Essentie (gemaakt door AI)
Echtscheiding met nevenverzoeken. Nu partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt, geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben, en geen gemeenschappelijke eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk hadden, is het Nederlandse recht, als het recht van het land waarmee het huwelijksvermogensregime het nauwst is verbonden, van toepassing op het huwelijksvermogensregime (art. 4 HHV). Algehele gemeenschap van goederen. Italiaanse erfenis zonder uitsluitingsclausule valt in de gemeenschap; beroep op onaanvaardbaarheid faalt. Partijen hebben onvoldoende gegevens verschaft om de verdeling vast te stellen. Partiële verdeling van woning. Notaris verzocht verdeling naar Nederlands recht vast te stellen (art. 677 Rv). Alimentatieverzoek vrouw afgewezen; zij kan met het vermogen dat na verdeling voor haar beschikbaar komt, haar pensioen en het inkomen dat zij genereert met lesgeven in de eigen behoefte voorzien.
Datum publicatie | 15-10-2025 |
Zaaknummer | 200.349.428 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Arnhem |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | IPR familierecht; IPR huwelijksvermogensrecht; Familievermogensrecht; De uitsluitingsclausule; Familieprocesrecht; Alimentatie |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Echtscheiding met nevenvoorzieningen en IPR.Volledige uitspraak
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.349.428/01 en 200.349.429/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 438720)
beschikking van 9 oktober 2025
inzake
[verzoekster] (de vrouw)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. W.F.A. Zwart-Peters
en
[verweerder] (de man)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. M.M.H. Ceelen.
1Het verloop van de procedure in hoger beroep
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank) op 1 oktober 2024 heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 31 december 2024
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties
- een journaalbericht van mr. Zwart-Peters van 10 maart 2025
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties
- een journaalbericht van mr. Ceelen van 2 mei 2025
- een journaalbericht van mr. Zwart-Peters van 25 juni 2025 met producties
- een journaalbericht van mr. Ceelen van 22 augustus 2025 met producties
- een journaalbericht van mr. Zwart-Peters van 25 augustus 2025 met producties, tevens houdende gewijzigde verzoeken (vermindering)
- een journaalbericht van mr. Ceelen van 2 september 2025 met producties
- een journaalbericht van mr. Zwart-Peters van 4 september 2025 met producties
- een journaalbericht van mr. Ceelen van 4 september 2025 met productie.
De mondelinge behandeling heeft op 5 september 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2De kern van de zaak
Partijen zijn [in] 2003 in [plaats1] , Zuid-Afrika, met elkaar getrouwd. De vrouw heeft de Italiaanse nationaliteit en de man de Nederlandse.
De man heeft op 12 juli 2024 een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. Hij heeft de rechtbank verzocht om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en als nevenvoorziening te bepalen dat partijen moeten overgaan tot verdeling van de gemeenschap.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is een bevel gegeven tot het met elkaar overgaan tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een notaris. De vrouw heeft in deze procedure in eerste aanleg verstek laten gaan.
