Datum publicatie | 14-10-2025 |
Zaaknummer | 200.345.180/01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Den Haag |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Verbintenissenrecht |
Trefwoorden | Jeugdbescherming / Jeugdwet; Pleegzorg |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Uitleg voorlopig pleegzorgcontract. Geen stilzwijgende voortzetting na expiratiedatum. Nadien geen recht op pleegzorgvergoeding op grond van geëindigde contract en evenmin op grond van de Jeugdwet.Volledige uitspraak
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.345.180/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 10701809 VC EXPL 23-25195
Arrest van 7 oktober 2025
in de zaak van
1 [appellant 1] ,
wonend in [woonplaats] ,
2. [appellante 2],
wonend in [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. M. Erkens, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
Stichting iHub Groep,
gevestigd in Rotterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Kramer, kantoorhoudend in Haarlem.
Het hof noemt partijen hierna ook [appellanten] en Stichting iHUB.
1De zaak in het kort
[appellanten] maken aanspraak op een pleegzorgvergoeding na het formele einde van hun voorlopige pleegzorgcontracten. Zij stellen dat de contracten stilzwijgend zijn voortgezet. De kantonrechter oordeelt dat de contracten zijn geëindigd en dat noch de Jeugdwet noch de geëindigde pleegzorgcontracten recht geven op de gevorderde vergoeding.
Het hof is het hiermee eens.
2Procesverloop in hoger beroep
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
-
de dagvaarding van 7 augustus 2024, waarmee [appellanten] in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 10 mei 2024;
-
de memorie van grieven van [appellanten] , met bijlagen;
-
de memorie van antwoord van Stichting iHUB, met bijlagen.
3Feitelijke achtergrond
[appellanten] zijn oom en tante van de minderjarige tweeling [kind 1] en [kind 2] (hierna ook: de kinderen). Op 26 april 2021 is de ondertoezichtstelling over de kinderen uitgesproken.
Jeugdbescherming Rotterdam (hierna: JBR) is de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert. JBR heeft de kinderen toen op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing geplaatst in het gezin van [appellanten] .
JBR heeft [appellanten] aanvankelijk gekoppeld aan Timon Thuiszorg. [appellanten] hebben zich op 28 juli 2021 aangemeld als netwerk pleeggezin bij Stichting Horizon pleegzorg (hierna: Horizon). Horizon is inmiddels opgegaan in Stichting iHUB.
Men komt pas in aanmerking als netwerk pleeggezin wanneer in ieder geval (i) de screening/het netwerkonderzoek (hierna: de screening) positief is verlopen en (ii) een verklaring van geen bezwaar (hierna: de VGB) van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Rvdk) is verkregen. Dit staat in artikel 5.1 leden 1 en 2 van de Jeugdwet. Als aan de voorwaarden is voldaan sluit de pleegzorgaanbieder een vast pleegcontract met de pleegouder.
In afwijking hiervan bepaalt artikel 5.1 lid 3 van de Jeugdwet:
“Indien de betrokkene [hof: de aspirant pleegouder] de jeugdige reeds verzorgt en opvoedt voorafgaand aan het sluiten van een pleegcontract, kan in afwijking van het eerste lid (…) en het tweede lid, aan de in die artikelonderdelen bedoelde voorwaarden worden voldaan binnen dertien weken nadat een pleegcontract is gesloten, mits de betrokken pleegzorgaanbieder daarbij oordeelt dat de verzorging en opvoeding van de jeugdige door betrokkene niet schadelijk is voor de ontwikkeling van de jeugdige. De betrokkene heeft er recht op dat de pleegzorgaanbieder binnen dertien weken na het sluiten van het pleegcontract vaststelt of aan de in de eerste volzin bedoelde voorwaarden is voldaan. Zodra tijdens die periode blijkt dat niet aan de voorwaarden zal worden voldaan, kan het pleegcontract onverwijld beëindigd worden.”
In de Memorie van Toelichting (MvT) wordt over lid 3 onder meer opgemerkt:
“Het derde lid van deze bepaling heeft betrekking op zogenoemde netwerkpleegouders. Dit zijn familieleden of bekenden die de betrokken jeugdige voorafgaand aan het sluiten van een pleegcontract al enige tijd in hun gezin opvoeden en verzorgen omdat de natuurlijke ouders dit (tijdelijk) niet meer kunnen. (….)
Om die reden is in het derde lid bepaald dat de pleegzorgaanbieder binnen dertien weken dient vast te stellen of de netwerkpleegouder aan de voorwaarden (…) voldoet. Indien dat niet het geval is kan het pleegcontract onverwijld beëindigd worden. (…).
