Datum publicatie | 14-10-2025 |
Zaaknummer | 200.356.233 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Arnhem |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Jeugdbescherming / Jeugdwet; 1:263 e.v. BW Aanwijzing GI; Privacy in de jeugdhulp; Familieprocesrecht |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Tussenbeschikking na regiezitting. Belanghebbenden. Recht op inzage en afschrift stukken.Volledige uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.356.233
zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 578414 (uithuisplaatsing) en 590981 (schriftelijke aanwijzing)
beschikking van 25 september 2025
in de zaak over de uithuisplaatsing
[verzoekster] (de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. M.H. van den Berg,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE),
die is gevestigd in Utrecht.
en
[verweerder] (de vader),
die woont op een bij het hof bekend adres.
in de zaak over de schriftelijke aanwijzing
[verzoekster] (de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. M.H. van den Berg,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE),
die is gevestigd in Utrecht.
1Samenvatting
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen twee beschikkingen: de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (verder: de kinderrechter) van 10 maart 2025 en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 mei 2025, met de zaaknummers die bovenaan deze beschikking worden genoemd. De beschikking van 10 maart 2025 gaat over de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De beschikking van 13 mei 2025 gaat ook over de uithuisplaatsing en daarnaast over een schriftelijke aanwijzing van SAVE aan de moeder. Op 28 augustus 2025 heeft bij het hof een regiezitting plaatsgevonden. De zaken over de uithuisplaatsing en de schriftelijke aanwijzing zijn niet inhoudelijk behandeld, maar een aantal voorvragen is aan de orde gekomen. In deze beschikking geeft het hof een beslissing op die voorvragen. Het hof zal beslissen dat:
-
de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beschikking van 10 maart 2025;
-
de vader belanghebbende is in de zaak over de uithuisplaatsing en dat hij geen belanghebbende is in de zaak over de schriftelijke aanwijzing;
-
de gezinshuisouders in geen van de twee zaken belanghebbenden zijn;
-
het hof de beschikking van 13 mei 2025 zal vernietigen omdat het hof van oordeel is dat de rechtbank ten onrechte niet alle stukken met de vader heeft gedeeld;
-
het verzoek van de moeder om in hoger beroep bepaalde stukken niet te delen met de vader, wordt afgewezen en
-
het verzoek van de moeder om haar psycholoog te horen wordt toegewezen.
Het hof legt die beslissingen hierna uit. Verder zal het hof bepalen dat een nieuwe mondelinge behandeling zal plaatsvinden, waarvoor de moeder, SAVE, de raad en de vader (hij alleen in de zaak over de uithuisplaatsing) zullen worden opgeroepen. Het hof zal verder iedere beslissing aanhouden.
2De feiten
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is geboren [in] 2019.
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . Dit betekent dat zij [de minderjarige] zelf moeten verzorgen en opvoeden.
[de minderjarige] staat sinds 19 juni 2023 (voorlopig) onder toezicht van SAVE. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd en loopt nu nog tot 13 september 2025.
Op 18 oktober 2023 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging verleend voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 18 oktober 2023. De machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] is daarna steeds verlengd.
[de minderjarige] verblijft sinds 19 oktober 2023 in een gezinshuis. Tot de uithuisplaatsing woonde [de minderjarige] bij de moeder.
De moeder heeft in 2024 deelgenomen aan het 2thepoint-traject van [naam1] . Het doel van dit traject was om erachter te komen bij wie [de minderjarige] het beste kan opgroeien. Op 30 september 2024 heeft SAVE met de moeder besproken dat uit het 2thepoint-traject het advies naar voren is gekomen om [de minderjarige] niet terug te plaatsen bij de moeder maar hem in het huidige gezinshuis te laten opgroeien en dat SAVE het eens is met dit advies (perspectiefbesluit).
SAVE heeft de moeder op 24 maart 2025 een schriftelijke aanwijzing gegeven over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Die aanwijzing komt erop neer dat de begeleide omgang van [de minderjarige] met de moeder is teruggebracht van wekelijks 2,5 uur naar maandelijks 2,5 uur.
In de schriftelijke aanwijzing is ook opgenomen:
“SAVE vindt het in het belang voor [de minderjarige] zijn ontwikkeling dat u meewerkt en zich houdt aan de vermindering van de omgang.”
