Rechtbank Rotterdam 17-06-2025, ECLI:NL:RBROT:2025:11829

Essentie (redactie)

Toelating juridische vader als informant is procesbeslissing en levert geen bewijs op voor partijdigheid. Dat moeder daarover van tevoren niet is geïnformeerd, is administratieve fout. Geen aanwijzingen voor ‘onderonsje’ tussen rechter en GI. Weliswaar is kinderrechter verantwoordelijk voor juiste weergave verhandelde in proces-verbaal, maar in dit geval is de door [verzoekster] aangehaalde (mogelijke) onjuistheid of onvolledigheid onvoldoende voor objectief gerechtvaardigde vrees van partijdigheid.


Datum publicatie13-10-2025
ZaaknummerC/10/701180 /HARK 25-559
ProcedureWraking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Wraking / verschoning;
Kinderen;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Wrakingsverzoek afgewezen. Het wrakingsverzoek van verzoekster tegen de kinderrechter wordt afgewezen. De toelating van de vader van het kind als informant is een procesbeslissing en levert geen bewijs op voor partijdigheid. De kinderrechter had bovendien nog geen gelegenheid gehad haar beslissing toe te lichten toen de wraking werd ingediend, waardoor deze te vroeg kwam. Ook het feit dat verzoekster niet vooraf was geïnformeerd over de oproeping van de vader blijkt het gevolg van een administratieve fout, niet van vooringenomenheid. Er is geen aanwijzing dat de kinderrechter partijdig handelde of samenwerkte met de GI. Eventuele onduidelijkheden in het proces-verbaal zijn onvoldoende om de schijn van partijdigheid te rechtvaardigen.

Volledige uitspraak


beslissing

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer

zaaknummer: C/10/701180 / HARK 25-559

Beslissing van 17 juni 2025

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [verzoekster] , advocaat: mr. P.J. de Bruin,

strekkende tot de wraking van

mr. D.I. Hendriks-van Wel, kinderrechter,

rechter in deze rechtbank,

hierna te noemen: de kinderrechter.

1De procedure

1.1.

Het verzoek van [verzoekster] strekt tot wraking van de kinderrechter in de civiele zaken met nummers:

C/10/698861 / JE RK 25-881 (verzoek van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: "GI") tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige zoon (hierna: " [minderjarige] ") van [verzoekster] ;

C/10/699424 / JE RK 25-959 (verzoek van [verzoekster] tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 16 april 2025;

C/10/701002 / JE RK 25-1151 (verzoek van de GI tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 16 april 2025).

Het dossier van deze zaken is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.

1.2.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het wrakingsverzoek van [verzoekster] , op 10 juni 2025 mondeling gedaan tijdens de zitting van de hiervoor onder 1.1. genoemde zaken;

het proces-verbaal van 10 juni 2025 waarin het mondeling wrakingsverzoek en de gronden daarvan zijn vermeld;

de schriftelijke reactie van de kinderrechter van 12 juni 2025;

de reactie van [verzoekster] met aanvullende gronden van 14 juni 2025 met bijlagen.

1.3.

Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek met gesloten deuren zijn verschenen:

[verzoekster] en mr. De Bruin; de kinderrechter

Als toehoorder aan wie toegang tot de besloten zitting is verleend: mr. W. Loorbach, collega-kinderrechter.

2Het wrakingsverzoek

2.1.

[verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat haar de mogelijkheid voor een eerlijk proces is ontnomen (artikel 6 EVRM) doordat de kinderrechter mensen heeft toegelaten tot de besloten zitting, terwijl zij niet betrokken zijn, te weten de heer [persoon A] , vader van [minderjarige] , en [persoon B] . De vader kan niets vertellen over [minderjarige] behalve over de periode voordat hij de moeder heeft verlaten. Dat is jaren geleden. [persoon B] (medewerker van de GI) is niet bij [minderjarige] betrokken als jeugdbeschermer en zij heeft geen contact met [verzoekster] . Ook voert [verzoekster] aan dat het proces-verbaal onvolledig is en dat een deel van de inhoud ervan onjuist is.

2.2.

De kinderrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3De beoordeling

3.1.

Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.

De aangevoerde gronden halen deze hoge drempel niet. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Hierna wordt dit uitgelegd.

Vader op de zitting

3.2.

[verzoekster] neemt het de kinderrechter kwalijk dat zij de vader van [minderjarige] als informant heeft toegelaten tot de zittingzaal. Hieruit blijkt volgens [verzoekster] dat de kinderrechter partijdig is. Daardoor kon [verzoekster] geen eerlijk proces hebben.

De wrakingskamer merkt bedoelde beslissing van de kinderrechter aan als een procesbeslissing. De wrakingskamer mag in beginsel geen oordeel geven over de juistheid van een dergelijke beslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een procesbeslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking.

Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dat is hier niet zo.