De echtscheidingsbeschikking is op 12 mei 2025 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De bedoeling van het hoger beroep van de vrouw is, na intrekking van haar verzoek onder I en intrekking van grief 1 (uitspreken van de echtscheiding) en wijziging van haar verzoeken, dat de bestreden beschikking voor een deel wordt vernietigd en dat het hof:
- bepaalt dat de man met ingang van de datum waarop partijen gescheiden wonen
(1 september 2025) aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling een bedrag wegens levensonderhoud dient te betalen van € 250 bruto per maand, althans een zodanig bedrag dat het hof redelijk vindt;
- bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van
de bij de woning aan de [adres1] in [woonplaats1] en tot de inboedel daarvan
behorende zaken gedurende zes maanden na de in deze te wijzen beschikking, tegen
betaling van de aan de woning verbonden eigenaars- en gebruikerslasten;
- de voormalige echtelijke woning aan de [adres1] in [woonplaats1] toedeelt
aan de vrouw tegen betaling aan de man van een bedrag van € 225.000;
- voor recht verklaart dat op het huwelijksgoederenregime Italiaans recht van
toepassing is en tot de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen niet het
voorhuwelijkse vermogen van de vrouw, noch de door haar verkregen
schenkingen en erfenissen met een waarde van in totaal € 700.000 behoren;
De man concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoeken in hoger beroep, dan wel tot afwijzing van haar verzoeken. In hoger beroep heeft de man zijn verzoeken gewijzigd en vermeerderd en hij verzoekt dat het hof:
- bepaalt dat de man tegenover de vrouw bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voort te zetten tegen betaling van de aan de woning verbonden eigenaars- en gebruikerslasten, subsidiair, voor het geval dat het hof het gebruiksrecht van de woning aan de vrouw toekent, bepaalt dat de vrouw een gebruiksvergoeding aan de man moet voldoen van € 562,50 per maand voor het alleen gebruik van de woning;
- het onverdeeld eigendomsdeel van de vrouw in de woning aan de man toedeelt tegen de waarde van € 450.000;
- bepaalt dat partijen moeten overgaan tot verdeling van de gemeenschap van goederen waarbij ieder van partijen de helft van de waarde van de bezittingen, waartoe ook alle bankrekeningen en aandelen et cetera behoren, toekomt op de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, dus op 12 juli 2024.
Kosten rechtens.
De vrouw concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de man in incidenteel hoger beroep.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 31 juli 2025 heeft dit hof bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het voorlopig gebruik van de woning met inboedel, met bevel dat de man deze woning moet verlaten en niet verder mag betreden.
procesrechtelijk
Een verzoek tot het vaststellen van een nevenvoorziening kan ingevolge artikel 827 Rv voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. De vrouw is dan ook ontvankelijk in haar verzoeken.
3Het oordeel van het hof
rechtsmacht echtscheidingsverzoek
Omdat partijen ieder een andere nationaliteit hebben (de man de Nederlandse en de vrouw de Italiaanse), heeft de onderhavige zaak een internationaal karakter en zal het hof ambtshalve moeten onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Aangezien partijen beiden hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 sub a Brussel II-ter 1 bevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft op het verzoek tot echtscheiding Nederlands recht toegepast. Daar is geen grief tegen geformuleerd. Ook het hof zal daarom uitgaan van toepasselijkheid van Nederlands recht op het echtscheidingsverzoek.
2
Artikel 1:165 BW
Beide partijen wensen het voortgezet gebruik van de woning en het gebruik van de inboedel voor nog zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, tegen betaling van de eigenaars- en gebruikerslasten. De man verzoekt, voor het geval het hof het gebruiksrecht aan de vrouw toekent, dat de vrouw hem een vergoeding betaalt voor het alleen gebruik.
Aangezien de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt met betrekking tot de echtscheiding, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 4, derde lid, sub a in verbinding met artikel 827 lid 1 onder d Rv bevoegd om te oordelen over de nevenvoorzieningen betreffende het voortgezet gebruik van de in Nederland gelegen woning als bedoeld in artikel 1:165 lid 1 BW.
Het hof heeft als voorlopige voorziening bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het voorlopig gebruik van de woning met inboedel. Op grond van artikel 826, eerste lid, Rv behoudt de voorlopige voorziening waarbij het gebruik van de woning aan de vrouw is toegewezen haar kracht tot het moment waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (12 mei 2025). Dat betekent dat de vrouw vanaf dat moment niet langer bij uitsluiting van de man is gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning. Uit artikel 1:165 BW volgt dat vanaf dat moment aan de vrouw nog voor een periode van maximaal zes maanden het uitsluitend gebruik van de woning kan worden toegekend. Voor het antwoord op de vraag of dit gebruik ook aan de vrouw moet worden toegekend, en zo ja voor welke periode, dienen de belangen van beide partijen tegen elkaar te worden afgewogen.