Save heeft op 27 februari 2025 in de zaak over de uithuisplaatsing aanvullende informatie gestuurd naar de kinderrechter. De moeder heeft die aanvullende informatie ook gekregen. De vader heeft een beperkte versie gekregen van de brief van SAVE van 27 februari 2025. SAVE heeft de kinderrechter verzocht om te bepalen dat niet alle informatie wordt gedeeld met de vader. Op 4 april 2025 heeft de kinderrechter bepaald dat de vader inzage en afschrift krijgt van de beperkte versie van de brief van SAVE van 27 februari 2025.
3De procedure bij de kinderrechter en de rechtbank
Met betrekking tot de uithuisplaatsing
SAVE heeft de kinderrechter op 17 juli 2024 verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 12 september 2024 met één jaar te verlengen.
De kinderrechter heeft in de beschikking van 4 september 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 13 maart 2025 en het verzoek van SAVE voor het overige aangehouden tot 13 maart 2025.
De kinderrechter heeft in de beschikking van 10 maart 2025 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 13 juni 2025 en de behandeling van het verzoek van SAVE voor het overige aangehouden.
De rechtbank heeft in de beschikking van 13 mei 2025 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 13 september 2025 en het verzoek van de moeder om een onderzoek als bedoeld in artikel 810a lid 2 Rv te laten uitvoeren, afgewezen. In de motivering van de beschikking van 13 mei 2025 heeft de rechtbank overwogen dat zij het perspectiefbesluit van SAVE, waaruit volgt dat het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder ligt, onderschrijft.
Met betrekking tot de schriftelijke aanwijzing en omgang
De moeder heeft de rechtbank op 27 maart 2025 verzocht de schriftelijke aanwijzing van SAVE van 24 maart 2025 vervallen te verklaren en te bepalen dat de moeder omgang heeft met [de minderjarige] tweemaal per week, op woensdag uit school tot 18.00 uur en op zaterdag van 14.00 tot 18.00 uur en in de vakanties vier uur, in elk geval een zodanige omgang die de rechtbank in het belang van [de minderjarige] acht, maar ten minste gedurende 2,5 uur per week en in de vakanties gedurende vier uur.
De rechtbank heeft in de beschikking van 13 mei 2025 het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van SAVE van 24 maart 2025 vervallen te verklaren en een omgangsregeling te bepalen, afgewezen.
4De procedure bij het hof
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 10 maart 2025 en de beschikking van de rechtbank van 13 mei 2025. Zij verzoekt het hof die beschikkingen te vernietigen en:
-
zelfstandig te bepalen dat het perspectief op terugkeer naar de moeder open dient te blijven, althans SAVE op te dragen het perspectiefbesluit te heroverwegen met inachtneming van het oordeel van het hof;
-
voor zover het hof vindt dat het opvoedperspectief op dit moment aan de orde moet komen, opdracht te geven voor een onderzoek door een (andere) deskundige;
-
de schriftelijke aanwijzing van SAVE van 24 maart 2025 vervallen te verklaren en
-
te bepalen dat de moeder tweemaal per week omgang heeft met [de minderjarige] , op woensdag uit school tot 18.00 uur en op zaterdag van 14.00 tot 18.00 uur en in de vakanties vier uur, in elk geval een zodanige omgang die het hof in het belang van [de minderjarige] acht maar ten minste gedurende 2,5 uur per week en in de vakanties gedurende vier uur.
SAVE vraagt het hof de beslissing van de kinderrechter van 10 maart 2025 en de beslissing van de rechtbank van 13 mei 2025 in stand te laten.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
-
het beroepschrift, ontvangen op 26 juni 2025;
-
het verweerschrift van SAVE;
-
een e-mailbericht van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 15 juli 2025 waarin de raad zich afmeldt voor de zitting van 28 augustus 2025 en
-
de stukken van de moeder van 17 juli 2025, 18 juli 2025, 30 juli 2025 en 13 augustus 2025.
Op 28 augustus 2025 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Aanwezig waren:
-
de moeder met haar advocaat en
-
een vertegenwoordiger van SAVE.
5Het oordeel van het hof
Ontvankelijkheid
De moeder heeft tijdens de zitting bij het hof laten weten dat zij het hoger beroep intrekt, voor zover dat is gericht tegen de beschikking van de kinderrechter van 10 maart 2025. Het hof begrijpt hieruit dat de moeder haar bezwaren tegen die beschikking niet handhaaft. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beschikking van de kinderrechter van 10 maart 2025.
