Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28-08-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:6199

Essentie (redactie)

Hoger beroep in 2 zaken. Klacht vader over rechter die berichten advocaat moeder likete, slaagt niet. Hoewel bedoeld contact tussen een advocaat en een rechter op zijn minst genomen geen schoonheidsprijs verdienen, is recht vader op eerlijk proces niet geschonden vanwege herstelfunctie hoger beroep. Hof acht dossier echter te onduidelijk; raadsonderzoek nodig en raadsheer-commissaris. Afwijzing verzoek vader om overleg- en informatieplicht vast te leggen; geen opheffing schorsing omgang. Andere beslissingen aangehouden.


Datum publicatie23-10-2025
Zaaknummer200.346.464 / 200.352.451
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2024:8899; Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2024:4170
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Artikel 1:253a BW: hoofdverblijfplaats, voorlopige zorgregeling. Recht op een eerlijk proces. Hof gelast raadsonderzoek.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummers gerechtshof 200.346.464 en 200.352.451

(zaaknummers rechtbank Gelderland 436223 en 443964)

beschikking van 28 augustus 2025

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. C.M. Sent,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. J.G.M. ter Avest.

en

de gecertificeerde instelling

Stichting Jeugdbescherming Gelderland,

belanghebbende in 200.346.464

verweerster in hoger beroep in 200.352.451,

gevestigd te Arnhem,

verder te noemen: de GI.

1
1. Het geding in eerste aanleg

Zaaknummer 200.346.464

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 juli 2024, uitgesproken onder zaaknummer 436223.

Zaaknummer 200.352.451

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 december 2024, uitgesproken onder zaaknummer 443964.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

in zaaknummer 200.346.464

  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 oktober 2024;

  • het verweerschrift van de moeder met producties;

  • een journaalbericht van mr. Sent van 17 maart 2025 met producties 31 - 42;

  • een journaalbericht van mr. Ter Avest van 17 maart 2025 met producties 6 - 18;

  • een journaalbericht van mr. Sent van 13 juni 2025 met producties 43 - 46;

  • een journaalbericht van 14 juni 2025 met een akte en een productie 47;

  • een journaalbericht van mr. Ter Avest van 14 juni 2025 met producties 8 - 10;

  • een e-mail van mr. Ter Avest van 16 juni 2025 met een geluidsopname als productie 53 .

in zaaknummer 200.352.451

  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 maart 2025;

  • het verweerschrift van de GI met producties;

  • het verweerschrift van de moeder met producties;

  • een journaalbericht van mr. Sent van 13 juni 2025 met producties 43-46 en

  • een journaalbericht van mr. Sent van 14 juni 2025 met een akte en een productie 47.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 24 juni 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- twee vertegenwoordigers van de GI;

- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3De feiten

3.1

De vader en de moeder hebben een relatie gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [in] 2020, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.

3.2

De rechtbank Noord-Holland heeft bij beschikking van 18 maart 2022 de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vastgesteld: [minderjarige] verblijft eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot maandag 18.00 uur bij de vader, waarbij de moeder [minderjarige] brengt en de vader [minderjarige] terugbrengt. Ook heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn.

3.3

Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 31 januari 2023 is de beschikking van de rechtbank Noord-Holland vernietigd. Het hof heeft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald en de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders verdeeld zodat [minderjarige] de ene week van vrijdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur bij de moeder verblijft en de daarop volgende week bij de vader, waarbij de ouders elkaar – voor de overdracht – tegemoet rijden, zolang dat nodig is in verband met de woonplaats van de moeder, een en ander met inachtneming van een opbouwschema. De (school)vakanties en feestdagen verblijft [minderjarige] de ene helft bij de vader en, rekening houdend met de werktijden en verlofdagen van de moeder, de andere helft bij de moeder.

3.4

Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 28 november 2023 is het gezag van de vader geschorst tot 26 december 2023 voor zover het betreft het FMEK-onderzoek (Forensische Medische Expertise voor Kinderen) en eventuele vervolgonderzoeken. Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 19 december 2023 is de schorsing van het gezag van de vader verlengd tot 28 februari 2024 voor zover het betreft het FMEK-onderzoek en eventuele vervolgonderzoeken.