Het hof stelt bij zijn beslissing voorop dat zowel de man als de vrouw er belang bij hebben om de voormalig echtelijke woning te kunnen (blijven) gebruiken. Daarbij staat voor het hof voldoende vast dat de verhouding tussen partijen zodanig verstoord is dat zij niet meer samen in de woning kunnen verblijven. De man heeft een tijdelijke woonruimte kunnen vinden voor de duur van een maand (september 2025) en zal opnieuw voor de periode daarna naar een tijdelijk onderkomen op zoek moeten gaan. Het hof zal in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap de woning aan de man toedelen (zie r.o. 3.27) omdat het hof van oordeel is dat zijn belang bij toedeling van de woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw. Dit heeft tot gevolg dat de vrouw de woning zal moeten verlaten. Het hof ziet daarbij wel aanleiding om aan de vrouw het voortgezet gebruik toe te kennen voor een periode van zes maanden te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en dus tot 12 november 2025. Van de man kan worden gevergd dat hij tot die datum nog van het gebruik van de woning verstoken blijft. Indien het de vrouw niet lukt om in de komende tijd vervangende woonruimte te verkrijgen, beschikt zij immers, anders dan de man, nog over een vervangende en structurele woonruimte. De vrouw beschikt namelijk over een appartement in Italië, waar zij kan verblijven, al is het maar tijdelijk tot ze in Nederland andere woonruimte heeft gevonden.
De vrouw heeft geen mogelijkheid om daarnaast nog op grond van artikel 827 lid 1 onder f (bedoeld zal zijn onder sub g) Rv een verlenging van de termijn te verzoeken, nu een dergelijk verzoek niet onder de reikwijdte van artikel 827 lid 1 onder g Rv valt, nog daargelaten dat haar verzoek om verlenging van de termijn eerst ter zitting is gedaan. Dat is tardief.
vermogensrechtelijke afwikkeling van het ontbonden huwelijk
rechtsmacht en toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de echtscheiding, komt de Nederlandse rechter ook rechtsmacht toe ten aanzien van de als nevenvoorziening verzochte vermogensrechtelijke afwikkeling (ingevolge artikel 5 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 2016/1103 van 24 juni 2016 (de Huwelijksvermogensverordening)).
De vrouw klaagt dat de rechtbank Nederlands recht heeft toegepast, als zijnde het recht op het huwelijksvermogensregime van partijen. Primair stelt de vrouw zich op het standpunt dat de beperkte gemeenschap van goederen naar Italiaans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, subsidiair dat Nederlands recht pas van toepassing is geworden vanaf het moment dat partijen tien jaar hun gewone verblijfplaats hebben gehad in Nederland (artikel 7 onder 2 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978), meer subsidiair, voor het geval vanaf het begin van het huwelijk sprake zou zijn van een algehele gemeenschap van goederen naar Nederlands recht, dat de door haar verkregen schenkingen en erfenissen buiten de gemeenschap van goederen zijn gebleven (artikel 1:94 lid 2 sub a (oud) BW) . De vrouw stelt zich op het standpunt dat partijen zich niet binnen zes maanden na de huwelijkssluiting in Nederland of elders samen gevestigd hebben. De vrouw woonde in Italië en de man in Nederland.
De man voert verweer. Hij stelt zich op het standpunt dat het Nederlands recht van toepassing is omdat de eerste huwelijksdomicilie van partijen in Nederland was. Of het Zuid-Afrikaans recht, omdat partijen in Zuid-Afrika zijn getrouwd.
Het hof overweegt als volgt. Het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van 14 maart 1978, (Trb. 1988, 130) is naar Nederlands Internationaal Privaatrecht van toepassing op huwelijken gesloten op of na 1 september 1992 maar voor 29 januari 2019. Op grond van artikel 2 van dit Verdrag is dit van toepassing zelfs indien de nationaliteit of de gewone verblijfplaats van de echtgenoten niet die is van een verdragsluitende staat, dan wel indien het recht dat op grond van de navolgende artikelen van toepassing is, niet het recht is van een verdragsluitende staat. Italië is geen partij bij het Verdrag, Nederland wel. Partijen zijn in 2003 getrouwd. Het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen moet daarom aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 worden bepaald. Dit leidt tot het volgende.