Belanghebbenden
Het hof stelt ambtshalve, dus zonder dat daarom is verzocht, vast wie belanghebbenden zijn in de procedure. Het zijn van belanghebbende heeft een aantal belangrijke gevolgen. Zo krijgen belanghebbenden een afschrift van het verzoekschrift en de beschikking, worden zij opgeroepen voor de zitting, mogen zij hoger beroep instellen, hebben zij het recht om een verweerschrift in te dienen en hebben zij het recht om alle stukken in te zien.
In zaken over het personen- en familierecht (met uitzondering van scheidingszaken) wordt onder ‘belanghebbende’ verstaan ‘degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft’ (artikel 798 lid 1 eerste volzin Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Onder deze rechten of verplichtingen behoren ook de rechten die worden beschermd door internationale verdragen, zoals het EVRM, voor zover daarop een rechtstreeks beroep kan worden gedaan. Welke persoon of instelling als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald door het onderwerp van de zaak en de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Pleegouders worden als belanghebbenden aangemerkt als zij de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft, gedurende ten minste een jaar als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden (artikel 798 lid 1 tweede volzin Rv) .
Het hof is van oordeel dat de rechten en verplichtingen van de vader wel rechtstreeks worden geraakt door de zaak over de uithuisplaatsing, maar niet door de zaak over de schriftelijke aanwijzing. De schriftelijke aanwijzing heeft immers alleen betrekking op de moeder en [de minderjarige] , en niet op de vader. Het hof zal de vader daarom alleen in de zaak over de uithuisplaatsing aanmerken als belanghebbende en niet in de zaak over de schriftelijke aanwijzing.
SAVE heeft tijdens de zitting bij het hof naar voren gebracht dat er ongeveer zeven kinderen bij de gezinshuisouders verblijven. Meer informatie wilde SAVE niet geven over de gezinshuisouders, omdat het een geheime plaatsing betreft. Volgens SAVE willen de gezinshuisouders niet betrokken worden in de zaken over de uithuisplaatsing en de schriftelijke aanwijzing. Mede gezien het aantal kinderen dat volgens SAVE bij de gezinshuisouders woont, gaat het hof ervan uit dat de gezinshuisouders professionele jeugdhulp verlenen en dat hun juridische positie niet gelijk is te stellen met die van pleegouders die een minderjarige als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden. Het hof zal daarom de gezinshuisouders in geen van de beide zaken aanmerken als belanghebbenden.
Delen van de stukken met de vader
Op 4 april 2025 heeft de kinderrechter op verzoek van SAVE in de zaak over de uithuisplaatsing bepaald dat de vader de beperkte versie krijgt van de brief van SAVE van 27 februari 2025, zonder privacygevoelige stukken over het verleden van de moeder. De kinderrechter heeft met (analoge) toepassing van artikel 811, tweede lid, Rv geoordeeld dat het weigeren van informatie aan de vader noodzakelijk is om de persoonlijke levenssfeer van de moeder te eerbiedigen en dat in dit geval de privacy van de moeder zwaarder weegt dan het belang van de vader bij openbaarmaking van de volledige stukken. Daarbij heeft de kinderrechter meegewogen dat de vader vrijwel geen contact heeft gehad met [de minderjarige] en nu niet betrokken is in het leven van [de minderjarige] . De moeder heeft in hoger beroep twee verschillende versies van het beroepschrift ingediend: één voor de vader en één voor het hof, de moeder, SAVE en de raad. Het verschil zit in de bijlagen: bij het beroepschrift voor de vader zit niet de uitgebreide versie van de brief van SAVE van 27 februari 2025 met alle bijlagen en die zit wel bij het beroepschrift voor het hof, de moeder, SAVE en de raad. Hetzelfde geldt voor het verweerschrift van SAVE: de vader heeft een andere versie daarvan gekregen dan het hof, de moeder en de raad.
Daarnaast heeft de advocaat van de moeder op 17 juli 2025 en 13 augustus 2025 stukken ingediend, die niet (althans niet allemaal) naar de vader zijn toegestuurd. De stukken van 17 juli 2025 zijn stukken uit de procedure bij de rechtbank. De stukken van 13 augustus 2025 zijn nieuwe stukken, die voor het eerst in hoger beroep zijn ingediend. De moeder verzoekt het hof om die stukken niet door te sturen naar de vader, met als reden dat die stukken privacygevoelig zijn en ze niet van belang zijn voor de positie van de vader.