3.5

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland heeft [minderjarige] op 23 februari 2024 onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is verlengd tot 23 februari 2026.

3.6

Op 4 juli 2024 heeft de rechtbank – kort gezegd – de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald, een voorlopige zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader vastgesteld en een raadsonderzoek gelast. Het hof verwijst naar rechtsoverweging 4.2 hierna voor de uitgebreide omschrijving.

3.7

Op 13 december 2024 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland – op verzoek van de GI – de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd en de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] geschorst. Het hof verwijst naar rechtsoverweging 4.5 hierna voor de uitgebreide omschrijving.

3.8

Op 13 december 2024 heeft de rechtbank een tussenbeschikking gegeven waarin de procedure over de zorgregeling is aangehouden tot 18 maart 2025 met het verzoek aan de raad om te rapporteren zoals verzocht in de beschikking van 4 juli 2024.

4De omvang van het geschil

4.1

Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] (200.346.464) en de schorsing van de voorlopige zorgregeling (200.352.451).

Zaaknummer 200.346.464

4.2

Bij de beschikking van 4 juli 2024 is, voor zover hier van belang, met wijziging van de beschikking van het hof Amsterdam van 31 januari 2023, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank de raad verzocht om onderzoek te doen naar de zorgverdeling en naar wat daarin maximaal haalbaar is en iedere verdere beslissing aangehouden. De rechtbank heeft de raad verzocht antwoord te geven op de volgende vragen:

  • Is een wijziging van de zorgregeling in het belang van [minderjarige] ?

  • Zo ja, welke zorgverdeling is in het belang van [minderjarige] en wat is daarin het hoogst

haalbare?

  • Zijn er contra-indicaties die een zorgregeling belemmeren?

  • Zo ja, hoe kunnen deze belemmeringen worden weggenomen?

De rechtbank heeft als voorlopige zorgverdeling voor de duur van het raadsonderzoek bepaald dat [minderjarige] iedere week twee uur begeleid contact met de vader heeft, onder begeleiding van een professional.

4.3

De vader is met acht grieven in hoger beroep gekomen van deze beschikking. De vader verzoekt het hof de beschikking van de rechtbank van 4 juli 2024 te vernietigen en, opnieuw beschikkende:

  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen;

  • een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen waarbij [minderjarige] omgang met de moeder zal hebben eens per veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond 18.00 uur waarbij de moeder [minderjarige] vrijdag van school haalt en op de zondagavond om 18.00 uur terugbrengt naar een nader te bepalen overdrachtplaats;

  • vast te stellen dat [minderjarige] tenminste de helft van de (school)vakanties en de feestdagen bij de moeder zal verblijven;

  • vast te stellen dat de ouders met elkaar zullen overleggen over belangrijke beslissingen over [minderjarige] (waaronder over onderwijs of medische behandelingen) en elkaar zo nodig zullen informeren tijdens het verblijf van [minderjarige] ;

  • althans beslissingen te nemen die het hof juist vindt.

De vader verzoekt het hof de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.4

De moeder voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep dan wel deze verzoeken af te wijzen en de vader te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

Zaaknummer 200.352.451

4.5

Bij beschikking van 13 december 2024 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland – op verzoek van de GI – de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd en de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] geschorst tot er vanuit de strafzaak een uitspraak is gedaan dan wel tot er vanuit een persoonlijkheidsonderzoek meer duidelijkheid is over de vader en wat er van hem verwacht kan worden in het contact met zijn dochter.

4.6

De vader is met zes grieven in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Hij verzoekt het hof de beschikking van 13 december 2024 te vernietigen en, opnieuw beschikkende:

  • te bepalen dat de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] opnieuw wordt opgestart en er een aanwijzing komt dat de vrouw hier ook daadwerkelijk gevolg aan gaat geven;

  • de schorsing van de begeleide omgang per direct op te heffen;

  • te bepalen dat omgang in elke vorm niet afhankelijk mag worden gesteld van een te ondergaan persoonlijkheidsonderzoek door de vader;

  • althans een beslissingen die het hof juist acht.