Omdat de kinderen al bij hun oom en tante ( [appellanten] ) waren geplaatst voordat deze screening had plaatsgevonden en een VGB was verkregen, heeft Horizon (als pleegzorgaanbieder) op grond van artikel 5.1 lid 3 Jeugdwet met [appellanten] (als aspirant pleegouders) met ingang van 18 oktober 2021 twee identieke voorlopige netwerkcontracten (met bijbehorende toelichting) gesloten. (hierna: de voorlopige netwerkcontracten).
In deze voorlopige netwerkcontracten is onder meer opgenomen:
Aard van de plaatsing
“De aard van de plaatsing is (…) bij aanvang van het contract: netwerkonderzoek.”
Duur van het contract
“Onverminderd hetgeen onder 7 is overeengekomen, wordt het contract aangegaan voor een periode die eindigt op het moment dat het netwerkonderzoek is afgerond, doch voor ten hoogste 13 weken (…).”
Beëindiging van het contract
“Het contract eindigt door:
a. Afronding van het netwerkonderzoek (binnen 13 weken of eerder).
b. Een negatief besluit van de Raad voor de Kinderbescherming op de aanvraag van de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) van de pleegzorgverlener of een van hen.
c. Beëindiging van de plaatsing door de uitvoerder ondertoezichtstelling/voogd of de ouder met gezag/voogd.
d. Het vervallen van de aanspraak op pleegzorg van het pleegkind.
e. Het verstrijken van de termijn van het contract.
f. Ontbinding met wederzijds goedvinden.
g. Verkrijging van de voogdij door de pleegzorgverlener.
h. Tussentijdse opzegging (zie netwerkonderzoek door de zorgaanbieder).
i. Ontbinding door de rechter.
Beëindiging van het contract dient altijd schriftelijk plaats te vinden.”
Vergoeding
“De pleegzorgaanbieder verleent op basis van dit contract aan de pleegzorgverlener een vergoeding verbonden aan de verzorging en opvoeding van het pleegkind.” Toelichting “Voor de uitleg van dit contract is een toelichting bijgevoegd. De toelichting maakt integraal onderdeel uit van dit contract.”
In de bijbehorende toelichting op voormeld artikel ‘e’ in het contract staat dat het contract is afgelopen als de termijn waarvoor het contract is aangegaan is verstreken.
De RvdK heeft geweigerd om VGB’s af te geven voor [appellanten] .
Bij brief van 19 april 2022 heeft de RvdK aan Horizon onder meer geschreven:
“Geen afgifte Verklaring van Geen Bezwaar (….)
De RvdK heeft onderzoek gedaan en besloten de verklaring niet af te geven voor de heer [appellant 1] en mevrouw [appellante 2] . Zij zijn schriftelijk op de hoogte gesteld van dit besluit. (…)”
Bij brief van 15 december 2022 van de advocaat van [appellanten] aan Horizon hebben [appellanten] aanspraak gemaakt op een vergoeding op basis van het voorlopig netwerkcontract vanaf aanvang van het contract (nakoming). In deze brief schrijft de advocaat onder meer dat de periode van 13 weken in het contract ruimschoots is verstreken zonder dat Horizon het contract heeft beëindigd en dat het recht om het contract te beëindigen (wegens het niet voldoen aan de voorwaarden) na 13 weken is vervallen.
De pleegvergoeding over de 13 weken van het contract (tot 26 januari 2022) is inmiddels aan [appellanten] betaald.
[appellanten] zorgen nog voor de kinderen.
4Procedure bij de kantonrechter in de rechtbank
[appellanten] hebben Stichting iHUB gedagvaard en, samengevat, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd veroordeling van Stichting iHUB tot betaling van (a) een pleegzorgvergoeding over de periode van 26 januari 2022 tot en met juli 2023 van € 11.188,50 en (b) buitengerechtelijke incassokosten van € 986,88, te vermeerderen met proceskosten.
Ter onderbouwing hiervan hebben [appellanten] gesteld dat zij nakoming willen van de voorlopige netwerkcontracten en aldus uitbetaling van de wettelijk verschuldigde pleegzorgvergoedingen. Zij hebben naar hun zeggen noch na 13 weken en evenmin in maart 2022, zoals Stichting iHUB stelt, iets gehoord over een beëindiging van de voorlopige netwerkcontracten in verband met de weigering van de VGB. Zij vinden dat zij recht hebben om binnen 13 weken duidelijkheid te krijgen of wordt voldaan aan de voorwaarden (met name goed doorlopen screening en verkrijging VGB) en dat een beëindiging altijd schriftelijk moet plaatsvinden. Zij mochten er daarom op basis van het wettelijk recht en de redelijkheid en billijkheid van uitgaan dat het contract gewoon doorliep/stilzwijgend werd voortgezet als regulier contract. Na die 13 weken kon, aldus nog steeds [appellanten] , geen beroep meer worden gedaan op de weigering van de VGB of op andere weigeringsgronden.
