Datum publicatie | 21-10-2025 |
Zaaknummer | C/05/451875 / KG ZA 25-154 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Arnhem |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Kinderen; Familieprocesrecht; Vovo art. 822 Rv; Kort geding art. 254 Rv |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Kort geding nakoming zorgregeling. Veroordeling van moeder en grootouders met dwangsommen. Gedaagden hebben zonder tussenkomst van de rechter besloten de zorgregeling niet meer na te komen. Vorderingen in reconventie niet-ontvankelijk wegens gebrek aan wettelijke grondslag (grootouders) en verkeerde procedure (moeder).Volledige uitspraak
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/451875 / KG ZA 25-154
Vonnis in kort geding van 10 juli 2025
in de zaak van
[naam vader] ,
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J. Somhorst te Arnhem,
tegen
1 [naam moeder] ,
wonend in [woonplaats] ,
2. [naam oma],
wonend in [woonplaats] ,
3. [naam stiefopa],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna te noemen: de moeder, oma en stiefopa,
advocaat: mr. P.M. de Vries te Amsterdam.
1De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding met producties;
-
de conclusie van antwoord met eis in reconventie met producties;
-
de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties;
-
de zitting met gesloten deuren van 24 juni 2025, waarbij zijn gehoord: de partijen bijgestaan door hun advocaten en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming;
-
de pleitnotitie van mr. De Vries, overgelegd tijdens de zitting.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2De feiten
Uit het huwelijk van [vader] en [moeder] is op [geboortedatum] 2024 het kind [naam minderjarige] geboren, over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen.
[minderjarige] verblijft, met toestemming van de ouders, feitelijk bij de oma en stiefopa (moederszijde).
Er is tussen de vader en de moeder een echtscheidingsprocedure aanhangig bij de rechtbank Oost-Brabant.
Bij beschikking van 5 maart 2025 van de rechtbank Oost-Brabant is in een voorlopige voorzieningsprocedure met kenmerk C/01/411724 / FA RK 25-128 de volgende voorlopige zorgregeling vastgesteld:
“de man is gerechtigd tot contact met [minderjarige] bij en onder begeleiding van Opa [naam] en Oma [naam] volgens het volgende opbouwschema:
-
vier weken eenmaal per week op zaterdag van 10.00 uur tot 12.00;
-
vervolgens vier weken eenmaal per week op zaterdag gedurende vijf uur van 10.00 uur tot 15.00 uur;
-
vervolgens vier weken eenmaal per week op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur;
-
vervolgens vier weken eenmaal per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot zondag 12.00 uur;
-
daarna eenmaal per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot zondag 19.00 uur;
-
waarbij het ophalen en wegbrengen van [minderjarige] gebeurt door of onder begeleiding van Opa [naam].”
Bij diezelfde beschikking is het verzoek van de moeder om kinderalimentatie als voorlopige voorziening afgewezen en is in de bodemprocedure met kenmerk C/01/411786 / FA RK 25-161 door de rechtbank een raadsonderzoek gelast naar het gezag en de zorgregeling.
3Het geschil in conventie en in reconventie
De vader vordert samengevat:
I. te bepalen dat de moeder de zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking voorlopige voorzieningen van 5 maart jl. moet nakomen;
II. te bepalen dat de oma en stiefvader de zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking voorlopige voorzieningen van 5 maart jl. niet dienen te belemmeren;
- aan de nakoming van vorderingen I en II een dwangsom te verbinden van € 500,- met een maximum van € 50.000,-, althans een dusdanige dwangsom die de rechtbank juist acht;
III. met veroordeling van de moeder, de oma en stiefvader in de kosten van de procedure en alle kosten te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten na betekening van het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
De vader legt aan de vordering – samengevat – het volgende ten grondslag. De zorgregeling wordt niet conform de beschikking van 5 maart 2025 nagekomen. Dit komt volgens de vader door de weigerachtige houding van gedaagden ten opzichte van uitbreiding van het contact tussen de vader en [minderjarige] . De oma en stiefopa, waar [minderjarige] feitelijk verblijft, weigeren aan de uitbreidingsregeling in de beschikking voorlopige voorzieningen te voldoen (uitbreiding in tijd van twee naar vijf uur) omdat zij zorgen zeggen te hebben over het contact tussen de vader en [minderjarige] . De vader heeft daarom, anders dan in de beschikking is bepaald, slechts twee uur per week contact met [minderjarige] en kan daarom de hechtingsrelatie en band met [minderjarige] niet verder opbouwen. De vader durft [minderjarige] niet langer bij zich te houden zoals in de beschikking staat, omdat hij bang is dat de moeder, oma en stiefopa [minderjarige] een volgende keer dan helemaal niet meer aan hem willen meegeven. Daarom heeft de vader een spoedeisend belang bij zijn vorderingen. De gedaagden zijn verplicht om de zorgregeling na te leven, dan wel niet te belemmeren.
