Gerechtshof 's-Hertogenbosch 12-06-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1665

Essentie (redactie)

Moeder verzoekt primair opheffing mentorschap voor dochter, subsidiair verzoekt zij eigen benoeming tot mentor in plaats van huidige professionele mentor. Hof wijst beide verzoeken af en bekrachtigt beschikking Rechtbank. Dochter is gebaat bij mentorschap en bij deze mentor: gewichtige redenen voor ontslag ontbreken art. 1:461 lid 1 en 2 BW. Mentor handelt onafhankelijk, volgt professionele adviezen en wensen van betrokkene en onderhoudt zorgvuldig contact. Stellingen van moeder over achteruitgang zijn niet onderbouwd.


Datum publicatie15-10-2025
Zaaknummer200.350.836_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Moeder verzoekt opheffing mentorschap voor dochter en als dat niet kan, wil de moeder zelf de mentor worden. Hof wijst beide verzoeken af en bekrachtigt de bestreden beschikking. Dochter is gebaat bij mentorschap en bij deze mentor.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 12 juni 2025

Zaaknummer: 200.350.836/01

Zaaknummer eerste aanleg: 11235949 TE VERZ 24-1152

in de zaak in hoger beroep van:

[moeder van de betrokkene] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

moeder van de betrokkene,

hierna te noemen: [moeder van de betrokkene] ,

advocaat: mr. W. Kolmans.

Als belanghebbende worden aangemerkt:

- [de mentor] , h.o.d.n. [naam] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

huidige mentor van de betrokkene,

hierna te noemen: de mentor,

- [de betrokkene],

wonende te [woonplaats] , in een [GGZ] -instelling “ [GGZ-instelling] ” op basis van een zorgmachtiging,

de betrokkene,

hierna te noemen: de betrokkene ofwel [de betrokkene] ,

- [vader van de betrokkene] ,

vader van de betrokkene,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [vader van de betrokkene] .

In het kort

[moeder van de betrokkene] verzoekt opheffing van het mentorschap van haar dochter. Als dat niet kan, wil zij zelf de mentor worden.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 november 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 januari 2025, heeft [moeder van de betrokkene] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en het mentorschap van [de betrokkene] op te heffen, dan wel aan de huidige mentor ontslag te verlenen, zo nodig met benoeming van [moeder van de betrokkene] tot opvolgend mentor.

2.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • [moeder van de betrokkene] , bijgestaan door haar advocaat;

  • [de mentor] , vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger] ;

  • [de betrokkene] .

[vader van de betrokkene] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.3.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 17 oktober 2024;

  • de brief van [de mentor] van 24 maart 2025.

3De beoordeling

3.1.

Bij beschikking van 23 april 2019 heeft de kantonrechter ten behoeve van [de betrokkene] , geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , een bewind ingesteld, met benoeming van [bewindvoerder] B.V. te [vestigingsplaats] tot bewindvoerder. Ten behoeve van [de betrokkene] is ook een mentorschap ingesteld. Sinds 1 januari 2022 is de huidige mentor betrokken.

Bij de rechtbank

3.2.1.

[moeder van de betrokkene] heeft de rechtbank verzocht om (primair) opheffing van het mentorschap, dan wel (subsidiair) dat zij zelf tot mentor wordt benoemd van [de betrokkene] . Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van [moeder van de betrokkene] afgewezen.

Bij het hof

3.3.

[moeder van de betrokkene] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar hoger beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, voert ze – samengevat – het volgende aan.

[de betrokkene] verblijft in een [GGZ] -instelling op basis van een zorgmachtiging. Ze kreeg meerdere keren per dag een zwaar medicijn, Clozapine (een antipsychoticum) en [moeder van de betrokkene] heeft daar zorgen over. Er is in de afgelopen periode vooruitgang gekomen in de situatie van [de betrokkene] en ze bouwt haar medicatie steeds verder af. [de betrokkene] hoeft niet meer op de afdeling te blijven; ze kan bij [moeder van de betrokkene] wonen als ze dat zelf wil. [de betrokkene] is vaak in de weekenden, maar ook wel eens doordeweeks, bij [moeder van de betrokkene] thuis. Als [de betrokkene] bij [moeder van de betrokkene] zou gaan wonen kan er ambulante zorg vanuit [GGZ] ingezet worden. [GGZ-instelling] kan [de betrokkene] blijven begeleiden en haar helpen bij het nemen van beslissingen. Daarnaast is er een casemanager en zijn er diverse andere personen bij [de betrokkene] betrokken. Alle bij [de betrokkene] betrokken personen zitten op één lijn, ook haar vader. [moeder van de betrokkene] wil binnen twee jaar naar Portugal verhuizen en zij wil [de betrokkene] meenemen, mits [de betrokkene] dat zelf ook wil en het mogelijk is. Het zou gezond zijn voor [de betrokkene] als ze dit zou doen. [vader van de betrokkene] en de artsen van [de betrokkene] vinden het ook een goed idee als [de betrokkene] met [moeder van de betrokkene] zou gaan emigreren naar Portugal.