Stichting iHUB heeft deze uitleg betwist en onder meer betoogd dat de voorlopige netwerkcontracten na 13 weken zijn geëindigd, zodat er geen grondslag is voor de gevorderde vergoedingen voor de periode daarná. Voor een regulier contract komen [appellanten] niet in aanmerking omdat zij niet voldoen aan de wettelijke eisen. [appellanten] hebben immers geen VGB gekregen. [appellanten] kloppen aan bij de verkeerde deur. Er zijn in het geval van [appellanten] andere mogelijkheden: kinderbijslag, het kind-gebonden budget of inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hen in de proceskosten veroordeeld.
[appellanten] hebben, aldus de kantonrechter, geen aanspraak op een vergoeding op grond van de voorlopige netwerkcontracten omdat deze na 13 weken zijn geëindigd. [appellanten] kunnen niet worden gevolgd in de stelling dat de voorlopige netwerkcontracten na een periode van 13 weken stilzwijgend worden verlengd of worden omgezet in een ‘definitief’ pleegcontract (hierna: regulier pleegcontract) als binnen 13 weken geen duidelijkheid komt over het wel of niet voldoen aan de voorwaarden. De omstandigheid dat [appellanten] na de 13 weken nog steeds de minderjarigen verzorgen, is onvoldoende om er van de zijde van [appellanten] gerechtvaardigd op te hebben mogen vertrouwen dat de contracten zijn gecontinueerd.
Ze hebben ook geen recht op een vergoeding op grond van de Jeugdwet omdat ze geen pleegouders zijn in de zin van die wet. Op grond van artikel 5.1 lid 1 Jeugdwet sluit de pleegzorgaanbieder een regulier pleegcontract als de pleegouder aan alle wettelijke voorwaarden voldoet. Vaststaat dat [appellanten] daaraan niet voldoen, nu geen VGB is afgegeven.
5Stellingen in hoger beroep
[appellanten] vorderen in hoger beroep op dezelfde gronden een pleegzorgvergoeding vanaf 26 januari 2022, thans tot datum arrest, met wettelijke rente en proceskosten.
Grief I bevat klachten over het oordeel van de kantonrechter dat de voorlopige netwerkcontracten zijn geëindigd. Volgens [appellanten] moet de beëindiging altijd schriftelijk plaatsvinden, gelet op de tekst van het contract en een redelijke uitleg hiervan, ook gelet op het wettelijke kader in het licht van de bedoeling van partijen. Bovendien werd de pleegzorg feitelijk gewoon voortgezet. De feitelijke plaatsing liep door. Ook de Jeugdwet gaat ervan uit dat pleegouders binnen 13 weken helderheid wordt geboden of ze aan de voorwaarden voldoen. Daar hebben ze recht op. Na de 13 weken kan het niet beschikken over voldoende screeningsresultaten of een VGB niet meer alsnog leiden tot een contractsbeëindiging. De gedachte van [appellanten] dat de contracten stilzwijgend zijn verlengd is volgens hen dan ook volledig gerechtvaardigd.
Grief II richt zich tegen het oordeel dat geen aanspraak is op vergoeding op grond van de Jeugdwet. Volgens [appellanten] geeft de kantonrechter een verkeerde toepassing aan de wet door te oordelen dat (i) [appellanten] geen pleegouder zijn in de zin van artikel 5.1 lid 1 Jeugdwet en (ii) er ook geen verplichting is om dit contract te sluiten, aangezien [appellanten] niet voldoen aan de wettelijke voorwaarde van een VGB. Zij verwijzen daarbij naar hun toelichting op grief I en de redelijkheid en billijkheid bij de uitleg van de wet en de contractsbepalingen.
Stichting iHUB heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6Beoordeling in hoger beroep
Het hof zal de grieven samen behandelen.
Inleiding
Volgens de bepalingen van hoofdstuk 5 van de Jeugdwet (over pleegzorg) moeten potentiële pleegouders voldoen aan een aantal voorwaarden voordat een regulier pleegcontract met hen wordt afgesloten. Een van de voorwaarden is het beschikken over een VGB. Uitzondering hierop vormt de situatie dat de jeugdige al wordt verzorgd en opgevoed in het gezin van de potentiële pleegouder (zoals in dit geval een familielid). In zo’n geval vindt het onderzoek naar de voorwaarden plaats terwijl feitelijk de pleegzorg al wordt verleend, en wordt een voorlopig netwerkcontract afgesloten. Zowel de Jeugdwet (artikel 5.1 lid 3) alsook de voorlopige netwerkcontracten gaan ervan uit dat het onderzoek naar de voorwaarden uiterlijk binnen 13 weken is afgerond. Er wordt geen regulier pleegcontract afgesloten wanneer de pleegouder niet voldoet aan alle voorwaarden (waaronder het hebben van een VGB).