De moeder en oma en stiefopa (moederszijde) vorderen samengevat:
I. Plaatsvervangende toestemming te geven aan ieder van gedaagden en/of de moeder om Buurtzorg jong in te schakelen teneinde [minderjarige] psychologische zorg te kunnen bieden;
II. Voorafgaand aan de in dezen te houden zitting toestemming te geven dat gedaagden [naam] van Veilig Thuis mee naar de zitting d.d. 24 juni 2025 om 14.05 uur kunnen nemen om haar als getuige deskundige te doen horen op het punt van de wenselijkheid van begeleide omgang door een professional tussen [vader] en [minderjarige] ;
III. Primair op grond van gewijzigde omstandigheden de beschikking d.d. 5 maart 2025 van de Rechtbank Oost-Brabant Locatie Den Bosch te wijzigen en subsidiair een zorgregeling te treffen tussen [vader] en [minderjarige] primair door een professional begeleid via Buurtzorg jong, subsidiair de in de beschikking d.d. 5 maart 2025 van de Rechtbank Oost-Brabant Locatie Den Bosch uitgesproken zorgregeling te schorsen tot de Raad voor de Kinderbescherming het onderzoek naar de gewenste zorgregeling heeft voltooid en meer subsidiair de zorgregeling tussen [vader] en [minderjarige] op maximaal 2 uren per week te bepalen mits plaatsvervangende toestemming voor psychologische zorg voor [minderjarige] wordt gegeven;
IV. De vader te veroordelen een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige] ad € 560,- per maand dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen te betalen primair aan Peters en Krielaart en subsidiair aan de moeder met ingang van primair 2 mei 2025 en subsidiair de datum van het in dezen te wijzen vonnis.
Gedaagden leggen aan de vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. De rechtbank Oost-Brabant heeft op basis van verkeerde informatie een door de grootouders van vaderszijde begeleide zorgregeling getroffen tussen de vader en [minderjarige] . De vader heeft destijds gesteld dat er een wachtlijst was voor begeleide omgang van zes maanden, maar dat is onjuist. Er was daags na de zitting al plek. Ook zijn de oma en stiefopa destijds niet gehoord door de rechtbank, ondanks dat zij de feitelijke verzorgers van [minderjarige] zijn. Zij zijn dus ook geen partij in de procedure en niet gebonden aan de beschikking tussen de ouders en de daarin opgenomen zorgregeling. De beschikking waarop de vader zich beroept is derhalve tussen de verkeerde partijen gewezen en op onzorgvuldige wijze en op basis van de verkeerde feiten tot stand gekomen. Veilig Thuis heeft de oma en stiefopa geadviseerd om het contact tussen de vader en [minderjarige] alleen door een professional te laten begeleiden en niet door iemand uit het netwerk. Veilig Thuis is eveneens niet gehoord door de rechtbank Oost-Brabant en de rechtbank heeft zelf ook geen stukken opgevraagd bij Veilig Thuis. [minderjarige] reageert heftig op het contact met haar vader en daar hebben de moeder, de oma en de stiefopa grote zorgen over. [minderjarige] moet erg veel huilen als ze mee moet met haar vader. Dit houdt vervolgens aan als de bij de vader is en dan brengt de vader haar vroegtijdig terug naar de oma en stiefopa. Bij [minderjarige] is inmiddels sprake van verminderde groei, wat wordt veroorzaakt door de stress die zij van de omgang met de vader ervaart. [minderjarige] kan bij Buurtzorg Jong psychologische zorg krijgen en ook kan die organisatie begeleide omgang bieden. De vader weigert daarvoor echter toestemming te geven. Ook heeft de rechtbank het verzoek om kinderalimentatie afgewezen, omdat de vader stelde een schuld aan de energiemaatschappij af te lossen van € 344,- per maand. Echter, de vader kan dit aflossen met de helft van de overwaarde van de woning. Ook heeft hij inkomen als [functie] via Werkspot. Hij kan daarom een kinderalimentatie betalen van €560,- per maand. Die moet hij aan de oma en stiefopa betalen, want die verzorgen [minderjarige] feitelijk. De moeder, de oma en stiefopa hebben spoedeisend belang bij hun vorderingen, omdat er grote zorgen zijn over de huidige zorgregeling met de vader en omdat [minderjarige] uit stress is opgehouden te groeien en een afbuigend gewicht heeft.
