| Datum publicatie | 24-10-2025 |
| Zaaknummer | 11367532 \ CV EXPL 24-7027 |
| Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
| Zittingsplaats | Groningen |
| Rechtsgebieden | Civiel recht |
| Trefwoorden | Erfrecht; Pensioen |
| Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Pensioenrechten en pensioenaanspraken zijn hoogstpersoonlijke rechten die in beginsel niet voor overdracht of overgang vatbaar zijn. De pensioenrechten en pensioenaanspraken van wijlen de stiefmoeder van eiser zijn om die reden niet overgegaan op eiser, zodat de vordering van eiser wordt afgewezen.Volledige uitspraak
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 11367532 \ CV EXPL 24-7027
Vonnis van 21 oktober 2025
in de zaak van
[eiser] ,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.J.M. van der Borst,
tegen
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG,
te Groningen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: het pensioenfonds,
gemachtigde: mr. E. Lutjens en mr. H.L. Doorn.
1De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord met producties van het pensioenfonds,
- de conclusie van repliek van [eiser] ,
- de conclusie van dupliek met productie van het pensioenfonds,
- de akte uitlating productie, tevens houdende akte vermeerdering eis van [eiser] ,
- de akte uitlating vermeerdering eis van het pensioenfonds.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2De feiten
[eiser] is de stiefzoon van mevrouw [stiefmoeder] (hierna: [stiefmoeder] ) en zoon van de heer [vader van eiser] . [vader van eiser] en [stiefmoeder] zijn deelnemer geweest in het pensioenfonds en hebben beiden pensioenaanspraken opgebouwd bij het pensioenfonds.
[vader van eiser] is op 7 februari 2020 overleden, waarna [stiefmoeder] aanspraak heeft gekregen op bijzonder partnerpensioen. Dit bijzonder partnerpensioen is niet tot uitkering gekomen, omdat het pensioenfonds niet de beschikking had over de adresgegevens van [stiefmoeder] (zij was in het buitenland woonachtig) en zij [stiefmoeder] daarom niet kon informeren over haar recht op bijzonder partnerpensioen.
Op 7 juli 2023 is [stiefmoeder] overleden. Op de dag van haar overlijden was zij 67 jaar oud. De pensioenrichtleeftijd voor de opgebouwde ouderdomsaanspraken bij het pensioenfonds was op dat moment 68 jaar.
Na het overlijden van [stiefmoeder] heeft het pensioenfonds alsnog haar adresgegevens bemachtigd en heeft zij [stiefmoeder] op 27 november 2023 aangeschreven. In de brief staat beschreven dat [stiefmoeder] aanspraak heeft op een bijzonder partnerpensioen van € 24,70 bruto per maand en dat zij er ook voor kan kiezen om deze aanspraak af te kopen.
Nadat namens [eiser] aan het pensioenfonds is medegedeeld dat [stiefmoeder] is overleden, is een aantal malen telefonisch overleg geweest tussen het pensioenfonds en de partner van [eiser] . In de gevoerde gesprekken is aan de partner van [eiser] medegedeeld dat het pensioenfonds heeft besloten om met betrekking tot het bijzonder partnerpensioen van [stiefmoeder] betalingen te verrichten aan [eiser] en zijn twee zussen.
[eiser] heeft bij brief van 23 mei 2024 op dit besluit gereageerd. In deze brief staat onder meer het volgende:
“Dhr. [eiser] is naar Belgisch recht erfgenaam van de overleden mevrouw [stiefmoeder] en heeft aldus aanspraak eventueel nog aan wijlen mevrouw [stiefmoeder] verschuldigd pensioen.
U heeft van dhr. [eiser] op 29 april j.l. een notariële verklaring van erfrecht ontvangen.
Ik heb begrepen dat u voornemens bent anderen dan die erfgenaam te laten delen in pensioen waarop nog aanspraak zou bestaan. Dat is uiteraard niet correct.
Ik verzoek en zonodig sommeer u dan ook bij deze het pensioen waarop eventueel nog aanspraak bestaat uit te keren aan niemand anders dan de enige erfgenaam van mevrouw [stiefmoeder] , zijnde dhr [eiser] voornoemd.”
Het pensioenfonds heeft bij brief van 29 mei 2024 gereageerd op de sommatie van [eiser] . Deze brief luidt als volgt:
“(…)
Wat is er gebeurd?