Partijen zijn in 2003 in Zuid-Afrika getrouwd zonder tevoren huwelijkse voorwaarden op te maken. Zij hebben voor noch tijdens het huwelijk een rechtskeuze uitgebracht. De vraag is vervolgens of de echtgenoten een gemeenschappelijke nationaliteit hebben in de zin van artikel 15 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.
Ten tijde van de huwelijkssluiting had de man de Nederlandse nationaliteit en woonde hij in Nederland en de vrouw had en heeft de Italiaanse nationaliteit en woonde in Italië. Partijen hadden dus geen gemeenschappelijk nationaliteit ten tijde van de huwelijkssluiting en nu nog steeds niet.
Indien partijen vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen en zij ook geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben, wordt hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de Staat op welk grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen (artikel 4 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978). De vraag is of in deze zaak sprake is van een gemeenschappelijke eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in de zin van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. De ‘eerste gewone verblijfplaats’ betreft een conflictrechtelijk en feitelijk begrip. Het eerste huwelijksdomicilie zal, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, in beginsel binnen zes maanden na huwelijkssluiting moeten zijn gevestigd, anders kan niet worden gesproken van een dergelijke domicilie.
Wat betreft de gewone verblijfplaats van partijen na het huwelijk staat het volgende vast. De vrouw is volgens de Basisregistratie Personen (BRP) officieel in Nederland ingeschreven op 11 april 2007.
Toen de vrouw in 2007 in Nederland is komen wonen, was de zesmaandentermijn ruimschoots verstreken. Ook indien de visie van de man wordt gevolgd (dat de vrouw in ieder geval vanaf 2005 veelvuldig in zijn woning in [woonplaats1] verbleef, hetgeen door de vrouw niet zozeer wordt betwist maar in haar visie is dit niet meer dan 50% van de tijd geweest), is de zesmaandentermijn verstreken. Op basis van de feiten kan dus niet worden aangenomen dat partijen kort na de huwelijkssluiting een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben gehad, dan wel dat er sprake is van een zodanige bijzondere reden dat van voornoemde termijn moet worden afgeweken. Van zeer uitzonderlijke omstandigheden is niet gebleken.
Nu het hof tot het oordeel komt dat partijen geen gemeenschappelijke eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk hadden en zij evenmin een gemeenschappelijke nationaliteit hebben, geldt als het op het huwelijksvermogensregime toepasselijke recht het recht van het land waarmee het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten het nauwst is verbonden (artikel 4 lid 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978).
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat het huwelijksvermogensregime van partijen het nauwst verbonden is met Nederland, zodat het Nederlands recht daarop van toepassing is. Hierbij acht het hof doorslaggevend dat partijen het allergrootste deel van hun huwelijksleven samen in Nederland hebben gewoond. In ieder geval vanaf 2007 tot heden, maar volgens de akte van levering (de eigendomsakte) van de woning al vanaf 2005, dus twintig jaar van een huwelijk van tweeëntwintig jaar. Ook heeft de vrouw gesteld dat zij vanaf 2005 ongeveer 50% van de tijd in [woonplaats1] verbleef. Van belang daarbij is dat partijen in 2005 gezamenlijk een woning in Nederland hebben gekocht, de man nooit in Italië heeft gewoond en de vrouw in Nederland, ook recent nog, Italiaanse les heeft gegeven. Ook heeft de vrouw verklaard dat zij graag in Nederland wil blijven en niet van plan is om zich permanent in Italië te vestigen.
Omdat naar het oordeel van het hof het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het Nederlands recht, partijen op 15 november 2003 (dus voor 1 januari 2018) zijn gehuwd en partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld, geldt dat partijen gehuwd waren in de toen geldende wettelijke gemeenschap van goederen.
peildata
Voor de omvang van de gemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 12 juli 2024.