4De beoordeling in conventie en reconventie
De vorderingen van de vader in conventie
Bij in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen beoordeelt de voorzieningenrechter of ten tijde van dit vonnis partijen over en weer bij (toewijzing van) die voorzieningen een spoedeisend belang hebben. Daarnaast wordt beoordeeld of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure minder plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vader voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. Een vordering tot nakoming van een zorgregeling is naar zijn aard spoedeisend. Hetzelfde geldt voor de vordering tot een verbod aan de oma en stiefopa om de zorgregeling te ‘belemmeren’. Vanwege de zeer jonge leeftijd van [minderjarige] is het voor de ontwikkeling van een gezonde hechtingsrelatie met haar vader cruciaal dat [minderjarige] en de vader elkaar regelmatig zien, zodat de vader spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
Nakoming van de zorgregeling en verbod belemmering zorgregeling (vorderingen in conventie I en II)
De rechtbank Oost-Brabant heeft, mede op advies van de Raad voor de Kinderbescherming, een voorlopige opbouwende zorgregeling vastgelegd omdat er tussen de ouders veel problematiek speelt rondom de echtscheiding en het in het belang van [minderjarige] is om de vader regelmatig te zien en daar een band mee op te bouwen. Uitgangspunt is dat de moeder de voorlopige zorgregeling die door de rechtbank Oost-Brabant bij beschikking van 5 maart 2025 is vastgesteld, dient na te komen. Voor zover de voorlopige zorgregeling, om wat voor reden dan ook, niet (meer) passend is of de moeder van mening is dat deze op grond van onjuiste informatie is vastgesteld, had de moeder om wijziging kunnen verzoeken bij de rechtbank Oost-Brabant (artikel 824 Rv) . Dat heeft zij niet gedaan. In plaats daarvan hebben de gedaagden zelf besloten de beschikking niet meer na te komen. Dat de zorgen over [minderjarige] zodanig zijn dat dat in deze procedure moet leiden tot afwijzing van het verzoek van de vader tot nakoming en het verbod op belemmering, ziet de voorzieningenrechter niet in, zodat de vorderingen van de vader zullen worden toegewezen. Deze beslissing wordt hieronder toegelicht.
De moeder, oma en stiefopa hebben zorgen geuit over [minderjarige] ’s huilen als zij naar de vader gaat en door hem wordt teruggebracht. De vader heeft deze zorgen gemotiveerd betwist. Hij betwist dat [minderjarige] steeds huilt als ze bij hem is en hij brengt haar ook niet huilend terug, maar tegenwoordig vaak slapend. Verder heeft hij [minderjarige] slechts eenmaal, aan het begin van de zorgregeling, eerder teruggebracht. De moeder, oma en stiefopa hebben hun stellingen niet nader onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter niet kan vaststellen dat er sprake is van dusdanig (huil)gedrag van [minderjarige] en zorgen daarover dat de zorgregeling niet zou hoeven te worden nagekomen. Dat Veilig Thuis zou hebben geadviseerd om de zorgregeling niet verder uit te breiden, volgt de voorzieningenrechter evenmin. Niet alleen is ook dit standpunt niet onderbouwd, maar ook heeft Veilig Thuis geen bevoegdheid op dit gebied en kan zij dus niet (bindend) bepalen hoe het contact tussen de vader en [minderjarige] eruit moet zien en of een beschikking met een voorlopige zorgregeling wel of niet moet worden nagekomen.
Het standpunt dat [minderjarige] volgens het kinderdagverblijf ander gedrag zou vertonen
sinds zij de vader ziet en dat zij minder groeit als gevolg van stress door de omgang met de vader, volgt de voorzieningenrechter evenmin. Uit de stukken die de moeder, oma en stiefopa hebben overgelegd blijkt dit allemaal niet, zodat de voorzieningenrechter ook dit argument passeert.
Gelet op het voorgaande dient de moeder de voorlopige zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank Oost-Brabant in de beschikking van 5 maart 2025 onverkort na te komen. Dat betekent dat de zorgregeling vanaf de datum van deze beschikking weer wordt opgepakt zoals in de beschikking van 5 maart 2025 is bepaald en dat het contact tussen de vader en [minderjarige] bij het eerstvolgende contactmoment volgens de voorlopige zorgregeling wordt uitgebreid naar 5 uren in plaats van de huidige 2 uren, te weten contact op zaterdag van 10.00 uur tot 15.00 uur. De voorzieningenrechter zal de moeder veroordelen tot nakoming van de zorgregeling.
