangaf dat hij verliefd was op een ander, maar de relatie werd niet beëindigd. Er waren bovendien al vaker andere vrouwen in het leven van erflater geweest. Dit aspect van de relatie tussen erflater en [geïntimeerde] was pijnlijk voor haar en niet iets waar ze trots op was. Maar het was geen reden om de relatie te verbreken zoals [appellante1] en [appellante2] beweren. Uit de verklaring van [naam6] (dochter van [geïntimeerde] ) blijkt ook dat erflater [geïntimeerde] geen pijn wilde doen en dat hij altijd van haar zou blijven houden, wat er ook gebeurt, en dat zij altijd zijn allerliefste zou zijn. Zij omschrijft haar moeder als de “oppervrouw”. Daarnaast verklaren de zussen en zwager van [geïntimeerde] ook dat er al vanaf het begin sprake was van een “open relatie”. Dit was dus ook het geval ten tijde van het maken van het testament door erflater in 2014. Op dat moment en in die situatie noemde erflater [geïntimeerde] “zijn partner”.

3.11.

Ook betwist [geïntimeerde] dat de affectieve relatie tussen haar en erflater in 2018 definitief is verbroken en dat zij verder zouden zijn gegaan als goede vrienden. De affectieve relatie is begonnen in 2008 en pas geëindigd bij het overlijden van erflater. Al die tijd is er volgens [geïntimeerde] sprake geweest van een “open relatie”. Dat zij ook na 2018 steeds een affectieve relatie hebben gehad blijkt volgens haar uit de diverse verklaringen van derden, foto’s en berichten tussen haar en erflater die zij heeft overgelegd. Erflater en [geïntimeerde] vierden samen vakantie, kerst en oud & nieuw en [geïntimeerde] hielp erflater met de inrichting van zijn huis in Ermelo. Ook verbouwden zij samen het huis in Frankrijk ( [plaats4] ) en spraken ze regelmatig af met vrienden. Tot slot heeft erflater op 4/5 augustus 2021 in een handgeschreven document verklaard dat [geïntimeerde] (of bij haar vooroverlijden haar dochters) bij zijn overlijden eigenaar moest worden van zijn aandeel in [plaats4] . Daaruit blijkt volgens [geïntimeerde] ook dat erflater en zij nog steeds een affectieve relatie met elkaar hadden. Dat erflater tegenover [appellante1] en [appellante2] deed voorkomen dat de affectieve relatie met [geïntimeerde] was geëindigd is volgens [geïntimeerde] als volgt te verklaren. De verhoudingen tussen [appellante1] , [appellante2] en [geïntimeerde] zijn nooit goed geweest en dat is de reden dat erflater de affectieve relatie met [geïntimeerde] liever voor hen verborgen hield. Ook de verklaringen van erflater tegenover derden dat de affectieve relatie voorbij was is verklaarbaar, nu erflater een zwak had voor andere vrouwen en graag over wilde komen als een beschikbare man.

3.12.

Omdat de affectieve relatie tussen erflater en [geïntimeerde] steeds in stand is gebleven tot het moment van overlijden van erflater vindt [geïntimeerde] dat zij nog steeds kwalificeerde als “partner” als bedoeld in het testament toen erflater overleed. Daarom kan en mag zij dus rechten ontlenen aan de uiterste wilsbeschikkingen in het testament van erflater.

3.13.

Het hof oordeelt hierover anders dan [geïntimeerde] aanvoert. Genoegzaam staat vast dat erflater en [geïntimeerde] geen affectieve relatie meer hadden op het moment van overlijden van erflater en dat toen sprake was van een goede vriendschap. Dat betekent dat [geïntimeerde] op het moment van het overlijden van erflater dus geen partner meer was zoals bedoeld in het testament.

3.14.

Dit leidt het hof onder meer af uit de hiervoor aangehaalde berichten van erflater zelf in de periode 2019-2022. Hij verklaart in deze periode aan zijn zuster, een vriendin, een vriend en [appellante1] dat de affectieve relatie voorbij is en dat er een goede vriendschap is gebleven. Ook [geïntimeerde] zelf lijkt dit te erkennen doordat zij in een van de berichten zichzelf als “ex” betiteld en in een ander bericht erkent dat erflater een relatie met [naam2] heeft en weet dat hij “met haar verder wil”. Zij hoopt dat de vriendschap tussen hen ondanks dat kan blijven bestaan.

3.15.