Er is door de heer [eiser] contact opgenomen met Pensioenfonds Vervoer over het bijzonder partnerpensioen waar mevrouw [stiefmoeder] nog recht op had. De heer [eiser] heeft gevraagd aan ons of wij dit pensioen nog uitkeren, ondanks dat mevrouw [stiefmoeder] helaas is overleden. Dit verzoek hebben wij voorgelegd aan het bestuur van Pensioenfonds Vervoer. Het bestuur heeft besloten om het niet uitgekeerde pensioen uit te betalen aan de kinderen.
In eerste instantie gingen wij er vanuit dat de heer [eiser] het enige kind van mevrouw [stiefmoeder] was. Uit de verklaring van erfrecht die wij hebben ontvangen en de gegevens van de Basisregistratie Personen, leiden wij af dat de heer [eiser] het stiefkind is van mevrouw [stiefmoeder] en de zoon van de heer [vader van eiser] . Mevrouw [stiefmoeder] had nog meer stiefkinderen, namelijk de andere twee kinderen van de heer [vader van eiser] . Het bestuur is daarom van mening dat het afkoopbedrag over alle stiefkinderen verdeeld moet worden.
Erfgenamen in het testament
In het testament van mevrouw [stiefmoeder] is de heer [eiser] als enige erfgenaam aangewezen. De heer [eiser] heeft dan ook gevraagd om het pensioen voor mevrouw [stiefmoeder] aan hem uit te keren.
Pensioen is echter een persoonlijk recht en gaat niet over op de erfgenamen. Erfrecht is niet van toepassing op pensioen. Dit is ook het geval wanneer het pensioen niet wordt uitgekeerd aan de rechthebbende. Pensioenfonds Vervoer wil echter graag dat alle pensioenen worden uitgekeerd. Daarom kiest het bestuur ervoor om een niet uitgekeerd pensioen niet te laten vervallen, maar uit coulance uit te keren aan de nabestaanden.
De nabestaanden zijn de partner, of als die er niet is, de (stief)kinderen. De drie kinderen van de heer [vader van eiser] waren voor mevrouw [stiefmoeder] stiefkinderen. Het bestuur heeft bij zijn besluit om het niet aan mevrouw [stiefmoeder] uitgekeerde bijzonder partnerpensioen uit te betalen aan haar stiefkinderen, geen reden gezien om twee van haar stiefkinderen daarvan uit te zonderen. Het feit dat u als enig stiefkind door mevrouw [stiefmoeder] bent opgenomen in haar testament vormt naar oordeel van het bestuur daar onvoldoende grond voor. Wij benadrukken dat het besluit van het bestuur op basis van coulance is genomen. Dit betekent dat het in beginsel aan het bestuur is om te bepalen aan wie het niet uitgekeerde pensioen wordt uitbetaald.(…)”
Het pensioenfonds heeft [eiser] bij brief van 31 mei 2024 als volgt geïnformeerd over de hoogte van het afkoopbedrag:
“Betaling
Het totale afkoopbedrag is € 5.875,26 bruto. U ontvangt hiervan een derde deel. Dat is € 1.958,42 bruto.”
[eiser] is bij e-mailbericht van 3 september 2024 geïnformeerd over het door [stiefmoeder] opgebouwde ouderdomspensioen. De brief luidt als volgt:
“(…)
Een eigen pensioen voor mevrouw [stiefmoeder]
Naast het recht op het bijzonder partnerpensioen, had mevrouw [stiefmoeder] ook een eigen pensioen opgebouwd. Het pensioen wat bij Pensioenfonds Vervoer wordt opgebouwd, kent een richtleeftijd van 68 jaar. Het pensioen had ook in kunnen gaan op bijvoorbeeld de AOW-leeftijd. Helaas is het pensioen niet aangevraagd en daarom niet uitgekeerd.
Wij kopen het pensioen af
Het opgebouwde pensioen voor mevrouw [stiefmoeder] stond los van de eerdere berekening. Wij maken een berekening van dit pensioen en kopen het opgebouwde pensioen van mevrouw [stiefmoeder] ook af. Ook in deze situatie keren wij het pensioen uit aan de nabestaanden. De uitkering wordt dan ook verdeeld in gelijke delen over de drie nabestaanden.
De hoogte van de afkoop
Wij hebben de afkoop bereken met de AOW-leeftijd van mevrouw [stiefmoeder] als ingangsdatum. De hoogte van het totale afkoopbedrag is € 8.374,89 bruto. Dit is een bedrag van € 2.791,63 bruto per nabestaande.”