4.7

De GI en de moeder willen dat de beslissing in stand blijft.

5De motivering van de beslissing

5.1

Het hof zal – in verband met de onderlinge samenhang – de zaken gezamenlijk behandelen en ten aanzien van beide zaken één (tussen)beschikking wijzen.

Recht op een eerlijk proces

5.2

Het hof eerst zal ingaan op het formeel juridische punt dat door de vader is aangevoerd.

5.3

De vader stelt dat de beschikking van 4 juli 2024 in strijd met de beginselen van een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) tot stand is gekomen. Er is sprake van (schijn van) partijdigheid, omdat de rechter die deze zaak bij de rechtbank behandelde via LinkedIn contact heeft met de advocaat van de moeder. Dit klemt te meer, volgens de vader, omdat deze communicatie juist ziet op het onderwerp ‘dwingende controle’ dat door de moeder ten grondslag wordt gelegd aan haar beschuldigingen. Ook de betrokken vertrouwensarts van [naam1] en de officier van justitie hebben (via LinkedIn) nauw contact met de advocaat van de moeder over ‘dwingende controle’, terwijl zij als vertegenwoordigers van de overheid iedere schijn van partijdigheid moeten voorkomen, aldus de vader.

5.4

Het hof overweegt als volgt. Uit artikel 6 EVRM volgt onder meer dat een ieder recht heeft op een eerlijke behandeling van zijn zaak, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Omdat de in artikel 6 EVRM genoemde beginselen betrekking hebben op de waarborgen voor rechtzoekenden in de rechtspraak (de rechters), zal het hof de positie van de vertrouwensarts en de officier van justitie (die werkzaam is binnen het Openbaar Ministerie) in deze buiten beschouwing laten. De vader heeft meerdere schermafbeeldingen overgelegd van LinkedIn waar de advocaat van de moeder berichten heeft gepost. De behandelend rechter bij de rechtbank heeft diverse berichten ‘geliked’. Welke inhoud deze berichten precies hebben en wanneer het ‘liken’ is gebeurd, is voor het hof op de schermafbeeldingen niet te zien.

Het hof overweegt dat het hoger beroep er mede toe dient omissies te herstellen die bij de rechtbank zijn begaan. De vader heeft in hoger beroep een nieuwe mogelijkheid om zijn standpunten/verweren voor te leggen, die door de rechters in hoger beroep zullen worden beoordeeld. Los van de vraag of de hiervoor beschreven manier van contact tussen een advocaat en een rechter wenselijk is - waarbij het hof wel opmerkt dat deze handelingen op zijn minst genomen niet de schoonheidsprijs verdienen - is het hof van oordeel dat vanwege de herstelfunctie van het hoger beroep het recht van de vader op een eerlijk proces niet is geschonden.

5.5

Het hof zal vervolgens de inhoudelijke standpunten van de ouders beoordelen.

Hoofdverblijfplaats en voorlopige zorgregeling

Wat staat er in de wet?

5.6

Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.

5.7

De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.

5.8

De kinderrechter kan voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een eerder vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste gegevens is uitgegaan (artikel 1:265g lid 2 BW) .

Ontvankelijkheid

5.9

De moeder heeft aangevoerd dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek om een gewijzigde zorgregeling vast te stellen. De moeder legt hieraan ten grondslag dat de rechtbank slechts een voorlopige zorgregeling heeft bepaald en nog moet beslissen over de definitieve zorgregeling. Het hof is van oordeel dat, hoewel de rechtbank een voorlopige zorgregeling heeft vastgesteld, deze regeling voor een bepaalde periode (namelijk voor de duur van het raadsonderzoek en totdat de rechtbank anders beslist) een definitief element heeft dat voor hoger beroep vatbaar is. Het hof is daarom van oordeel dat de vader kan worden ontvangen in zijn verzoek.

Wijziging van omstandigheden

5.10

De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van het hof Amsterdam van 31 januari 2023. Hiertegen is door de vader geen grief geformuleerd en de moeder heeft hier niet incidenteel tegen geappelleerd, zodat het hof hiervan uit zal gaan.