De voorzieningenrechter zal verder bepalen dat de oma en stiefopa de zorgregeling van 5 maart 2025 niet mogen belemmeren. Dat de oma en stiefopa geen partij waren in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 5 maart 2025, maakt niet dat zij niet aangesproken kunnen worden op hun gedrag met betrekking tot het al dan niet feitelijk afgeven van [minderjarige] aan de vader op de in de voorlopige zorgregeling vastgestelde momenten. De vader heeft op grond van de beschikking recht op het in de beschikking bepaalde contact met [minderjarige] . De moeder, maar ook de oma en stiefopa mogen die beschikking niet eenzijdig aan de kant schuiven. Dat [minderjarige] feitelijk bij de oma en stiefopa woont, doet daar niet aan af. De vader vordert namelijk, anders dan de advocaat van de moeder, oma en stiefopa tijdens de zitting heeft betoogd, geen verklaring voor recht of nakoming door de oma en stiefouders van de zorgregeling, maar een verbod van de oma en stiefopa om de uitvoering van de zorgregeling te frustreren, bijvoorbeeld door [minderjarige] bij zich te houden of haar eerder terug te willen krijgen terwijl de vader gerechtigd is tot uitvoering van de zorgregeling. Een dergelijk verbod kan ten opzichte van de oma en stiefopa worden verzocht in kort geding. Omdat uit de stukken en de zitting blijkt dat de oma en stiefopa niet mee willen werken aan de in de beschikking van 5 maart 2025 vastgestelde uitbreiding van de zorgregeling en daardoor de uitvoering van die zorgregeling tegenhouden terwijl hierboven al is overwogen dat de voorzieningenrechter daar geen gronden voor ziet, zal de voorzieningenrechter deze vordering toewijzen.
De voorzieningenrechter vindt het zorgelijk dat de moeder, in plaats van de aangewezen (juridische) weg te volgen voor aanpassing van de zorgregeling als zij dat in het belang van [minderjarige] acht, en de oma en stiefopa hebben besloten om eenzijdig en langdurig de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant niet na te komen. Nu de oma tijdens de zitting bovendien desgevraagd heeft aangeven ook bij een eventuele beslissing van de voorzieningenrechter tot nakoming ‘te zullen blijven handelen in het belang van [minderjarige] ’ en uit de stukken en zitting blijkt dat de oma en stiefopa vinden dat de vader maar
2 uur per week zou mogen doorbrengen met [minderjarige] , heeft de voorzieningenrechter er weinig vertrouwen in dat de moeder, oma en stiefopa dit kort geding vonnis vrijwillig zullen nakomen. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om de door de vader gevorderde dwangsom eveneens toe te wijzen, zowel met betrekking tot de moeder als met betrekking tot de oma en stiefopa. De moeder dient de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant na te komen zolang niet anders is beslist en de oma en stiefopa dienen zich te onthouden van het belemmeren van de uitvoering van die zorgregeling. De voorzieningenrechter zal de dwangsom vaststellen op € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat de moeder de zorgregeling niet nakomt en voor iedere dag of dagdeel dat de oma en stiefopa de zorgregeling belemmeren, bijvoorbeeld door [minderjarige] te weigeren over te dragen op een moment dat de vader daartoe gerechtigd is conform de beschikking van 5 maart 2025. De dwangsom wordt gemaximeerd op een bedrag van € 50.000,-.
De vorderingen in reconventie
Vorderingen van de moeder in reconventie III en IV:
De voorzieningenrechter dient ambtshalve te beoordelen of zij bevoegd is om op grond van artikel 254 Rv te oordelen over de vorderingen. Indien dat het geval is, kan de rechter een inhoudelijk oordeel geven over het geschil.
De moeder verzoekt wijziging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 maart 2025 wat betreft de voorlopige zorgregeling en vaststelling van kinderalimentatie. De beschikking van 5 maart 2025 is gewezen in het kader van de echtscheidingsprocedure die nog bij de rechtbank Oost-Brabant loopt. De beschikking van
5 maart. 2025 betreft dan ook een voorlopige voorziening in de zin van art. 821 Rv jo 822 Rv. Op grond van artikel 824 Rv kan een beschikking die op de voet van artikel 822 Rv is gegeven, worden gewijzigd of ingetrokken door de rechtbank die de beschikking heeft gegeven. Dat betekent dat de moeder geen wijziging van deze beschikking in kort geding bij deze rechtbank kan verzoeken; deze rechtbank is namelijk niet bevoegd hierover te oordelen. De moeder dient hiervoor de speciale met voldoende waarborgen omklede snelle rechtsgang van artikel 824 bij de rechtbank Oost-Brabant te volgen.