Het mentorschap heeft geen toegevoegde waarde meer en vormt juist een belemmering voor de toekomst van [de betrokkene] . Deze mentor is niet geschikt, want [de betrokkene] gaat door haar achteruit in plaats van vooruit. De hele familie vindt het mentorschap vervelend en het zorgt voor ruis bij [de betrokkene] .

3.4.

Het standpunt van de mentor, zoals blijkt uit haar brief en haar verklaring op zitting, luidt – samengevat – als volgt.

De mentor en de persoonlijk begeleiders van [de betrokkene] gunnen haar een andere woonsetting, maar [de betrokkene] heeft zelf aangegeven het voor nu prima te vinden bij [GGZ-instelling] . Aan [moeder van de betrokkene] is meerdere keren uitgelegd (door de mentor, het behandelteam en de persoonlijk begeleiders van [de betrokkene] ) waarom bepaalde medicatie wenselijk en nodig is voor [de betrokkene] . [de betrokkene] was psychotisch. Als [de betrokkene] haar medicatie niet inneemt vormt zij een gevaar voor zichzelf. De zorgmachtiging ten behoeve van [de betrokkene] is recentelijk verlengd tot april 2026. [moeder van de betrokkene] is meegenomen in de besluitvorming vanuit het behandelteam. [de betrokkene] heeft een mentor nodig. [GGZ-instelling] geeft aan liever contact en overleg te hebben met een onafhankelijk en professioneel mentor. Het is niet wenselijk dat familie het mentorschap op zich gaat nemen, ook niet omdat er duidelijk andere inzichten zijn ten aanzien van het medicatiegebruik van [de betrokkene] . Het zou in het nadeel van [de betrokkene] zijn als [moeder van de betrokkene] haar mentor zou worden. Het gaat goed met [de betrokkene] sinds ze terug is uit Polen. Ze staat sindsdien beter in contact met haar begeleiding en ze staat open voor gesprekken. [de betrokkene] doet het goed op de Clozapine in de huidige dosering. De artsen van [de betrokkene] willen deze medicatie niet verder afbouwen, omdat de kans groot is dat de klachten van [de betrokkene] dan terugkomen. Ze is nu aan het stabiliseren en de artsen willen behouden wat goed gaat. De mentor geeft alleen die informatie via [GGZ-instelling] door aan [moeder van de betrokkene] , waarvoor [de betrokkene] toestemming geeft.

[de betrokkene] heeft al weinig regie over haar eigen leven en de mentor respecteert het stukje zeggenschap van [de betrokkene] over het wel of niet informeren van haar ouders over haar medische toestand. [moeder van de betrokkene] krijgt daardoor niet alle informatie die ze zou willen over [de betrokkene] . Dit heeft bij haar tot groot ongenoegen geleid. De mentor heeft een prettig en vriendelijk contact met [de betrokkene] en ze hoort nooit van [de betrokkene] terug dat ze bepaalde dingen niet goed zou doen als mentor. Het is nog te vroeg om het mentorschap op te heffen; het gaat pas net de goede kant op. Het is niet zo dat [de betrokkene] in de toekomst nooit meer zonder mentor zou kunnen. Haar doel voor de toekomst is om met haar vriend te gaan samenwonen in een eigen huis. De mentor gunt haar dat toekomstperspectief, maar wel in kleine stapjes en op de juiste manier.

3.5.

[de betrokkene] heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat het redelijk met haar gaat en dat ze het fijn vindt om te wonen bij [GGZ-instelling] . Ze mag naar buiten en bezoekt regelmatig haar ouders, wat ze prettig vindt. [de betrokkene] slikt nog Clozapine. [GGZ-instelling] zou op basis van de zorgmachtiging kunnen besluiten dat [de betrokkene] niet maar buiten mag of dat ze gedwongen medicatie krijgt, maar daarvan is nu geen sprake. Voor de toekomst vindt [de betrokkene] een mentorschap niet meer nodig. Dat het mentorschap voor ruis zou zorgen, vindt [de betrokkene] wel meevallen, maar ze vindt het wel een belemmering voor haar toekomst.

Het hof overweegt als volgt.

Mentorschap

3.6.1.

Ingevolge artikel 1:462 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet langer meer bestaat, het mentorschap opheffen. Dat kan ambtshalve en op verzoek van de mentor of van degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451 BW, eerste en tweede lid. Ingevolge artikel 1:451 lid 1 BW kan het mentorschap onder meer verzocht worden door de betrokken persoon.

3.6.2.