Ten eerste geldt dat een motivering nog ontbrak op het moment dat [verzoekster] de kinderrechter wraakte. [verzoekster] heeft de kinderrechter namelijk al gewraakt voordat zij enige toelichting kon geven op deze beslissing of de mogelijkheden kon bespreken waarop met de informant (de vader) kon worden omgegaan (bijvoorbeeld- tijdelijk- op de gang plaatsnemen) om de belangen van [minderjarige] en van een eerlijk proces zo goed mogelijk te waarborgen. Tijdens de wrakingszitting heeft de kinderrechter aangegeven dat zij tot een dergelijk gesprek wel bereid was en dat dat ook gebruikelijk is. Dat is niet

betwist. In die zin was de wraking op dat moment voorbarig.

Bovendien is de motivering die de kinderrechter tijdens de wrakingszitting heeft gegeven niet onbegrijpelijk, want het gaat om de juridische vader van [minderjarige] die is aangemerkt als informant. Weliswaar heeft hij al langere tijd (vanaf2017) geen contact meer met [minderjarige] en blijkt uit het dossier dat [verzoekster] bezwaar heeft tegen contact, maar dat maakt zijn enkele oproepen als informant nog niet onbegrijpelijk in voormelde zm.

De rechter had geen invloed op de aanwezigheid van [persoon B]

3.3.

Voor zover [verzoekster] de kinderrechter wraakt omdat [persoon B] in de zittingzaal aanwezig was geldt dat de rechter hierover niets heeft beslist of geoordeeld. [verzoekster] heeft de rechter namelijk meteen gewraakt nadat de bode alle aanwezigen de zaal heeft binnengelaten. [persoon B] is bovendien niet specifiek door de rechter opgeroepen. Zij verscheen namens de GI.

Het proces-verbaal van de zitting van 10 juni 2025

3.4.

[verzoekster] voert aan dat anders dan de kinderrechter heeft gezegd, en ook in het proces-verbaal is opgenomen, zij, [verzoekster] , tevoren niet is geïnformeerd over de oproeping van de vader als informant.

Dit blijkt inderdaad zo te zijn, maar de kinderrechter wist dat niet en heeft ter zitting van de wrakingskamer uitgelegd waarom zij anders veronderstelde. Pas door de reactie van [verzoekster] in deze wrakingszaak is voor de kinderrechter duidelijk geworden dat in het digitale dossier van [verzoekster] niet zichtbaar was dat de heer [persoon A] als informant was opgeroepen. Tijdens de oorspronkelijke zitting verkeerde zij in de veronderstelling dat [verzoekster] dit al wist. In het dossier van de kinderrechter bevond zich namelijk een stuk waaruit dat was af te leiden. Haar opmerking daarover zoals opgenomen in het proces­ verbaal is dus in die zin juist: 'Dit stond aangegeven in het dossier'. Het stond immers aangegeven in het procesdossier van de kinderrechter. Dat dit voor [verzoekster] anders was, wist de kinderrechter op dat moment nog niet en zij had ook geen aanleiding om dat te vermoeden.

Dat er hierdoor bij [verzoekster] een begin van wantrouwen is ontstaan nadat zij op de gang werd verrast door de aanwezigheid van de heer [persoon A] is niet onbegrijpelijk, maar dit levert geen objectief gerechtvaardigde schijn van gebrek aan onpartijdigheid op. Dat wordt niet anders doordat de rechtbank verantwoordelijk is voor een kennelijke administratieve fout op dit punt.

De kinderrechter ontkent voorts ten stelligste het verwijt dat zij met de GI onder een hoedje zou hebben gespeeld en de vader in het geheim zou hebben benoemd en uitgenodigd als informant. Zij heeft de contacten die er geweest zijn tussen de rechtbank en de GI op de wrakingszitting toegelicht. Hieruit en uit de dossiers wijst niets op een 'onderonsje' tussen haar en de GI.

3.5.

[verzoekster] wijst erop dat het cursieve gedeelte aan het begin van het proces-verbaal niet strookt met de schriftelijke reactie van de kinderrechter op dit wrakingsverzoek. De kinderrechter geeft te kennen dat zij zich niet exact meer kan herinneren hoe het allemaal is gelopen, omdat alles heel snel ging in een korte tijd. In het algemeen dient te worden uitgegaan van de juistheid van het proces-verbaal, dat in dit opzicht ook volgens [verzoekster] juist is. Hoe dan ook is dit voor de beoordeling van het wrakingsverzoek niet

doorslaggevend. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat in het proces-verbaal niet staat dat de advocaat van [verzoekster] meteen art. 6 EVRM heeft ingeroepen. Weliswaar is de kinderrechter verantwoordelijk voor een juiste weergave van het verhandelde ter zitting in het proces-verbaal, maar in dit geval is de door [verzoekster] aangehaalde (mogelijke) onjuistheid of onvolledigheid onvoldoende voor een objectief gerechtvaardigde vrees van partijdigheid.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijst het verzoek tot wraking af.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten (voorzitter), mr. A.P. Hameete en mr. W.P.M. Jurgens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Walter, griffier en uitgesproken op 17 juni 2025.

de griffier de voorzitter



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733