Essentie (redactie)
Stiefouderadoptie toegewezen. Moeder niet-ontvankelijk als verzoeker; alleen stiefvader kan verzoeken art. 1:227 BW. Geen rechtsgeldige tegenspraak van vader; veto moet in persoon ter zitting art. 1:228 lid 1 d BW. Adoptie in kennelijk belang en kind heeft van vader als ouder niets meer te verwachten (feitelijke contacten niet doorslaggevend, het gaat om wat ouderschap inhoudt). Geslachtsnaam wijzigt naar [geslachtsnaam 2]; één voornaam vervalt. Niet uitvoerbaar bij voorraad wegens aard van zaak art. 1:230 lid 1 BW.
Datum publicatie | 21-10-2025 |
Zaaknummer | C/03/334819 / FA RK 24-2849 |
Procedure | Beschikking |
Zittingsplaats | Maastricht |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Trefwoorden | Kinderen; Stiefouderadoptie; Overig |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Verzoek tot stiefouderadoptie toegewezen, ondanks advies van de Raad voor de Kinderbescherming om het verzoek af te wijzen. De rechtbank is van oordeel dat de adoptie van het kind door de stiefvader in het kennelijk belang van het kind is. De rechtbank volgt de raad niet in zijn mening dat het kind de emotionele gevolgen van adoptie nu niet kan overzien. De rechtbank is verder van oordeel dat op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat het kind niets meer van de vader in zijn rol van ouder te verwachten heeft.Volledige uitspraak
Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 3 oktober 2025
Zaaknummer: C/03/334819 / FA RK 24-2849
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven:
inzake:
[de moeder] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[de stiefvader] ,
verder te noemen: de stiefvader,
samen verder ook te noemen: verzoekers,
beiden wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. L.W.M. Hendriks, kantoorhoudend in Maastricht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
verder te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 2] .
De zaak heeft betrekking op de minderjarige:
[minderjarige 1] ,
verder te noemen: [minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats 1] .
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de
Raad voor de Kinderbescherming, Regio Gelderland, Locatie Arnhem (verder te noemen: de raad), door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.
1Het verloop van de procedure
Het procesverloop blijkt uit:
-
het verzoekschrift, ingekomen op 18 september 2024;
-
het F9-formulier met bijlagen van verzoekers van 3 oktober 2024;
-
het aanvullend verzoek, ingekomen op 3 december 2024;
-
de brief van de raad van 9 december 2024, met als bijlage het rapport van de raad van 9 december 2024;
-
de gewijzigde verzoekschriften ingekomen op 15 januari 2025 en 20 januari 2025;
-
de F9-formulieren met bijlagen van verzoekers van 20 januari 2025, 27 januari 2025 en 28 februari 2025;
-
de mondelinge behandeling van 11 september 2025, waar zijn verschenen:
- verzoekers en hun advocaat;
- een vertegenwoordigster van de raad.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
[minderjarige 1] is voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 9 september 2025 gehoord door de kinderrechter.
2De feiten
Uit de moeder is op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats 1] [minderjarige 1] geboren. [minderjarige 1] is op 1 april 2011 met toestemming van de moeder door de vader erkend, waarbij is gekozen voor de geslachtsnaam [geslachtsnaam 1] .
De moeder en de stiefvader zijn op 8 april 2024 in Heerlen met elkaar gehuwd.
[minderjarige 1] woont bij de moeder en de stiefvader. Deel uitmakend van het gezin is verder [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats 1] .
3De verzoeken
Verzoekers hebben - na wijziging en aanvulling van het aanvankelijke verzoekschrift en naar de rechtbank begrijpt - de rechtbank verzocht bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
-
de adoptie uit te spreken van [minderjarige 1] door de stiefvader;
-
te bepalen dat de geslachtsnaam van [minderjarige 1] ‘ [geslachtsnaam 2] ’ zal zijn;
-
te bepalen dat de voornamen van [minderjarige 1] ‘ [voornamen] ’ zullen zijn;
-
althans een beslissing te nemen in goede justitie te bepalen,
subsidiair
1. de stiefvader samen met de moeder te belasten met het gezamenlijke ouderlijke gezag over [minderjarige 1] ;
2. te bepalen dat de geslachtsnaam van [minderjarige 1] ‘ [geslachtsnaam 2] ’ zal zijn;
3. te bepalen dat de voornamen van [minderjarige 1] ‘ [voornamen] ’ zullen zijn;
4. althans een beslissing te nemen in goede justitie te bepalen.
Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun verzoeken in het verzoekschrift het volgende gesteld. Verzoekers wonen sinds maart 2020 samen en de stiefvader heeft meer dan een jaar voor [minderjarige 1] gezorgd. De vader heeft al een aantal jaren geen contact met [minderjarige 1] . De vader is verhuisd naar het buitenland en heeft geen adresgegevens en geen nieuw telefoonnummer doorgegeven. Verzoekers wensen dat [minderjarige 1] de geslachtsnaam [geslachtsnaam 2] krijgt en de voornamen [voornamen] . De voornaam [voornaam] verwijst naar de naam van de oma vaderszijde maar [minderjarige 1] wil niets meer met de vader en de familie van de vader te maken hebben.
4Het standpunt van [minderjarige 1]
is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt. [minderjarige 1] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter -kort gezegd- verklaard dat hij instemt met het adoptieverzoek. Zijn vader heeft geen contact meer met hem gezocht. Hij vindt het niet kunnen dat zijn vader zo lang niks laat weten. De stiefvader zorgt goed voor hem en doet alles met hem. [minderjarige 1] wil ook graag de geslachtsnaam van de moeder hebben. [minderjarige 1] is boos op de vader en hoeft nu ook geen contact meer met hem.
5De visie van de raad
De raad heeft in genoemd rapport van 9 december 2024 geadviseerd het verzoek tot stiefouderadoptie af te wijzen. De raad acht het niet in het kennelijk belang van [minderjarige 1] dat hij wordt geadopteerd door de stiefvader. Door adoptie wordt de band tussen de vader en [minderjarige 1] definitief verbroken. Hoewel [minderjarige 1] uitspreekt dat hij achter de adoptie staat en graag ook de achternaam van zijn moeder [geslachtsnaam 2] wil hebben, vindt de raad niet dat een verstrekkende maatregel als adoptie moet worden uitgesproken. De raad is van mening dat [minderjarige 1] in zijn wens de emotionele gevolgen op latere leeftijd van de adoptie onvoldoende kan overzien. [minderjarige 1] is erg teleurgesteld in zijn vader, hij voelt zich in de steek gelaten en wijst alles rondom zijn vader af. Het uitspreken van een adoptie van [minderjarige 1] door de stiefvader zou het gevoel van in de steek gelaten voelen verder kunnen versterken en problemen in de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] geven. Daar komt bij dat de vader het verzoek tot adoptie lastig vindt, maar van mening is dat hij dit niet kan tegenspreken, maar ook niet voor een adoptie is. De raad is van mening dat er niet aan de voorwaarden voor adoptie is voldaan. De omgang tussen de vader en [minderjarige 1] is niet altijd goed gegaan. Enerzijds omdat de moeder in eerste instantie de omgang heeft tegengehouden, anderzijds omdat de vader geen stabiel leven leidde, waarvan hij in 2021 tot 2022 gedetineerd heeft gezeten. Hoewel een adoptie een eventueel contactherstel met de vader niet in de weg hoeft te staan, vindt de raad dat adoptie een vergaande onomkeerbare maatregel is. Gelet op de ontwikkelingsfase van [minderjarige 1] is het uitspreken van een adoptie, op dit moment, niet in zijn belang. De raad acht het verstandig dat, mochten [minderjarige 1] en de stiefvader deze adoptiewens blijven behouden, dit eventueel in de toekomst te regelen, zodat [minderjarige 1] de teleurstelling over zijn vader kan verwerken en mogelijk beter de gevolgen van een adoptie kan overzien. De raad kan zich vinden in het verzoek tot gezamenlijk gezag. Een dergelijk verzoek is meer passend bij de huidige gezinssituatie, waarbij de moeder en de stiefvader gezamenlijk de opvoedingsverantwoordelijkheid dragen en dit ook door [minderjarige 1] zo beleefd wordt. Tevens heeft de raad geen bezwaar tegen de verzochte geslachtsnaamwijziging.
6De beoordeling
De adoptie
Op grond van artikel 1:227 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen.
In het geval van een partneradoptie, waarvan sprake is als de echtgenoot, de geregistreerde partner of de andere levensgezel van de ouder het kind adopteert, gelden specifieke voorwaarden. Zo kan een verzoek daartoe ingevolge artikel 1:227 lid 2 BW slechts worden gedaan indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd. Deze voorwaarde geldt evenwel niet indien het kind is of wordt geboren binnen de relatie van de adoptant en die ouder.