Inhoudelijke standpunten

5.11

Zowel de vader als de moeder hebben ieder een grote hoeveelheid, zeer omvangrijke, stukken ingediend om hun standpunten en verweren uiteen te zetten en te onderbouwen (voor beide procedures in totaal meer dan 3.000 pagina’s). Het hof zal in deze beschikking (ook voor de leesbaarheid hiervan) niet alle standpunten en verweren noemen, maar zich beperken tot de kern.

5.12

De rechtbank heeft geoordeeld dat onder de in de beschikking van 4 juli 2024 geschetste omstandigheden van huiselijk geweld en vermoedens van kindermishandeling door (in ieder geval) nalatigheid bij de vader, sinds de uitspraak van het hof Amsterdam er dusdanige informatie naar voren is gebracht dat het naar het oordeel van de rechtbank in het belang van [minderjarige] is dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. Verder heeft de rechtbank overwogen dat co-ouderschap niet (meer) haalbaar is. De rechtbank heeft geoordeeld dat vanwege de zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader in combinatie met de dynamiek tussen ouders het contact tussen de vader en [minderjarige] voorlopig moet worden begeleid door een onafhankelijke professional.

5.13

De vader is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Hij heeft daartoe onder meer het volgende gesteld. Er is geen sprake van intieme terreur. De relatie tussen hem en de moeder is niet met geweld geëindigd. De vader heeft de moeder niet mishandeld en niet gestalkt. Er was en is geen sprake van ‘dwingende controle’. De vader ontkent dat hij [minderjarige] heeft mishandeld of (seksueel) heeft misbruikt. De vader stelt dat sprake zou kunnen zijn van kindermishandeling door falsificatie (Münchhausen bij proxy) van [minderjarige] door de moeder, althans dat onderzoek zou moeten worden gedaan naar de mogelijkheid dat anderen betrokken zijn bij de mogelijke mishandeling van [minderjarige] . Het FMEK-rapport bevat vergaande conclusies die uitsluitend gebaseerd zijn op (ongedateerde) foto’s die door de moeder zijn aangeleverd. Onafhankelijke derden, zoals het kinderdagverblijf en de huisarts, hebben nooit kwetsuren bij [minderjarige] waargenomen toen zij bij de vader verbleef. De rechtbank heeft de positieve observatie tussen de vader en [minderjarige] door Ambulante Spoedhulp (ASH) ten onrechte niet bij zijn oordeel betrokken.

5.14

De moeder heeft aangevoerd dat er aan alle signalen van intieme terreur is voldaan. Zo was er in de relatie met de vader sprake was van huiselijk geweld. De controledrang van de vader jegens de moeder zette zich ook na afloop van de relatie op allerlei manieren voort. Er zijn ernstige verdenkingen gerezen dat de vader [minderjarige] fysiek heeft mishandeld. Later zijn daar signalen van seksueel misbruik aan toegevoegd. Er is geen enkele reden om het FMEK-onderzoek in twijfel te trekken. De politie heeft toegang gehad tot de telefoon van de moeder waarop de foto’s stonden. [minderjarige] geeft ook zelf veelvuldig bij verschillende personen in verschillende situaties aan dat de vader haar mishandeld heeft.

Opdracht hof aan de raad

5.15

Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen geven over de hoofdverblijfplaats en de voorlopige zorgregeling. Het hof zal daarom de raad opdracht geven tot het doen van een raadsonderzoek. Het hof legt hieraan het volgende ten grondslag.

5.16

Sinds de ouders hun relatie hebben beëindigd, is er tussen de ouders veel gebeurd: er zijn meerdere procedures gevoerd over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van [minderjarige] , de ouders beschuldigen elkaar over en weer van mishandeling van [minderjarige] en de moeder heeft verschillende meldingen en aangiftes tegen de vader gedaan. Voor het hof is het (nog) niet duidelijk of en wat er tussen de ouders onderling, tussen [minderjarige] en de vader en [minderjarige] en de moeder is gebeurd. De ouders staan lijnrecht tegenover elkaar.

