Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30-09-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:5942

Essentie (redactie)

Geen omgangsregeling voor vader met inmiddels meerderjarige kinderen die onder mentorschap/bewind staan wegens Down-syndroom en verstandelijke beperking in combinatie met autisme. Analoge toepassing art. 1:377a BW, in het bijzonder lid 3 van dit artikel. Vader heeft niet geleerd aan te sluiten bij het niveau van de kinderen om een goed contact tussen hem en de kinderen mogelijk te maken. Ook diskwalificeert hij moeder. Risico op ernstig nadeel voor hun ontwikkeling. Vader daarnaast niet-ontvankelijk in verzoek om gezag.


Datum publicatie14-10-2025
Zaaknummer200.349.438
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Zorgregeling / omgang / informatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Omgangsregeling meerderjarige kinderen? Overeenkomstige toepassing 1:337a BW?

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.349.438

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 548701)

beschikking van 30 september 2025

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. A. Azauiyat,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

in hoedanigheid van mentor en meerderjarigenbewindvoerder van [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] ,

advocaat: mr. B. Valeton,

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 1 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 31 december 2024;

- het verweerschrift.

- een journaalbericht van mr. Azauiyat van 4 augustus 2025 met het verzoek zijn beroep te verbeteren en de moeder in de procedure ook aan te merken als mentor en haar ook in die hoedanigheid op te roepen voor de mondelinge behandeling.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 19 augustus 2025 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] zijn niet verschenen. Een vertegenwoordiger van de raad is als toehoorder aanwezig geweest bij de mondelinge behandeling.

2.3

Na de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder, met toestemming van het hof, de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland van 15 juli 2025 overgelegd waarbij de moeder tot mentor en bewindvoerder voor [de meerderjarige2] is benoemd.

3De feiten

3.1

De vader en de moeder hebben samen twee kinderen:

- [de meerderjarige1] , geboren [in] 2006 te [woonplaats2] ;

- [de meerderjarige2] , geboren [in] 2007 te [woonplaats2] .

[de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] wonen bij de moeder, die mentor en meerderjarigenbewindvoerder van beide kinderen is.

3.2

De ouders hebben in het ouderschapsplan, aangehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 29 september 2015, afgesproken dat de kinderen hun gewone verblijfplaats bij de moeder hebben en dat zij zich beiden voegen naar de omgangsregeling die de gezinsvoogd bepaalt en die zij het meest in het belang van [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] acht.

3.3

Bij beschikking van 24 februari 2023 heeft de rechtbank een informatieregeling

vastgesteld. De rechtbank heeft de beslissingen over het gezag en de omgang aangehouden, in afwachting van hulpverlening voor:

het verbeteren van de communicatie tussen de ouders:

- het inzetten van psycho-educatie voor de vader om beter te begrijpen wat de problematiek van de kinderen inhoudt en hoe daar het beste mee kan worden omgegaan;

- het onderzoeken van mogelijkheden voor het starten van de (begeleide) omgang tussen de vader en de kinderen.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de moeder voortaan alleen het gezag heeft over [de meerderjarige2] en is de zorgregeling in het ouderschapsplan gewijzigd en bepaald dat er geen omgangsregeling geldt tussen de vader en [de meerderjarige2] . De vader is niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een omgangsregeling met [de meerderjarige1] te bepalen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

4.2

De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Met deze grieven beoogt hij het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt:

- het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van het eenhoofdig gezag over [de meerderjarige2] en beëindiging van de zorgregeling, alsnog af te wijzen;

- te bepalen dat hij zorgt:

- voor [de meerderjarige2] iedere woensdag van 12:00 uur tot 17:00 uur;

- voor [de meerderjarige1] iedere vrijdag van 12:00 uur tot 17:00 uur;

- voor beide kinderen om de twee weken op zondag van 12:00 uur tot 17:00 uur;

dan wel een zorgregeling te bepalen die het hof het meest redelijk acht in het belang van de kinderen;

- een beslissing te nemen als het hof juist acht.

4.3

De moeder voert verweer en zij verzoekt:

- de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken die betrekking hebben op de meerderjarige kind(eren);

- alle verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen;

- te bepalen dat ieder der partijen zijn / haar eigen proceskosten draagt.

5De motivering van de beslissing

5.1

De moeder en de vader zijn het eens dat het in dit hoger beroep alleen nog gaat over het bepalen van een omgangsregeling tijdens de meerderjarigheid van hun kinderen. De vader heeft zijn verzoek over het gezag ingetrokken. [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] zijn inmiddels beiden meerderjarig en belanghebbenden bij de verzoeken van de vader. Zij worden in deze procedure vertegenwoordigd door hun moeder in haar hoedanigheid van mentor en bewindvoerder. Het hof zal artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (BW) overeenkomstig toepassen en een uitspraak doen over de verzoeken van de vader een omgangsregeling tussen hem en [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] vast te stellen.

5.2

In deze zaak gaat het om omgang van een vader met zijn twee kinderen die bij het begin van deze procedure nog minderjarig waren, maar in de loop daarvan meerderjarig zijn geworden. De wet bevat geen regeling voor omgang van een ouder met meerderjarige kinderen, wel een regeling voor omgang met minderjarige kinderen.