3Het geschil
[eiser] vordert dat het pensioenfonds bij vonnis - uitvoerbaar bij voorraad - wordt veroordeeld om een bedrag van € 9.547,95 bruto aan hem te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening en met veroordeling van gedaagde in de proceskosten. [eiser] vordert na vermeerdering van eis eveneens veroordeling van het pensioenfonds tot betaling van een bedrag van € 1.016,45 ter zake van niet uitgekeerde termijnen van het bijzonder partnerpensioen.
Het pensioenfonds voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4De beoordeling
[eiser] heeft in de namens hem ingediende akte uitlating productie zijn eis vermeerderd. Een eisvermeerdering is op grond van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toegestaan zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. De gedaagde is op grond van dit artikel bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Een dergelijk bezwaar heeft het pensioenfonds in haar antwoordakte niet gemaakt. Omdat de kantonrechter geen aanleiding ziet om de eisvermeerdering ambtshalve buiten beschouwing te laten, zal de eisvermeerdering worden toegelaten.
De kernvraag in deze zaak is of [eiser] recht heeft op aanvullende betalingen van het pensioenfonds uit hoofde van de pensioenaanspraken en pensioenrechten die [stiefmoeder] had (opgebouwd) bij het pensioenfonds. Het gaat concreet over opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken en over een bijzonder partnerpensioen waar [stiefmoeder] recht op had.
[eiser] stelt dat de aanspraken en rechten die [stiefmoeder] had op het pensioenfonds onderdeel uitmaken van haar nalatenschap en dat deze onder algemene titel op hem zijn overgegaan. Op grond hiervan zou hij als enig erfgenaam aanspraak kunnen maken op betaling van de volledige twee afkoopsommen die het pensioenfonds heeft uitgekeerd. Volgens [eiser] heeft het pensioenfonds ten onrechte een deel van de afkoopsommen betaald aan zijn zussen. [eiser] stelt dat hij daarnaast ook recht heeft op betaling van eventuele pensioentermijnen waar [stiefmoeder] tijdens haar leven recht op had.
Deze stelling wordt betwist door het pensioenfonds, omdat een pensioenrecht of een pensioenaanspraak volgens het pensioenfonds een hoogstpersoonlijk bestemmingsgebonden vermogensrecht is. Het specifieke karakter van deze aanspraken verzet zich volgens het pensioenfonds tegen betaling aan anderen dan de gerechtigde zelf. Pensioenrechten of pensioenaanspraken maken daarom - aldus het pensioenfonds - geen onderdeel uit van de nalatenschap, zodat het pensioenfonds niet verplicht was om niet uitgekeerde termijnen en afkoopsommen aan [eiser] uit te betalen. Wel mocht het pensioenfonds er onverplicht voor kiezen coulancehalve bedragen uit te keren aan [eiser] en zijn twee zussen.
De kantonrechter oordeelt dat de door [stiefmoeder] opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken en haar recht op bijzonder partnerpensioen geen onderdeel uitmaken van haar nalatenschap en dat [eiser] uit hoofde van deze aanspraken en rechten geen vordering heeft op het pensioenfonds. De volgende overwegingen zijn hierbij van belang.
Anders dan [eiser] stelt, zijn de pensioenrechten en pensioenaanspraken van [stiefmoeder] niet krachtens algemene titel op hem overgegaan. Niet alle rechten zijn namelijk voor overdracht of overgang vatbaar. Op grond van artikel 3:83 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn vorderingsrechten bijvoorbeeld enkel overdraagbaar indien de wet of de aard van het recht zich daar niet tegen verzet.
Pensioenrechten en pensioenaanspraken zijn niet overdraagbaar en ook niet voor overgang vatbaar, omdat het hoogstpersoonlijke rechten zijn die verknocht zijn aan de persoon van de rechthebbende. Dit blijkt bijvoorbeeld uit artikel 64 van de Pensioenwet (hierna: Pw) , waarin is bepaald dat pensioenrechten of pensioenaanspraken, behoudens een aantal - voor deze zaak niet relevante - uitzonderingen, niet vervreemd mogen worden. In de memorie van toelichting op de Pw is door de wetgever toegelicht dat het vervreemden van pensioenrechten en pensioenaanspraken in beginsel niet is toegestaan, omdat dit in strijd is met het uitgangspunt dat pensioengelden te allen tijde hun bestemming moeten houden,
1 te weten het bieden van een periodieke uitkering aan de rechthebbende(n) ter zake van ouderdom, overlijden of arbeidsongeschiktheid.