Het hof stelt voorop dat de noodzaak voor het mentorschap nog bestaat. [de betrokkene] is bekend met een psychiatrisch ziektebeeld en recent is een nieuwe zorgmachtiging voor haar afgegeven voor de duur van een jaar, zodat zij in ieder geval nog tot april 2026 (verplichte) zorg vanuit de [GGZ] krijgt. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat het nu goed gaat met [de betrokkene] , maar het hof acht deze positieve ontwikkeling nog te pril om het mentorschap nu al op te heffen. Er zijn geen recente medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat de psychische problematiek van [de betrokkene] thans niet meer aan de orde is. [de betrokkene] is nu kennelijk bezig met stabiliseren waarbij het structureel gebruik van Clozapine – hetzij in een lagere dosering dan eerst – in ieder geval vooralsnog in de nabije toekomst een vast onderdeel van haar leven blijft uitmaken. Verder is [de betrokkene] in het verleden meerdere keren weggelopen (de laatste keer in augustus/september 2024) waarbij ze drugs heeft gebruikt. Hoewel het nu beter gaat met [de betrokkene] , wat het hof ook zelf heeft kunnen zien, is ze nog niet langdurig stabiel en heeft ze nog een lange weg te gaan. Het hof acht [de betrokkene] op dit moment nog niet in staat om haar eigen niet-vermogens-rechtelijke belangen zelf naar behoren te behartigen. [de betrokkene] heeft nog een mentor nodig die haar belangen behartigt en die keuzes maakt waarbij haar belangen zijn gediend. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de noodzaak voor het mentorschap nu nog bestaat en dat het mentorschap zinvol is. Het hof zal het mentorschap daarom niet opheffen.

Het hof wijst het primaire verzoek van [moeder van de betrokkene] af.

3.6.3.

De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of [de mentor] de mentor van [de betrokkene] dient te blijven of dat het beter is dat [moeder van de betrokkene] deze rol op zich gaat nemen.

Persoon van de mentor

3.6.4.

Op grond van artikel 1:461 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 BW kan de mentor door de rechter ontslag worden verleend met ingang van een door deze te bepalen dag, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden, zulks op verzoek van de medementor of degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451 lid 1 en lid 2 BW, dan wel ambtshalve.

3.6.5.

Het hof is van oordeel dat de huidige situatie – waarin [de mentor] het mentorschap uitoefent over [de betrokkene] – gecontinueerd dient te worden, omdat de belangen van [de betrokkene] hier het meest ermee zijn gediend. [moeder van de betrokkene] heeft een duidelijke visie voor ogen over wat goed is voor [de betrokkene] , bijvoorbeeld met betrekking tot de medicatie van [de betrokkene] en haar idee om met [de betrokkene] te gaan emigreren. De keuzes die [moeder van de betrokkene] voor [de betrokkene] wil maken lijken echter ook te zijn ingegeven door eigen behoeftes en ideeën, worden niet ondersteund door de betrokken artsen en lijken niet gebaseerd te zijn op wat het beste is voor [de betrokkene] of op wat [de betrokkene] zelf wil. [de mentor] gaat in de keuzes die ten behoeve van [de betrokkene] moeten worden gemaakt af op de adviezen van de professionals ( [GGZ-instelling] en de artsen van [de betrokkene] ) en de wensen van [de betrokkene] zelf. [de mentor] volgt en respecteert bijvoorbeeld de wens van [de betrokkene] als het gaat om welke informatie over [de betrokkene] mag worden gedeeld met haar ouders. Dit stuit op enorme weerstand bij [moeder van de betrokkene] , terwijl de mentor hierbij slechts de wensen van [de betrokkene] volgt, zoals een mentor ook behoort te doen vanuit de objectiviteit en onafhankelijkheid die noodzakelijk zijn vanuit de hoedanigheid van de mentor. Het is positief dat [de betrokkene] met de voorgeschreven medicatie van de artsen steeds stabieler in het leven komt te staan. Het hof kan het standpunt van [moeder van de betrokkene] dat het door [de mentor] komt dat [de betrokkene] achteruit gaat, dan ook niet volgen. Deze stelling is ook niet nader onderbouwd. Integendeel, [de betrokkene] gaat juist vooruit.

3.6.6.

Al met al is het hof, op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting, niet gebleken van gewichtige redenen voor ontslag van [de mentor] of een andere wettelijke ontslaggrond. Uit het dossier blijkt namelijk van een enorme toewijding, geduld en betrokkenheid van [de mentor] richting [de betrokkene] . Daarnaast is het bewonderenswaardig hoe [de mentor] zich blijft inspannen om in contact te blijven met [moeder van de betrokkene] , ook al stuit ze hierbij op – op zijn zachtst gezegd – weerstand. Het hof ziet in [de mentor] een mentor die het beste de belangen van [de betrokkene] kan behartigen, voor nu, maar ook voor in de toekomst. Tot slot sluit het hof zich volledig aan bij de opmerking van de kantonrechter dat, als het informeren van [moeder van de betrokkene] leidt tot onrust bij [de betrokkene] of bij [GGZ-instelling] , het begrijpelijk zou zijn dat de mentor voortaan terughoudender wordt in het delen van informatie met [moeder van de betrokkene] .

Het hof wijst het subsidiaire verzoek van [moeder van de betrokkene] ook af.

3.6.7.

Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, A.M. Bossink en M.A. Stammes en is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2025 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733