Datum publicatie | 13-10-2025 |
Zaaknummer | 200.348.804/01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Den Haag |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Familievermogensrecht; Kosten huishouding |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Samenwoners zonder contract met kortstondige relatie. Storting van € 10.000 op bankrekening man. Lening of onverschuldigde betaling?Volledige uitspraak
Team Familie
Zaaknummer hof : 200.348.804/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 10509126 \ RL EXPL 23-8121
Arrest van 12 augustus 2025
in de zaak van
[de man] ,
wonend in [woonplaats man] ,
appellant,
advocaat: mr. O. Zaïr, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonend in [woonplaats vrouw]
geïntimeerde,
advocaat: mr. N. Kloth, kantoorhoudend in Heerlen.
Het hof noemt partijen hierna de man en de vrouw.
1De zaak in het kort
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en kortstondig samengewoond. De vrouw heeft tijdens de relatie een bedrag van € 10.000,- gestort op de bankrekening van de man. Volgens de vrouw is de man dit bedrag aan haar verschuldigd omdat zij het geldbedrag aan hem heeft geleend, hetgeen de man betwist. Als het hof zou oordelen dat er geen geldlening tot stand is gekomen, dan meent de vrouw dat zij het bedrag onverschuldigd heeft betaald.
2Procesverloop in hoger beroep
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
-
de dagvaarding van 26 september 2024, waarmee de man in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 11 juli 2024 (hierna: het bestreden vonnis);
-
de memorie van grieven van de man;
-
de memorie van antwoord van de vrouw.
De man heeft het procesdossier gefourneerd. Het proces-verbaal van 6 juni 2024 van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter (dan wel de zittingsaantekeningen van de griffier, waarvan melding wordt gemaakt in het bestreden vonnis) is daarbij niet overgelegd.
Op verzoek van beide partijen is arrest bepaald.
3Feitelijke achtergrond
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en in ieder geval samengewoond van januari 2020 tot januari 2022.
De man en de vrouw hebben geen schriftelijke samenlevingsovereenkomst met elkaar gesloten dan wel andere vermogensrechtelijke afspraken vastgelegd.
Op 19 oktober 2021 heeft de vrouw een bedrag van € 10.000,- overgemaakt op de bankrekening van de man.
In een e-mail van 3 maart 2023 van de man aan Recht op juristen, schrijft de man het volgende:
"Geachte heer [naam] ,
Zij staat mij nog 30K schuld. Als we alles wegstrepen, moet zij mij nog 20K betalen. Ik ben bereid dit te vergeven en het ergste periode van mijn leven te vergeten, maar als ze wilt doorgaan, komen er papier van de schuld en ga ik daar achteraan. Ik heb dan ook nog een hele stapel rekening van de schade die ze heeft veroorzaakt aan mijn spullen en mijn huis."
4Procedure bij de rechtbank
De vrouw heeft de man gedagvaard en gevorderd – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen tot betaling van € 10.000,00, vermeerderd met rente en kosten. De man heeft zich daartegen verweerd.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter:
-
de man veroordeeld om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 10.875,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over het toegewezen bedrag, met ingang van 8 mei 2023, tot de dag van volledige betaling;
-
de man veroordeeld in de proceskosten van € 1.525,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de man niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
5Vordering in hoger beroep
De man vordert dat het hof, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis vernietigt, en – opnieuw rechtdoende – de vordering van de vrouw alsnog afwijst met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in alle instanties, inclusief de te maken nakosten te vermeerderen met wettelijke rente.
De man voert vijf grieven aan. In de kern stelt hij dat hij geen bedrag van € 10.000,- aan de vrouw verschuldigd is, aangezien er geen overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. De bewijslast van de geldlening ligt bij de vrouw. De kantonrechter heeft zijn e-mail van 3 maart 2023 verkeerd opgevat. De vrouw heeft het bedrag van € 10.000,- betaald als vergoeding voor de kosten aan de gezamenlijke huishouding. Tijdens de relatie van partijen had de man een eigen woning in [woonplaats man] en de vrouw een eigen woning in [woonplaats vrouw] . Gedurende de relatie is de vrouw bij de man in zijn woning in [woonplaats man] ingetrokken. De vrouw kon haar appartement in [woonplaats vrouw] gedurende die periode van twee jaar verhuren voor een bedrag wat vele malen hoger was dan haar hypotheeklasten. De man bleef zijn eigen hypotheek betalen, maar partijen hadden de afspraak de overige kosten gezamenlijk te dragen. De man en de vrouw leidden een luxe leven. Partijen hebben op enig moment met elkaar afgesproken dat de vrouw eenmalig een bedrag van € 10.000,00 zou betalen ter vergoeding van alle kosten die de man op dat moment had gemaakt tijdens de relatie. De vrouw werkte vaak vanuit de woning van de man en heeft daarom ook eenmalig een vergoeding voor internetkosten aan de man voldaan van € 900,00.