5.3

Artikel 1:377a BW bepaalt dat een kind recht op omgang heeft met zijn ouders. Het bepaalt ook dat de ouder die niet het gezag heeft, recht heeft op omgang met zijn kind en daartoe ook verplicht is. De rechter kan op verzoek een regeling over de uitoefening van het recht op omgang vaststellen, maar ook het recht op omgang in bepaalde situaties ontzeggen. Artikel 1:377a BW heeft alleen betrekking op minderjarige kinderen. De vraag is of deze bepaling overeenkomstige toepassing kan vinden op het verzoek van de vader om een regeling vast te stellen voor de omgang met zijn kinderen.

5.4

Het hof ziet in dit geval aanleiding voor een overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a BW. De vader en de moeder hebben na de geboorte van de kinderen samen met de kinderen een gezin gevormd. De vader heeft de kinderen jarenlang opgevoed en verzorgd, in elk geval totdat de ouders in 2015 uit elkaar zijn gegaan en de kinderen bij de moeder zijn blijven wonen. De kinderen en de vader hebben daarna in 2022 en 2023 nog contact met elkaar gehad. De moeder heeft de rechtbank eind 2022 in deze procedure gevraagd te bepalen dat zij alleen het gezag heeft en de vader het recht op omgang te ontzeggen; de vader heeft in dezelfde procedure de rechtbank in januari 2023 gevraagd een zorg- en contactregeling vast te stellen. In dit hoger beroep speelt nog steeds de vraag of de vader omgang met de kinderen kan hebben, alleen zijn de kinderen nu niet meer minderjarig zoals bij het begin van de procedure, maar meerderjarig. Dat betekent dat de juridische situatie is veranderd. De kinderen zijn niet langer handelingsonbekwaam en zouden zelf in deze procedure kunnen optreden; de moeder heeft niet meer het gezag over de kinderen. Toch is er ondanks deze juridische veranderingen in de feitelijke situatie niets veranderd. De kinderen wonen nog steeds bij de moeder. Zij kunnen geen van beiden hun vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waarnemen. [de meerderjarige1] heeft het Syndroom van Down en [de meerderjarige2] een verstandelijke beperking in combinatie met een autismespectrumstoornis. Om die reden is een bewind en een mentorschap ingesteld voor beide kinderen en is de moeder benoemd tot bewindvoerder en mentor. Dat betekent ook dat de moeder hen, net als in de periode dat zij het gezag had, op alle vlakken vertegenwoordigt, ook in deze procedure, en dat zij al hun belangen behartigt. Die situatie lijkt zozeer op de situatie zoals die in het begin van deze procedure was dat overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a BW gerechtvaardigd en aangewezen is. Dat is ook in lijn met de uit artikel

8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden voortvloeiende positieve verplichting van de rechter om te bevorderen dat een kind contact heeft met zijn ouders. 1

5.5

Dat artikel 1:377a BW hier van overeenkomstige toepassing is betekent dat de vader en de kinderen over en weer recht op omgang met elkaar hebben. De volgende vraag is dan of het hof een regeling over de uitoefening van het omgangsrecht moet vaststellen. Het hof zal dat doen, tenzij sprake is van een van de ontzeggingsgronden in artikel 1:377a lid 3 BW.

5.6

Voor het antwoord op die vraag is het volgende van belang. Sinds 2015 is er nauwelijks meer contact geweest tussen de vader en de kinderen. In 2022 en 2023 is geprobeerd om contact weer vorm te geven, maar de vader heeft zich toen niet gehouden aan de voorwaarden die daaraan in het belang van [de meerderjarige2] waren gesteld. Bij het contact was de vader volgens [naam1] te veel gefocust op het leerproces van [de meerderjarige2] . Zowel in de stukken als ook ter zitting blijft de vader aanvoeren dat hij de kinderen wil stimuleren zich verder te ontwikkelen. In de rechtbankbeschikking van 24 februari 2023 staat dat de vader baat zou kunnen hebben bij psycho-educatie op het gebied van de verstandelijke beperking van [de meerderjarige2] . De vader heeft niet geleerd aan te sluiten bij het niveau van de kinderen om een goed contact tussen hem en de kinderen mogelijk te maken. De moeder is al jaren de opvoeder van de kinderen en behartigt inmiddels als mentor en bewindvoerder de belangen van [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] . De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij de moeder niet met respect wil behandelen. De vader diskwalificeert de moeder als behartiger van de belangen van de kinderen. De slotsom is dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] en ook in strijd is met zwaarwegende belangen van [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] . Het hof zal dan ook geen regeling over de uitoefening van het omgangsrecht vaststellen en het verzoek van de vader afwijzen.

6De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek in hoger beroep over het gezag over [de meerderjarige2] en zal zijn verzoek om een omgangsregeling te treffen afwijzen.

6.2

Omdat het in deze zaak gaat over ouderlijk gezag en (vooral) over het recht van omgang tussen een ouder en (inmiddels volwassen) kinderen, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren. Dat betekent dat iedere ouder de eigen kosten betaalt.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep ten aanzien van het gezag over [de meerderjarige2] ;

wijst het verzoek van de vader om een regeling te treffen voor de uitvoering van omgang van hem met de kinderen en ook het meer of anders verzochte af;

bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten in hoger beroep draagt.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, P.B. Kamminga en E. de Boer, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 30 september 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

1

HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91, rov. 3.5, NJ 2014/154, m.nt. S.F.M. Wortmann en HR 13 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1459, rov. 3.7, NJ 2023/314.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733