Ook uit het volgende citaat uit de memorie van toelichting blijkt dat pensioenrechten en pensioenaanspraken volgens de wetgever hoogstpersoonlijke rechten zijn:
“Evenals in de PSW het geval is, is de term pensioen uitsluitend van toepassing op uitkeringen terzake van ouderdom, overlijden of arbeidsongeschiktheid. De kring van potentiële begunstigden is bij pensioenen beperkter: het gaat alleen om de werknemer zelf, of, als er een nabestaandenpensioen is afgesproken, om de achterblijvende partner of kinderen bij vroegtijdig overlijden. Als de verzekerde voor de ingang van het ouderdomspensioen overlijdt en hij heeft geen nabestaanden, dan valt het voor hem gereserveerde geld vrij ten behoeve van de pensioenuitvoerder. Het komt niet toe aan erfgenamen.”
Ook in de jurisprudentie is bevestigd dat pensioenrechten en pensioenaanspraken hoogstpersoonlijke rechten zijn die verknocht zijn aan de persoon van de rechthebbende. De Hoge Raad heeft in de context van een faillissement bijvoorbeeld geoordeeld dat een pensioenrecht een hoogstpersoonlijk recht is dat geen onderdeel uitmaakt van het tot het faillissement behorende vermogen.
2 In de context van de verrekening van pensioenrechten na echtscheiding heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ter zake van pensioenrechten verknochtheid bestaat met de persoon van de rechthebbende op het pensioen en dat geen verrekening van ouderdomspensioenaanspraken hoeft plaats te vinden ten behoeve van erfgenamen als een huwelijksgemeenschap als gevolg van de dood van één van de echtgenoten wordt ontbonden. In dit arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat pensioenrechten zich er naar hun aard niet toe lenen om toebedeeld te worden aan een ander dan degene die rechthebbende op het pensioen is.
3
Omdat de pensioenrechten en pensioenaanspraken van [stiefmoeder] niet zijn overgegaan op [eiser] en gesteld noch gebleken is dat [eiser] (of iemand anders) rechthebbende is ten aanzien van deze pensioenrechten en pensioenaanspraken, vallen de voor [stiefmoeder] gereserveerde pensioengelden toe aan het pensioenfonds. Het pensioenfonds mag vervolgens naar eigen inzicht beschikken over deze pensioengelden. Zij heeft ervoor gekozen om op grond van haar coulanceregeling een tweetal sommen uit te keren die zij gelijkelijk heeft verdeeld over [eiser] en zijn zussen en dit stond haar vrij. Dit betekent dat [eiser] geen recht heeft op betaling van het deel dat aan zijn zussen is uitbetaald en dat hij ook geen recht heeft op eventuele niet uitgekeerde pensioentermijnen.
[eiser] heeft subsidiair het standpunt ingenomen dat indien sprake zou zijn van een rechtens niet-afdwingbare verbintenis in de zin van artikel 6:3 van het Burgerlijk Wetboek, deze verbintenis door het aanbod van gedaagde is omgezet in een rechtens afdwingbare verbintenis. [eiser] wordt in deze stelling niet gevolgd, omdat niet is gebleken dat sprake is van enige verbintenis van het pensioenfonds jegens [eiser] , althans niet ten aanzien van de pensioenaanspraken en de pensioenrechten van [stiefmoeder] . Er is dus ook geen sprake van een niet-afdwingbare, natuurlijke verbintenis.
Dit leidt tot de slotsom dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Pensioenfonds Vervoer worden begroot op:
|
- salaris gemachtigde |
€ |
1.015,00 |
(2,5 punten × € 406,00) |
|
- nakosten |
€ |
135,00 |
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing) |
|
Totaal |
€ |
1.150,00 |
5De beslissing
De kantonrechter
wijst de vorderingen van [eiser] af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.150,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Veenema en in het openbaar uitgesproken op
21 oktober 2025.
Memorie van toelichting, Kamerstukken II 2005/06, 30413, 3, p. 106.
Hoge Raad 30 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2384. In deze zaak wilde de curator de pensioenaanspraken die op grond van de Wet verplichte beroepspensioenregeling waren opgebouwd door een failliet verklaarde tandarts afkopen.
Hoge Raad 27 november 1981, NJ 1982, 503.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733