De man heeft nooit gesteld dat het geldbedrag van € 10.000,00 aan hem is geschonken en de kantonrechter heeft ten onrechte gewicht toegekend aan het feit dat de betaling plaatsvond tijdens de coronaperiode en dat zijn onderneming in die periode in zwaar weer bevond. De betaling vond in privé plaats en niet aan zijn onderneming, aldus de man.
De vrouw verweert zich daartegen, concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en vordert de man te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het te wijzen arrest indien de man niet vrijwillig en volledig binnen die veertien dagen aan de proceskostenveroordeling zal hebben voldaan, alsmede de nakosten.
De vrouw verweert zich onder meer als volgt. Er is wel degelijk een overeenkomst van geldlening tot stand gekomen, dit blijkt uit de volgende omstandigheden:
-
de vrouw heeft een bedrag van € 10.000,- aan de man overgemaakt, hetgeen de man niet betwist;
-
de man stelt pas in deze gerechtelijke procedure dat sprake zou zijn van vergoeding voor gezamenlijke kosten, terwijl hij eerder nooit heeft gesproken over een afspraak hierover;
-
de man heeft niet eerder ontkend dat het bedrag terugbetaald moest worden en spreekt in zijn e-mail van 3 maart 2023 over schuldverhoudingen tussen partijen, wat duidt op een wederzijdse financiële verplichting;
-
de vrouw heeft vrijwel direct na het beëindigen van de relatie om terugbetaling verzocht, wat aansluit bij haar stelling dat sprake is van een lening en niet van eenmalige compensatie;
-
er is geen bewijs overgelegd van de stelling van de man dat sprake was van een kostenvergoeding.
Voor zover er geen andere rechtsgrond voor de betaling wordt vastgesteld, moet deze worden gekwalificeerd als een onverschuldigde betaling, wat eveneens leidt tot een terugbetalingsverplichting op grond van artikel 6:203 lid 2 BW.
6Beoordeling in hoger beroep
Geldlening
In geschil is de vraag of tussen partijen (mondeling dan wel stilzwijgend) een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen ten titel waarvan de vrouw € 10.000,- aan de man heeft geleend.
Een overeenkomst van geldlening wordt beheerst door de artikelen 7:129 e.v. BW. Artikel 7:129 BW luidt als volgt:
1. De overeenkomst van geldlening is de kredietovereenkomst waarbij de ene partij, de uitlener, zich verbindt aan de andere partij, de lener, een som geld te verstrekken en de lener zich verbindt aan de uitlener een overeenkomstige som geld terug te betalen.
2. Indien is overeengekomen dat de kredietnemer door een enkele verklaring, een betalingsopdracht daaronder begrepen, de kredietgever kan verplichten hem een som geld te verstrekken, komt pas door deze verklaring de geldlening tot stand.
Ingevolge artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op de vrouw ter zake van de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst van geldlening een stelplicht. Zij dient alle feiten te stellen die benodigd zijn voor het intreden van het door haar beoogde rechtsgevolg (het bestaan van een overeenkomst van geldlening en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting van de man) en deze feitelijke stellingen tevens voldoende concreet te onderbouwen. Heeft de vrouw aan haar stelplicht voldaan, dan hoeft zij de door haar gestelde feiten slechts te bewijzen (artikel 150 Rv) , wanneer de man deze feiten in voldoende mate heeft betwist.