Naar het oordeel van het hof is er geen wettelijke grondslag voor de beperking van het recht van de vader op inzage en afschrift van de aan het hof overgelegde stukken. Zoals hiervoor overwogen, is de vader belanghebbende in de procedure over de uithuisplaatsing. Op grond van artikel 290 Rv heeft iedere belanghebbende recht op inzage en afschrift van het verzoekschrift, de verweerschriften, de stukken die op de zaak betrekking hebben en de processen-verbaal. In artikel 811, tweede lid, Rv wordt een uitzondering gemaakt voor stukken die door de raad, het openbaar ministerie of een deskundige zijn overgelegd. Inzage of afschrift van dergelijke stukken kan worden geweigerd op één van de gronden genoemd in artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e, en vijfde lid, van de Wet open overheid. Uit de wetsgeschiedenis blijkt uitdrukkelijk dat artikel 811 Rv geen betrekking heeft op stukken die anderen hebben overgelegd, zoals een gecertificeerde instelling (bijvoorbeeld SAVE). 1 In dit geval gaat het om stukken die SAVE en de moeder hebben overgelegd. Voor dergelijke stukken geldt de uitzondering van artikel 811, tweede lid, Rv dus niet. De moeder heeft aangevoerd dat inzage en afschrift van deze stukken ook kan worden geweigerd met een zelfstandig beroep op artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e, en vijfde lid, van de Wet open overheid (Woo). Het hof volgt de moeder daarin niet. Uit artikel 2.2 lid 1 Woo (in verbinding met artikel 1:1 lid 2, aanhef en onder c, Awb) volgt dat de Woo niet van toepassing is op de gerechten. Daarnaast gaat het niet om het openbaar maken van publieke informatie, waar de Woo betrekking op heeft, maar om het verstrekken van stukken aan een belanghebbende in een gerechtelijke procedure. Anders dan de moeder tot slot heeft betoogd, is het hof van oordeel dat beperking van het recht van de vader op inzage en afschrift van de stukken ook niet kan worden gegrond op artikel 8 EVRM. Naar het oordeel van het hof weegt het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven (artikel 8 EVRM) in dit geval niet zwaarder dan het uitgangspunt dat de rechter beslist op stukken waarvan alle belanghebbenden hebben kunnen kennisnemen (artikel 6 EVRM) .
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte het recht van de vader op inzage en afschrift van de stukken heeft beperkt en ten onrechte heeft beslist op stukken waarvan niet alle belanghebbenden hebben kunnen kennisnemen. Wat dit voor de onderhavige zaak betekent zal bij de volgende mondelinge behandeling worden besproken. Daarnaast brengt het voorgaande mee dat het hof het verzoek van de moeder om bepaalde stukken niet te verstrekken aan de vader zal afwijzen. Het hof zal bepalen dat de advocaat van de moeder moet zorgen voor de completering van de stukken voor de vader.
Horen van de psycholoog
Het hof zal het verzoek van de moeder om haar psycholoog [naam2] te horen, toewijzen. De psycholoog zal tijdens de volgende mondelinge behandeling worden gehoord, waarvoor extra zittingsruimte zal worden uitgetrokken.
Nieuwe mondelinge behandeling
Het hof zal bepalen dat zo spoedig mogelijk een nieuwe mondelinge behandeling zal plaatsvinden, waarvoor de moeder, SAVE, de raad en de vader (hij alleen in de zaak over de schriftelijke aanwijzing) zullen worden opgeroepen. Het hof zal verder iedere beslissing aanhouden.
6De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 maart 2025;
bepaalt dat de vader belanghebbende is in de zaak over de uithuisplaatsing en niet in de zaak over de schriftelijke aanwijzing;
bepaalt dat de gezinshuisouders in geen van de beide zaken belanghebbenden zijn;
wijst af het verzoek van de moeder om het recht van de vader op afschrift en inzage van haar stukken van 17 juli 2025 en 13 augustus 2025 te beperken;
bepaalt dat de advocaat van de moeder moet zorgen voor de completering van de stukken voor de vader;
bepaalt dat zo spoedig mogelijk een nieuwe mondelinge behandeling zal plaatsvinden, waarvoor de moeder, SAVE, de raad en de vader (hij alleen in de zaak over de uithuisplaatsing) zullen worden opgeroepen. Voor de volgende mondelinge behandeling moeten twee tijdstippen (in totaal anderhalf uur) worden uitgetrokken zodat de psycholoog van de moeder, [naam2] , kan worden gehoord;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, K. Mans en E. de Boer, en is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2025.
Kamerstukken II, 1992-1993, 22 487, nr. 6, p. 17.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733