Voor de bepaling van de waarde bij de verdeling moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Van deze hoofdregel wordt afgeweken, als partijen anders zijn overeengekomen of uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen anders voortvloeit. Daarvan is niet gebleken, behoudens voor wat betreft de woning in Nederland. De waarde van de woning hebben partijen in onderling overleg al bepaald op € 450.000.
nalatenschappen
Omdat partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld, geldt de algehele gemeenschap van goederen overeenkomstig artikel 1:94 (oud) BW. Artikel 1:94 lid 2 (oud) BW bepaalt dat de huwelijksgemeenschap alle goederen van de echtgenoten omvat die voor of tijdens het bestaan van de gemeenschap zijn verkregen, met uitzondering van goederen waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat deze buiten de gemeenschap vallen (de uitsluitingsclausule, zie artikel 1:94 lid 2, aanhef en onder a (oud) BW) . Gebleken is dat voor de beide erfenissen (de vrouw erfde aanvankelijk een half familiehuis van haar ouders en de andere helft in 2008 van haar broer) geen uitsluitingsclausule is gemaakt. Uitgangspunt is dan ook dat beide erfenissen in de gemeenschap van goederen zijn gevallen. Dit rechtsgevolg treedt niet in indien het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat deze geërfde onroerende zaken in de gemeenschap vallen. De vrouw beroept zich op deze uitzondering en stelt dat onverkorte toepassing van artikel 1:94 lid 1 BW in strijd is met de eisen van de redelijkheid en billijkheid.
Bij beantwoording van de vraag of en in hoeverre een schenking of erfenis krachtens buitenlands recht zonder uitsluitingsclausule in afwijking van het in 3.19. genoemde uitgangspunt toch niet in de (Nederlandse) gemeenschap van goederen valt, moet worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat die verkrijgingen tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoren. In dat verband is onder meer van belang of de buitenlandse erflater of schenker bedacht kon zijn geweest op de toepasselijkheid van Nederlands huwelijksvermogensrecht en de gevolgen daarvan en of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat hij niet heeft gewenst dat die zaken door huwelijk zouden komen te vallen in een gemeenschap van goederen waarin de verkrijger is gehuwd of gaat huwen. Voorts kan van belang zijn of de echtgenoot die krachtens erfrecht of door schenking naar buitenlands recht goederen heeft verkregen, redelijkerwijs in staat is geweest om door het maken van huwelijkse voorwaarden te zorgen dat die goederen overeenkomstig de (veronderstelde) wil van de erflater of schenker niet door boedelmenging in een huwelijksgemeenschap vallen.
Op de echtgenoot die zich op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept, rust de stelplicht en bewijslast van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De enkele omstandigheid dat het op de erfrechtelijke verkrijging of de schenking toepasselijke buitenlandse recht niet een algehele gemeenschap van goederen als huwelijksvermogensregime kent of tot uitgangspunt neemt, volstaat in dat verband niet. 3
Naar het oordeel van het hof is de enkele (gestelde) omstandigheid dat de erflater of erflaters niet erop bedacht hoefden te zijn dat de onroerende zaak in een gemeenschap van goederen zou vallen, omdat naar Italiaans recht een erfenis altijd uitsluitend toekomt aan degene die erfgenaam is en niet mede aan diens (toekomstige) echtgenoot, onvoldoende om het oordeel te dragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat deze onroerende zaak in de gemeenschap valt. Andere feiten en omstandigheden die toepassing van de onaanvaardbaarheidsexceptie in deze zaak rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken. Vast staat dat de vrouw de Italiaanse onroerende zaak voor de helft heeft verkregen uit de nalatenschappen van haar ouders ruim voordat zij met de man trouwde en voor de andere helft uit de nalatenschap van haar broer tijdens het huwelijk. Uit het holografisch