Uit de leden 1 en 2 van voormeld artikel kan worden afgeleid dat het verzoek slechts kan worden ingediend door de persoon of personen die het kind wil of willen adopteren. In deze zaak is het verzoek ingediend door de stiefvader en de moeder samen. De moeder is echter al juridisch ouder van [minderjarige 1] . De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat ook de moeder een verzoek tot adoptie door de stiefvader doet. Daarom zal de moeder niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek ter zake de adoptie. De moeder is wel belanghebbende in het verzoek tot partneradoptie. Op het verzoek van de stiefvader zal hierna worden ingegaan.
De rechtbank is op grond van het overgelegde uittreksel uit de basisregistratie personen van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de stiefvader ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het onderhavige verzoek tot adoptie met de moeder heeft samengeleefd. De rechtbank is van oordeel dat daarmee voldaan is aan het vereiste als genoemd in artikel 1:227 lid 2.
Op grond van artikel 1:227 lid 3 BW kan het verzoek tot adoptie alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
Op grond van artikel 1:228 lid 1 BW dient aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
-
dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
-
het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
-
dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
-
at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
-
dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
-
dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
-
dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
Het tweede lid van artikel 1:228 BW bepaalt dat aan de tegenspraak van een ouder als bedoeld in het eerste lid onder d kan worden voorbijgegaan:
-
indien het kind en de ouder niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd; of
-
indien de ouder het gezag over het kind heeft misbruikt of de verzorging en opvoeding van het kind op grove wijze heeft verwaarloosd; of
-
indien de ouder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen tegen de minderjarige van een van de misdrijven, omschreven in de titels XIII tot en met XV en XVIII tot en met XX van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht.
In artikel 1:228 lid 1 onder d is bepaald dat de tegenspraak van een juridisch ouder in de weg staat aan een adoptie. Blijkens de wetsgeschiedenis is bij de toepassing van het tweede lid van artikel 1:228 BW uitgangspunt dat slechts in een beperkt aantal gevallen aan de tegenspraak van een ouder voorbij kan worden gegaan. Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of aan tegenspraak voorbij kan worden gegaan, dient echter te worden beoordeeld of in deze zaak sprake is van tegenspraak zoals is bedoeld in onder d van artikel 1:228 lid 1 BW.
De moeder heeft ingestemd met het adoptieverzoek.
De vader is niet in persoon ter zitting verschenen en heeft zich ook niet laten vertegenwoordigen door een advocaat. De raad heeft in genoemd raadsrapport vermeld dat de vader in telefonische gesprekken met de raadsonderzoeker heeft aangegeven dat de vader het verzoek tot adoptie lastig vindt, maar van mening is dat hij het niet kan tegenspreken, maar ook niet voor een adoptie is. Hij kan zich goed voorstellen dat [minderjarige 1] zich door de vader in de steek gelaten voelt. Hij wil [minderjarige 1] het liefst niet door adoptie afstaan maar geeft ook aan dat [minderjarige 1] niet gelukkig zal worden met de vader. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat de vader wisselende uitspraken doet. De rechtbank overweegt dat op grond van de verklaringen van de vader, zoals die in het rapport van de raad zijn opgenomen, er in ieder geval geen sprake is van expliciet tegenspreken van het adoptieverzoek door de vader. Nog daargelaten of er sprake is van tegenspraak is de rechtbank van oordeel dat een veto zoals bedoeld in artikel 1:228 lid 1 onder d BW alleen in persoon en ten overstaan van de rechter kan worden uitgesproken (zie HR 6 juni 1958, NJ 1958, 375 en HR 20 mei 1994, NJ 1994,626). De achtergrond van de eis dat een vetorecht in persoon ter zitting moet worden uitgesproken is, zoals is overwogen in voornoemde jurisprudentie, gelegen in het feit dat zowel de rechter als verzoeker(s) van de betreffende ouder zelf kunnen vernemen waarom de adoptie wordt tegen gesproken. Door niet ter zitting te verschijnen konden belangrijke vragen niet aan de vader worden gesteld. Gelet op voorgaande jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van tegenspraak in de zin van artikel 1:228 lid 1 onder d BW.
De rechtbank overweegt (ten overvloede) dat zelfs indien er wel van tegenspraak zou worden uitgegaan daaraan op grond van artikel 1:228 lid 2 sub a BW voorbij kan worden gegaan, nu is gebleken dat de vader en [minderjarige 1] niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd. De moeder heeft in dat verband onweersproken gesteld dat ze totdat [minderjarige 1] één jaar oud was op en af een gezin vormden.