In de beschikking van 5 maart 2025 heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van de moeder om kinderalimentatie vast te stellen, afgewezen. Conform artikel 824 lid 1 Rv staat tegen deze beschikking geen hoger beroep open. Indien de moeder wijziging wenst van deze beschikking, zal zij ook in dat geval de route van artikel 824 lid 2 Rv moeten volgen. De kort geding procedure is geen verkapt hoger beroep voor de voorlopige voorzieningsprocedure in het kader van een echtscheiding.
Gelet op het voorgaande zal de moeder in haar vorderingen III en IV niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat de rechtbank deze vorderingen niet inhoudelijk zal beoordelen.
Vordering II van de moeder en de oma en stiefopa in reconventie:
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de moeder (en oma en stiefopa) om een medewerker van Veilig Thuis op zitting als getuige te horen, op voorhand afgewezen. Uitgangspunt is dat in kort geding geen tot weinig ruimte voor nadere bewijslevering bestaat en de voorzieningenrechter zag en ziet geen aanleiding om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken.
De vorderingen van de oma en stiefopa in reconventie I, III en IV
Voor zover al sprake is van een spoedeisend belang met betrekking tot deze vorderingen, bestaat voor de vorderingen I, III en IV die namens de oma en stiefopa zijn gedaan naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen wettelijke grondslag, zodat deze vorderingen worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet niet op welke rechtsgrond de oma en stiefopa een wijziging kunnen vragen van een tussen de ouders van [minderjarige] in een voorlopige voorzieningenprocedure vastgestelde zorgregeling voor [minderjarige] . Ook is er geen rechtsgrond op grond waarvan de oma en stiefopa namens [minderjarige] aanspraak kunnen maken op betaling van kinderalimentatie door de vader aan hen. Hetzelfde geldt voor vordering I, waarin (mede) namens de oma en stiefopa, om vervangende toestemming is gevraagd voor psychologische zorg voor [minderjarige] ; er is geen wettelijke grondslag op grond waarvan oma of stiefopa deze vervangende toestemming kan vragen, omdat de oma en stiefopa geen gezag hebben over [minderjarige] .
Vordering I van de moeder in reconventie: vervangende toestemming voor psychologische zorg
De voorzieningenrechter heeft deze vordering tijdens de zitting besproken met partijen en ziet praktische redenen afzien van een beoordeling van het spoedeisend belang daarbij. De vader en de moeder van [minderjarige] staan er namelijk beiden achter dat [minderjarige] psychologische hulp krijgt en dat dit via Buurtzorg Jong wordt opgestart. De vader heeft zijn toestemming hiervoor eerder enkel geweigerd omdat het formulier onduidelijk was en volgens hem automatisch ook zag op toestemming voor een begeleide-omgangstraject. Voor zover de vervangende toestemming ziet op alleen de psychologische hulp, gaat de vader met de toewijzing van die vordering van de moeder akkoord. Om een herhaling van deze situatie te voorkomen, heeft de voorzieningenrechter met de ouders besproken dat de vader de toestemmingspapieren niet (alsnog) zal tekenen, maar de voorzieningenrechter de vervangende toestemming voor (alleen) de psychologische zorg in het vonnis zal verlenen.
De proceskosten
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet geen reden om in deze zaak van dit uitgangspunt in familiezaken af te wijken en wijst vordering III van de vader in conventie af.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat het blijft gelden en, ook als tegen dat vonnis hoger beroep wordt ingesteld en het gerechtshof nog niet heeft beslist, moet worden nagekomen.
5De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
veroordeelt de moeder tot nakoming van de voorlopige zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 maart 2025 op straffe van een dwangsom van € 500,- met een maximum van € 50.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de moeder hiermee, na betekening van dit vonnis, in gebreke blijft;
bepaalt dat de oma en de stiefopa de voorlopige zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 maart 2025 niet mogen belemmeren, op straffe van een dwangsom van € 500,- met een maximum van € 50.000,- voor iedere dag of dagdeel dat zij daarmee, na betekening van dit vonnis, in gebreke blijven.
in reconventie
verleent de moeder vervangende toestemming voor de aanmelding van [minderjarige] bij Buurtzorg Jong voor zover die aanmelding ziet op het krijgen van psychologische hulp voor [minderjarige] ;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar vorderingen III en IV in reconventie;
in conventie en reconventie
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.F. van den Tooren, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2025, in tegenwoordigheid van mr. G. Vlemmings, griffier. |
||
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733