Aan de ene kant leest het hof in de stukken dat [minderjarige] in ieder geval op de (peuter)school aan de juf heeft verteld dat de vader haar slaat. Tijdens het studioverhoor van 24 september 2024 heeft [minderjarige] ook aan de inspecteur van de politie meerdere malen verteld dat de vader haar heeft geslagen en aan haar plassertje / haar billen heeft gezeten. Op de mondelinge behandeling heeft de moeder aan het hof verteld dat de hulp van het traumacentrum aan [minderjarige] niet in gang wordt gezet, gezien (de ernst van) [minderjarige] uitlatingen tijdens de intake over mishandeling en seksueel misbruik door de vader.

Hier staat tegenover dat het hof ook uit de stukken van de vader afleidt dat de aangiftes van mishandeling en stalking (van de moeder door de vader) die door de moeder zijn gedaan allen zijn opgelegd of geseponeerd. Over de aangifte van seksueel misbruik heeft de strafrechtadvocaat van de vader geschreven dat de vader nooit als verdachte is aangemerkt en dat de zaak is opgelegd. Het onderzoek naar kindermishandeling zou zijn heropend, maar onduidelijk is of dit ziet op de aangifte van november 2023 of dat dit ziet op een andere melding en/of aangifte, aldus de strafrechtadvocaat. De strafzaak over de bedreiging van de moeder door de vader zal op een nog onbekend moment worden behandeld door de politierechter. Verder hebben bijvoorbeeld een medewerker van ASH (die bij de vader en [minderjarige] thuis kwam) en een de medewerker van het kinderdagverblijf verklaard dat zij geen signalen hebben dat er bij [minderjarige] sprake zou zijn van kindermishandeling en heeft de voormalige huisarts van [minderjarige] verklaard dat zij zich, op basis van de keren dat ze [minderjarige] gezien heeft, geen zorgen heeft gemaakt over de ontwikkeling van [minderjarige] , behalve dat ze opgroeit bij ouders die verwikkeld zijn in een vechtscheiding.

Het hof is van oordeel dat, zoals de raad ook op de mondelinge behandeling heeft gezegd, niet alleen als de uitlatingen van [minderjarige] waar zijn de situatie van [minderjarige] zorgelijk is, maar ook als die uitlatingen niet waar zijn.

5.17

De raad heeft het hof geadviseerd om de beslissing van de rechtbank in stand te houden. Het hof is echter van oordeel dat bij de onder rechtsoverweging 5.16 beschreven stand van zaken juist een raadsonderzoek aangewezen is. Anders dan de raad acht het hof het uitsluitend afwachten van de uitkomst van eventuele strafrechtelijke onderzoeken (zonder dat duidelijk is of die er zijn en hoe lang deze onderzoeken zullen duren) voordat wordt gekeken naar de mogelijkheden van contactherstel niet in het belang van [minderjarige] . Zeker niet omdat [minderjarige] en de vader elkaar al meer dan een jaar niet hebben gezien.

5.18

Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.2 is opgenomen, heeft de rechtbank de raad (ook) de opdracht gegeven tot het doen van een raadsonderzoek. Voor zover het hof bekend, heeft deze opdracht echter niet geleid tot een raadsrapport. In de brief van 12 maart 2025, die door de moeder bij het hof is ingediend, heeft de raad aan de rechtbank bericht dat de raad geen mogelijkheden ziet om inhoudelijk onderzoek te doen.

5.19

Het hof zal de raad verzoeken om onderzoek te doen waarbij het hof de raad de volgende vragen stelt.

  • Welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van [minderjarige] ?

  • Wat zijn op korte termijn de mogelijkheden van (begeleide) omgang?

  • Welke zorgregeling is het meest in het belang van [minderjarige] ?

  • Zijn er contra-indicaties die de zorgregeling die het meest in het belang van [minderjarige] is belemmeren?

  • Zo ja, hoe kunnen deze belemmeringen worden weggenomen?

Mocht de raad toch al onderzoek hebben gedaan en een rapport hebben toegezonden aan de rechtbank, dan verzoekt het hof dat onderzoek zo nodig aan te vullen en aan het hof toe te zenden.