Het voorgaande maakt dat is voldaan aan de in artikel 1:228 lid 1 onder d genoemde voorwaarde.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook voldaan aan de overige voorwaarden van de artikelen 1:227 en 1:228 BW.
In het bijzonder overweegt de rechtbank dat gezien het verzoekschrift, het verhandelde ter zitting, het rapport van de raad van 9 december 2024 en na [minderjarige 1] gehoord te hebben, de adoptie van [minderjarige 1] door de stiefvader in het kennelijk belang van [minderjarige 1] is. [minderjarige 1] wordt al jarenlang opgevoed door de moeder en de stiefvader samen en vormt samen met de moeder, de stiefvader en [minderjarige 2] een gezin. Hij beschouwt de stiefvader als zijn vader en noemt hem ook zo. Het adoptieverzoek komt mede voort uit de innige wens van [minderjarige 1] om door de stiefvader geadopteerd te worden zodat hij echt deel uitmaakt van het gezin van moeder, stiefvader en [minderjarige 2] rechtbank volgt de raad niet in zijn mening dat [minderjarige 1] de emotionele gevolgen van adoptie nu niet kan overzien. Ten tijde van het opmaken van het raadsrapport was [minderjarige 1] dertien jaar oud, inmiddels is hij veertien jaar oud en heel stellig in zijn wens om door de stiefvader geapporteerd te worden en lijkt hij een goed besef te hebben van de gevolgen van zijn wens. De rechtbank acht het wel verstandig dat [minderjarige 1] hulp krijgt om onder meer om te leren gaan met de boosheid die hij tegenover de vader voelt en de rechtbank kan zich vinden in het advies van de raad ter zitting om met het oog daarop via Team Jeugd een buddy in te schakelen.
De rechtbank is verder van oordeel dat op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat [minderjarige 1] niets meer van de vader in zijn rol van ouder te verwachten heeft. Die voorwaarde is geïntroduceerd bij de Wet van 21 december 2000 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (adoptie door personen van hetzelfde geslacht), Stb. 2001, 10. In de Memorie van Toelichting (kamerstukken 26 673, onder nummer 3, pag. 4) is met betrekking tot deze voorwaarde het volgende opgemerkt: “Het criterium dat het kind van zijn oorspronkelijke ouder of ouders niets meer te verwachten heeft, ziet op de ouder/kind-relatie. Het gaat dus niet om de vraag of het kind met zijn oorspronkelijke ouders in het geheel geen feitelijke contacten meer heeft of nog zal krijgen. Van belang is of het kind wel of niet kan verwachten dat de ouders nog inhoud kunnen geven aan het ouderschap. Slechts indien vaststaat dat het kind ten aanzien van zijn oorspronkelijke ouders als ouders niets te verwachten heeft, zal aan het nieuwe criterium voor adoptie zijn voldaan. Centraal staat het begrip ouderschap. Ouderschap impliceert het dragen van verantwoordelijkheid jegens het kind, onder meer ten aanzien van verzorging, opvoeding of uitoefening van het gezag. Tevens is ouderschap naar zijn aard bestendig en duurzaam, bijvoorbeeld wat het geven van liefde, aandacht en affectie betreft.” De rechtbank overweegt dat de vader niet concreet heeft gemaakt hoe hij de afgelopen jaren invulling heeft gegeven aan het ouderschap van [minderjarige 1] in de hiervoor bedoelde ruime zin, waarbij verantwoordelijkheid jegens het kind wordt gedragen ten aanzien van diens verzorging en opvoeding. Daarentegen is wel gebleken is dat de vader geen zorg heeft gedragen voor [minderjarige 1] , geen of nauwelijks kinderalimentatie heeft voldaan ten behoeve van [minderjarige 1] en ook geen contact meer heeft opgenomen met [minderjarige 1] . Evenmin heeft hij concreet gemaakt hoe hij in de toekomst invulling denkt te kunnen geven aan bedoeld ouderschap. Het enkele feit dat hij bij de raad heeft aangegeven dat hij het liefst contact met [minderjarige 1] zou hebben, maar niet weet hoe hij dat moet doen en hij eerst zijn eigen leven meer stabiel en op orde wil hebben, is onvoldoende om te concluderen dat [minderjarige 1] van de vader in de rol van ouder nog iets te verwachten heeft. Overigens hoeft een adoptie van [minderjarige 1] door de stiefvader niet in de weg te staan aan contact tussen de vader en [minderjarige 1] . De rechtbank is dan ook, anders dan de raad, van oordeel dat de adoptie onder de gegeven omstandigheden geen te zwaar middel is.