De uitleg van [geïntimeerde] dat er sprake was van een open relatie op het moment van overlijden is naar het oordeel van het hof daarom niet aannemelijk, net als de verklaring van [geïntimeerde] dat zij het woord “ex” als een misplaatst grapje heeft bedoeld. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde correspondentie in de periode na 2018 blijkt vooral dat zij met elkaar praktische zaken bespraken over de woning in Frankrijk ( [plaats4] ). Dat daar ook een aantal keren door erflater de woorden “darling” of “liefje” worden gebruikt oordeelt het hof niet voldoende om te constateren dat er nog sprake was van een affectieve relatie en dat [geïntimeerde] daarmee zijn partner was. Dat erflater in augustus 2021 in een handgeschreven document verklaart dat [geïntimeerde] bij zijn overlijden zijn aandeel in [plaats4] krijgt rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake was van een affectieve relatie tussen erflater en [geïntimeerde] . Vast staat namelijk dat [plaats4] een gezamenlijk project van beiden was en dat erflater een schuld had aan [geïntimeerde] in verband met de aankoop daarvan. Nu partijen nog wel een vriendschappelijke relatie hadden ligt het voor de hand dat erflater hiervoor iets wilde regelen ten gunste van [geïntimeerde] . Tot slot oordeelt het hof de verklaring van [geïntimeerde] dat hun affectieve relatie door erflater geheim werd gehouden vanwege zijn moeizame verhouding met zijn dochters en het feit dat hij zich graag als vrijgezelle man voordeed weinig geloofwaardig. Het hof heeft hiervoor ook geen aanknopingspunten gevonden in de overgelegde correspondentie. De verklaringen van derden over de relatie tussen [geïntimeerde] en erflater leggen te weinig gewicht in de schaal. Dat er (vele) foto’s zijn waarop ook na 2018 erflater en [geïntimeerde] samen vakantie of feestdagen vieren geeft geen uitsluitsel over de vraag of zij nog een affectieve relatie hadden; ook goede vrienden kunnen samen vakantie of feestdagen vieren.

3.16.

De benoeming van [geïntimeerde] tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder is naar het oordeel van het hof onlosmakelijk verbonden met de legaten aan haar en daarmee ook met de kwalificatie van [geïntimeerde] als partner. In dit kader wijzen [appellante1] en [geïntimeerde] op een uitspraak van dit hof van 17 maart 2020 waarin sprake was van een soortgelijke situatie. 3 Het hof oordeelt dan ook dat de legaten van [geïntimeerde] en haar benoeming tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder in de uiterste wil van erflater zo moeten worden uitgelegd dat deze alleen zouden gelden wanneer zij nog als partner van erflater kwalificeerde bij zijn overlijden.

3.17.

De slotsom is dat – gelet op de verhoudingen die erflater in zijn testament kennelijk wenste te regelen en op de omstandigheden waaronder dit testament is gemaakt – de uiterste wilsbeschikkingen van erflater zo moeten worden uitgelegd dat hij [geïntimeerde] de legaten heeft nagelaten en haar tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder heeft benoemd voor het geval erflater en [geïntimeerde] op het moment van overlijden van erflater een affectieve relatie zouden hebben (en zij dus zijn partner was). Het onder I gevorderde van het petitum zal het hof met een kleine aanpassing toewijzen.

Bewijsaanbod

3.18.

Het door [geïntimeerde] gedane bewijsaanbod om de personen die al een schriftelijke verklaring hebben afgelegd als getuige te horen passeert het hof. Deze schriftelijke verklaringen heeft het hof al meegewogen in de beslissing. Het hof heeft uiteindelijk veel waarde gehecht aan de eigen verklaringen in e-mails/ whatsappberichten van erflater zelf over zijn relatie met [geïntimeerde] . Voor het overige heeft [geïntimeerde] geen stellingen betrokken die, indien bewezen, tot een andere beslissing van het hof kunnen leiden.

De conclusie

3.19.

Het hoger beroep slaagt.

3.20.

Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen), zowel wat betreft de rechtbankprocedure als de procedure in hoger beroep.

3.21.

De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4De beslissing

Het hof:

4.1.

vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 13 maart 2024 in conventie onder 4.5 en in reconventie onder 4.2 en beslist als volgt:

verklaart voor recht dat [geïntimeerde] aan het testament van erflater ( [erflater] ) van 16 januari 2014 opgemaakt ten overstaan van notaris [naam1] te [plaats2] geen rechten kan ontlenen op grond van uitleg als bedoeld in artikel 4:46 BW;

4.2.

bekrachtigt het vonnis voor het overige;

4.3

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;

4.4.

wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. L. Hamer, R.A. Dozy en M.E.L. Klein, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025.

1

Verordening (EU) nr 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012

betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring

2

HR 10 november 2023 ECLI:NL:HR:2023:1531



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733