Beoordeling van de grieven
Partijen hebben de voorlopige netwerkcontracten getekend in afwachting van de resultaten van onderzoek naar de voorwaarden. Vaststaat dat de VGB’s niet zijn verstrekt, zodat [appellanten] in ieder geval niet in aanmerking komen voor een regulier pleegcontract in de zin van artikel 5.1 lid 1 Jeugdwet. Op deze basis kunnen [appellanten] dus geen aanspraak maken op de gevorderde vergoeding. Het beroep van [appellanten] op de redelijkheid en billijkheid is ontoereikend om de regeling in de Jeugdwet opzij te zetten.
Resteert de vraag of [appellanten] aanspraak hebben op een vergoeding op basis van de voorlopige netwerkcontracten. Dit is niet zo. De kantonrechter heeft met juistheid geoordeeld dat de voorlopige netwerkcontracten na 13 weken zijn geëindigd, louter door het verlopen van de termijn. In de contracten en de toelichting erop wordt dit ook bij herhaling, zeer duidelijk, aangegeven. [appellanten] moeten (met toepassing van de Haviltex-formule) redelijkerwijs ook hebben begrepen dat de voorlopige netwerkcontracten na 13 weken tot een einde zijn gekomen.
Het hof wijst er voor de volledigheid nog op dat er een verschil is tussen eindigen (expireren/aflopen) en beëindigen. Het ‘eindigen’ gaat automatisch na dertien weken, zonder dat daarvoor een aparte opzegging nodig is. Het ‘beëindigen’ vergt wél een aparte, schriftelijke, beëindigingshandeling, zoals ook in de voorlopige netwerkcontracten staat.
Het valt te betreuren dat [appellanten] niet eerder, binnen 13 weken, helderheid hebben gekregen over de vraag of zij aan de voorwaarden voldeden. Zowel de wetgever als de voorlopige netwerkcontracten gaan er immers van uit dat deze termijn toereikend is voor het onderzoek naar de voorwaarden. Anders dan [appellanten] stellen, heeft dit echter niet tot gevolg dat de voorlopige netwerkcontracten daarom en/of op grond van de redelijkheid en billijkheid (stilzwijgend) zijn verlengd en een grondslag zouden moeten bieden voor de gevorderde vergoeding (volgens [appellanten] nota bene tot de datum van dit arrest). Een dergelijke conclusie verdraagt zich niet met de afspraken in de voorlopige netwerkcontracten en de bedoeling ervan.
De omstandigheid dat [appellanten] de minderjarigen zijn blijven verzorgen en dat de plaatsing van de kinderen doorliep na de 13 weken biedt evenmin een grondslag voor verlenging van de voorlopige netwerkcontracten en de daarop gebaseerde vergoedingen, zeker niet nu gebleken is dat voor [appellanten] geen VGB’s zijn afgegeven. In dit verband wijst het hof nogmaals op de Jeugdwet, waarbij lid 3 van artikel 5.1 uitdrukkelijk is bedoeld als tijdelijke, afwijkende, maatregel, in afwachting van onderzoek naar de voorwaarden. Ook dit pleit tegen het standpunt van [appellanten] dat zij op grond van de Jeugdwet en de daarop gebaseerde voorlopige netwerkcontracten aanspraak hebben op een zorgvergoeding buiten de overeengekomen termijn.
Voor zover [appellanten] de kinderen zonder pleegcontract zijn blijven verzorgen, valt deze zorg niet onder het regime van de wettelijke bepalingen inzake pleegzorg. Dergelijke zorg wordt ‘informele pleegzorg’ genoemd, zoals ook blijkt uit de wetsgeschiedenis. 1
Het hof verwerpt de grieven.
Conclusie en proceskosten
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellanten] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen en het in hoger beroep meer of anders gevorderde afwijzen. Het hof zal [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten.
Het hof begroot de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Stichting iHUB op:
griffierecht € 798,-
salaris advocaat € 1.214,- (1 punt tarief II)
nakosten € 178,- (plus de verhoging)
Totaal € 2.190,-, met de wettelijke rente over de proceskosten.
7Beslissing
Het hof:
-
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 10 mei 2024;
-
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
-
veroordeelt [appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Stichting iHUB begroot op € 2.190,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellanten] deze niet binnen 14 dagen na heden heeft betaald;
-
bepaalt dat als [appellanten] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellanten] de kosten van die betekening moeten betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na betekening;
-
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad, voor zover het de proceskostenveroordeling betreft.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, B.J. Lenselink en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Kamerstukken 2012-2013 33684 nr. 3 pagina 2.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733