5.20

Het hof verwacht dat de ouders hun medewerking zullen verlenen aan het raadsonderzoek. Indien mocht blijken dat (één van) de ouders onvoldoende medewerking verleent/ verlenen aan het onderzoek kan het hof daaraan de gevolgen verbinden die het hof geraden voorkomen. Het hof verzoekt de raad daarover te rapporteren indien die situatie zich mocht voordoen.

5.21

Het hof verzoekt de raad op zo kort mogelijke termijn en uiterlijk op 23 februari 2026 te rapporteren. Het hof acht het noodzakelijk een raadsheer-commissaris te benoemen, die de voortgang van het onderzoek bepaalt en waakt voor een onredelijke vertraging van het onderzoek van de raad.

5.22

Het hof zal, in afwachting van het rapport van de raad de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de voorlopige zorgregeling (200.346.464) aanhouden.

Gezamenlijk overleg tussen ouders

5.23

De vader heeft het hof verzocht om vast te stellen dat de ouders met elkaar zullen overleggen over belangrijke beslissingen over [minderjarige] (waaronder over onderwijs of medische behandelingen) en elkaar zo nodig zullen informeren tijdens het verblijf van [minderjarige] .

5.24

Anders dan de moeder heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de vader wel ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat dat verzoek voortvloeit uit artikel 1:253a BW.

5.25

Uit artikel 1:253a BW blijkt dat ouders die samen het gezag hebben samen beslissingen moeten nemen over gewichtige aangelegenheden en hoe zij (in dit geval de moeder de vader) elkaar voorafgaand aan een beslissing raadplegen en informeren over gewichtige aangelegenheden. Het hof is van oordeel dat de vader niet voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat de moeder geen overleg voert met de vader over onderwijs of medische behandelingen. Voor zover de vader met zijn verzoek voor ogen heeft gehad dat de moeder in brede zin moet worden verplicht zich aan deze wetsbepaling te houden, ziet het hof geen aanleiding om dit toe te wijzen. Immers, deze verplichting vloeit al voort uit de wet. Het hof gaat er ook vanuit dat de moeder (voor zover nog sprake is van een contactverbod: via de GI) overleg voert met de vader over gezagsbeslissingen die de ouders over [minderjarige] samen moeten maken. Het hof zal het verzoek van de vader afwijzen.

Schorsing voorlopige zorgregeling (200.352.451)

5.26

In de beschikking van 13 december 2024 heeft de kinderrechter de begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] van twee uur per week geschorst totdat er vanuit de strafzaak een uitspraak is gedaan of de vader een persoonlijkheidsonderzoek heeft ondergaan. De vader heeft – kort gezegd – verzocht om de schorsing op te heffen en de zorgregeling opnieuw op te starten. Zoals hiervoor is opgenomen, zal het hof de raad de opdracht geven om een raadsonderzoek te doen naar – onder meer – de zorgregeling die het meest in het belang van [minderjarige] is. Hervatting van de zorgregeling, zoals de vader verzoekt, is daarom nu niet mogelijk. Datzelfde geldt voor het verzoek van de vader om te bepalen dat elke vorm van omgang niet mag worden verbonden aan een persoonlijkheidsonderzoek van de vader. Het hof zal de verzoeken van de vader daarom afwijzen.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

in zaaknummer 200.346.464 over de hoofdverblijfplaats en voorlopige zorgregeling

alvorens verder te beslissen:

verzoekt de raad een nader onderzoek in te stellen als hiervoor onder 5.19 omschreven en daaromtrent te rapporteren;

bepaalt dat het onderzoek door de raad zal worden verricht onder leiding van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. S. Kuijpers;

bepaalt dat de raad zich voor vragen of opmerkingen betreffende het onderzoek zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;

bepaalt dat partijen hun inlichtingen en verzoeken dienen te richten aan de raadsheer-commissaris;

bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor de ouders, de raad en de GI zullen worden opgeroepen;

houdt iedere beslissing aan;

in zaaknummer 200.346.464 over het gezamenlijk overleg

wijst het verzoek van de vader af;

in zaaknummer 200.352.451 over de opheffing van de schorsing van de zorgregeling

wijst de verzoeken van de vader af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, R. Prakke-Nieuwenhuizen en E.H. Schijven-Bours, bijgestaan door de griffier, en is op 28 augustus 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733