testament en de vertaling (die overigens niet door een beëindigd vertaler is opgemaakt, maar door de vrouw) daarvan blijkt niet dat de broer de man expliciet heeft uitgesloten als (echtgenoot van de) erfgenaam van zijn (aandeel in het) familiehuis in [plaats2] . De vrouw had door voorafgaand aan het sluiten van het huwelijk bij huwelijkse voorwaarden (toekomstige) erfenissen en schenkingen buiten de gemeenschap te houden ervoor kunnen zorgen dat deze goederen niet in de gemeenschap zouden vallen. Dat zij niet heeft stilgestaan bij de gevolgen van het aangaan van het huwelijk zonder het maken van huwelijkse voorwaarden vormt onvoldoende aanleiding voor de toepassing van de onaanvaardbaarheidsexceptie. De enkele omstandigheid dat het op de erfrechtelijke verkrijging toepasselijke buitenlands recht niet een algehele gemeenschap van goederen als huwelijksvermogensregime kent of tot uitgangspunt neemt, volstaat in dat verband immers niet. 4 De vrouw wist dat zij met een Nederlander trouwde. Het verzoek van de vrouw dat het hof voor recht moet verklaren dat op het huwelijksgoederenregime Italiaans recht van toepassing is en tot de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen niet het voorhuwelijkse vermogen van de vrouw, noch de door haar verkregen schenkingen en erfenissen met een waarde van in totaal € 700.000 behoort, zal het hof dan ook afwijzen. De vrouw heeft een bewijsaanbod gedaan. Zij wenst te bewijzen dat het nooit de bedoeling van partijen is geweest om een algehele gemeenschap te scheppen en stelt voor om partijen daarover te horen. Het hof zal het bewijsaanbod van de vrouw passeren omdat dat aanbod relevantie mist. Grief 4 van de vrouw faalt.
omvang van de huwelijksgemeenschap
Om tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te komen moet de rechter beschikken over een beschrijving van alle activa en passiva en de waarde daarvan. Een rechter gaat slechts tot een gedeeltelijke (partiële) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap over indien daartoe gewichtige redenen zijn.
Partijen hebben het hof niet ingelicht over de samenstelling van de ontbonden gemeenschap en de waarde en grootte van de daartoe behorende goederen en schulden. Voor het hof is niet duidelijk welke vermogensbestanddelen verdeeld moeten worden. Concrete informatie is door geen van partijen gegeven. Een overzicht van vermogensbestanddelen en eventuele schulden ontbreekt. Ook een voorstel tot verdeling van de verschillende vermogensbestanddelen is niet gedaan. De man stelt dat partijen moeten overgaan tot verdeling van de gemeenschap waarbij ieder de helft van de waarde van de bezittingen (bankrekeningen, aandelen et cetera) toekomt, maar heeft daartoe geen concreet en gemotiveerd verzoek gedaan. De vrouw verzoekt slechts dat het hof voor recht moet verklaren dat op het huwelijksgoederenregime Italiaans recht van toepassing is en tot de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen niet het voorhuwelijkse vermogen van de vrouw, noch de door haar verkregen schenkingen en erfenissen met een waarde van in totaal € 700.000 behoort. Het hof heeft reeds geoordeeld dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen (zie r.o. 3.21). Het hof is van oordeel dat partijen onvoldoende gegevens hebben verschaft om de verdeling vast te stellen.
Wel hebben beiden een concreet verzoek aan het hof gedaan voor toedeling van de woning in [woonplaats1] en zij zijn het er dus over eens dat het hof tot gedeeltelijke (partiële) verdeling, dus verdeling van deze woning, kan overgaan. Het hof is ook gebleken van gewichtige redenen voor een gedeeltelijke (partiële) verdeling. Het hof zal op de verzoeken ter zake van de toedeling van de woning in [woonplaats1] een beslissing nemen en voor het overige de beslissing van de rechtbank onder 2, waarbij de rechtbank partijen op grond van artikel 677 Rv naar de notaris heeft verwezen, bekrachtigen. Inhoudelijk is geen van partijen tegen die beslissing onder 2 opgekomen en een grief is op dit onderdeel niet geformuleerd.