Het hof is van oordeel dat de vrouw aan haar stelplicht heeft voldaan, maar de man in voldoende mate het gestelde heeft betwist op grond waarvan de grieven van de man slagen en wel om de volgende redenen.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis ten onrechte het verweer van de man opgevat dat volgens de man het overgemaakte bedrag geen lening betrof, maar een schenking. De man heeft namelijk het standpunt van de vrouw dat sprake is van een geldlening gemotiveerd betwist. Dit verweer houdt in dat de vrouw, die bij de man was ingetrokken en zelf inkomsten ontving uit de verhuur van haar appartement, het bedrag heeft overgemaakt als kosten voor de gezamenlijke huishouding mede omdat de man de woonlasten voldeed. De man heeft in eerste aanleg niet gesproken over een schenking.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting, die de man in hoger beroep heeft gehandhaafd en aangevuld, heeft de vrouw naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de vrouw het geld ten titel van geldlening heeft overgeboekt naar de man. Zo is bij de overmaking geen omschrijving vermeld. Dit bevreemdt, aangezien de vrouw op diezelfde dag eveneens een geldbedrag heeft overgemaakt van € 900,- met omschrijving “KPN internet”.. Verder is gesteld, noch gebleken dat de partijen voorafgaand, tijdens dan wel na de overboeking erover hebben gesproken dat de vrouw het geldbedrag aan de man heeft geleend. Evenmin is gesteld, noch gebleken dat partijen hebben gesproken over termijnen van aflossingen en eventuele rente. De vrouw heeft slechts een e-mail van 12 januari 2023, dus na het beëindigen van de samenwoning, overgelegd waarin de vrouw schrijft dat de € 10.000,- die zij aan de man heeft geleend zoals afgesproken, in oktober 2022 (bedoeld zal zijn 2021), na een week teruggestort zou worden op haar rekening, maar zij tot op heden helaas nog niets heeft ontvangen. Deze eenzijdige verklaring richting de man is onvoldoende om van een overeenkomst te spreken. Ook het beroep van de vrouw op voormelde e-mail van de man van 3 maart 2023 aan Recht Juristen slaagt niet, nu deze naar het oordeel van het hof niet kan worden opgevat als een schuldigerkenning. Het hof volgt de man op dit punt in zijn stelling dat hij, zonder juridische bijstand, deze e-mail heeft geschreven met de bedoeling dat indien in de hypothetische situatie dat hij het bedrag verschuldigd zou zijn, de vrouw ook nog een geldbedrag aan hem verschuldigd is. Ook de enkele omstandigheid dat het financieel minder ging met de onderneming van de man is evenmin voldoende om, al dan niet in samenhang met de overige door de vrouw aangevoerde omstandigheden, tot de conclusie te komen dat de man zich heeft verbonden om het geldbedrag terug te betalen en er derhalve een geldlening tot stand is gekomen. Dit betekent dat de grieven van de man slagen.
Onverschuldigde betaling
Subsidiair stelt de vrouw dat zij het bedrag van € 10.000,- onverschuldigd heeft betaald.
Voor toewijzing van een vordering uit onverschuldigde betaling ex artikel 6:203 BW is vereist dat er zonder rechtsgrond een betaling heeft plaatsgevonden. De vrouw moet als eisende partij feiten en omstandigheden stellen, en zo nodig bewijzen, waaruit blijkt dat er een rechtsgrond ontbreekt.
Partijen waren samenwonend. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat er een rechtsgrond ontbreekt, in het licht van het standpunt van de man dat het bedrag een vergoeding was voor de gemeenschappelijke huishouding.
Bewijsaanbod
In beginsel mag van een partij die in hoger beroep bewijs door getuigen aanbiedt, in dit geval de vrouw, worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zal kunnen afleggen. In dit geval heeft de vrouw slechts in algemene bewoordingen een bewijsaanbod gedaan, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Dit betekent dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de inleidende vorderingen van de vrouw alsnog zal afwijzen.
Partijen zijn gewezen samenwoners. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep compenseren.
7Beslissing
Het hof:
-
vernietigt het bestreden vonnis;
-
wijst af de inleidende vorderingen van de vrouw;
-
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep aldus dat iedere partij die eigen kosten draagt;
-
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Koper, mr. G.G.B. Boelens en mr. B. Breederveld en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025 in aanwezigheid van de griffier.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733