Gelet op al het voorgaande is aan alle gronden en voorwaarden voor adoptie voldaan. De rechtbank zal het verzoek van de stiefvader tot adoptie daarom toewijzen.
De aard van de zaak verzet zich ertegen dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Op grond van artikel 1:230 lid 1 BW heeft de adoptie haar gevolgen vanaf de dag waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
De geslachtsnaam
Verzoekers hebben wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige 1] in ‘ [geslachtsnaam 2] ’ verzocht.
Op grond van artikel 1:5 lid 3 BW, voor zover hier van belang, houdt een kind, indien het door adoptie in familierechtelijke betrekking tot de echtgenoot van een ouder komt te staan, zijn geslachtsnaam, tenzij de ouder en diens echtgenoot gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam zal hebben van de echtgenoot, dan wel de geslachtsnaam van die ouder. De rechterlijke uitspraak inzake de vaststelling van het vaderschap vermeldt de verklaring van de ouders hieromtrent.
De rechtbank overweegt dat verzoekers gezamenlijk hebben verklaard dat [minderjarige 1] de geslachtsnaam [geslachtsnaam 2] zal hebben. Dat blijkt uit hun schriftelijke verklaringen, hetgeen ter zitting nog eens door beiden is bevestigd. Voor alle duidelijkheid en om misverstanden daarover te voorkomen zal de rechtbank dat in de beslissing opnemen.
De voornamen
Verzoekers hebben wijziging van de voornamen van [minderjarige 1] verzocht, in die zin dat de voornaam [voornaam] komt te vervallen.
Artikel 1:4 lid 4 BW geeft de rechter de (discretionaire) bevoegdheid op verzoek van de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger de wijziging te gelasten van de voornamen van de betrokken persoon. Voor een wijziging van de voornamen dient een voldoende zwaarwichtig belang te bestaan.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekers met de door hen gegeven toelichting op overtuigende wijze naar voren hebben gebracht dat zij en [minderjarige 1] een voldoende zwaarwichtig belang hebben bij de door hen verzochte wijziging van de voornamen van [minderjarige 1] . Het verzoek tot wijziging van de voornamen ligt daarmee voor toewijzing gereed.
De inschrijving
Ingevolge artikel 1:20 lid 1 aanhef en onder a BW juncto artikel 1:20a lid 1 BW voegt de ambtenaar van de burgerlijke stand aan de onder hem berustende geboorteakte van de betrokken persoon een latere vermelding toe betreffende de adoptie. De rechtbank zal daarom bepalen dat de griffier, zodra de onderhavige beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen in wiens registers zich de geboorteakte van [minderjarige 1] bevindt, dit ook in verband met de wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige 1] .
Verder zal de rechtbank bepalen dat de griffier, zodra de onderhavige beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift daarvan zal zenden aan de griffier van het centraal gezagsregister om daarin op de voet van artikel 2 aanhef en onder k en artikel 3 aanhef en onder b van het Besluit gezagsregisters aantekening te doen van de adoptie uitspraak en de wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige 1] .
7De beslissing
De rechtbank:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot adoptie;
spreekt uit de adoptie door [de stiefvader] , geboren op [geboortedatum 3] 1988 in [geboorteplaats 2] , van het kind [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ;
bepaalt dat de moeder en de stiefvader hebben verklaard dat [minderjarige 1] de geslachtsnaam [geslachtsnaam 2] zal hebben;
gelast de wijziging van de voornamen van [minderjarige 1] , in die zin dat de derde voornaam [voornaam] komt te vervallen, zodat hij voortaan de voornamen [voornamen] zal hebben;
bepaalt dat de griffier, niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking, en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift daarvan zal zenden aan:
-
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen, dit met het oog op het toevoegen van de latere vermelding betreffende de adoptie en de wijziging van de geslachtsnaam aan de geboorteakte van [minderjarige 1] ;
-
de griffier van het centraal gezagsregister om in het centraal gezagsregister aantekening te doen van de uitspraak betreffende de adoptie en de wijziging van de geslachtsnaam.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.Th.M. Raab, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.M.L.C. Vos-Limpens, griffier, op 3 oktober 2025. |
||
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch: a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak; b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. |
||
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733