Gelet op het hiervoor onder 3.15 en 3.16 overwogene wordt de notaris verzocht de verdeling naar Nederlands recht vast te stellen, met inachtneming van het overwogene onder 3.21.
de woning
Over de waarde van de woning (€ 450.000) zijn partijen het eens. Zowel de vrouw als de man wenst de woning toegedeeld te krijgen met betaling van € 225.000 aan de ander.
Het hof stelt vast dat beide partijen belang hebben bij toedeling van de woning, maar acht het belang van de man zwaarder wegen dan dat van de vrouw. Bij de weging van belangen kent het hof doorslaggevende betekenis toe aan het feit dat de man meer binding heeft met [woonplaats1] dan de vrouw. De man woont al sinds 1959 in [woonplaats1] en [woonplaats1] is de geboorteplaats van zijn vader. De verbondenheid van de man met [woonplaats1] is dan ook groter dan die van de vrouw, die eerst sinds het huwelijk van partijen (enige) binding met [woonplaats1] heeft. De vrouw verklaart dat zij tot 2007 vooral binding met Italië had en daarna met Nederland. De man is geworteld in [woonplaats1] . Daar komt bij dat de man sinds 1 september 2025 in een vakantiewoning (chalet) op een vakantiepark/camping verblijft en daar niet permanent mag wonen. Hij mag voor de duur van een maand in de vakantiewoning verblijven en zal na die maand opnieuw op zoek moeten naar een verblijfplek. De man is dus thuisloos en de vrouw is dat niet. De vrouw beschikt immers over een structureel verblijfalternatief; een appartement in Italië. Tenslotte zijn partijen beide op leeftijd en beiden kampen met gezondheidsklachten, zodat voor beiden geldt dat ziekenhuisconsulten soms nodig zijn. Ook op die grond weegt het belang van de vrouw niet zwaarder dan dat van de man. Gezien het voorgaande weegt het belang dat de man bij toedeling van de voormalige echtelijke woning en bij behoud van zijn sociale omgeving zwaarder dan het belang van de vrouw bij de woning in [woonplaats1] . Het hof wijst het verzoek van de man toe, met gelijktijdige afwijzing van het verzoek van de vrouw. Grief 3 van de vrouw faalt.
Het hof gaat ervan uit dat partijen zo spoedig mogelijk overgaan tot vermogensrechtelijke afwikkeling en de vrouw alsdan de middelen heeft om een woning te kopen dan wel te huren.
alimentatieverzoek
IPR: rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de vrouw als onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3, aanhef en onder b, van de Alimentatieverordening 5 ten aanzien van de partneralimentatie rechtsmacht toe.
In artikel 15 van de Alimentatieverordening 2008 is bepaald dat het recht dat van toepassing is op de onderhoudsverplichtingen wordt bepaald overeenkomstig het Haags Protocol van 23 november 2007. Uit de artikelen 3 en 5 van het Haags Protocol 2007 volgt dat in beginsel het recht van de staat waarin de alimentatiegerechtigde haar gewone verblijfplaats heeft van toepassing is, tenzij een van partijen daartegen bezwaar maakt en het recht van een andere staat nauwer met het huwelijk verbonden is. Omdat dit laatste niet is gesteld of gebleken, is in dit geval Nederlands recht van toepassing omdat de vrouw in Nederland woont.
toetsingskader
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:157 lid 1 BW heeft een gewezen echtgenoot recht op een uitkering tot levensonderhoud indien deze niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft noch zich deze in redelijkheid kan verwerven. Bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend en zo ja, tot welk bedrag en voor hoe lang, dient volgens de wet en volgens vaste rechtspraak rekening te worden gehouden met de wettelijke maatstaven behoefte en draagkracht en overigens met alle omstandigheden van het geval, waaronder de behoeftigheid van de gewezen echtgenoot.
Hoewel in de Tremanormen het netto besteedbaar gezinsinkomen uitgangspunt is, kan onder omstandigheden van degene die alimentatie verlangt worden gevergd dat hij/zij inteert op zijn/haar vermogen. 6 Uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt immers dat voor het antwoord op de vraag of er sprake is van behoeftigheid bij degene die vaststelling van partneralimentatie verzoekt niet alleen het inkomen maar ook het vermogen van belang is.
behoefte en behoeftigheid
De man heeft geen verweer gevoerd tegen de door de vrouw gestelde huwelijksgerelateerde behoefte van € 2.496 netto per maand, zodat ook het hof bij de beoordeling van haar recht op een bijdrage van de man in haar levensonderhoud van dat bedrag uitgaat.
Het eigen inkomen van de vrouw bedraagt volgens de vrouw € 2.238 netto besteedbaar per maand (productie 31) en wordt gevormd door een Italiaans pensioen en een pensioen uit verevening. De man stelt dat de vrouw bij de berekening van haar inkomen in productie 31 ten onrechte € 1.509 meerekent (de door uitkeringsinstantie ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW en de op aanslag zelf betaalde inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van respectievelijk € 435 en € 1.074), omdat de vrouw deze bijdrages in Nederland niet hoeft te betalen. Dat is door de vrouw niet weersproken. Uitgaande van de berekening van de vrouw en rekening houden met een correctie van € 1.509 bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 2.363 per maand.
Op de zitting is gebleken dat het vermogen van partijen een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt. Na vermogensrechtelijke afwikkeling van de huwelijksgemeenschap zal een ieder van partijen over een aanzienlijk vermogen beschikken. De vrouw, die bijna tachtig jaar oud is (geboren op 23 februari 1946), heeft bij berekening van haar inkomen (na correctie € 2.363) geen rekening gehouden met de inkomsten uit het lesgeven in de Italiaanse taal. Volgens de vrouw gaat het om een inkomen van gemiddeld € 20 per maand en volgens de man € 500 per maand. Hoewel de vrouw aangeeft niet langer voor lesgeven beschikbaar te zijn, heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw recent, ook dit jaar nog, les heeft gegeven en ook via een advertentie aangeeft beschikbaar te zijn als docent Italiaans voor beginners en gevorderden. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat zij niet in staat in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof is van oordeel dat zij zowel met het vermogen dat na verdeling voor haar beschikbaar komt als met haar pensioen en het inkomen dat zij genereert met lesgeven in de eigen behoefte kan voorzien. Dat de vrouw, die geen kinderen heeft, maandelijks in geringe mate inteert op vermogen om in een eventueel (gering) tekort in haar behoefte te voorzien kan naar het oordeel van het hof ook van haar gevergd worden. Het hof zal haar verzoek om partneralimentatie dan ook afwijzen. Grief 2 van de vrouw faalt.
proceskosten
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen ex-echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van het ontbonden huwelijk en de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw betreft.
4De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2024 en beslist aanvullend:
bepaalt dat de vrouw tegenover de man bevoegd is om bewoning van de woning aan [adres1] in [woonplaats1] , en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken, voort te zetten voor een periode van zes maanden na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (dus tot 12 november 2025), tegen betaling van de aan de woning verbonden eigenaars- en gebruikerslasten over genoemde periode;
stelt de gedeeltelijke (partiële) verdeling als volgt vast:
deelt de woning aan de [adres1] in [woonplaats1] toe aan de man;
bepaalt dat de man ter gelegenheid van de notariële levering van de woning aan de [adres1] in [woonplaats1] via de kwaliteitsrekening van de notaris aan de vrouw wegens overbedeling moet voldoen € 225.000;
bepaalt dat partijen dienen over te gaan tot uitvoering van de gedeeltelijke (partiële) verdeling onder 4.3 en 4.4 ten overstaan van een notaris;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, voorzitter, P.B. Kamminga en L. Hamer, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 9 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Verordening (EU) 2019/1111.
HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200.
HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:276; HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2379.
HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:276.
Verordening (EG) 4/2009.
HR 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF7412.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733